Wijziging Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu

Regeling van de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, van 21 mei 2007, nr. DGM/SB2007041360, Directoraat-Generaal Milieubeheer, Directie Strategie en Bestuur/Afdeling Bestuur en Maatschappij, houdende wijziging van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (criteria project- en programmasubsidies en vaststelling subsidieplafonds 2007)

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling Maatschappelijke Organisaties en Milieu1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikel 1, onderdelen c en e, 3, eerste lid en 4, eerste en tweede lid, wordt ‘werkprogramma’ telkens vervangen door: programma.

B

Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e door een puntkomma wordt aan artikel 1 een onderdeel toegevoegd, luidende:

f. maatschappelijke organisatie: een in Nederland gevestigde rechtspersoon zonder winstoogmerk, niet zijnde een overheidsorganisatie, of onderneming in Europeesrechtelijke zin, die zich richt op milieuverbetering of duurzame ontwikkeling.

C

Artikel 2 komt te luiden:

Artikel 2

De Minister kan ter ondersteuning van maatschappelijk initiatief op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling subsidie verlenen voor projecten en programma’s die naar het oordeel van de Minister in voldoende mate bijdragen aan het maatschappelijk debat over milieu of duurzame ontwikkeling.

D

Onder vernummering van artikel 5a tot artikel 5c, worden twee artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 5a

1. Als subsidiabele kosten worden in aanmerking genomen:

a. de volgende noodzakelijke, rechtstreeks aan het project of het programma toe te rekenen en door de subsidieaanvrager na de indiening van de subsidieaanvraag gemaakte en betaalde kosten:

1°. loonkosten tot ten hoogste het jaarlijks op de website www.senternovem.nl/smom en in de aanvraagformulieren bekendgemaakte maximale uurtarief:

– berekend op basis van een voor de gehele organisatie van de subsidieaanvrager geldende en controleerbare methodiek; of

– berekend op basis van het brutoloon volgens de kolommen 3 en 4 van de loonstaat van de betrokken medewerkers, exclusief volledige winstafhankelijke uitkeringen, verhoogd met de wettelijke dan wel op grond van een collectieve arbeidsovereenkomst verschuldigde opslagen voor sociale lasten. Er wordt uitgegaan van een uurloon, berekend op basis van het jaarloon bij een volledige betrekking, gedeeld door 1500;

2°. kosten van apparatuur, materialen en hulpmiddelen die uitsluitend ten behoeve van het project of programma gebruikt worden;

3°. een evenredig deel van de kosten voor apparatuur, materialen en hulpmiddelen die niet uitsluitend voor de uitvoering van het project of programma zijn aangeschaft, berekend op basis van offertes of historische aanschafprijzen en een lineaire afschrijving over een levensduur van 5 jaar en de duur van het gebruik voor het project;

4°. aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten;

5°. reis- en verblijfkosten, alsmede kosten van deelneming aan symposia;

b. een opslag per vrijwilliger ter compensatie van de hiervoor gemaakte overheadkosten, indien het project voor meer dan 50% door vrijwilligers wordt uitgevoerd en de loonkosten berekend worden op basis van de standaardmethodiek, zoals bedoeld in onderdeel a, onder 2°. De hoogte van deze opslag wordt jaarlijks op de website www.senternovem.nl/smom en in de aanvraagformulieren bekend gemaakt;

c. een opslag voor algemene kosten ter grootte van 40% van de loonkosten, zoals bedoeld in onderdeel a, onder 2°.

2. Kosten worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieaanvrager de omzetbelasting niet mag verrekenen.

3. De Minister kan, indien dat naar zijn oordeel in het belang van milieu of duurzame ontwikkeling geboden is, afwijking toestaan van de subsidiabele kosten, zoals genoemd in het eerste lid.

Artikel 5b

Indien werkzaamheden ten behoeve van het project of het programma worden uitbesteed aan een onderneming die in organisatorisch, financieel of personeel opzicht verbonden is met de subsidieaanvrager of aan een onderneming die een inhoudelijk belang heeft bij de resultaten van het project of programma, wordt een door die onderneming in de kosten doorberekende winstopslag niet tot de subsidiabele kosten gerekend.

E

Artikel 5c (nieuw) wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid wordt ‘2006’ vervangen door ‘2007’ en ‘€ 3.431.000’ door: € 3.682.000.

