Wijziging Vreemdelingencirculaire 2000 (2007/09)

Besluit van de Staatssecretaris van Justitie van 21 mei 2007, nr. 2007/09, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000

De Staatssecretaris van Justitie,

Gelet op de Vreemdelingenwet 2000 (Staatsblad 2000, 495), het Vreemdelingenbesluit 2000 (Staatsblad 2000, 497) en het Voorschrift Vreemdelingen 2000 (Staatscourant 2001, nr. 10);

Besluit:

Artikel I

De Vreemdelingencirculaire 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Paragraaf C4/3.11.3.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

3.11.3.1 Algemeen

Nederland dient geen vluchthaven te zijn voor personen ten aanzien van wie er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat zij zich hebben schuldig gemaakt aan oorlogsmisdrijven, andere ernstige misdrijven of handelingen als genoemd in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Het is in het belang van de Nederlandse Staat dat geen verblijfsvergunning wordt verleend aan zulke personen.

Deze weigering om verblijf te verlenen wordt ook ingegeven door de gedachte dat het asielrecht is bedoeld om hen die vluchten voor onrecht te beschermen, en niet is bedoeld voor hen die gerechtigheid ontvluchten. Deze laatste personen mogen de (internationale) strafrechtelijke gevolgen van hun daden niet ontlopen. Ook de positie van de slachtoffers van deze personen afkomstig uit hetzelfde land die hier te lande bescherming hebben gevonden, is hier in het geding.

Blijkens de tekst van artikel 1F Vluchtelingenverdrag houdt de toepasselijkheid van deze bepaling in dat het Vluchtelingenverdrag niet van toepassing is. De toepasselijkheid van artikel 1F Vluchtelingenverdrag dient daarom te worden onderzocht voordat wordt bezien of de asielzoeker een vluchteling is in de zin van artikel 1A Vluchtelingenverdrag.

Indien er sprake is van deze bijzondere grond van openbare orde, is het Vluchtelingenverdrag niet op de vreemdeling van toepassing en kan de aanvraag dus niet ingewilligd worden op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw. Op grond van artikel 3.107, eerste lid, Vb komt de vreemdeling in deze situatie evenmin in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van een van de andere gronden bedoeld in artikel 29 Vw. Op grond van artikel 3.77 Vb komt de vreemdeling evenmin in aanmerking voor verlening van een verblijfsvergunning regulier.

Zodoende kan noch aan het Vluchtelingenverdrag, noch aan de Vw aanspraak op verblijf worden ontleend. Nadat is vastgesteld dat artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, wordt beoordeeld of de vreemdeling aannemelijk heeft gemaakt dat juist hij bij terugkeer naar het land van herkomst een reëel risico loopt op schending van artikel 3 EVRM. De eventuele vaststelling dat de vreemdeling een dergelijk risico aannemelijk heeft gemaakt, leidt echter tot geen enkel verblijfsrecht. Op grond van artikel 3.107, eerste lid, Vb komt de vreemdeling in deze situatie niet in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw.

Indien is vastgesteld dat een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM aanwezig is, wordt beoordeeld of het onthouden van een verblijfsvergunning als disproportioneel is aan te merken. Dit is in beginsel niet het geval in de gegeven omstandigheden en tegen de hiervoor geschetste achtergrond van de onwenselijkheid om aan deze personen een verblijfsvergunning te verlenen. Dit zou slechts anders kunnen zijn als de betreffende vreemdeling kan aantonen dat er in zijn individuele geval sprake is van bijzondere omstandigheden ten gevolge waarvan hij in een uitzonderlijke situatie verkeert.

De vaststelling dat gedwongen terugkeer een schending van artikel 3 EVRM oplevert, leidt tot een verbod op gedwongen verwijdering. Dit laat onverlet dat op de vreemdeling de plicht rust om Nederland zelfstandig te verlaten en mitsdien zelf gevolg te geven aan zijn vertrekplicht. Daarnaast zal de uitzetting naar het land van herkomst weer ter hand worden genomen zodra gedwongen terugkeer geen schending meer oplevert van artikel 3 EVRM. Bovendien zal uitzetting plaatsvinden naar ieder land dat de vreemdeling wil opnemen. De vreemdeling wordt, zodra de nationale rechtsmiddelen zijn uitgeput, uitgesloten van alle voorzieningen.

