Subsidieregeling Creative Challenge Call

Regeling van de Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken van 12 mei 2006, nr. WJZ 6035496, houdende regels inzake de verstrekking van subsidie teneinde verbindingen tussen creatieve ondernemingen en andere ondernemingen tot stand te brengen of te versterken (Subsidieregeling Creative Challenge Call)

De Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluiten:

§ 1

Algemene bepalingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. onderneming: een entiteit die een economische activiteit verricht;

d. creatieve onderneming: een entiteit die zijn economische activiteiten verricht in een of meer van de volgende sectoren:

1°. kunsten en erfgoed;

2°. media en entertainment;

3°. creatieve zakelijke dienstverlening;

e. kennisinstelling:

1°. een onder a of b van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs,

2°. een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk door de rijksoverheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden of

3°. een geheel of gedeeltelijk door een andere staat gefinancierde openbare instelling voor hoger onderwijs;

f. brancheorganisatie: een rechtspersoon met volledige rechtsbevoegdheid, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die niet bedrijfsmatig werkzaam is en die blijkens zijn statuten als doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak of een samenhangend deel ervan;

g. netwerkproject: een voor Nederland nieuwe, doelgerichte, planmatige activiteit, gericht op het tot stand brengen van nieuwe verbindingen of het versterken van bestaande verbindingen tussen creatieve ondernemingen en andere ondernemingen.

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een ondernemer of brancheorganisatie die voor eigen rekening en risico een netwerkproject uitvoert.

2. Geen subsidie wordt verstrekt indien aan een aanvrager die een onderneming in stand houdt in de drie aan het tijdstip van indiening van de aanvraag voorafgaande jaren door een bestuursorgaan reeds € 100.000 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen, waarbij voor het bepalen van dit bedrag de subsidies die zijn verstrekt op basis van een steunmaatregel die is vrijgesteld van de aanmeldingverplichting van artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag niet worden meegeteld.

Artikel 3

1. De subsidie bedraagt het door de aanvrager gevraagd percentage van de subsidiabele kosten, met dien verstande dat het subsidiebedrag niet meer bedraagt dan 67 procent van de subsidiabele kosten en het bedrag van € 100.000 niet te boven gaat.

2. Indien voor de subsidiabele kosten of een deel daarvan reeds door de Commissie van de Europese Gemeenschappen, de minister dan wel een ander bestuursorgaan subsidie is verstrekt, wordt slechts een zodanig bedrag aan subsidie verstrekt dat het totaal bedrag aan subsidie niet meer bedraagt dan in het eerste lid genoemde percentage respectievelijk het in dat lid genoemde plafond van € 100.000.

3. Het subsidiebedrag wordt verlaagd voor zover dit tezamen met in de drie voorafgaande jaren door een bestuursorgaan aan de aanvrager verstrekte subsidie waarvoor geen goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen was verkregen, de som van € 100.000 te boven gaat, waarbij voor het bepalen van dit bedrag de subsidies die zijn verstrekt op basis van een steunmaatregel die is vrijgesteld van de aanmeldingverplichting van artikel 88, derde lid, van het EG-verdrag niet worden meegeteld.

Artikel 4

1. Als subsidiabele kosten van een netwerkproject worden uitsluitend in aanmerking genomen:

a. het aantal na de indiening van de aanvraag door direct bij het netwerkproject betrokken personeel gemaakte uren, vermenigvuldigd met het in het tweede lid bedoelde integrale uurtarief dat de subsidieontvanger hanteert voor dat personeel, dan wel met het in het derde lid bedoelde tarief;

b. de specifiek ten behoeve van het netwerkproject gemaakte kosten, met uitzondering van speciaal voor het netwerkproject aangeschafte apparatuur, voor zover deze niet zijn opgenomen in het integrale uurtarief.

2. De subsidieontvanger berekent het integrale uurtarief op basis van een binnen zijn organisatie gebruikelijke en controleerbare methodiek, die is gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe personeelskosten of de indirecte kosten. Het integrale uurtarief betreft uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening en bevat geen winstopslag.

3. Indien de subsidieontvanger geen integraal uurtarief hanteert, dan wordt op diens verzoek dit tarief vervangen door een vast uurtarief van € 35.

4. De in het eerste lid, onder b, bedoelde kosten worden slechts in aanmerking genomen voor zover ze na indiening van de aanvraag zijn gemaakt.

5. De kosten als bedoeld in het eerste lid, onder b, die vergoed kunnen worden op grond van dit artikel worden in aanmerking genomen met inbegrip van omzetbelasting, indien de subsidieontvanger die de kosten heeft gemaakt de omzetbelasting niet in aftrek kan brengen.

Artikel 5

1. Er is een Adviescommissie Creative Challenge Call die tot taak heeft de minister op zijn verzoek te adviseren omtrent aanvragen om subsidie op grond van deze regeling.

