Vrijstelling van onderdanen van Zuid-Korea van mvv-plicht

Besluit van de Minister van Buitenlandse Zaken van 16 mei 2007, nr. DPV/VV-426/07-wb, tot vrijstelling van onderdanen van Zuid-Korea van mvv-plicht

De Minister van Buitenlandse Zaken,

Gelet op artikel 17, eerste lid, onder a, van de Vreemdelingenwet 2000;

Besluit:

Enig

Met ingang van 1 juni 2007 zijn onderdanen van Zuid-Korea voor de toegang tot Nederland voor een verblijf van meer dan drie maanden en het verkrijgen van een verblijfsvergunning vrijgesteld van de verplichting om in het bezit te zijn van een geldige machtiging tot voorlopig verblijf.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Buitenlandse Zaken,
namens deze:
de directeur-generaalRegiobeleid en Consulaire Zaken, R.V.M. Jones-Bos.

Toelichting

De Minister van Buitenlandse Zaken heeft in overeenstemming met de Staatssecretaris van Justitie besloten dat onderdanen van Zuid-Korea niet in het bezit hoeven te zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf voor de toegang tot Nederland met het oog op een verblijf van meer dan drie maanden en – daarmee samenhangend – voor het aanvragen van een verblijfsvergunning. Daartoe is overgegaan op verzoek van de Koreaanse autoriteiten, mede in aanmerking genomen de belangen van de buitenlandse betrekkingen en van de economische betrekkingen tussen beide landen mede in aanmerking genomen. Uit oogpunt van nationale veiligheid en openbare orde (het tegengaan van illegale immigratie) bestaat geen grond om voor onderdanen van Zuid-Korea de mvv-plicht te handhaven. Daarnaast hebben meerdere aspecten meegewogen bij de totstandkoming van dit besluit, zoals het OESO-lidmaatschap, geen kort verblijf visumplicht voor het ‘Schengen’-gebied, de politieke en economische stabiliteit van het land, alsmede het per capita inkomen en de verdeling van de welvaart in Zuid-Korea.

Naar boven