Kort weergegeven is de toetsing als volgt:

Na de toetsing aan artikel 30 Vw (zie C3) wordt eerst bezien of er ernstige redenen zijn om te veronderstellen dat de asielzoeker zich schuldig heeft gemaakt aan een misdrijf of handeling in de zin van artikel 1F Vluchtelingenverdrag.

Zo ja, dan dient de aanvraag te worden afgewezen op grond van artikel 31, eerste lid, juncto tweede lid, onder k, Vw. Zo nee, dan wordt bezien of de asielzoeker behoort tot de categorieën van artikel 29, eerste lid, Vw en of er andere redenen zijn op grond van artikel 31 Vw waarom de aanvraag moet worden afgewezen.

Voor het tegenwerpen van artikel 1F Vluchtelingenverdrag is een (buitenlands) strafvonnis niet noodzakelijk, omdat vervolging van deze misdaden niet altijd kan plaatsvinden.

B

Paragraaf C5/2.1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

2.1 Algemeen

Op grond van artikel 32, eerste lid, onder a, Vw kan de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd worden ingetrokken, dan wel kan de aanvraag voor verlenging ervan worden afgewezen, als de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt dan wel gegevens heeft achtergehouden, terwijl die gegevens tot afwijzing van de aanvraag tot verlenen of verlengen zouden hebben geleid.

Met de intrekking van de vergunning wordt nadrukkelijk niet beoogd enig leed toe te voegen. Zij is louter van reparatoire en niet van punitieve aard. Met de intrekking of niet-verlenging van de verblijfsvergunning op grond van het feit dat er bij de verlening of verlenging onjuiste gegevens zijn verstrekt, dan wel gegevens zijn achtergehouden, wordt dus slechts beoogd de situatie te herstellen zoals die rechtens zou zijn geweest indien wel de juiste gegevens zouden zijn verstrekt. Indien de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt en de juiste gegevens niet bekend zijn, wordt geoordeeld op grond van de overige wel bekende en geloofwaardige gegevens.

Het is niet vereist dat de vreemdeling de onjuiste gegevens zelf heeft verstrekt, dat hij op de hoogte was van de verstrekking van de onjuiste gegevens of dat hij daarmee heeft ingestemd. Opzet van de vreemdeling, of diens persoonlijke betrokkenheid in welke vorm dan ook, is evenmin vereist. Dergelijke factoren zijn immers niet relevant voor de vraag welke beslissing rechtens de juiste zou zijn geweest indien er geen onjuiste gegevens waren verstrekt en derhalve evenmin voor de vraag of de bestaande situatie moet worden gecorrigeerd door intrekking van de ten onrechte verleende vergunning. Het gaat er bij de intrekking uitsluitend om dat de situatie wordt hersteld naar de situatie zoals die had behoren te zijn.

Onder het verstrekken van onjuiste gegevens wordt mede verstaan het overleggen van valse documenten als waren zij echt en onvervalst, voorzover die (mede) aanleiding hebben gegeven tot het nemen van een inwilligende beslissing. Indien op grond van dit feit wordt overgegaan tot strafrechtelijke vervolging kan het overleggen van valse documenten ook op grond van de openbare orde leiden tot weigering of intrekking van de vergunning.

Het verstrekken van onjuiste gegevens dan wel achterhouden van gegevens kan voorts op velerlei manieren voorkomen. Voorbeelden zijn onder meer:

– het verzwijgen van eerder verblijf en eerdere aanvragen in andere Europese landen;

– het afleggen van verklaringen die later onjuist blijken te zijn, terwijl deze aanleiding zijn geweest voor inwilliging;

– het verzwijgen van strafrechtelijke gegevens (bijvoorbeeld buitenlandse strafvonnissen), terwijl deze tot afwijzing zouden hebben geleid;

– het achterhouden van een paspoort bijvoorbeeld teneinde de legale uitreis of de afgiftedatum verborgen te houden en op grond hiervan aanleiding zou hebben bestaan om af te wijzen;

– het verzwijgen van activiteiten die vallen onder artikel 1F Vluchtelingenverdrag (zie C4/3.11.3).

