Vaststellingsregeling bedragen eenmalige toezichthandelingen

Regeling van de Minister van Financiën tot vaststelling voor 2007 van de bedragen, bedoeld in de artikelen 2 en 3 van het Besluit bekostiging financieel toezicht

11 januari 2007

FM 2007-00064 M

Directie Financiële Markten

De Minister van Financiën,

Gelet op artikel 9 van het Besluit bekostiging financieel toezicht;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet op het financieel toezicht;

b. besluit: Besluit bekostiging financieel toezicht.

Artikel 2

Tarieven van de Nederlandsche Bank

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van clearinginstelling als bedoeld in artikel 2:4, eerste lid, van de wet;

b. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van clearinginstelling, vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, als bedoeld in artikel 2:6, eerste lid, van de wet;

c. € 36.210 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van bank als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de wet, waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, en de liquiditeit op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

d. € 23.765 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van bank, als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de wet, waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, en de liquiditeit niet op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

e. € 28.970 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de wet waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit en de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

f. € 23.765 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling als bedoeld in artikel 2:11, eerste lid, van de wet, waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit en de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, niet op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

g. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van kredietinstelling vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor als bedoeld in artikel 2:16, eerste lid, van de wet;

h. € 36.210 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, van de wet waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, en de liquiditeit op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

i. € 23.765 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van bank vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, van de wet waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit, de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, en de liquiditeit niet op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

j. € 28.970 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, van de wet waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit en de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

k. € 23.765 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van elektronischgeldinstelling, vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor, als bedoeld in artikel 2:20, eerste lid, van de wet, waarop het bepaalde ten aanzien van de solvabiliteit en de bedrijfsvoering, bedoeld in artikel 3:269 van de wet, niet op basis van subconsolidatie of op individuele basis van toepassing is;

l. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 2:27, eerste lid, van de wet;

m. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor als bedoeld in artikel 2:36, eerste lid, van de wet;

n. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van levensverzekeraar of schadeverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor als bedoeld in artikel 2:40 van de wet;

o. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar als bedoeld in artikel 2:48, eerste lid, van de wet;

p. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning voor de uitoefening van het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar vanuit een in Nederland gelegen bijkantoor als bedoeld in artikel 2:50, eerste lid, van de wet.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 1.530 voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:23, tweede lid, van de wet;

b. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:2, derde lid, van de wet;

c. € 1.530 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:5, vierde lid, van de wet;

d. € 1.530 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een ontheffing als bedoeld in artikel 3:7, vierde lid, van de wet.

3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdelen a en d, van de wet;

b. € 885 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:95, eerste lid, onderdelen b en c, van de wet;

c. € 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 3:96, van de wet.

4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel d, van het besluit wordt vastgesteld op:

€ 0 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een verklaring van ondertoezichtstelling als bedoeld in artikel 3:110, eerste lid, van de wet.

Artikel 3

Tarieven Autoriteit Financiële Markten

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 6.000 voor de behandeling voor aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet;

b. € 1.250 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de wet;

c. € 200 voor de behandeling voor een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de wet;

d. € 11.700 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, van de wet;

e. € 2.000 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, tweede lid, van de wet;

f. € 6.400 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:65, eerste lid, van de wet;

g. € 1.250 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

h. € 700 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

i. € 200 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet;

j. € 1.000 voor de behandeling voor een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door AFM aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.15 van de wet voegen;

k. € 1.250 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

l. € 700 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

m. € 200 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet;

n. € 1.000 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:80, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door AFM aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.15 van de wet voegen;

o. € 1.250 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

p. € 700 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

q. € 200 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet;

r. € 1.000 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:86, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door AFM aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.15 van de wet voegen;

s. € 1.250 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

t. € 700 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit;

u. € 200 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet;

v. € 1.250 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, van de wet voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en bij de vergunningaanvraag een door AFM aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4.15 van de wet voegen;

w. € 12.100 voor de behandeling van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet;

x. € 5.750 voor de behandeling van een verzoek om uitbreiding of wijziging van een vergunning als bedoeld in artikel 2:96, eerste lid, van de wet.

2. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel b, van het besluit wordt vastgesteld op:

a. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:55, tweede lid, van de wet;

b. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:60, tweede lid, van de wet;

c. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:75, tweede lid, van de wet;

d. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:80, tweede of derde lid, van de wet;

e. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:86, tweede lid, van de wet;

f. € 1.500 voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 2:92, tweede lid, van de wet;

g. € 180 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag van een ontheffing als bedoeld in artikel 5:27, tweede lid, van de wet.

3. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel c, van het besluit wordt vastgesteld op:

a. € 180 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 5:32, eerste lid, van de wet;

b. € 180 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor een uitbreiding of wijziging van een verklaring van geen bezwaar als bedoeld in artikel 5.32, eerste lid, van de wet.

4. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel e, van het besluit wordt vastgesteld op:

a. € 9.600 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een prospectus:

1°. dat bestaat uit: een enkel document als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel a, van de wet, en

2°. dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

b. € 5.760 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van het registratiedocument van een prospectus:

1°. dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, van de wet, en

2°. dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

c. € 3.840 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van de verrichtingsnota en de samenvatting van een prospectus:

1°. dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, van de wet, en

2°. dat betrekking heeft op effecten met een aandelenkarakter, niet zijnde effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

d. € 3.200 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een prospectus

1°. dat bestaat uit een enkel document, bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel a, van de, en

2°. dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

e. € 1.920 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van het registratiedocument van een prospectus:

1°. dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, van de wet, en

2°. dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

f. € 1.280 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van de verrichtingsnota en de samenvatting van een prospectus:

1°. dat bestaat uit drie afzonderlijke documenten als bedoeld in artikel 5:15, eerste lid, onderdeel b, van de wet, en

2°. dat betrekking heeft op effecten zonder aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald;

g. € 7.040 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een prospectus:

1°. dat betrekking heeft op effecten zonder een aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, en

2°. waarvan het registratiedocument op grond van artikel 21, tweede lid, van de prospectusverordening is opgesteld met inachtneming van Bijlage I bij de prospectusverordening;

h. € 5.760 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een registratiedocument van een prospectus:

1°. dat betrekking heeft op effecten zonder een aandelenkarakter of effecten die rechten van deelneming betreffen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die niet op verzoek van de houder ten laste van activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald, en

2°. dat op grond van artikel 21, tweede lid, van de prospectusverordening is opgesteld met inachtneming van Bijlage I bij de prospectusverordening;

i. € 1.280 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een basisprospectus waarin op grond van artikel 26, vierde lid, van de prospectusverordening wordt verwezen naar een eerder goedgekeurd registratiedocument.

5. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel f, van het besluit wordt vastgesteld op € 680 voor de behandeling van een aanvraag tot goedkeuring van een document als bedoeld in artikel 5:23, eerste lid, van de wet.

6. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel g, van het besluit wordt vastgesteld op € 180 per uur dat er werkzaamheden worden verricht voor de behandeling van een aanvraag tot verlening of verzoek om verlening of wijziging van een erkenning als bedoeld in artikel 5:26, eerste lid, van de wet.

Artikel 4

1. Het bedrag, bedoeld in artikel 2, derde lid, onderdeel b, wordt vermeerderd met een bedrag van € 775 voor elke toetsing van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 3:99 van de wet, die ten behoeve van de behandeling van de aanvraag tot verlening van de verklaring van geen bezwaar heeft plaatsgevonden.

2. De bedragen, bedoeld in artikel 3, worden vermeerderd met een bedrag van € 750 voor elke toetsing van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 4:10 van de wet, die ten behoeve van de behandeling van een aanvraag of tot verlening van de verklaring van geen bezwaar heeft plaatsgevonden.

3. In afwijking van het tweede lid wordt het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, vermeerderd met een bedrag van € 1.500 voor elke toetsing van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 4:10 van de wet, die ten behoeve van de behandeling van een aanvraag tot verlening van de verklaring van geen bezwaar heeft plaatsgevonden.

4. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.400 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet.

5. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdelen b, d, e, f en g, wordt telkens vermeerderd met een bedrag van € 330 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet.

6. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel c, wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.200 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet.

7. Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onderdeel h, wordt vermeerderd met een bedrag van € 1.000 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet.

8. Het bedrag bedoeld in artikel 2, derde lid, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 775 voor een toetsing van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 3:99 van de wet;

b. € 750 voor een toetsing van betrouwbaarheid, bedoeld in artikel 4:10 van de wet;

c. € 1.400 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor aanbieders van beleggingsobjecten, bedoeld in artikel 2:55, eerste lid, van de wet;

d. € 1.200 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor aanbieders van krediet, bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, van de wet;

e. € 1.000 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor adviseurs, bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, van de wet;

f. € 330 voor een deskundigheidstoets, bedoeld in artikel 4:9 van de wet, voor andere dan de in de onderdelen b, c, en d bedoelde situaties.