2. In het tweede lid wordt ‘€ 1.000.000’ vervangen door: € 1.235.000.

3. In het derde lid wordt ‘2006’ vervangen door ‘2007’ en ‘€ 2.039.000’ door: € 1.810.000.

F

Artikel 6 komt te luiden:

Artikel 6

1. Voor een projectsubsidie komen uitsluitend maatschappelijke organisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, in aanmerking.

2. Voor een projectsubsidie komen uitsluitend in aanmerking:

a. projecten die gericht zijn op het betrekken van moeilijk bereikbare burgers bij het milieubeleid en het opwekken, vergroten of verbreden van interesse voor milieuvraagstukken bij deze burgers;

b. projecten die anderszins bijdragen aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling.

G

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

In aanvulling op artikel 5a worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de evaluatie bedoeld in artikel 9a, alsmede de kosten die gemoeid zijn met de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies.

H

Aan het slot van artikel 8, eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Op basis van deze beoordeling kunnen subsidieaanvragen geheel of gedeeltelijk worden toegekend of worden afgewezen. Bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen subsidie kan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende thema’s, actoren en doelgroepen een medebepalende factor zijn.

I

Artikel 9 komt te luiden:

Artikel 9

1. De Minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder a, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling ten minste de volgende aspecten:

a. de mate waarin burgers met geen of weinig interesse in het milieubeleid meer dan eenmalig worden bereikt, geïnteresseerd raken en zo mogelijk geactiveerd worden;

b. de mate waarin wordt aangesloten op activiteiten gericht op de doelgroep van derden naar aanleiding van andere maatschappelijke vraagstukken;

c. de mate waarin het project een nationale voorbeeldwerking kan hebben;

d. de mate waarin het project bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling;

e. de mate waarin het project meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven;

f. de mate waarin het project kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie;

g. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het project naar het oordeel van de Minister beoogt.

2. De Minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling ten minste de volgende aspecten:

a. de mate waarin het project bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling;

b. de mate waarin bij het project burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken;

c. de mate waarin het project meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven;

d. de mate waarin het project kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie;

e. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het project naar het oordeel van de Minister beoogt.

J

Na artikel 9 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 9a

De ontvanger van een projectsubsidie is verplicht een evaluatie uit te voeren. Het voorstel tot evaluatie en de daarmee gemoeid zijnde kosten maken integraal onderdeel uit van het plan van aanpak en de begroting behorende bij de projectaanvraag.

K

Artikel 10 komt te luiden:

Artikel 10

Voor een programmasubsidie komen uitsluitend maatschappelijke organisaties als bedoeld in artikel 1, onderdeel f, in aanmerking.

L

Artikel 11 komt te luiden:

Artikel 11

In aanvulling op artikel 5a worden als subsidiabele kosten in aanmerking genomen de kosten die gemoeid zijn met de uitvoering van de evaluatie bedoeld in artikel 15, alsmede de kosten die gemoeid zijn met de verstrekking van gegevens, bedoeld in de artikelen 13 en 14 van het Besluit milieusubsidies.

M

Aan het slot van artikel 13, eerste lid, worden twee volzinnen toegevoegd, luidende:

Op basis van deze beoordeling kunnen subsidieaanvragen geheel of gedeeltelijk worden toegekend of worden afgewezen. Bij de bepaling van de hoogte van de toe te kennen subsidie kan een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget over de verschillende thema’s, actoren en doelgroepen een medebepalende factor zijn.

N

Artikel 14 komt te luiden:

Artikel 14

De Minister betrekt bij de beoordeling of en in welke mate een programma bijdraagt aan de in artikel 2 bedoelde doelstelling ten minste de volgende aspecten:

a. de mate waarin blijkt dat er een duidelijke visie op milieu of duurzame ontwikkeling is;

b. de mate waarin sprake is van een goede balans tussen continuïteit en het zoeken naar vernieuwing mede op basis van de uitkomsten van uitgevoerde evaluaties.

c. de mate waarin het programma bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling;

d. de mate waarin bij het programma burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken;

e. de mate waarin het programma meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven;

f. de mate waarin het programma kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie;

g. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het programma naar het oordeel van de Minister beoogt.

O

Artikel 15 wordt gewijzigd als volgt:

1. In het eerste lid vervalt de zinsnede ‘volgens een model dat verkrijgbaar is bij het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer’.