Intrekking van de verblijfsvergunning asiel op grond van het verstrekken van onjuiste gegevens kan plaatsvinden, tenzij sinds de verlening of de verlenging een periode van twaalf jaar is verstreken.

Indien er is geconstateerd dat er sprake is van het verstrekken van onjuiste gegevens en er beoordeeld is dat er geen gronden voor verlening van een vergunning meer bestaan, dan wordt de verblijfsvergunning ingetrokken met terugwerkende kracht naar het eerste moment van verlening. Hiermee wordt de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd bedoeld.

C

Paragraaf C7/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Er is een grond als bedoeld in artikel 32 Vw

Op grond van artikel 34 Vw kan de aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd worden afgewezen, indien op het moment dat de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd verloopt zich een grond als bedoeld in artikel 32 Vw voordoet.

In die gevallen is C5/2 derhalve van overeenkomstige toepassing.

Ten aanzien van de grond als bedoeld in artikel 32, onder c, Vw wordt opgemerkt dat deze niet wordt tegengeworpen als ten tijde van de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd de verleningsgrond zich opnieuw voordoet.

Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn als de geldigheid van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd asiel, die is verleend op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw, afloopt in een periode dat het beleid van categoriale bescherming inmiddels is beëindigd. Indien ten tijde van de behandeling van de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd opnieuw een beleid van categoriale bescherming geldt, wordt artikel 34 juncto artikel 32, onder c, Vw niet tegengeworpen.

De verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt in dit geval verleend met ingang van de dag waarop de geldigheid van de verblijfsvergunning voor bepaalde tijd afloopt (zie ook C21/2.1).

D

Paragraaf C20/1 Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

1 Karakter van de tijdelijke bescherming

In artikel 43a Vw en artikel 3.1a Vb is Richtlijn 2001/55 geïmplementeerd. In geval van een massale toestroom of een dreigende massale toestroom van ontheemden uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, kan de Raad van de EU op voorstel van de Commissie besluiten dat een nader omschreven groep vreemdelingen gedurende een bepaalde periode tijdelijke bescherming zal genieten.

De vreemdeling die op grond van de richtlijn in aanmerking komt voor tijdelijke bescherming in Nederland, wordt in de gelegenheid gesteld een asielaanvraag in te dienen. Hij mag als asielzoeker in Nederland verblijven, ook indien hem geen asiel is verleend. De indiening van een aanvraag is noodzakelijk voor de beoordeling of de vreemdeling inderdaad onder Richtlijn 2001/55 valt en om de noodzakelijke gegevens te registreren.

Het onderzoek naar de asielaanvraag kan vervolgens op grond van artikel 17, tweede lid, Richtlijn 2001/55 worden opgeschort voor de duur van de tijdelijke bescherming. Tijdelijke bescherming wordt ingesteld voor de duur van één jaar, maar kan oplopen tot drie jaren (zie artikel 4 Richtlijn 2001/55).

Net zoals in het geval van het besluitmoratorium (zie C19) bevat artikel 43a Vw dus een verlenging van de beslistermijn.

Beslissingen op de asielaanvraag kunnen ook worden gegeven voordat de tijdelijke bescherming is beëindigd.

Artikel 3.1a, eerste lid, Vb bevat de categorieën vreemdelingen die in aanmerking komen voor tijdelijke bescherming.

Artikel 3.1a, tweede lid, Vb bevat de gevallen waarin de Minister kan besluiten om uitzetting niet achterwege te laten. Hiervoor is derhalve een expliciet besluit noodzakelijk. Indien tijdelijke bescherming in een individueel geval wordt onthouden op grond van gevaar voor de openbare orde of nationale veiligheid en de betreffende vreemdeling na afwijzing van de asielaanvraag Nederland moet verlaten, zullen ook diens gezinsleden, uiteraard voor zover zij niet zelf aanspraak hebben op tijdelijke bescherming op grond van artikel 31.a, eerste lid, Vb of zelf voor verlening van een verblijfsvergunning asiel in aanmerking komen, Nederland moeten verlaten.

