Klachtenregeling AID Dienstonderdeel Opsporing

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 25 mei 2007, nr. TRCJZ/2007/1699, klachtenregeling AID Dienst Onderdeel Opsporing

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 14 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten en artikel 18a van het Besluit Politieregisters;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op de bijzondere opsporingsdiensten;

b. Algemene Inspectiedienst: Algemene Inspectiedienst van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

c. Algemene Inspectiedienst, Dienstonderdeel Opsporing: de bijzondere opsporingsdienst, bedoeld in artikel 2, onder c, van de wet;

d. klachtencommissie: klachtencommissie AID Dienstonderdeel Opsporing, genoemd in artikel 2, eerste lid;

e. klacht: mondelinge of schriftelijke uiting van ongenoegen over de wijze waarop een opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, Dienstonderdeel Opsporing, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen;

f. klaagschrift: schriftelijke klacht die betrekking heeft op een gedraging jegens de klager en die voldoet aan de vereisten van artikel 9:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht;

g. directeur: directeur van de Algemene Inspectiedienst;

h. ambtenaar: opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, Dienstonderdeel Opsporing, over wie een klacht is ingediend,

i. hoofd van het functioneel parket: officier van justitie, bedoeld in artikel 137a, tweede lid, van de Wet op de rechterlijke organisatie.

Artikel 2

1. Er is een klachtencommissie AID Dienstonderdeel Opsporing, die is belast met de behandeling van klaagschriften en die de directeur adviseert over de afdoening daarvan.

2. De klachtencommissie bestaat uit drie onafhankelijke leden.

3. Afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht is van toepassing.

Artikel 3

1. Een schriftelijke klacht wordt ingediend bij de directeur.

2. Onverminderd artikel 9:5 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 15 van de wet bevestigt de directeur zo spoedig mogelijk schriftelijk de ontvangst van de klacht en zendt een afschrift daarvan alsmede van de daarbij meegezonden stukken aan de klachtencommissie.

Artikel 4

1. Indien een klaagschrift wordt ingediend, vermeldt de directeur bij de ontvangstbevestiging dat de klachtencommissie over het klaagschrift zal adviseren en maakt hij melding van het verloop van de procedure.

2. De klachtencommissie stelt een onderzoek in naar het klaagschrift.

3. Indien het hoofd van het functioneel parket ter zake van het klaagschrift advies uitbrengt, zendt de directeur een afschrift daarvan aan de ambtenaar en de klachtencommissie.

Artikel 5

Indien de directeur besluit een schriftelijke klacht niet in behandeling te nemen, een onderzoek naar de schriftelijke klacht achterwege te laten of het onderzoek te schorsen, stelt hij de indiener van de schriftelijke klacht, de ambtenaar, de klachtencommissie en het hoofd van het functioneel parket hiervan schriftelijk en gemotiveerd in kennis.

Artikel 6

De directeur zendt een afschrift van de kennisgeving, bedoeld in artikel 9:12, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht aan de ambtenaar, de klachtencommissie en het hoofd van het functioneel parket.

Artikel 7

A.

Het Besluit instelling criminele inlichtingen eenheid AID wordt als volgt gewijzigd:

In artikel 1, onderdeel h, wordt ‘Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij’ vervangen door: Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

B.

In de artikelen 2, vierde lid, 5, tweede en derde lid, 7, eerste en tweede lid, 8, tweede lid en 9 wordt ‘het directielid AID, belast met de portefeuille opsporing’ telkens vervangen door: het hoofd van het Dienstonderdeel Opsporing.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip dat de wet in werking treedt.

Artikel 9

Deze regeling wordt aangehaald als: Klachtenregeling AID Dienstonderdeel Opsporing.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 25 mei 2007.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, G. Verburg.

Toelichting

Algemeen

Op grond van artikel 14 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten is de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: de minister) gehouden regels vast te stellen over de behandeling van klachten over gedragingen van opsporingsambtenaren die werkzaam zijn bij het Dienstonderdeel Opsporing van de Algemene Inspectiedienst. Daarin voorziet de onderhavige regeling. Voor de opsporingsambtenaren van het Dienstonderdeel Opsporing komt deze regeling in de plaats van de interne werkinstructie, aangeduid als ‘Klachtenregeling AID’, die de Algemene Inspectiedienst voor de behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten over gedragingen van AID-ambtenaren in de praktijk toepast.