Artikel 5

Het bedrag, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het besluit, wordt vastgesteld op:

a. € 180 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 2°, van de wet;

b. € 900 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een financiële onderneming waaraan het is toegestaan om rechten van deelneming in een beleggingsinstelling aan te bieden;

c. € 750 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de wet, voor andere dan de in orderdeel b bedoelde situaties;

d. € 100 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 6°, van de wet;

e. € 260 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 8° of 9°, van de wet;

f. € 180 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse beleggingsonderneming zonder bijkantoor in Nederland;

g. € 180 voor een inschrijving op basis van artikel 1:107, tweede lid, onderdeel a, onder 3°, van de wet, van een buitenlandse beleggingsinstelling uit een aangewezen staat.

Artikel 6

Het bedrag, bedoeld in artikel 3, tweede lid, van het besluit, wordt vastgesteld op;

a. € 4.600 voor een toegezonden biedingsbericht als bedoeld in artikel 5:71, tweede lid, van de wet;

b. € 23.100 voor een uitgebracht openbaar bod als bedoeld in artikel 5:71, derde lid, van de wet;

c. 0.0077% van het totale bedrag dat door de bieder wordt betaald voor de effecten die door hem worden verkregen door middel van een openbaar bod als bedoeld in artikel 5:71, derde lid, van de wet, met een maximum van € 630.000;

d. € 7.200 voor het verlenen van een ontheffing als bedoeld in artikel 5:71, zesde lid, van de wet;

e. € 2.300 voor het verlenen van een ontheffing aan de bieder of de instelling, bedoeld in artikel 5:71, zevende lid, van de wet;

f. € 250 voor het verlenen van een ontheffing aan bestuurders, commissarissen of andere functionarissen als bedoeld in artikel 5:71, zevende lid, van de wet.

Artikel 7

Ter zake van een van een aanmelding of wijziging van een aanmelding, van een verbonden bemiddelaar als bedoeld in artikel 2:81, tweede lid, onderdeel b, van de wet, wordt het bedrag, bedoeld in artikel 3, derde lid, van het besluit, vastgesteld op € 100.

Artikel 8

1. Gelijktijdig ingediende aanvragen voor een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, of 2:92, eerste lid, van de wet worden voor de aanvragers die reeds in het bezit zijn van een vergunning als bedoeld in de artikelen 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, of 2:92, eerste lid, van de wet voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als één verzoek om uitbreiding of wijziging van de vergunning.

2. Gelijktijdige aanvragen van één aanvrager voor een ontheffing als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdelen c, d, e, en f worden voor de toepassing van deze regeling aangemerkt als één verzoek.

3. Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op instellingen die onder het overgangsregime Wet financiële dienstverlening of het overgangsregime Wet toezicht beleggingsinstellingen vallen en reeds aan aanvraag hebben gedaan.

Artikel 9

Indien twee of meer aanvragen voor een vergunning als bedoeld in de artikel 2:75, eerste lid, artikel 2:80, eerste lid, artikel 2:86, eerste lid of 2:92, eerste lid, van de wet door dezelfde aanvrager op hetzelfde tijdstip worden ingediend, wordt voor de behandeling van die aanvragen € 1.250 in rekening gebracht aan aanvragers die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht en € 700,- aan aanvragers die op het moment dat die indiening plaatsvindt wel zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht.

Artikel 10

1. Het ingevolge deze regeling verschuldigde bedrag wordt verminderd met € 100 indien een aanvraag als bedoeld in artikel 2:60, eerste lid, artikel 2:75, eerste lid, artikel 2:80, eerste lid, artikel 2:86, eerste lid of 2:92, eerste lid van de wet, elektronisch wordt ingediend door aanvragers die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit.

2. Bij een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 9 wordt de vermindering voor elektronische indiening van een aanvraag eenmalig toegepast.

3. Bij een gecombineerde aanvraag als bedoeld in artikel 9 wordt de vermindering van € 250,- voor instellingen die niet zijn aangesloten bij een door de toezichthouder erkend stelsel van zelftoezicht als bedoeld in artikel 12 van het besluit en die bij de aanvraag een door de AFM aanvaarde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering als bedoeld in artikel 4:15 van de wet hebben gevoegd, slechts eenmalig toegepast.