E

Paragraaf C24/Irak Vreemdelingencirculaire 2000 komt te luiden:

Het asielbeleid ten aanzien van Irak

1 Achtergrond

Dit hoofdstuk bevat het landgebonden asielbeleid voor Irak. Het landgebonden asielbeleid is een uitwerking van het algemene beleid van C1 tot en met C23 en kan niet worden gezien als een uitzonderingsregeling. De algemene wet- en regelgeving blijft steeds de basis voor de individuele beoordeling van een asielaanvraag.

De beleidsconclusies in dit hoofdstuk zijn mede gebaseerd op het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa van december 2006 over de situatie in Irak.

Er is besloten tot een beleidswijziging ten aanzien van Irakezen afkomstig uit Centraal-Irak. De beleidswijziging is neergelegd in een brief aan de Voorzitter van de Tweede Kamer van 2 april 2007. De beleidswijziging houdt in dat ten aanzien van deze categorie een beleid van categoriale bescherming wordt gevoerd (zie C2/5). Het beleid van categoriale bescherming treedt in werking met ingang van 2 april 2007.

2 Besluitmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 43 Vw.

3 Groepen van personen die verhoogde aandacht vragen

3.1 Intellectuelen en journalisten

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat bestaat er officieel weliswaar persvrijheid bestaat, doch de Iraakse pers past uit zelfbehoud zelfcensuur toe. Intimidatie van journalisten en media vindt plaats. In de verslagperiode zijn journalisten vervolgd en zouden journalisten zijn aangevallen door aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken gelieerde milities.

Diverse Iraakse en buitenlandse journalisten zijn tijdens de verslagperiode om het leven gekomen ten gevolge van geweld. Het gevaar van ontvoering is nog aanwezig. Diverse journalisten zijn na ontvoering om het leven gebracht. Voor journalisten kan het riskant zijn kritiek te uiten op militante extremistische groeperingen. Aanslagen, vergeldingsacties en bedreigingen hebben plaatsgevonden.

In de gebieden van de Kurdistan Regional Government is waargenomen dat herhaaldelijke, persoonlijke kritiek op het centrale leiderschap van de Kurdistan Democratic Party en Patriotic Union of Kurdistan niet wordt getolereerd.

Intellectuelen en journalisten die aannemelijk maken dat zij vanwege hun opinies voor vervolging te vrezen hebben, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning. Het enkel een onafhankelijke houding innemen is daarvoor onvoldoende aangezien er wel enige ruimte voor kritiek blijkt te bestaan.

3.2 Personen die vervolging vrezen van het ‘oude’ regime

De val van het regime onder Saddam Hoessein heeft geleid tot een geheel nieuwe machtsstructuur en machtsverdeling. Personen die Irak hebben verlaten omdat zij vervolging vreesden van de zijde van het ‘oude’ regime zullen op grond van de regimewijziging dan ook niet langer bescherming behoeven tegen dit regime. Wanneer de aangedragen problemen beperkt zijn tot vrees voor het ‘oude’ regime, zullen deze personen dan ook niet op grond daarvan in aanmerking komen voor verlening van een verblijfsvergunning asiel op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw.

3.3 Personen die stellen te vrezen voor eerwraak

Eerwraak komt in heel Irak voor. Met eerwraak beoogt de dader de eer van de familie te herstellen door het ongewenste gedrag van een vrouwelijk en in uitzonderlijke gevallen eveneens een mannelijk familielid te bestraffen. Eerwraak kan bestaan uit het lijfelijk straffen, maar in sommige gevallen komt doden voor.