De klachtbehandeling in de Awb

Een algemene klachtbehandeling is geregeld in Hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht, hierna Awb. Dit is een sobere regeling die op zichzelf een toereikende voorziening biedt en voldoende flexibel is om aan de specifieke behoeften van bepaalde beleidsterreinen of bestuursorganen tegemoet te komen (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1997/98, 25 837, nr. 3, blz. 4 en 9). Zij bevordert een goede, laagdrempelige en informele afhandeling van klachten (memorie van toelichting, Kamerstukken II 1997/98, 25 837, nr. 3, blz. 12), zoals dit in het merendeel van de gevallen in de praktijk ook gebeurt. Dit wordt kernachtig weergegeven in artikel 9:5 Awb, waarin is bepaald dat, zodra het bestuursorgaan naar tevredenheid van de klager aan diens klacht tegemoet is gekomen, verdere procedures achterwege kunnen blijven.

De regels van de Awb inzake de klachtbehandeling door een bestuursorgaan omvatten drie onderdelen. Ten eerste de algemene bepalingen (afdeling 9.1.1, artikelen 9:1, 9:2 en 9:3), met als belangrijkste voorschrift dat het bestuursorgaan, in casu de minister, zorg draagt voor een behoorlijke behandeling van mondelinge en schriftelijke klachten (artikel 9:2 Awb). Ten tweede de meer uitgewerkte behandeling van klaagschriften (afdeling 9.1.2, artikelen 9:4 tot en met 9:12a). Ten derde de aanvullende, niet verplichte bepalingen voor een klachtadviesprocedure (afdeling 9.1.3, artikelen 9:13 tot en met 9:16). Artikel 14 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten sluit bij deze systematiek aan (memorie van toelichting, Kamerstukken II, 2004/05, 30 182, nr. 3, blz. 21) en schrijft de instelling van een klachtenadviescommissie voor. In artikel 2, derde lid, wordt afdeling 9.1.3 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing verklaard.

Klachten

De onderhavige regeling heeft betrekking op ‘klachten’ over opsporingsambtenaren van het Dienstonderdeel Opsporing of over het Dienstonderdeel Opsporing zelf. In de Awb wordt het begrip ‘klacht’ niet gedefinieerd. In de onderhavige regeling wordt dit wel gedaan en is voor de volgende begripsomschrijving gekozen: ‘een mondelinge of schriftelijke uiting van ongenoegen over de wijze waarop een opsporingsambtenaar van de Algemene Inspectiedienst, Dienstonderdeel Opsporing, of de Algemene Inspectiedienst, Dienstonderdeel Opsporing zelf, zich in een bepaalde aangelegenheid heeft gedragen’. Hoewel elke definitie zijn beperkingen heeft, is besloten een begripsomschrijving in de regeling op te nemen om buiten twijfel te stellen dat het hier niet gaat om een ‘klacht’ over burgers of bedrijven die zich niet aan de wet houden. In de handhavingspraktijk spreekt men in dit geval van een ‘melding’.

Een klacht kan mondeling of schriftelijk worden ingediend. In de overgrote meerderheid van de gevallen worden klachten mondeling geuit en volstaat een eenvoudige opheldering of een woord van excuus om de klager tevreden te stellen. Bij mondelinge klachten hoeft er niet te worden gehoord, komt ook de klachtencommissie er niet aan te pas en hoeft de klacht niet te worden geregistreerd of gepubliceerd (artikel 9:5 Awb).

Naast mondelinge klachten zijn er schriftelijke klachten. Een bijzondere vorm daarvan is het klaagschrift, dat wordt gedefinieerd in artikel 9:4 Awb. Gelet op deze begripsomschrijving en de daaraan gekoppelde procedure van afdeling 9.1.2 Awb moeten twee categorieën schriftelijke klachten worden onderscheiden:

1) het klaagschrift; dat is een schriftelijke klacht die betrekking heeft op een gedraging jegens de klager (artikel 9:4, eerste lid, Awb); het is ondertekend en bevat ten minste de naam en het adres van de indiener, de dagtekening en een omschrijving van de gedraging waartegen de klacht is gericht (artikel 9:4, tweede lid, Awb).

2) de schriftelijke klacht, niet zijnde een klaagschrift. In de meeste gevallen gaat het dan om schriftelijke klachten over gedragingen jegens anderen dan de klager. Te denken valt aan een klacht over het optreden van een opsporingsambtenaar van het Dienstonderdeel Opsporing ten opzichte van de buurman van de klager. In de praktijk komt dit overigens weinig voor.