4. De korting, bedoeld in artikel 15, tweede lid, van het besluit bedraagt € 12,50,-.

Artikel 11

1. Deze regeling treedt, met uitzondering van artikel 6, in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel 6 treedt in werking op het tijdstip waarop het bij Koninklijke boodschap van 22 december 2005 ingediende voorstel van wet, houdende regels ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Kamerstukken II 2005/06, 30 419 nr.2), indien het tot wet wordt verheven, in werking treedt.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

Op 1 januari 2007 is de Wet op het financieel toezicht (Wft) in werking getreden. Deze wet vervangt de oude sectorale toezichtwetten met uitzondering van een gedeelte van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte). Op grond van de Wft en het Besluit bekostiging financieel toezicht behorende bij die wet is deze vaststellingsregeling voor de bedragen van eenmalige toezichthandelingen voor 2007 vastgesteld. De bedragen worden door de Minister vastgesteld op basis van een voorstel van De Nederlandsche Bank N.V. (DNB) en de Stichting Autoriteit financiële markten (AFM). Deze beide toezichthouders baseren hun voorstellen op de door de Minister goedgekeurde begroting. Uitgangspunt is in alle gevallen dat de tarieven aansluiten bij de daadwerkelijk gemaakte toezichtinspanningen en de daarmee samenhangende kosten.

Artikelsgewijs

Artikel 2

In artikel 2 van de regeling staan de bedragen die DNB in rekening brengt voor eenmalige toezichthandelingen. Bij de vaststelling van de tariefvoorstellen is continuïteit van de wijze van kostendoorberekening als uitgangspunt genomen. Dit betekent dat voor de handelingen waarvoor in 2006 de kostendoorberekening plaatsvond middels een eenmalig bedrag, deze wijze van doorberekening wordt voortgezet. Daar waar in 2006 geen sprake was van het in rekening brengen van eenmalige bedragen, en derhalve de kosten van die handelingen als kosten voor het doorlopende toezicht werden doorbelast, blijft dat ook in 2007 het geval. Voor eenmalige of incidentele handelingen die voor het eerst als gevolg van de invoering van de Wft zullen worden uitgevoerd, geldt eveneens dat de kosten van deze handelingen via de kosten voor het doorlopende toezicht zullen worden doorberekend. Voor handelingen waarvoor in 2006 geen leges werden berekend of die in 2006 nog niet als handeling bestonden is derhalve een tarief van € 0,– vastgesteld.

De bedragen voor de handelingen waarvoor DNB in 2006 eenmalige bedragen in rekening bracht, zijn verhoogd met het in de begroting 2007 gehanteerde inflatiepercentage van 2%. De bedragen voor de verklaringen van geen bezwaar voor beleggingsondernemingen en beheerders (artikel 3:95, eerste lid, onderdelen b en c, Wft), en de in het kader van die verklaringen uitgevoerde betrouwbaarheidstoetsingen (artikel 4, eerste lid, van de vaststellingsregeling), zijn als volgt tot stand gekomen. Deze activiteiten zijn met de inwerkingtreding van de Wft overgeheveld van de AFM naar de DNB. Om tot een tariefvoorstel te komen, is de gemiddelde tijdsbesteding die aan het door de AFM gehanteerde tarief ten grondslag lag, vermenigvuldigd met het toezichtuurtarief van DNB. Het vastgestelde tarief laat een kleine verhoging zien ten opzichte van het door de AFM in 2006 voor deze handelingen gehanteerde tarief. Deze verhoging is vergelijkbaar met een inflatiecorrectie.

Bij de tarieven voor vergunningaanvragen door banken en elektronischgeldinstellingen, al dan niet opererend vanuit een bijkantoor, wordt onderscheid gemaakt tussen situaties waarin de onder toezicht staande onderneming wel of niet onder solo-toezicht komt te staan van DNB. Dit onderscheid werd reeds gehanteerd in de voorloper van het Besluit bekostiging financieel toezicht voor de bekostiging van het toezicht op kredietinstellingen (de Regeling toezichtskosten DNB Wet toezicht kredietwezen 1992). De wijze waarop dit onderscheid wordt omschreven, is ten opzichte van de regeling onder de Wet toezicht kredietwezen 1992 gewijzigd om aan te sluiten bij de Wft.