Met name in het geval van vrouwen kan het voorkomen dat het niet mogelijk is bescherming in te roepen dan wel anderszins zich aan de dreigende eerwraak te onttrekken. Wel mag worden verwacht dat aannemelijk kan worden gemaakt waarom bescherming in het individuele geval niet (effectief) kan worden geboden. Personen die aannemelijk hebben gemaakt gegronde vrees te hebben voor eerwraak en die geen afdoende bescherming kunnen inroepen van de autoriteiten, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.4 Personen die stellen te vrezen voor intertribale problemen

Personen die stellen te vrezen voor bloedwraak of vergelijkbare intertribale problemen van een andere familie, clan of stam, worden geacht bescherming te kunnen krijgen binnen de eigen familie, clan of stam. Daarnaast kunnen de autoriteiten in sommige gevallen tevens bescherming bieden en bemiddelen bij het conflict. Indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt desondanks geen bescherming te kunnen krijgen, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder b, Vw een verblijfsvergunning asiel worden verleend.

3.5 Personen werkzaam in risicoberoepen

Er vinden veel aanslagen plaats gericht tegen Irakezen die openlijk samenwerken met de regering, met internationale organisaties of diplomatieke vertegenwoordigingen, buitenlandse bedrijven en met de Multi National Forces in Iraq. Hierbij valt onder meer te denken aan Iraakse politici en hun familie, ambtenaren, personeel van het veiligheidsapparaat (vooral politie en leger), tolken of Irakezen die op andere wijze voor de regering, internationale organisaties en bedrijven in Irak werken, rechters en advocaten, alsook Iraakse journalisten en personen die voor hen werken. Ook bleek tijdens de verslagperiode dat bakkers en kappers werden aangevallen door extremistische groepen. De situatie van personeel in het onderwijs en de gezondheidszorg is eveneens als zeer ernstig te omschrijven.

Indien betrokkene aannemelijk heeft gemaakt vanwege zijn werkzaamheden een gegronde vrees voor vervolging dan wel onmenselijke behandeling te hebben, waartegen geen bescherming kan worden geboden, kan op grond van artikel 29, eerste lid, onder a of b, Vw een verblijfsvergunning asiel worden verleend. Het enkele feit dat de vreemdelingen deze werkzaamheden heeft verricht is onvoldoende voor de conclusie dat er gegronde vrees is voor vervolging dan wel onmenselijke behandeling.

3.6 Iraakse Fayli-Koerden en Irakezen van Iraanse afkomst

Het regime van Saddam Hoessein heeft veel Fayli-Koerden hun Iraakse nationaliteit ontnomen. De decreten van de Revolutionaire Commandoraad (onder meer decreet 666 van 1980), die de ontneming van het Iraakse staatsburgerschap betroffen, zijn met de inwerkingtreding van de Transitional Administrative Law herroepen. De nieuwe nationaliteitswet bevat voorwaarden om nationaliteitsrechten weer te laten gelden. Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat naar verluidt een aantal Fayli Koerden de Iraakse nationaliteit heeft kunnen herkrijgen.

Het ambtsbericht van de Minister van BuZa geeft voorts aan dat in het Kurdistan Regional Gouvernement naar verluidt een speciale regeling geldt voor de terugkeer van Fayli-Koerden die afkomstig zijn uit de drie noordelijke provincies.

Hoewel de implementatie met betrekking tot het laten herleven van de nationaliteitsrechten van Fayli-Koerden (in Centraal-Irak) nog niet is afgerond, geven bovenstaande ontwikkelingen aanleiding om Fayli-Koerden, aan wie onder het regime van Saddam Hoessein de Iraakse nationaliteit is ontnomen, niet langer als staatloos te beschouwen in het kader van de asielbeoordeling. Op basis van de Iraakse regelgeving kan worden aangenomen dat zij de iure de Iraakse nationaliteit hebben. Daarbij is de omstandigheid dat het verkrijgen van de facto nationaliteit nog niet in alle gevallen mogelijk is, geen grond om voor de beoordeling van de aanvraag niet van de Iraakse nationaliteit uit te gaan. De asielaanvragen van deze personen zullen dan ook op gebruikelijke wijze getoetst worden naar aanleiding van het beleid zoals in dit hoofdstuk neergelegd, waarbij wordt aangenomen dat zij de iure de Iraakse nationaliteit hebben.