Alleen als er sprake is van een klaagschrift treedt de procedure van afdeling 9.1.2 Awb in werking (artikel 9:4 Awb) en wordt de klachtadviesprocedure toegepast indien daarin is voorzien, zoals in de onderhavige regeling het geval is.

De klachtencommissie

In de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt gebruik gemaakt van de mogelijkheid die de Awb biedt om een klachtadviesprocedure in het leven te roepen (artikel 14, tweede lid, onder a, Wet op de bijzondere opsporingsdiensten). Hiervoor moet een klachtadviescommissie worden ingesteld, in de onderhavige regeling aangeduid als klachtencommissie AID Dienstonderdeel Opsporing. Zoals hiervoor is aangegeven speelt de klachtencommissie alleen een rol bij de behandeling van klaagschriften. Zij heeft niet alleen de taak de directeur AID te adviseren over de afdoening van een klaagschrift, maar neemt zelf het klaagschrift in behandeling en heeft een regierol bij het onderzoek naar de feiten en achtergronden van de zaak en bij de hoorplicht.

Onafhankelijkheid

Artikel 14, tweede lid, onder a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten schrijft voor dat de klachtencommissie moet bestaan uit onafhankelijke leden (artikel 2, tweede lid, van de klachtenregeling). Dit gaat verder dan het vereiste van niet-betrokkenheid in artikel 9:7 Awb.

Onafhankelijk betekent overigens niet dat de klachtencommissie uit externe leden moet bestaan; wel dat er voldoende afstand moet bestaan tussen de ambtenaar waarover geklaagd wordt en de ambtenaar die de klacht behandelt. Bedacht moet worden dat het om een interne klachtregeling gaat.

In het systeem van de Awb is het vereiste van niet-betrokkenheid voldoende gewaarborgd als de behandeling van de klacht geschiedt door een persoon die niet bij de gedraging waarop de klacht betrekking heeft, betrokken is geweest (artikel 9:7 Awb). Dat kan dus een ambtenaar zijn die behoort tot hetzelfde organisatorische verband als de ambtenaar waarop de klacht betrekking heeft, mits er een waarneembare afstand is. Ook een direct leidinggevende moet in staat worden geacht een klacht met voldoende afstand en objectief te onderzoeken (Nationale ombudsman 6 april 1999, 99/142).

De Wet op de bijzondere opsporingsdiensten stelt op het punt van de niet-betrokkenheid echter aanvullende en verdergaande eisen dan de Awb. Volgens de memorie van toelichting wordt met het vereiste van onafhankelijkheid bedoeld dat het een ‘van de leiding van de bijzondere opsporingsdienst onafhankelijke commissie’ moet zijn. Het feit dat de leden van de klachtencommissie onafhankelijk zijn van de leiding van de bijzondere opsporingsdienst, in dit geval het Dienstonderdeel Opsporing, ‘boezemt vertrouwen in bij de klagers en vormt een extra waarborg voor een zorgvuldige behandeling van de klacht.’ (Kamerstukken II 2004/05, 30 182, nr. 3, blz. 21.)

Ook de parlementaire geschiedenis van de ‘Wijziging van de Politiewet 1993 in verband met de aanpassing van de politieklachtregeling aan hoofdstuk 9 van de Algemene wet bestuursrecht’ geeft informatie over wat onder onafhankelijke leden moet worden verstaan. In de nota naar aanleiding van het verslag (Kamerstukken II 2001/02, 27 731, nr. 5, blz. 9) staat: ‘Onafhankelijke leden zijn leden die zelf geen deel uitmaken van de organisatie waarover een klacht is ingediend en die op generlei wijze zeggenschap hebben over die organisatie...De commissieleden mogen geen formele binding hebben met het korps dan wel anderszins ondergeschikt zijn aan gezagsdragers van de politieorganisatie.’

De klachtencommissie mag dus niet bestaan uit ambtenaren van het Dienstonderdeel Opsporing. Het mogen wel ambtenaren van de AID zijn. Om die reden is de instelling van de klachtencommissie gemandateerd aan de directeur en plaatsvervangend directeur van de AID (artikel 2 van het Mandaatbesluit LNV Algemene Inspectiedienst). De omvang van de AID is op zichzelf groot genoeg om een klachtencommissie te kunnen samenstellen waarvan de onafhankelijkheid voldoende gewaarborgd is. Dit laat onverlet dat het secretariaat van de klachtencommissie kan worden gevoerd door een ambtenaar van het Dienstonderdeel Opsporing, zolang deze ambtelijk secretaris geen deel uitmaakt van de klachtencommissie.