Artikel 3

In artikel 3 staan de bedragen die de AFM in rekening brengt voor eenmalige toezichthandelingen. Deze tarieven zijn gebaseerd op de AFM begroting voor 2007 en zijn geconsulteerd bij de leden van het Adviserend panel van vertegenwoordigende organisaties.

Het merendeel van de tarieven vertoont stabilisatie of is zelfs omlaag gegaan ten opzichte van het jaar 2006. Voor de categorieën financiële dienstverleners is er echter sprake van een stijging van de tarieven. Dit betreft de adviseurs, bemiddelaars, aanbieders van krediet, herverzekeringsbemiddelaars, aanbieders van beleggingsobjecten en het optreden als gevolmachtigde agent of ondergevolmachtigde agent. In de tarieven 2007 zijn de ervaringen van de behandeling aanvragen in 2006 en de verwachtingen en aanpassingen als gevolg van invoering Wft verwerkt. Uit deze ervaringen blijkt dat het tarief voor de behandeling van vergunningaanvragen Wet financiële dienstverlening (Wfd) in 2006 niet kostendekkend is geweest. Het gaat hierbij dan om de gemiddelde tijdbesteding voor de vergunningverlening Wfd en aanpassingen in het praktische toezicht in het kader van de Wft, bijvoorbeeld de beoordeling van de bedrijfsvoering, zeggenschapstructuur en bewaarplicht. Voor de categorieën waar sprake kan zijn van een stelsel van zelftoezicht is voor de vergunningverlening een verlaagd tarief vastgesteld van € 700,–.

Voor bezitters van een vergunning als adviseur, bemiddelaar, herverzekeringsbemiddelaar of voor het optreden als gevolmachtigde agent die binnen deze zelfde categorie een aanvullende vergunning aanvragen wordt deze als een uitbreiding of wijziging van een vergunning aangemerkt, daar is een bedrag van € 200,– aan verbonden. Hierbij wordt verondersteld dat vrijwel alle gegevens van de instelling al aanwezig en gecontroleerd zijn. Dit leidt bij een verzoek tot uitbreiding van een vergunning tot een aanzienlijke kostenbesparing voor de instellingen die al beschikken over een dergelijke vergunning. Deze regeling is overeenkomstig van toepassing op instellingen die activiteiten verrichten op basis van het overgangsregiem Wfd.

Het tarief in 2006 voor de verlening van een ontheffing onder de Wfd is eveneens niet kostendekkend gebleken. Verzoeken tot ontheffing zijn per definitie complexe zaken, welke naar hun aard niet te standaardiseren zijn. Een verzoek tot ontheffing dient in voldoende mate gemotiveerd te worden door de instelling en vergt een overweging van alle belangen door de AFM. Een ontheffing is dan ook geen eenvoudige aangelegenheid. Daarnaast vergt het binnen de AFM per definitie de inzet van meerdere specialistische afdelingen om het verzoek te beoordelen.

De AFM stelt financiële dienstverleners, adviseurs, bemiddelaars, herverzekeringsbemiddelaars en gevolmachtigde agenten of ondergevolmachtigde agenten die niet deelnemen aan een stelsel van zelftoezicht, in de gelegenheid om gebruik te maken van een door de AFM goedgekeurde voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering. Op deze wijze kunnen de kosten voor een vergunningaanvraag voor deze categorieën van financiële dienstverleners met € 250,- worden verlaagd. Een verzoek tot goedkeuring van een voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering bij de AFM wordt in beginsel alleen gehonoreerd indien deze afkomstig is van een organisatie die, ter beoordeling van de AFM aannemelijk kan maken dat deze beschrijving tenminste gebruikt zal worden voor 50 toekomstige vergunningaanvragen. De indiener van een aanvraag tot verlening van een vergunning als bedoeld in artikel 2:75, eerste lid, 2:80, eerste lid, 2:86, eerste lid, of 2:92, eerste lid, van de wet, dient om in aanmerking te komen voor het verlaagde bedrag bedoeld in deze regeling, gebruik van een dergelijke door de AFM goedgekeurde voorbeeldbeschrijving.