2. Aan het slot van het tweede lid wordt een volzin toegevoegd, luidende:

Het voorstel tot evaluatie en de daarmee gemoeid zijnde kosten maken integraal onderdeel uit van het plan van aanpak en de begroting behorend bij de programma-aanvraag.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 mei 2007.
De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, J.M. Cramer.

Toelichting

§ 1

Algemeen

De onderhavige regeling voorziet in de eerste plaats in een wijziging van de Subsidieregeling maatschappelijke organisaties en milieu (hierna: SMOM) in die zin dat een nieuwe module voor het betrekken van moeilijk bereikbare burgers bij het milieubeleid is opgenomen (hierna: module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’). Daarnaast is de module duurzame bedrijfsvoering vervallen, is er een definitie van een maatschappelijke organisatie opgenomen, zijn de kosten die voor subsidie in aanmerking komen nader gedefinieerd en zijn de aspecten die van belang zijn bij de beoordeling of projecten en programma’s bijdragen aan de doelstelling van de SMOM herschreven.

In de tweede plaats worden in de SMOM de subsidieplafonds voor de verlening van subsidie in het jaar 2007 vastgesteld.

§ 2

Artikelsgewijs

Artikel I, onder A

De term ‘werkprogramma’ is vervangen door ‘programma’.

Artikel I, onder B

Aan artikel 1 is een definitie van een maatschappelijke organisatie toegevoegd. Op basis van deze definitie komen de rijksoverheid, provinciale overheden, gemeentelijke overheden en waterschappen, maar ook bijvoorbeeld adviesbureaus, niet voor subsidie in aanmerking.

Uitsluitend maatschappelijke organisaties komen in aanmerking voor project- of programmasubsidie (resp. artikel 6, eerste lid, en 10), bijvoorbeeld een vereniging of een stichting. Van belang is dat er geen subsidie naar ondernemingen in Europeesrechtelijke zin gaat. Een maatschappelijke organisatie die subsidie aanvraagt mag zelf geen onderneming in Europeesrechtelijke zin zijn, maar het mag ook niet gaan om bijvoorbeeld een stichting die door een of meer ondernemingen in Europeesrechtelijke zin is opgericht.

In de jurisprudentie van het Europese Hof is het begrip ‘onderneming’ als volgt omschreven:

‘iedere eenheid die een economische activiteit uitoefent, ongeacht haar rechtsvorm en de wijze waarop zij wordt gefinancierd’ (Höfner arrest; HvJ EG 23 april 1991, zaak C-41/90, Jur. 1991, p. I-1797). Onder een ‘economische activiteit’ moet men verstaan: het aanbieden van goederen of diensten op de markt (Commissie vs. Italië; HvJ EG 16 juni 1987, zaak C-118/85, Jur. 1987, p. I-2619). ‘Ongeacht haar rechtsvorm’ houdt in dat bijvoorbeeld ook stichtingen ondernemingen in Europeesrechtelijke zin kunnen zijn. Het feit dat het om een eenheid zonder winstoogmerk gaat, vormt geen garantie dat het niet om een onderneming in Europeesrechtelijke zin gaat. Door het expliciet van de definitie van maatschappelijke organisatie uitsluiten van ondernemingen in Europeesrechtelijke zin, wordt zoveel mogelijk voorkomen dat een subsidie potentieel staatssteun zou kunnen inhouden.

Artikel 1, onder D

In artikel 5a wordt aangegeven welke kosten voor subsidie in aanmerking worden genomen. Slechts kosten die gemaakt en betaald zijn na indiening van de aanvraag komen voor subsidie in aanmerking. Onder aanvraag wordt in dit verband verstaan een aanvraag die voldoet aan de minimumvereisten die genoemd zijn in het eerste lid van artikel 4:2 van de Algemene wet bestuursrecht.

De afschrijvingskosten worden berekend op basis van offertes of historische aanschafprijzen en een lineaire afschrijving over een levensduur van 5 jaar (60 maanden) en de duur van het gebruik voor het project. Schematisch: afschrijvingskosten = (aanschafwaarde) × (aantal maanden gebruik in project) x (% gebruik voor dit project)/60.

Indien voor een project of programma de diensten van een onderzoeks- of adviesbureau (een onderneming in Europeesrechtelijke zin) worden ingeschakeld, dan dient dit te gebeuren tegen marktconforme voorwaarden. De kosten kunnen als subsidiabele kosten opgevoerd worden onder ‘aan derden verschuldigde kosten ter zake van door hen verleende diensten’, tot maximaal een marktconform tarief.

In artikel 5b is geregeld dat er geen winstopslag kan worden doorberekend voor werkzaamheden die worden uitgevoerd door een derde die verbonden is aan de aanvrager of een inhoudelijk belang heeft bij de resultaten van het project of het programma.

Artikel 1, onder E

In artikel 5c worden de subsidieplafonds voor projecten en programma’s voor het jaar 2007 vastgesteld. Binnen het subsidieplafond voor projecten (€ 3.682.000) is in 2007 een bedrag van maximaal € 1.235.000 beschikbaar voor projecten die vallen onder de module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’. Tenminste € 2.447.000 is dus beschikbaar voor andere projecten. Voor programma’s die in 2007 starten is € 1.810.000 beschikbaar.

Artikel 1, onder F

De module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’ is opgenomen omdat voor een grote groep burgers (circa 25%) geldt dat zij weinig tot geen interesse voor het milieu heeft. Vaak ook is de afstand tussen deze groep burgers en (het beleid van) de Rijksoverheid in het algemeen groot. De interesse voor milieu en omgeving die er is, heeft veelal betrekking op de eigen directe leefomgeving: schoon, heel en veilig. De directe leefomgeving zal daarom vaak een kansrijk aangrijpingspunt zijn om de interesse voor milieuvraagstukken te verbreden en te verdiepen.

Met de module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’ stelt VROM maatschappelijke organisaties in staat in het bijzonder deze groep te betrekken bij het milieubeleid, aanhakend bij de dynamiek en problemen die de genoemde groep burgers zelf ervaart. De module is er op gericht vernieuwende substantiële projecten op te sporen en te ontwikkelen die aanvullend zijn op bestaand lokaal initiatief. Ten aanzien van het vereiste dat projecten een bovenprovinciaal belang moeten hebben, geldt voor deze module dat het project, naar het oordeel van de minister, een nationale voorbeeldwerking moet kunnen hebben.

Artikel 1, onder G en L

Voor project-, respectievelijk programmasubsidie komen ook kosten in aanmerking die gemaakt worden bij de uitvoering van de in de SMOM vereiste evaluatie en kosten die gemaakt worden bij het verstrekken van de gegevens die op grond van het Besluit milieusubsidies vereist zijn bij de tussenrapportage(s) en het vaststellingsverzoek.

Artikel 1, onder H en M

In de artikelen 8 en 13 is aangegeven dat aanvragen voor projecten, respectievelijk programma’s gelijktijdig worden beoordeeld. Op basis van deze beoordeling kunnen aanvragen geheel of gedeeltelijk worden toegekend of worden afgewezen. Van een gedeeltelijke toekenning is bijvoorbeeld sprake wanneer slechts bepaalde onderdelen van een project of programma worden gesubsidieerd of wanneer voor een kortere periode dan gevraagd is subsidie wordt toegekend. Indien een evenwichtige spreiding van het beschikbare subsidiebudget daartoe aanleiding geeft, kan het zo zijn dat een project of programma dat in principe op een niet subsidiabele plaats gerangschikt is alsnog, in plaats van een project of programma dat op een subsidiabele plaats is gerangschikt, voor subsidie in aanmerking komt.

Artikel 1, onder J

Milieubeleid van deur tot dampkring (artikel 9, eerste lid)

Of en in welke mate een project in de module ‘Milieubeleid van deur tot dampkring’ (artikel 6, tweede lid, onder a) bijdraagt aan de doelstelling van de SMOM wordt aan de hand van zeven aspecten beoordeeld:

a. de mate waarin burgers met geen of weinig interesse in het milieubeleid meer dan eenmalig worden bereikt, geïnteresseerd raken en zo mogelijk geactiveerd worden

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien wordt beargumenteerd dat moeilijk bereikbare burgers met geen of weinig interesse in het milieubeleid worden bereikt, geïnteresseerd raken in het milieubeleid en zo mogelijk geactiveerd worden om zelf een bijdrage te leveren aan het milieubeleid. Actieve participatie van burgers kan hieraan bijdragen.

b. de mate waarin wordt aangesloten op activiteiten gericht op de doelgroep van derden naar aanleiding van andere maatschappelijke vraagstukken