Het verloop van de klachtprocedure

De schriftelijk klacht wordt ingediend bij het bestuursorgaan, in dit geval de minister. De minister heeft de behandeling van klachten gericht tegen ambtenaren van de AID gemandateerd aan de directeur, de plaatsvervangend directeur, het hoofd van het Dienstonderdeel Opsporing en de hoofdinspecteurs van de AID (artikel 2 Mandaatbesluit LNV Algemene Inspectiedienst). In verband met het vereiste van onafhankelijkheid is in de onderhavige regeling bepaald dat schriftelijke klachten over bijzondere opsporingsambtenaren van het Dienstonderdeel Opsporing, of over het optreden van het Dienstonderdeel Opsporing zelf, worden ingediend bij de directeur AID. Dit laat onverlet dat de schriftelijke klacht wordt gericht aan de minister of bij de minister wordt ingediend. Als de schriftelijke klacht van politieke betekenis is zal de beantwoording alsnog door de minister persoonlijk of namens deze door de Secretaris-Generaal worden ondertekend (artikel 2 Mandaatbesluit LNV Algemene Inspectiedienst). Maar ook dan blijft het mogelijk, net als bij mondelinge klachten, dat de schriftelijke klacht langs telefonische weg of anderszins op informele wijze naar bevrediging wordt afgehandeld. Ingevolge artikel 9:5 Awb vervalt dan de verplichting tot verdere toepassing van Hoofdstuk 9 Awb.

Als een informele afhandeling niet mogelijk blijkt, geldt voor alle schriftelijke klachten de volgende procedure (artikel 3): De directeur AID stuurt de indiener van de klacht een schriftelijke bevestiging van ontvangst (conform artikel 9:6 Awb). Tegelijkertijd zendt hij een afschrift van de schriftelijke klacht en van de daarbij meegezonden stukken aan de ambtenaar tegen wie de klacht gericht is (conform artikel 9:9 Awb, dat alleen betrekking heeft op klaagschriften), aan de klachtencommissie en aan het hoofd van het functioneel parket.

Voor het vervolg van de procedure moet onderscheid worden gemaakt tussen klaagschriften enerzijds en schriftelijke klachten, niet zijnde klaagschriften, anderzijds. Voor klaagschriften geldt de regeling van de afdelingen 9.1.2 en 9.1.3 Awb, die in de onderhavige regeling nader is uitgewerkt (artikel 4). Klaagschriften worden behandeld door de klachtencommissie, andere schriftelijke klachten niet. De indiener van het klaagschrift wordt daarover bij de ontvangstbevestiging geïnformeerd (artikel 4, eerste lid). Dit is van belang omdat behandeling door de klachtencommissie meebrengt dat de behandeling van een klaagschrift meer tijd in beslag neemt dan een schriftelijke klacht, niet zijnde een klaagschrift, te weten veertien in plaats van zes weken (artikel 16 Wet op de bijzondere opsporingsdiensten in samenhang met artikel 9:11, eerste lid, Awb) met een mogelijkheid tot verlenging tot ten hoogste achttien weken (artikel 9:11, tweede lid, Awb). Ingevolge artikel 15 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten wordt een afschrift van het klaagschrift aan het hoofd van het functioneel parket gezonden met het doel deze in de gelegenheid te stellen terzake advies uit te brengen.

Ook van schriftelijke klachten, niet zijnde klaagschriften, zendt de directeur AID afschriften aan de klachtencommissie en het hoofd van het functioneel parket. Aan de klachtencommissie gebeurt dit ten behoeve van de registratie en de publicatie. Aan het hoofd van het functioneel parket geschiedt dit ter informatie. Het optreden van opsporingsambtenaren valt onder de verantwoordelijkheid van het openbaar ministerie. Het is mogelijk dat het gedrag waarover geklaagd wordt plaats had in het kader van een opsporingsonderzoek of een vervolging. In dat geval dient het klachtonderzoek achterwege te blijven zolang het opsporingsonderzoek of de vervolging loopt (artikel 9:8, eerste lid, onder f, Awb). Het is ook in het belang van de betrokken ambtenaar dat hij zo spoedig mogelijk geïnformeerd wordt over de status van het onderzoek naar de ingediende klacht (artikel 5, conform artikel 9:15, derde lid, Awb).