3.7 Christenen

Blijkens het ambtsbericht van de Minister van BuZa verkeren christenen in een moeilijke positie, nu de Irakese autoriteiten niet in staat zijn hen tegen het willekeurige dan wel gerichte geweld bescherming te bieden. Mede uit angst voor het extremistische geweld zijn christenen vanuit het zuiden en het midden van Irak naar het noorden getrokken. Er zijn echter berichten dat christenen ook in Noord-Irak zouden worden gediscrimineerd. Hierbij zou sprake zijn van landonteigening en intimidatie van kiezers ten tijde van de verkiezingen.

Personen die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun christelijk geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.8 Mandeeërs

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa blijkt dat de positie van mandeeërs (volgelingen van Johannes de Doper) in het zuiden van Irak sinds de val van het regime van Saddam Hoessein is verslechterd. Er zou sprake zijn van toenemende discriminatie en intimidatie en mandeeërs zijn slachtoffer geworden van ontvoeringen en geweldsmisdrijven. In tegenstelling tot wat eerder werd aangenomen, lijken mandeeërs om religieuze redenen doelwit te zijn.

Mandeeërs die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.9 Yezidi’s

Uit het ambtsbericht van de Minister van BuZa komt naar voren dat de positie van yezidi’s sinds de val van het regime van Saddam Hoessein niet significant lijkt te zijn verbeterd. De yezidi’s, die zich met name in de gebieden nabij de Syrische grens bevinden, vormen evenals de christenen en mandeeërs een religieuze minderheid in Irak. Zij ondervinden min of meer de zelfde gevaren, bedreigingen en belemmering als bovengenoemde groepen om hun geloof vrij uit te oefenen.

Yezidi's die aannemelijk hebben gemaakt wegens hun geloof gegronde vrees te hebben voor vervolging kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel.

3.10 Homoseksuelen

Homoseksuelen ondervinden in toenemende mate problemen. De VN in Irak hebben aangegeven aanwijzingen te hebben voor toenemende bedreigingen, ontvoering en moord op homoseksuelen in Irak. Er kan van uit worden gegaan dat overheidsinstanties noch derden bescherming bieden aan homoseksuelen die slachtoffer van eerwraak of ander geweld zouden zijn geworden of dreigen te worden.

Homoseksuelen die aannemelijk maken dat zij op grond van hun homoseksualiteit gegronde reden hebben voor vervolging, ofwel door de overheid, ofwel door derden in de vorm van eerwraak of ander geweld, kunnen op grond van artikel 29, eerste lid, onder a, Vw in aanmerking komen voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Het enkele feit van homoseksueel zijn is onvoldoende voor verlening van een verblijfsvergunning.

4 Traumatabeleid

Het algemene beleid, zoals weergegeven in C2/4.2 is van toepassing. Voor het overige zijn er met betrekking tot Irak geen bijzonderheden.

5 Categoriale bescherming

De veiligheidssituatie in Centraal-Irak is ten opzichte van april 2006 verder verslechterd. De centrale overheid heeft in grote delen van het land geen geweldsmonopolie en kan haar burgers niet tegen willekeurig geweld, dat aan de orde van de dag is, beschermen. Het geweld dat zich voordoet lijkt ongericht, in die zin dat een ieder er het slachtoffer van kan worden. Wat betreft de mate van geografische spreiding van het geweld dient te worden opgemerkt dat het geweld zich grotendeels voordoet in het soennitische midden van Irak. Noord-Irak is relatief veilig.

Asielzoekers afkomstig uit Centraal-Irak komen daarom behoudens contra-indicaties op grond van artikel 29, eerste lid, onder d, Vw in aanmerking voor een verblijfsvergunning asiel (zie C2/5). Het beleid van categoriale bescherming is van kracht met ingang van 2 april 2007. Voor de ingangsdatum van een verblijfsvergunning asiel op grond van dit beleid, zie C21/1.2.