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien aangesloten wordt op activiteiten die naar aanleiding van andere maatschappelijke vraagstukken (zoals een schone, hele, veilige en/of sociaal samenhangende leefomgeving) op de doelgroep van derden gericht zijn.

c. de mate waarin het project een nationale voorbeeldwerking kan hebben

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien wordt aangetoond dat de gekozen aanpak/methodieken opschaalbaar dan wel herbruikbaar zijn waardoor het project op nationaal niveau navolging kan krijgen.

d. de mate waarin het project bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling

Een project maakt meer kans om voor subsidie in aanmerking te komen indien het project bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling.

e. de mate waarin het project meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien beargumenteerd wordt dat het project voorziet in een (te verwachten) maatschappelijke behoefte.

Bij voorkeur is er sprake van een zekere mate van vernieuwing (in de zin van een vernieuwende aanpak, nieuwe coalities, nieuwe thema’s, nieuwe doelgroepen etc) maar ook initiatieven die een impuls geven aan bestaande activiteiten of initiatieven die agenderend werken kunnen worden gesubsidieerd. Overigens hoeft de maatschappelijke behoefte niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met een vraag of behoefte van de doelgroep waarop het project betrekking heeft.

f. de mate waarin het project kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien het projectvoorstel een duidelijke en afgebakende probleemanalyse bevat, er een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel wordt gemaakt, uitvoering van het voorstel een voldoende bijdrage aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem levert en het projectvoorstel een adequaat voorstel tot evaluatie beschrijft.

g. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het project naar het oordeel van de minister beoogt

In het algemeen zal gelden dat hoe lager de kosten van een project zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal komen. Bij de beoordeling van dit aspect wordt nadrukkelijk gekeken naar redelijkheid en goed beargumenteerde inzet van menskracht en overige middelen.

Overige projecten (artikel 9, tweede lid)

Of en in welke mate een project als bedoeld in artikel 6, tweede lid, onder b, bijdraagt aan de doelstelling van de SMOM wordt aan de hand van vijf aspecten beoordeeld:

a. de mate waarin het project bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien het project bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling.

b. de mate waarin bij het project burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken

Met dit beoordelingsaspect wordt beoogd te bevorderen dat projecten aansluiten bij initiatieven, ideeën en opvattingen over milieu of duurzame ontwikkeling van burgers en andere actoren in de samenleving. Hoe sterker het project zich richt op het betrekken van burgers en andere maatschappelijke actoren en hoe meer het anderen dan de aanvrager in staat stelt tot het maken van keuzen hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal komen.

c. de mate waarin het project meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien beargumenteerd wordt dat het project voorziet in een (te verwachten) maatschappelijke behoefte.

Bij voorkeur is er sprake van een zekere mate van vernieuwing (in de zin van een vernieuwende aanpak, nieuwe coalities, nieuwe thema’s, nieuwe doelgroepen etc) maar ook initiatieven die een impuls geven aan bestaande activiteiten of initiatieven die agenderend werken kunnen worden gesubsidieerd. Overigens hoeft de maatschappelijke behoefte niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met een vraag of behoefte van de doelgroep waarop het project betrekking heeft.

d. de mate waarin het project kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie

Een project maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien het projectvoorstel een duidelijke en afgebakende probleemanalyse bevat, er een adequate keuze van middelen in relatie tot het projectdoel wordt gemaakt, uitvoering van het voorstel een voldoende bijdrage aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem levert en het projectvoorstel een adequaat voorstel tot evaluatie beschrijft.

e. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het project naar het oordeel van de minister beoogt

In het algemeen zal gelden dat hoe lager de kosten van een project zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder een project voor subsidie in aanmerking zal komen. Bij de beoordeling van dit aspect wordt nadrukkelijk gekeken naar redelijkheid en goed beargumenteerde inzet van menskracht en overige middelen.

Artikel 1 onder J

Voor programmasubsidies geldt, op grond van artikel 15 van de SMOM, al een evaluatieverplichting. Ook voor projectsubsidies wordt het uitvoeren van een evaluatie verplicht gesteld. Deze verplichting moet er toe leiden dat beter zicht wordt verkregen op de resultaten die door verstrekking van SMOM-subsidie worden behaald. De verplichte evaluatie hoeft niet volgens een verplicht model opgesteld te worden. Bij de beoordeling van het projectplan wordt gekeken of de voorgestelde wijze van evalueren voldoende inzicht kan geven in de vraag of - en op welke wijze vooraf gestelde doelen zijn bereikt.