Vanaf het moment dat een afschrift van het klaagschrift door de klachtencommissie is ontvangen, berust de behandeling van de klacht bij de klachtencommissie. De klachtencommissie draagt er zorg voor dat de indiener van het klaagschrift en de ambtenaar op wiens gedraging de klacht betrekking heeft, worden gehoord (artikel 9:10, eerste lid, Awb). Van het horen kan worden afgezien indien de klacht kennelijk ongegrond is of indien de indiener van het klaagschrift heeft verklaard van het recht te worden gehoord geen gebruik te willen maken (artikel 9:10, tweede lid, Awb). Het horen kan worden opgedragen aan de voorzitter of een lid van de klachtencommissie (artikel 9:15, tweede lid, Awb). Van het horen wordt een verslag gemaakt (artikel 9:10, derde lid, Awb).

Het hoofd van het functioneel parket wordt in de gelegenheid gesteld over de klacht advies uit te brengen. Om die reden wordt in artikel 16 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten afgeweken van de termijn van artikel 9:11, eerste lid, Awb: veertien in plaats van tien weken. Artikel 9:11, tweede lid, Awb biedt nog de mogelijkheid deze termijn met vier weken te verlengen. Indien het hoofd van het functioneel parket heeft aangegeven te zullen adviseren, maar het advies wordt niet tijdig uitgebracht, is het aan de minister een afweging te maken tussen enerzijds het belang van het advies en anderzijds de termijnoverschrijding. Het enkele ontbreken van het advies staat niet in de weg aan het nemen van een besluit (artikel 3:6 Awb). De klachtencommissie zendt een rapport van bevindingen, waarin het verslag is opgenomen, vergezeld van haar advies en eventuele aanbevelingen aan de directeur (artikel 9:15, vierde lid, Awb). De bepalingen inzake de termijnen gelden onverkort en hoeven niet in de regeling te worden opgenomen.

De afdoening van de klacht

De directeur stelt de indiener van de klacht schriftelijk en gemotiveerd in kennis van de bevindingen van het onderzoek naar de klacht, zijn eigen oordeel daarover alsmede van de eventuele conclusies die hij daaraan verbindt artikel 9:12, eerste lid, Awb). Indien de directeur op grond van artikel 9:8 Awb besluit een schriftelijke klacht niet in behandeling te nemen, stelt hij de indiener van de klacht, de betrokken ambtenaar, de klachtencommissie en het hoofd van het functioneel parket hiervan schriftelijk en gemotiveerd in kennis (artikel 5).

Waar het gaat om een klaagschrift en zijn conclusies afwijken van het advies van de klachtencommissie, wordt in de conclusies de reden voor die afwijking vermeld en wordt het advies meegezonden (artikel 9:16 Awb).

Tegen een besluit inzake de behandeling van een klacht kan geen beroep worden ingesteld (artikel 9:3, Awb). Wel is de directeur AID gehouden bij de kennisgeving te vermelden dat de indiener van de klacht binnen een jaar na dagtekening van de kennisgeving een verzoekschrift kan indienen bij de Nationale Ombudsman (conform artikel 9:12, tweede lid, Awb). Verder zendt de directeur een afschrift van de gemotiveerde kennisgeving aan de betrokken ambtenaar, de klachtencommissie, ten behoeve van de registratie, en aan het hoofd van het functioneel parket (artikel 6).

Registratie en publicatie

Van alle ingediende schriftelijke klachten moet een registratie worden bijgehouden (artikel 9:12a Awb). Artikel 9:12a is bij amendement toegevoegd en staat in afdeling 9.1.2 van de Awb, die handelt over klaagschriften. Anders dan de plaatsing van dit artikel in deze afdeling doet vermoeden, valt uit de wetsgeschiedenis af te leiden dat de registratieplicht betrekking heeft op alle schriftelijk ingediende klachten. Deze taak wordt hier opgedragen aan de klachtencommissie. Op basis van deze registratie draagt de directeur AID zorg voor een jaarlijkse publicatie van de ingediende klaagschriften en andere schriftelijke klachten en van de daarop genomen beslissingen (artikel 9:12a Awb). Dit hoeft niet een afzonderlijke publicatie te zijn van het Dienstonderdeel Opsporing. De publicatie kan deel uitmaken van het overzicht van de afdoening van klachten binnen het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit dat jaarlijks door de minister wordt gepubliceerd, zolang daarin voldoende duidelijk is hoeveel klachten betrekking hebben op het Dienstonderdeel Opsporing en hoe daarover is beslist. Daarbij is het natuurlijk niet de bedoeling dat de gepubliceerde klachten herleidbaar zijn tot individuele personen. De bedoeling is dat een eventueel vaker voorkomend, en wellicht structureel, probleem langs deze weg aan het licht komt en dat binnen het Dienstonderdeel Opsporing daarvoor een toereikende oplossing wordt gevonden (memorie van toelichting, Kamerstukken II 2004/05, 30 182, nr. 3, blz. 22).

De verwerking van gegevens inzake de klachtbehandeling ten behoeve van de registratie en de publicatie valt onder de Wet bescherming persoonsgegevens. In verband daarmee zullen de in dat kader benodigde voorzieningen en maatregelen worden getroffen om een zorgvuldige verwerking van de gegevens van betrokkenen te verzekeren.

Administratieve lasten

De onderhavige regeling biedt een waarborg voor een goede klachtenbehandeling en leidt niet tot extra administratieve lasten bij burgers of bedrijven.

Artikelsgewijs

Artikel 2

Dit artikel geeft uitvoering aan artikel 14, tweede lid, onder a, van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten, dat voor de klachtbehandeling bij de bijzondere opsporingsdiensten een klachtadviescommissie als bedoeld in Hoofdstuk 9, afdeling 9.1.3, Awb, verplicht stelt. In Hoofdstuk 9 van de Awb is de instelling van een klachtadviescommissie facultatief.

Artikel 3

Dit artikel heeft betrekking op alle schriftelijk ingediende klachten en gaat daarmee verder dan afdeling 9.1.2 Awb, die alleen bij klaagschriften het bestuursorgaan verplicht de ontvangst schriftelijk te bevestigen (artikel 9:6 Awb) en de betrokken ambtenaar daarvan een afschrift te sturen (artikel 9:9 Awb). Zoals in het algemeen deel van deze toelichting is aangegeven, betekent toezending van een afschrift aan de klachtencommissie niet dat de klachtencommissie alle schriftelijke klachten behandelt. De klachtencommissie behandelt alleen klaagschriften. Afschriften van andere schriftelijke klachten worden alleen ten behoeve van de registratie aan de klachtencommissie toegezonden.

Toezending van een afschrift aan het hoofd van het functioneel parket is conform artikel 15 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten. ‘Onverminderd artikel 9:5 Awb en artikel 15 van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten’ ziet op de situatie dat de schriftelijk ingediende klacht alsnog naar tevredenheid van de indiener van de klacht informeel wordt afgedaan. In dat geval kan de ontvangstbevestiging achterwege blijven. Het spreekt vanzelf dat dit alleen toepassing kan vinden als de klacht zeer direct na indiening wordt afgedaan.

Artikel 4

Dit artikel heeft betrekking op klaagschriften en is conform Hoofdstuk 9 van de Awb. Alleen klaagschriften worden aan de klachtencommissie ter behandeling voorgelegd. De verplichting de indiener van het klaagschrift te informeren dat de klachtencommissie daarover zal adviseren is conform artikel 9:15, eerste lid, Awb.

De formulering in het tweede lid, dat de klachtencommissie een onderzoek instelt naar ‘het klaagschrift’ betekent natuurlijk dat het onderzoek zich richt op de inhoud van de klacht, dus op de gedragingen waarover in het klaagschrift wordt geklaagd. Dit volgt uit de definitie van ‘klaagschrift’ in artikel 1, onderdeel f, en artikel 9:4 Awb, als een klacht die aan bepaalde formele vereisten voldoet.

Artikel 5

Dit is conform artikel 9:8, derde lid, Awb. In artikel 9:8, eerste en tweede lid, Awb staat in welke gevallen het bestuursorgaan niet verplicht is de klacht te behandelen. Het is niet nodig deze bepaling in de regeling over te nemen.

Artikel 7

Onderdeel B is een terminologische aanpassing. Met de inwerkingtreding van de Wet op de bijzondere opsporingsdiensten krijgt het Dienstonderdeel Opsporing een wettelijke status. Het Besluit criminele inlichtingen eenheid AID moet op dit punt aan de nieuwe terminologie worden aangepast.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

G. Verburg

Naar boven