6 Verdere beleidsconclusies en aandachtspunten

6.1 Vlucht- en/of vestigingsalternatief

Gezien de algehele situatie in Irak wordt geen vlucht- of vestigingsalternatief tegengeworpen aan personen die in Irak een gegronde vrees voor vervolging of behandeling in strijd met artikel 3 EVRM hebben.

6.2 Veilig land van herkomst

Irak wordt niet beschouwd als veilig land van herkomst.

6.3 Veilig derde land / land van eerder verblijf

Irak wordt niet beschouwd als veilig derde land.

6.4 Artikel 1F Vluchtelingenverdrag

Het beleid zoals neergelegd in C4/3.11.3 is van toepassing. Voor de procedure omtrent getuigen van oorlogsmisdrijven en misdrijven tegen de menselijkheid wordt verwezen naar C11/3.1.

Bijzondere aandacht dient geschonken te worden aan personen die zich schuldig hebben gemaakt aan misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag. Hierbij moet in eerste instantie gedacht worden aan:

– leden van de Iraakse inlichtingen- en veiligheidsdiensten;

– hogergeplaatste personen in het Iraakse militaire apparaat (waaronder de gewone strijdkrachten, de Republikeinse Garde en de Fedayeen Saddam);

– leden van de Koerdische veiligheidsdiensten (de Rekkhistini Taybeti van de Kurdistan Democratic Party en de Dezgay Zanyari van de Patriotic Union of Kurdistan);

– leden van het Koerdische militaire apparaat (de Asayish);

– leden van de 'National Defense Batallions' (Jahafel Al-Difa' Al-Watani), Koerdische milities die destijds gelieerd waren aan Saddam Hussein en die ook wel Lichte Brigade, Fursan of Jash werden genoemd.

Tevens dient aandacht te worden besteed aan personen die hebben gewerkt in of voor de militaire industrie ten tijde van het voormalige regime en daarbij (in)direct betrokken zijn geweest bij mensenrechtenschendingen (in het bijzonder indien zij in verband kunnen worden gebracht met de productie of het gebruik van nucleaire, biologische of chemische wapens). Daarnaast kan ook gedacht worden aan militairen (peshmerga’s), voormalige Baath-functionarissen en hogere Baath-leden, leden van verboden Iraanse bewegingen (Mujaheddin-e Khalq, de Komala en de Koerdische Democratische Partij van Iran) en personen die in het kader van de sjiitische opstand van 1991 mensenrechtenschendingen hebben gepleegd. Ook in het geval van lijfwachten en politiefunctionarissen waarbij in het dossier aanknopingspunten te vinden zijn (verantwoordelijkheid) voor misdrijven als bedoeld in artikel 1F Vluchtelingenverdrag dient extra aandacht te worden besteed aan 1F-aspecten.

Tot slot wordt gewezen op groeperingen die zijn opgekomen na de val van Saddam Hoessein. Het gaat dan om sjiitische milities zoals het Mehdi-leger en het Badr-corps, en soennitische milities zoals de Tanzeem Qaedat Al-Jihad fi Bilad Al-Rafidain (onder leiding van Al Zarqawi, eerder bekend als de Al Tawhid wal Jihad).

6.5 Onderscheid Noord-Irak en Centraal-Irak

Voor de bepaling welke gebieden behoren tot Centraal-Irak wordt aangesloten bij het algemeen ambtsbericht van de Minister van BuZa. Centraal-Irak is het deel dat niet valt onder de omschrijving van Noord-Irak.

Bij de behandeling van individuele asielaanvragen geldt dat Iraakse vreemdelingen die niet in Noord-Irak zijn geboren, worden aangemerkt als afkomstig uit Centraal-Irak. Voorts geldt, dat wanneer één der gezinsleden geboren is in Centraal-Irak, alle gezinsleden worden aangemerkt als afkomstig uit Centraal-Irak. Wel dient de gezinsband reeds voor de komst naar Nederland te hebben bestaan.

Vreemdelingen van Iraakse nationaliteit die buiten Irak zijn geboren, worden eveneens aangemerkt als afkomstig uit Centraal-Irak. Hiervan worden echter uitgezonderd de minderjarige vreemdelingen wier beide ouders in Noord-Irak zijn geboren. In redelijkheid kan niet worden verwacht dat in dit geval het gezin de toegang tot Noord-Irak zal worden geweigerd.

7 Opvangmogelijkheden Amv’s

Ten aanzien van Amv’s uit Irak kan niet op voorhand worden geconcludeerd dat adequate opvang aanwezig is. De aanwezigheid van adequate opvang dient per individueel geval te worden vastgesteld. Het algemene beleid is van toepassing. Bij de feitelijke terugkeer moet de toegang tot een concrete opvangplaats geregeld zijn, tenzij betrokkene zich zelfstandig kan handhaven.

8 Vertrekmoratorium

Ten aanzien van asielzoekers uit Irak geldt geen besluit in de zin van artikel 45, vierde lid, Vw.

Artikel II

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst en treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het is geplaatst.

Den Haag, 21 mei 2007.
De Staatssecretaris van Justitie,
namens deze:
de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken, R.K. Visser.

Toelichting

Artikelsgewijs

A

In paragraaf C4/3.11.3.1 een verduidelijking opgenomen in de tekst over de toets of het onthouden van een verblijfsvergunning disproportioneel is als het gaat om een vreemdeling ten aanzien van wie artikel 1F Vluchtelingenverdrag van toepassing is, maar die ook een reëel risico loopt op een behandeling in de zin van artikel 3 EVRM.

B

In paragraaf C5/2.1 is de verwijzing naar artikel 3.97 Vb geschrapt. Deze bepaling is komen te vervallen met de implementatie van Richtlijn 2003/109 van de Raad van de Europese Unie van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen gepubliceerd in het Publicatieblad (Pb. EU L16).

De verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd wordt niet ingetrokken op grond van het feit dat de vreemdeling onjuiste gegevens heeft verstrekt, als sinds het verlenen of verlengen van de verblijfsvergunning twaalf jaren zijn verstreken. Eerder werd hier aangegeven dat deze beleidsregel analoog was aan de regel van artikel 3.97 Vb voor de verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd.

C

De situatie kan zich voordoen dat de verleningsgrond is komen te vervallen op het moment dat de geldigheid van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt, maar dat de verleningsgrond zich ten tijde van de behandeling van de aanvraag voor de verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd weer voordoet. Hierbij kan met name worden gedacht aan een beleid van categoriale bescherming dat wordt ingetrokken, maar op het moment dat de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd wordt behandeld weer is ingevoerd.

Op grond van artikel 34 juncto artikel 32, eerste lid, onder c, Vw bestaat dan de mogelijkheid om de aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor onbepaalde tijd af te wijzen. De verleningsgrond geldt immers niet meer op het moment dat de geldigheidsduur van de verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afloopt. Aan C7/1 is de beleidsregel toegevoegd dat deze afwijzingsgrond niet wordt tegengeworpen onder de gegeven omstandigheden.

D

In paragraaf C20/1 is een verwijzing naar artikel 3.1a Vb toegevoegd. Deze was eerder ten onrechte niet opgenomen.

E

In december 2006 heeft de Minister van Buitenlandse Zaken een ambtsbericht uitgebracht over de situatie in Irak. Naar aanleiding van dit ambtsbericht heeft het Kabinet besloten tot het instellen van een beleid van categoriale bescherming voor personen afkomstig uit Centraal-Irak. Dit is meegedeeld aan de Voorzitter van de Tweede Kamer bij brief van 2 april 2007 en hier opgenomen in C24/Irak.

Daarnaast is, gezien de situatie in Irak, besloten enkele categorieën toe te voegen aan de paragraaf over groepen van personen die verhoogde aandacht vragen. Het betreft christenen, mandeeërs, yezidi’s en homoseksuelen.

De Staatssecretaris van Justitie

namens deze:

de directeur-generaalWetgeving, Internationale Aangelegenheden en Vreemdelingenzaken,

R.K. Visser

Naar boven