Artikel 1 onder N

Of en in welke mate een programma bijdraagt aan de doelstelling van de SMOM wordt aan de hand van zeven aspecten beoordeeld:

a. de mate waarin blijkt dat er een duidelijke visie op milieu of duurzame ontwikkeling is

Een programma maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien de visie op milieu of duurzame ontwikkeling duidelijk onderbouwd wordt.

b. de mate waarin sprake is van een goede balans tussen continuïteit en het zoeken naar vernieuwing mede op basis van de uitkomsten van uitgevoerde evaluaties

Een programma maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen, indien het een goede balans bevat tussen voortzetting van eerdere activiteiten en het zoeken naar vernieuwing. Het zoeken naar vernieuwing (in de zin van een vernieuwende aanpak, nieuwe coalities, nieuwe thema’s, nieuwe doelgroepen, etc.) kan plaats vinden op basis van evaluaties van eerdere projecten en/of programma’s maar bijvoorbeeld ook als gevolg van maatschappelijke ontwikkelingen of nieuwe (communicatie)technieken.

c. de mate waarin het programma bijdraagt aan het maatschappelijk debat over het milieu en duurzame ontwikkeling

Een programma maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien het programma bijdraagt aan het verduidelijken of onder de aandacht brengen van opvattingen uit de samenleving, het ondersteunen van opinievorming, het activeren van initiatieven, het organiseren van oplossingen en het ontwikkelen en bepleiten van alternatieven op het gebied van milieu of duurzame ontwikkeling.

d. de mate waarin bij het programma burgers en andere maatschappelijke actoren worden betrokken

Met dit beoordelingsaspect wordt beoogd te bevorderen dat programma’s aansluiten bij initiatieven, ideeën en opvattingen over milieu of duurzame ontwikkeling van burgers en andere actoren in de samenleving. Hoe sterker het programma zich richt op het betrekken van burgers en andere maatschappelijke actoren en hoe meer het anderen dan de aanvrager in staat stelt tot het maken van keuzen hoe eerder een programma voor subsidie in aanmerking zal komen.

e. de mate waarin het programma meerwaarde heeft ten opzichte van andere initiatieven

Een programma maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien beargumenteerd wordt dat het programma voorziet in een (te verwachten) maatschappelijke behoefte. Er kan zowel sprake zijn van het opzetten van nieuwe/aanvullende activiteiten als van initiatieven die een impuls geven aan bestaande activiteiten of initiatieven die agenderend werken. Overigens hoeft de maatschappelijke behoefte niet noodzakelijkerwijs samen te vallen met een vraag of behoefte van de doelgroep waarop het programma betrekking heeft.

f. de mate waarin het programma kans van slagen heeft gezien de probleemanalyse en het gepresenteerde plan van aanpak, inclusief de evaluatie

Een programma maakt meer kans voor subsidie in aanmerking te komen indien het programmavoorstel een duidelijke en afgebakende probleemanalyse bevat, er een adequate keuze van middelen in relatie tot het programmadoel wordt gemaakt, uitvoering van het voorstel een voldoende bijdrage aan het oplossen van het in de probleemanalyse gesignaleerde probleem levert en het programmavoorstel een adequaat voorstel tot evaluatie beschrijft.

g. de verhouding tussen de gevraagde subsidie en het resultaat dat het programma naar het oordeel van de minister beoogt

In het algemeen zal gelden dat hoe lager de kosten van een programma zijn ten opzichte van de te verwachte baten, hoe eerder een programma voor subsidie in aanmerking zal komen.

Bij de beoordeling van dit aspect wordt nadrukkelijk gekeken naar redelijkheid en goed beargumenteerde inzet van menskracht en overige middelen.

Artikel 1 onder O

De verplichte evaluatie hoeft niet langer volgens een verplicht model opgesteld te worden.

Bij de beoordeling van het programmavoorstel wordt gekeken of de voorgestelde wijze van evalueren voldoende inzicht kan geven in de vraag of – en op welke wijze – vooraf gestelde doelen zijn bereikt.

Kosten met betrekking tot de verplicht uit te voeren evaluatie moeten uitgewerkt worden in het plan van aanpak en de begroting.

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

J.M. Cramer

  • 1

    Stcrt. 1999, 173; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 1 december 2006 (Stcrt. 245).

Naar boven