Voor vergunningaanvragers in een stelsel van zelftoezicht is bij de berekening van het tarief er al van uitgegaan dat in overleg met de Stichting Financiële Dienstverlening (StFD) gebruik gemaakt wordt van een voorbeeldbeschrijving van de bedrijfsvoering. Verder past de AFM een gereduceerd tarief toe voor financiële dienstverleners indien een aanvraag door een instelling die niet deelneemt aan een stelsel van zelftoezicht elektronisch wordt ingediend. Elektronische indiening van een aanvraag brengt minder kosten met zich mee en kan sneller verwerkt worden door de AFM hetgeen een verlaagd tarief rechtvaardigt. In het verlaagde tarief voor financiële dienstverleners in een stelsel van zelftoezicht is de korting van de elektronische aanlevering al verwerkt. Ook hier is uitgangspunt dat deze aanvragen altijd elektronisch worden ingediend.

Artikel 4

In artikel 4 wordt voor enkele tarieven uit artikel 2 of artikel 3 een opslag geregeld als er sprake is van bijkomende kosten voor een toetsing van betrouwbaarheid of deskundigheid.

Het vastgestelde tarief heeft steeds betrekking op één toetsing. Worden voor een bepaalde verrichting meerder toetsingen uitgevoerd, dan zal de hoogte van de opslag overeenkomen met het toetsingstarief vermenigvuldigd met het desbetreffende aantal toetsingen.

Het in 2006 vastgestelde tarief voor de betrouwbaarheidstoetsen die onder het regime van de Wfd werden uitgevoerd voor financiële dienstverleners bleek niet volledig kostendekkend. De berekening van de tarieven van de betrouwbaarheidstoetsen voor 2007 zijn gebaseerd op ervaringscijfers uit 2006 en zo veel mogelijk geharmoniseerd. Hierbij is het uitgangspunt dat de beoordeling van de betrouwbaarheid voor alle vergunningcategorieën een gelijke inspanning vergt. Indien een persoon in het verleden met een positief resultaat is getoetst voor de betrouwbaarheid dan wordt bij een aanvraag van een nieuwe vergunning of uitbreiding van een vergunning de persoon niet opnieuw getoetst als er op dat moment geen reden is te twijfelen aan de betrouwbaarheid. Dit wordt tevens toegepast voor de deskundigheidstoetsen bedoelt in het vierde lid van dit artikel.

De toetsing van de deskundigheid vergt niet in alle gevallen eenzelfde inspanning van de toezichthouders en derhalve variëren de tarieven afhankelijk van de soort vergunning of ontheffing die wordt aangevraagd. Het in rekening brengen van betrouwbaarheidstoetsen en deskundigheidstoetsen kan tevens van toepassing zijn op alle verrichtingen waar de wet deze toetsing vereist, bijvoorbeeld ingeval een melding van een ingevolge de artikelen 3:29 of 4:26. Tevens geldt dit voor het verlenen of wijzigen van een ontheffing, een nieuwe bestuurders of beleidsbepalers bij instellingen die op basis van het overgangsregime Wet financiële dienstverlening of op basis van het overgangsregime Wet toezicht beleggingsinstellingen en waaraan nog geen vergunning is verleend en al wel activiteiten mogen verrichten als financiële dienstverlener of aanbieder zijn van deelneming in beleggingsinstellingen.

Artikel 5

Artikel 5 bevat de tarieven voor inschrijving in het register bij de Wft. Uitgangspunt is dat de tarieven kostendekkend moeten zijn. Differentiatie in de tarieven komt voort uit het verschil in werkzaamheden die bij de behandeling van een inschrijving noodzakelijk zijn.

Artikel 6

Artikel 6 bevat de tarieven voor de openbare biedingen op effecten of op rechten van deelneming in een beleggingsinstelling. Op dit moment is dit deel van de Wft nog niet volledig in werking getreden. De Wte 1995 is met de inwerkingtreding van de Wft nog niet volledig ingetrokken. Derhalve wordt in artikel 11 geregeld dat artikel 6 pas in werking treedt op het tijdstip waarop het bij Koninklijke boodschap van 22 december 2005 ingediende voorstel van wet, houdende regels ter uitvoering van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (Kamerstukken II 2005/06, 30 419 nr. 2) in werking treedt.

Tot die tijd zijn de tarieven voor openbare biedingen te vinden in een aparte vaststellingsregeling die nog onder het Wte regime is vastgesteld. De Wte 1995 is met de inwerkingtreding van de Wft nog niet volledig ingetrokken.

Artikel 8, 9 en 10

In deze artikelen zijn diverse kostenbesparende voorzieningen getroffen die kunnen leiden tot een verlaagd tarief. Daarnaast wordt bepaald hoe met gelijktijdige ingediende en gelijksoortige aanvragen wordt omgegaan.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven