Tijdelijke Stimuleringsregeling EVC en maatwerktrajecten werkend leren in het HBO

Regeling van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 15 mei 2007, nr. PLW/2007/16934, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor projecten ter versterking van de vraag naar trajecten gericht op erkenning van verworven competenties en naar maatwerktrajecten werkend leren en ter bevordering van het aanbod van de hogescholen op deze gebieden (Tijdelijke Stimuleringsregeling EVC en maatwerktrajecten werkend leren in het HBO)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 4 van de Wet overige OCenW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. EVC: erkenning van verworven competenties

b. verworven competenties: door werkervaring of op andere wijze verworven kennis, vaardigheden en competenties;

c. EVC-methodiek: methodiek door middel waarvan verworven competenties van iemand in kaart worden gebracht;

d. EVC-rapportage: rapportage – conform de kwaliteitscode EVC – waarin de beoordeling van de competenties van een individuele EVC-deelnemer wordt weergegeven en waarin diens competenties afgezet worden tegen een landelijk erkende standaard;

e. EVC-traject: traject waarin een EVC-methodiek wordt gehanteerd en dat wordt afgesloten met een EVC rapportage;

f. EVC-voorziening: geheel aan EVC-methodieken en EVC-expertise van een hogeschool;

g. EVC-expertise: deskundigheid binnen een hogeschool, die noodzakelijk is om EVC-methodieken te kunnen hanteren volgens de in het convenant kwaliteitscode EVC vastgelegde en in de normering bij de kwaliteitscode EVC uitgewerkte criteria;

h. Maatwerktraject werkend leren: opleidingstraject binnen een CROHO-opleiding, dat strekt tot het behalen van een HBO-getuigschrift, waarin op maat aangesloten wordt op de competenties van deelnemers (werkenden en werkzoekenden) en waarin werkend leren centraal staat;

i. Minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

j. Opleidings- en Ontwikkelingsfonds: door werkgevers en werknemers in het leven geroepen, dan wel beheerd, samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming;

k. Werkend leren: trajecten waarin werken en leren in samenhang gecombineerd worden en elkaar versterken, waarbij het georganiseerde leren zowel op de werkplek als ‘binnenschools’ plaatsvindt;

l. werkgever: natuurlijk persoon of rechtspersoon in wiens dienst dan wel voor wie een werknemer arbeid verricht;

m. hogeschool: uit ’s Rijks kas bekostigde hogeschool;

n. opleidingsinfrastructuur: het totale aanbod van opleidingen, de transitiemogelijkheden tussen opleidingen en de wijze waarop de opleidingen worden aangeboden naar vorm, plaats en tijd.

Artikel 1.2

Doelomschrijving

1. De Minister kan projectsubsidie verlenen als bijdrage in de organisatiekosten voor:

a. het versterken van de vraag naar EVC-trajecten in het hoger beroepsonderwijs bij werkgevers, werknemers of werkzoekenden en het aanpassen van het aanbod van EVC-trajecten door hogescholen op dit gebied, of

b. het tot stand komen van maatwerktrajecten werkend leren voor werkenden en werkzoekenden, waarin wordt aangesloten op de competenties van deelnemers.

2. Subsidie wordt slechts verleend voor zover:

a. de subsidieaanvrager:

1°. in het kader van de activiteiten, bedoeld in het eerste lid onder a, een minimumaantal van 200 EVC-trajecten voor werkenden en werkzoekenden realiseert, en

2°. inzichtelijk kan maken hoe deze EVC-trajecten worden geacquireerd bij werkgevers, werknemers en werkzoekenden, of

3°. In het kader van activiteiten, bedoeld in het eerste lid onderdeel b, een minimumaantal van 200 maatwerktrajecten werkend leren voor werkenden en/of werkzoekenden realiseert, en

4°. inzichtelijk kan maken hoe deze maatwerktrajecten werkend leren worden geacquireerd bij werkgevers, werknemers en werkzoekenden, of

5°. In het kader van activiteiten, bedoeld in het eerste lid onder a en b, een minimumaantal van 100 EVC trajecten en 100 maatwerktrajecten werkend leren voor werkenden en/of werkzoekenden realiseert, en

6°. Inzichtelijk kan maken hoe deze EVC-trajecten en maatwerktrajecten werkend leren worden geacquireerd bij werkgevers, werknemers en werkzoekenden, en

b. het project uiterlijk 31 december 2008 is geëindigd.

Artikel 1.3

Subsidieaanvrager

Subsidie wordt slechts verleend aan:

a. een afzonderlijke hogeschool, dan wel

b. een hogeschool die deel uit maakt van een samenwerkingsverband van hogescholen, dat tot doel heeft activiteiten te verrichten op het gebied van erkenning van verworven competenties en/of maatwerktrajecten werkend leren.

Artikel 1.4

Vaststelling subsidieplafond

Voor subsidieverlening op grond van deze regeling is € 5.700.000,– beschikbaar.

Artikel 1.5

Hoogte subsidie

De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten, met dien verstande dat niet meer wordt verleend dan:

a. € 150.000,– voor een minimumaantal van 200 te realiseren extra EVC-trajecten;

b. € 750,– per extra te realiseren EVC-traject met een maximum van € 375.000,– voor een aantal van 500 te realiseren EVC-trajecten;

c. € 100.000,– voor een minimumaantal van 200 te realiseren extra maatwerktrajecten werkend leren;

d. € 500,– per te realiseren extra maatwerktraject werkend leren, met een maximum van € 250.000,– voor een aantal van 500 te realiseren maatwerktrajecten werkend leren;

e. € 125.000,– voor een gecombineerde aanvraag van extra EVC-trajecten en extra maatwerktrajecten werkend leren, voor een minimumaantal van 100 extra te realiseren EVC-trajecten en 100 extra maatwerktrajecten werkend leren;

f. € 750,– per extra te realiseren EVC-traject en € 500,– per extra te realiseren maatwerktraject werkend leren, met een maximum van € 625.000,– voor 500 te realiseren EVC-trajecten en 500 te realiseren maatwerktrajecten werkend leren.

Hoofdstuk 2

Subsidieaanvraag

Artikel 2.1

Aanvraag

De subsidie wordt op aanvraag verleend.

Artikel 2.2

Vereisten subsidieaanvraag

1. Bij de subsidieaanvraag wordt gebruik gemaakt van een formulier, waarvan het model is opgenomen in de bijlage behorende bij deze regeling. De aanvraag gaat vergezeld van een:

a. schriftelijke machtiging door de andere partners, indien de aanvrager optreedt namens een samenwerkingsverband als bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b;

b. afschrift van een door de aanvrager bij het Kenniscentrum EVC te Utrecht ingewonnen advies met betrekking tot de inhoud en strekking van de beschrijving, bedoeld in artikel 2.3, onderdeel e;

c. activiteitenplan;

d. begroting.

2. Onze Minister kan nadere eisen stellen aan de subsidieaanvraag.

Artikel 2.3

Activiteitenplan

Het activiteitenplan, voor zover dat betrekking heeft op het realiseren van extra EVC trajecten omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten met betrekking tot het realiseren van die extra EVC trajecten en voorziet ten minste in:

a. een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de bestaande activiteiten en voorzieningen van de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, van de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt, op het gebied van eerder verworven competenties, te weten:

1°. de beschikbaarheid van EVC-methodieken;

2°. de beschikbaarheid van EVC-expertise; en

3°. het aantal deelnemers aan EVC- trajecten in 2005 en 2006;

b. de per 1 januari 2009 beoogde resultaten in termen van:

1°. het aantal ontwikkelde methodieken en voor welke opleidingen;

2°. de toename van EVC-expertise;

3°. het aantal nieuwe deelnemers aan EVC-trajecten; en

4°. de realisatie van een bij de vraag passend aanbod van EVC-methodieken;

c. voor zover van toepassing, de verdeling van taken binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt;

d. een beschrijving van de acquisitie- en pr-activiteiten en de verspreiding van resultaten;

e. een beschrijving van de wijze waarop:

1°. de kandidaten geworven worden;

2°. maximaal gebruik wordt gemaakt van elders of eerder ontwikkelde instrumenten, methodieken en materialen;

3°. een EVC-traject als een opzichzelfstaande voorziening wordt aangeboden die los staat van instroom of inschrijving in een opleiding en afgerond wordt met een EVC-rapportage;

4°. de kwaliteitscode EVC wordt gehanteerd, en men zich bij het kenniscentrum EVC aanmeldt als (voorlopig) erkend aanbieder van EVC; en

5°. de te realiseren EVC-methodieken na afloop van de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft duurzaam worden aangeboden door de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, door de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt;

Het activiteitenplan, voor zover dat betrekking heeft op extra maatwerktrajecten werkend leren, omvat een overzicht van de aard en omvang van de voorgenomen activiteiten met betrekking tot het realiseren van die extra maatwerktrajecten werkend leren, en voorziet ten minste in:

f. een kwantitatieve en kwalitatieve beschrijving van de bestaande activiteiten en voorzieningen van de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, van de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt, op het gebied van maatwerktrajecten werkend leren, te weten:

1°. de beschikbaarheid van instrumenten, methoden, werkwijzen en faciliteiten voor het realiseren van duale maatwerktrajecten;

2°. de beschikbaarheid van expertise benodigd voor het vormgeven, inrichten, begeleiden en beoordelen van maatwerktrajecten werkend leren, en

3°. het aantal deelnemers aan maatwerkt⁠rajecten werkend leren in 2005 en 2006;

g. de per 1 januari 2009 beoogde resultaten in termen van:

1°. ontwikkelde instrumenten, methoden, werkwijzen en faciliteiten voor maatwerktrajecten werkend leren en voor welke (landelijk erkende) opleidingen;

2°. de toename van expertise op het gebied van het vormgeven, inrichten, begeleiden en beoordelen van maatwerktrajecten werkend leren;

3°. het aantal nieuwe deelnemers (werkenden / werkzoekenden) aan maatwerktrajecten werkend leren;

h. voor zover van toepassing, de verdeling van taken binnen het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt;

i. een beschrijving van de acquisitie- en pr-activiteiten en de verspreiding van resultaten;

j. een beschrijving van de wijze waarop:

1°. de deelnemers geworven gaan worden c.q. hoe met werkgevers en/of individuele werknemers of werkzoekenden afspraken gemaakt worden met het oog op de realisatie van maatwerktrajecten werkend leren;

2°. er maximaal gebruik wordt gemaakt van elders of eerder ontwikkelde instrumenten, methoden en materialen;

3°. de NVAO-accreditatiekaders worden gehanteerd; en

4°. de te realiseren voorzieningen voor maatwerktrajecten werkend leren na afloop van de periode waarop de subsidieverlening betrekking heeft duurzaam worden aangeboden door de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, door de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt.

Artikel 2.4

Begroting

1. In de begroting worden onderscheiden:

a. de organisatiekosten tot en met 31 december 2008 voor het:

1°. werven van nieuwe deelnemers aan EVC-trajecten;

2°. ontwikkelen van nieuwe EVC-methodieken en aanpassing van bestaande EVC-methodieken;

3°. inbedden van EVC-trajecten in de organisatie, of

4°. werven van nieuwe deelnemers aan maatwerktrajecten werkend leren;

5°. ontwikkelen van nieuwe instrumenten en methoden en aanpassen van bestaande instrumenten en methoden voor maatwerktrajecten werkend leren, en

6°. inbedden van maatwerktrajecten werkend leren in de opleidingsstructuur.

b. voor zover van toepassing de verdeling van de kosten over de verschillende partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt.

2. In de kosten worden onderscheiden:

a. loonkosten verbonden aan de inzet van eigen personeel van de subsidieaanvrager en, voor zover van toepassing, van de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt;

b. kosten voor gebruikmaking van diensten van derden;

c. materiële kosten, en

d. kosten voor overhead.

Artikel 2.5

Termijn indiening

Een aanvraag voor subsidie kan worden ingediend tot en met 1 oktober 2007.

Hoofdstuk 3

Subsidieverlening

Artikel 3.1

Criterium verdeling subsidieverlening

Onze Minister verdeelt het beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.4, in de volgorde van ontvangst van de aanvragen. Indien de aanvrager krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de subsidieaanvraag aan te vullen, geldt de dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen als datum van ontvangst.

Artikel 3.2

Beslissingstermijn

Onze Minister beslist binnen zes weken na ontvangst van de subsidieaanvraag.

Artikel 3.3

Andere subsidieregelingen

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht wordt er geen subsidie verstrekt voor zover subsidie is verstrekt op grond van een andere rijkssubsidieregeling met een doelstelling die overeenkomt met de doelstelling bedoeld in deze regeling.

Artikel 3.4

Algemene weigeringsgronden

Onverminderd artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidieverlening worden geweigerd indien:

a. de aanvraag niet voldoet aan de bij deze regeling gestelde eisen;

b. de aanvraag betrekking heeft op EVC-voorzieningen of voorzieningen voor maatwerktrajecten werkend leren die al voor de indiening van de aanvraag tot stand zijn gekomen;

c. de kosten van het project niet in redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

d. aan de subsidieaanvrager al eerder subsidie is verleend op grond van deze regeling.

Artikel 3.5

Niet vervullen begrotingsvoorwaarde

1. Een subsidie ten laste van een begroting die nog niet is vastgesteld, wordt verleend onder de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht.

2. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in artikel 4:34, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht, worden de op grond van deze regeling verleende subsidiebedragen verlaagd tot het bedrag van de subsidie dat na de vaststelling of goedkeuring van de begroting ter beschikking staat, een en ander naar rato van het aantal subsidieaanvragers aan wie subsidie is verleend en van de hoogte van de verleende subsidiebedragen.

Hoofdstuk 4

Verplichtingen subsidieontvanger

Artikel 4.1

Informatieplicht

De subsidieontvanger verstrekt alle door of namens de Minister gevraagde informatie ten behoeve van beleidsonderzoek en controledoeleinden.

Artikel 4.2

Administratievoorschriften

1. De subsidieontvanger houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot de voorbereiding en uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten.

2. De administratie is zodanig opgezet dat deze voldoende waarborgen biedt voor beleidsonderzoek en controledoeleinden als bedoeld in artikel 4.1.

3. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

Hoofdstuk 5

Verantwoording

Artikel 5.1

Financiële verantwoording in jaarrekening

1. De subsidie wordt uitsluitend aangewend voor het doel waarvoor zij is verstrekt. Maximaal 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten mogen ten laste van het subsidiebedrag worden gebracht. Eventueel niet-bestede middelen of overschotten na afloop van de activiteiten worden teruggevorderd.

2. De subsidie wordt uiterlijk in 2008 besteed en verantwoord in de jaarrekening die op dat jaar betrekking heeft onder geoormerkte subsidies.

3. De verklaring van de accountant bij de jaarrekening omvat tevens een oordeel over de rechtmatige besteding van deze geoormerkte subsidie.

Artikel 5.2

Verslag van activiteiten

1. Binnen vier maanden na beëindiging van het project, doch uiterlijk op 1 mei 2009, dient de subsidieontvanger een verslag van activiteiten in bij de Minister. Het verslag van activiteiten bevat:

a. in aanvulling op de jaarrekening, bedoeld in artikel 5.1, tweede lid, een overeenkomstig de begroting opgestelde financiële paragraaf, waarin inzicht wordt verschaft over de aanwending van de verstrekte middelen; en

b. een overzicht van de werkzaamheden waarvoor subsidie is verstrekt en van de daarmee bereikte resultaten en, voor zover van toepassing, een analyse van verschillen tussen de beoogde resultaten en de feitelijke realisatie.

2. Voor zover van toepassing, wordt het verslag van activiteiten ondertekend door de overige partijen van het samenwerkingsverband, bedoeld in artikel 1.3, onderdeel b, waar de subsidieaanvrager deel van uit maakt.

Hoofdstuk 6

Betaling

Artikel 6.1

Betalingstermijnen

De Minister verleent de subsidie in één termijn: 100% van het verleende bedrag direct na de subsidieverlening.

Hoofdstuk 7

Mandaatverlening

Artikel 7

Mandaatverlening SenterNovem

Aan de algemeen directeur van SenterNovem te ’s-Gravenhage wordt mandaat verleend om, met de bevoegdheid tot het verlenen van ondermandaat, op grond van deze regeling besluiten te nemen over:

a. het buiten behandeling laten van subsidieaanvragen, of

b. de verlening of weigering van subsidie.

Hoofdstuk 8

Slotbepalingen

Artikel 8.1

Inwerkingtreding en vervaldatum

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 december 2009.

Artikel 8.2

Overgangsbepaling

Voor zover er vanaf de vervaldatum van deze regeling ter zake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze overeenkomstig deze regeling plaats.

Artikel 8.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke stimuleringsregeling EVC en maatwerktrajecten werkend leren in het HBO.

Deze regeling zal met de toelichting en de bijlage in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, R.H.A. Plasterk.

Toelichting

Algemeen

In de ‘prestatieagenda 2005 OCW – HBO-raad’ (18 mei 2005) zijn afspraken vastgelegd tussen de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de HBO-raad die moeten leiden tot een meetbare versterking van de opleidingsfunctie, de kennisproductie en de kenniscirculatie van hogescholen. Een van de centrale uitgangspunten daarbij is dat hogescholen meer mensen met een zeer gevarieerde achtergrond tot een HBO-bachelorgraad brengen en dat de instroom in het hoger onderwijs van nu ondervertegenwoordigde groepen wordt vergroot. Het gebruik van procedures voor erkenning van verworven competenties (EVC) en het realiseren van maatwerktrajecten werkend leren zullen daarbij steeds belangrijker worden.

Het voornemen is om, indien het wetsvoorstel tot vaststelling van een nieuwe regeling voor het hoger onderwijs en het onderzoek (Wet op het hoger onderwijs en onderzoek) tot wet wordt verheven, de verantwoordelijkheid voor de inrichting van EVC-trajecten te beleggen bij de examencommissies. Op grond van het EVC-traject kan dan door de examencommissie van een opleiding een advies of maatwerkprogramma voor individuele studenten worden opgesteld voor het bereiken van de bachelor- of mastergraad of de Associate Degree. Het EVC-traject voor de student wordt vastgesteld door de examencommissie en is object van het interne stelsel van kwaliteitszorg en de externe kwaliteitsborging in het kader van accreditatie en opname in het landelijke register van erkende EVC aanbieders.

In de Memorie van Toelichting op eerdergenoemd wetsvoorstel wordt erop gewezen dat studenten van 21 jaar en ouder zonder vereiste vooropleiding kunnen worden toegelaten tot een opleiding op basis van een toelatingsonderzoek (colloquium doctum). Het ligt voor de hand het toelatingsonderzoek te koppelen aan een EVC-traject, zeker als het gaat om het stimuleren van de instroom van werkenden en werkzoekenden in het hoger onderwijs.

Deze Tijdelijke stimuleringsregeling EVC en maatwerktrajecten werkend leren in het HBO is een vervolg op de in 2006 gepubliceerde Tijdelijke stimuleringsregeling EVC in het HBO (Stcr. 21-7-2006m nr. 140). Aansluitend bij de behoefte van HBO instellingen aan stimulering van het vermogen tot het vormgeven van trajecten werkend leren op maat, is de regeling uitgebreid met activiteiten gericht op maatwerktrajecten werkend leren voor werkenden en werkzoekenden. Deze maatwerktrajecten werkend leren moeten leiden tot een HBO getuigschrift (Associate Degree, HBO bachelor, HBO master) en aansluiten bij de reeds verworven competenties van deelnemers. De maatwerktrajecten werkend leren moeten gerealiseerd worden binnen opleidingen die ingeschreven zijn in het CROHO.

De voor subsidie in aanmerking komende kosten zijn de organisatiekosten voor het werven van deelnemers aan EVC-trajecten en maatwerktrajecten werkend leren in het HBO, voor het aanpassen van het aanbod aan de vraag naar EVC-trajecten en maatwerktrajecten werkend leren door hogescholen en voor activiteiten gericht op duurzame verankering van EVC en maatwerktrajecten werkend leren. Niet subsidiabel zijn de kosten voor de feitelijke uitvoering van nieuwe EVC-trajecten en voor de uitvoering van nieuwe maatwerktrajecten werkend leren. De uiteindelijke subsidievaststelling is gerelateerd aan de feitelijk gemaakte kosten en niet aan het feitelijk gerealiseerde aantal deelnemers. Doel van de regeling is immers om een bijdrage te geven aan de organisatiekosten.

Voor de regeling is een bedrag beschikbaar van € 5.700.000,–

SenterNovem voert de regeling uit. Hogescholen of samenwerkingsverbanden van hogescholen die gebruik willen maken van deze subsidieregeling kunnen een aanvraag voor subsidie indienen bij:

SenterNovem

Afd. Onderwijs & Arbeidsmarkt

Juliana van Stolberglaan 3

Postbus 93144

2509 AC Den Haag

www.senternovem.nl

Artikelsgewijs

Artikel 1.1

onderdeel b

Een EVC-methodiek kan verschillen per doelgroep (b.v. hoogopgeleid/laagopgeleid), per opleidingsniveau en per opleidingsrichting en daarbinnen per individu. De assessor stelt uit het beschikbare EVC-instrumentarium (portfolio-instrumenten, interviewtechnieken, praktijktoetsen) de bij de vraag en het doel van het individu passende methodiek samen.

onderdeel e

Het convenant over de kwaliteitscode EVC is ondertekend door:

– Stichting van de Arbeid (STvdA)

– Vereniging kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven (Colo)

– Het Centrum voor Werk en Inkomen (CWI)

– De Vereniging van Hogescholen (HBO-raad)

– De brancheorganisatie voor middelbaar beroepsonderwijs en volwasseneneducatie (MBO-raad)

– De brancheorganisatie voor agrarisch middelbaar beroepsonderwijs (AOC-raad)

– Open Universiteit Nederland (OUNL)

– De staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap mede namens de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

– Nederlandse Vereniging voor Examens (NVE) (nieuw toegetreden per februari 2007)

– Paepon

Deze partijen onderschrijven de principes en uitgangspunten over de kwaliteit van EVC die zijn vastgelegd in de kwaliteitscode EVC:

1. Het doel van EVC is het zichtbaar maken, waarderen en erkennen van individuele competenties. Het erkennen van verworven competenties heeft een waarde in zichzelf en draagt bij aan employability. EVC leidt in veel gevallen tot verdere loopbaanontwikkeling.

2. EVC beantwoordt aan de behoefte van het individu. Rechten en afspraken met EVC biedende organisaties zijn duidelijk verwoord en geborgd.

3. Procedures en instrumenten zijn betrouwbaar en gebaseerd op goede standaarden.

Vertrouwen is hierbij het sleutelbegrip. Vertrouwen heeft te maken met goed gedefinieerde standaarden, civiel effect en duidelijke informatie over de manier waarop assessments worden uitgevoerd en op basis van welke argumenten conclusies zijn getrokken.

4. Assessoren en begeleiders zijn competent, onpartijdig en onafhankelijk.

Onpartijdigheid en onafhankelijkheid zijn cruciale factoren binnen de beoordeling en zijn ingebed in de rollen en verantwoordelijkheden van de betrokken assessoren. Het is van groot belang om onnodige vermenging van rollen te voorkomen. Onpartijdigheid kan versterkt worden door trainingen en door deel te nemen aan lerende netwerken.

5. De kwaliteit van EVC-procedures is geborgd en wordt continu verbeterd.

De kwaliteit van de EVC-procedure en het bij de procedure gehanteerde instrumentarium zijn geborgd. Er vinden regelmatig evaluaties plaats. De resultaten worden verwerkt in verbeteracties.

De volledige tekst van het convenant over de kwaliteitscode EVC is te vinden op de website van het kenniscentrum EVC: http://www.kenniscentrumevc.nl/ufc/file2/evc_sites/rspan/76f7e9de9a4802443747e96c39be99a7/pu/Convenant_EVC_codes_tekenversie.pdf

Bij de kwaliteitscode EVC is een normering uitgewerkt, aan de hand waarvan beoordeeld kan worden of EVC aanbieders voldoen aan de kwaliteitscode EVC. De normeringstekst is ook te vinden op de website van het kenniscentrum EVC: http://www.kenniscentrumevc.nl/ufc/file2/evc_sites/rene/646666cf35255d852f14af9b9b9a9063/⁠u/Model_beoordelen_EVC_versie_12_februari_2007.doc

onderdeel f

Met de omschrijving ‘maatwerktraject werkend leren’ wordt niet bedoeld dat de voorzieningen voor maatwerktrajecten werkend leren alleen gerealiseerd mogen worden binnen opleidingen met een licentie voor duaal onderwijs; ook het realiseren van voorzieningen voor maatwerktrajecten werkend leren binnen deeltijd onderwijs en/of voltijd onderwijs is subsidiabel. Voorwaarde is wel dat sprake is van trajecten die aansluiten op competenties van deelnemers en waarin werkend leren in de beroepspraktijk een substantieel deel uitmaakt van het opleidingstraject, dat strekt tot het behalen van een HBO getuigschrift. Het moet dus gaan om trajecten binnen opleidingen van de hogeschool die in het CROHO zijn opgenomen.

Artikel 1.2

Eerste lid, onderdeel b

Met ‘maatwerktrajecten werkend leren voor werkenden’ wordt bedoeld dat deze deelnemers hun werkplek (en/of andere werkplekken binnen de organisatie waar zij werkzaam zijn) binnen hun maatwerktraject moeten kunnen benutten als leerplek. Het georganiseerde, intentionele leren moet dus gekoppeld worden aan werkzaamheden die in het kader van de functievervulling/beroepsuitoefening binnen de organisatie verricht worden. Met ‘maatwerktrajecten werkend leren voor werkzoekenden’ wordt bedoeld dat deze deelnemers middels stages of werkervaringsplaatsen e.d. invulling kunnen geven aan een substantieel deel van hun maatwerktraject.

Artikel 1.5

In het kader van deze regeling kan een subsidie aangevraagd worden voor organisatiekosten verbonden aan het realiseren van:

a. extra EVC trajecten, of

b. extra maatwerktrajecten werkend leren, of

c. een combinatie van extra EVC trajecten en extra maatwerktrajecten werkend leren.

Bij a. geldt een minimumaantal van 200 extra EVC trajecten; bij b. geldt een minimumaantal van 200 extra maatwerktrajecten werkend leren; bij c. geldt een minimumaantal van 100 extra EVC trajecten en een minimumaantal van 100 extra maatwerktrajecten werkend leren.

Voor het verlenen van de subsidie zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Hierbij gelden twee regels:

1. De hoogte van de subsidie bedraagt ten hoogste 75% van de voor subsidie in aanmerking komende kosten, en

2. de subsidie bedraagt niet meer dan een bepaald maximumbedrag dat mede afhankelijk is van de doelstelling van de aanvrager.

Twee voorbeelden:

a. De aanvrager heeft de ambitie om 500 personen een EVC-traject te laten doorlopen. Uit de begroting blijkt dat de voor subsidie in aanmerking komende kosten € 440.000 bedragen. De subsidie bedraagt 75% hiervan, namelijk € 330.000. De aanvrager moet zelf € 110.000 financieren.

b. De aanvrager heeft de ambitie om 500 personen een EVC-traject te laten doorlopen en 500 personen een maatwerktraject werkend leren te laten doorlopen. Uit de begroting blijkt dat de voor subsidie in aanmerking komende kosten € 1 miljoen bedragen. De subsidie zou 75% hiervan bedragen, namelijk € 750.000,–. De maximum subsidie is echter € 625.000,–. Dit betekent dat de kosten voor de aanvrager € 375.000,– bedragen.

De rekenregel in artikel 1.5 dient om de hoogte van de subsidie per aanvraag te berekenen. Daarvoor zijn het activiteitenplan en de begroting het uitgangspunt. Er is dus uitdrukkelijk geen sprake van een zogenaamde outputfinanciering.

Artikel 2.2

Eerste lid, onderdeel b

Het Kenniscentrum EVC geeft een advies over de onderbouwing die de hogeschool geeft in de subsidieaanvraag ten aanzien van artikel 2.3. De aanvrager van de subsidie verzoekt het Kenniscentrum dit advies te verlenen en voegt een afschrift van het ontvangen advies van het Kenniscentrum EVC bij de subsidieaanvraag. Het advies van het Kenniscentrum EVC wordt door de Minister betrokken bij de beoordeling van de aanvraag voor subsidie.

Artikel 2.3

onderdeel a

Om aannemelijk te maken dat sprake is van nieuwe, dat wil zeggen meer of andere vormen van EVC-trajecten dan in het verleden door een hogeschool zijn uitgevoerd dient een korte typering te worden gegeven van hetgeen op dit vlak in de voorafgaande periode is gebeurd. Het gaat hier om een beschrijving toegespitst op het soort deelnemers en/of de sector waar de nieuwe trajecten betrekking op hebben. Deze beschrijving wordt gebruikt bij het advies dat wordt opgesteld door het Kenniscentrum EVC

onderdeel e, onder 1° en onderdeel j, onder 1°

Bij het onderdeel werving is het van belang dat aannemelijk wordt gemaakt (middels arbeidsmarktanalyses en/of concrete vragen van marktpartijen) dat er behoefte bestaat aan de te ontwikkelen voorzieningen voor EVC respectievelijk maatwerktrajecten werkend leren. Gekoppeld aan de geïdentificeerde behoeften moet sprake zijn van een gerichte, actieve benadering van de markt om de vraag naar EVC en maatwerktrajecten werkend leren te stimuleren en te inventariseren en om in de te ontwikkelen voorzieningen aan te sluiten op de vraag van de markt (werkgevers, werknemers en werkzoekenden).

onderdeel e, onder 3°

De EVC-voorziening mag niet verplichtend gekoppeld worden aan het inschrijven bij een opleiding. Een EVC-traject wordt afgesloten met een EVC-rapportage. Kandidaten moeten na afloop van het EVC-traject vrijblijvend kunnen kiezen of ze wel of niet een vervolgtraject aangaan en bij welke hogeschool.

onderdeel e, onder 4°

Van hanteren van de kwaliteitscode EVC kan bijvoorbeeld worden gesproken, indien sprake is van:

d. registratie als erkend EVC aanbieder;

e. registratie als voorlopig erkend EVC aanbieder met het voornemen zich te laten beoordelen op adequate toepassing en hantering van de kwaliteitscode EVC;

f. het inzichtelijk en controleerbaar gebruiken van de kwaliteitscode EVC in ontwikkeling (b.v. door gebruik te maken van de zelfevaluatie bij de kwaliteitscode EVC);

g. EVC met loopbaaneffecten voor het individu en van individueel toegesneden ontwikkelingstrajecten;

h. EVC-trajecten die leiden tot aantoonbaar civiel effect;

i. EVC-assessoren die aantoonbaar beschikken over de voor de rol van EVC-assessor benodigde competenties;

j. gewaarborgde onderlinge uitwisselbaarheid van de resultaten van het EVC-traject voor het individu tussen hogescholen.

onderdeel e, onder 5° en onderdeel j, onder 4°

Hierbij gaat het erom dat de projectresultaten met betrekking tot het organiserend vermogen op het gebied van EVC respectievelijk maatwerktrajecten werkend leren duurzaam verankerd worden in de staande organisatie, zodat de voorzieningen voor EVC en maatwerktrajecten werkend leren ook na de projectperiode actief aangeboden en uitgevoerd worden.

Andere mogelijkheden die bijdragen aan het voldoen aan de voorwaarde van duurzaamheid zijn:

– de wijze waarop de instrumenten en materialen zonder kosten of tegen kostprijs (bijv druk- en papierkosten) beschikbaar worden gesteld aan derden;

– een verklaring dat de resultaten van het project actief zullen worden verspreid naar andere opleidingen en hogescholen en dat het Kenniscentrum EVC de resultaten mag benutten voor zijn databank.

onderdeel f

Om aannemelijk te maken dat sprake is van nieuwe, dat wil zeggen meer of andere vormen van maatwerktrajecten werkend leren dan in het verleden door een hogeschool zijn uitgevoerd dient een korte typering te worden gegeven van hetgeen op dit vlak in de voorafgaande periode is gebeurd. Het gaat hier om een beschrijving toegespitst op het soort deelnemers en/of de sector waar de nieuwe trajecten betrekking op hebben. Deze beschrijving wordt gebruikt bij het advies dat wordt opgesteld door het Kenniscentrum EVC.

Artikel 2.4

Eerste en tweede lid

De kosten die voor subsidie in aanmerking komen betreffen de kosten voortvloeiend uit de organisatie en ontwikkeling voorzover gericht op de verwezenlijking van de doelen genoemd in het activiteitenplan.

Eerste lid, onderdeel a, onder 2°

Er is al een groot aantal EVC-methodieken en -instrumenten ontwikkeld dat bruikbaar is of bruikbaar gemaakt kan worden voor diverse opleidingen en opleidingsomgevingen. Onder ‘nieuwe EVC-methodieken’ en ‘nieuwe EVC-instrumenten’ wordt dan ook met name verstaan het samenstellen, samenvoegen en aanpassen van bestaande methodieken en instrumenten ten behoeve van opleidingen of opleidingsomgevingen waar EVC nog niet wordt toegepast. Onder ‘aanpassing van bestaande EVC methodieken’ wordt ook verstaan het aanpassen van reeds ontwikkelde EVC-methodieken naar aanleiding van in sectoraal verband (HBO-sectorraad of landelijk opleidingsoverleg) gemaakte afspraken die gericht zijn op optimalisering van de onderlinge afstemming, overdraagbaarheid en wederzijdse acceptatie van EVC-resultaten, zoals weergegeven in EVC-rapportages.

Eerste lid, onderdeel a, onder 5°

Er is al een groot aantal methoden en instrumenten voor maatwerktrajecten werkend leren ontwikkeld dat bruikbaar is of bruikbaar gemaakt kan worden voor diverse opleidingen en opleidingsomgevingen. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het werken met persoonlijke opleidings- of ontwikkelingsplannen (POP), tripartite overeenkomsten (tussen deelnemer, werkgever en opleiding), werkplekscans, didactische werkwijzen gericht op het (werkend) leren van volwassenen, modellen en instrumenten voor begeleiding en beoordeling in de beroepspraktijk e.d. Onder ‘nieuwe methoden’ en ‘nieuwe instrumenten’ wordt dan ook met name verstaan het samenstellen, samenvoegen en aanpassen van bestaande methoden en instrumenten ten behoeve van opleidingen of opleidingsomgevingen waar duale maatwerktrajecten nog niet wordt toegepast.

Artikel 3.1

De subsidieaanvragen worden in volgorde van ontvangst van de volledige aanvragen behandeld. Het beschikbare bedrag wordt dus volgens het principe ‘wie het eerst komt, die het eerst maalt’ verdeeld over de goedgekeurde aanvragen. Is een ontvangen aanvraag niet volledig, dan wordt de aanvrager in de gelegenheid gesteld de aanvraag alsnog te completeren (krachtens artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht). De dag waarop de aanvullende informatie is ontvangen geldt in dat geval als datum van ontvangst van de aanvraag. Een te laat ingediende subsidieaanvraag wordt niet in behandeling genomen.

Artikel 3.4

onderdeel a

De subsidieaanvrager dient aannemelijk te maken dat de activiteiten zoals beschreven in het activiteitenplan (artikel 2.3) en de begroting (artikel 2.4) leiden tot de beoogde resultaten van het project. Bij de beoordeling wordt gekeken in welke mate de organisatie van het project een adequate uitvoering van het project waarborgt. Voor de slaagkans van het project is tevens van belang dat de relatie tussen de inhoud, de beoogde resultaten, de planning, de projectorganisatie en de begroting van een projectvoorstel goed is. Het activiteitenplan dient daartoe voldoende informatie te geven over de fasering en tijdsplanning van de activiteiten, de aard van de activiteiten en de taken en verantwoordelijkheden van de diverse betrokkenen. Tenslotte moet de relatie tussen de uit te voeren activiteiten en de beoogde resultaten en de relatie tussen de uit te voeren activiteiten en de in de projectbegroting opgenomen kosten(posten) helder zijn.

onderdeel d

Een hogeschool kan één keer in de hoedanigheid van aanvrager subsidie ontvangen, maar kan wel participeren in meerdere samenwerkingsverbanden.

Artikel 5.1

Overeenkomstig de OCenW-Richtlijnen Jaarverslaggeving wordt in de jaarrekening de aan het verslagjaar toe te rekenen subsidie herkenbaar als bate verantwoord, en worden de lasten verwerkt binnen de daartoe bestemde posten. De subsidie wordt opgenomen in bijlage D2 bij de jaarrekening onder het onderdeel: Geoormerkte subsidies.

In een vaststellingsbeschikking wordt de hoogte van de subsidie definitief beoordeeld en vastgesteld en door de uitvoeringsorganisatie aan de subsidieontvanger medegedeeld. De subsidieontvanger blijft daarna verplicht om in de eerstvolgende jaarrekening de verkregen subsidie expliciet op te nemen.

Op grond van artikel 4:46 van de Algemene wet bestuursrecht kan de subsidie lager dan de verlening worden vastgesteld indien bijvoorbeeld de activiteiten waarvoor de subsidie is verleend niet of niet geheel hebben plaatsgevonden, of indien niet aan de verplichtingen is voldaan.

Ook indien uiteindelijk de subsidiabele kosten minder bedragen dan de aangevraagde subsidie doordat minder kosten zijn gemaakt bijvoorbeeld als gevolg van een uitvoering op een meer beperkte schaal dan in het activiteitenplan was aangegeven kan de subsidie lager worden vastgesteld. Indien minder dan de beoogde aantallen trajecten zijn gerealiseerd voor 1 januari 2009 heeft dit als zodanig geen invloed op de hoogte van de subsidievaststelling.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

R.H.A. Plasterk

Naar boven