2. De adviezen van de commissie gaan vergezeld van een deugdelijke motivering.

3. De commissie bestaat uit een voorzitter en twee andere leden. De leden zijn deskundig op het terrein waarop de commissie een taak heeft en zij zijn niet werkzaam bij het Ministerie van Economische Zaken of het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

4. De voorzitter en de leden worden door de minister voor de periode van 1 augustus 2006 tot 31 december 2006 benoemd.

5. De commissie stelt haar eigen werkwijze schriftelijk vast.

6. Een lid van de commissie neemt niet deel aan de voorbereiding en vaststelling van een advies, indien hij een persoonlijk belang heeft bij de beschikking op de aanvraag.

7. De minister kan waarnemers aanwijzen, die het recht hebben de vergaderingen van de commissie bij te wonen.

8. In het secretariaat van de commissie wordt door de minister voorzien.

9. Het beheer van de bescheiden betreffende de werkzaamheden van de commissie geschiedt op de bij het Ministerie van Economische Zaken gebruikelijke wijze. De bescheiden worden na beëindiging van de werkzaamheden van de commissie bewaard in het archief van dat ministerie.

10. De commissie verstrekt desgevraagd aan de minister de voor de uitoefening van zijn taak benodigde inlichtingen. De minister kan inzage vorderen van zakelijke gegevens en bescheiden, voor zover dat voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig is.

11. De commissie stelt uiterlijk 31 december 2006 een verslag op van haar werkzaamheden. Op verzoek van de minister stelt de commissie tevens een evaluatieverslag op, waarin zij aandacht besteedt aan de doelmatigheid en doeltreffendheid van haar taakvervulling. Het jaarverslag en het evaluatieverslag worden aan de minister toegezonden en algemeen verkrijgbaar gesteld.

§ 2

Aanvraag en beslissing op de aanvraag

Artikel 6

1. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen op grond van deze regeling bedraagt € 3.000.000 voor de periode, bedoeld in het tweede lid.

2. Aanvragen om subsidie op grond van deze regeling moeten zijn ontvangen in de periode van de tweede dag na publicatie van deze regeling in de Staatscourant tot en met 15 augustus 2006.

3. Een aanvraag om subsidie wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1.

4. De aanvraag gaat vergezeld van een projectplan, een beschrijving van de wijze waarop aan het netwerkproject en de resultaten bekendheid wordt gegeven en een begroting voor het project, inclusief de specificatie van de financiële bijdrage van de aanvragers, alsmede van andere bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

5. Het projectplan bevat in ieder geval een beschrijving van de doelen van het netwerkproject en een beschrijving van de wijze waarop deze doelen worden behaald.

Artikel 7

Binnen dertien weken na de laatste dag van de bij artikel 6, tweede lid, vastgestelde periode, geeft de minister een beschikking omtrent in die periode ontvangen aanvragen om subsidie.

Artikel 8

De minister beslist in ieder geval afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.

Artikel 9

1. De minister wint omtrent de aanvragen waarop niet met toepassing van artikel 8 afwijzend is beslist, het advies in van de Adviescommissie Creative Challenge Call.

2. De minister beslist, daarbij geadviseerd door de Adviescommissie Creative Challenge Call, afwijzend op een aanvraag indien hij van oordeel is dat:

a. het project onvoldoende zal bijdragen aan de verwezenlijking van de doelstelling van deze regeling, namelijk het tot stand brengen van effectieve verbindingen of het versterken van bestaande verbindingen tussen creatieve ondernemingen en andere ondernemingen;

b. er onvoldoende vertrouwen bestaat in de organisatorische capaciteiten van de aanvrager om het netwerkproject naar behoren uit te voeren;

c. het niet aannemelijk is dat het netwerkproject zal worden voltooid binnen 12 maanden na de subsidieverlening.

3. De minister rangschikt, daarbij geadviseerd door de commissie, de aanvragen waarop niet met toepassing van het tweede lid afwijzend is beslist, zodanig dat een aanvraag hoger gerangschikt wordt indien:

a. het gevraagde percentage van de subsidiabele kosten lager ligt dan het in artikel 3, eerste lid, genoemde percentage;

b. in het netwerkproject meerdere van de volgende categorieën deelnemers participeren:

1°. creatieve ondernemingen;

2°. andere ondernemingen dan creatieve ondernemingen;

3°. kennisinstellingen;

4°. decentrale overheden;

c. de verwachting bestaat dat door het netwerkproject meer en effectievere verbindingen tussen creatieve ondernemingen en andere ondernemingen tot stand worden gebracht of bestaande verbindingen meer worden versterkt;

d. aan de resultaten van het netwerkproject meer bekendheid wordt gegeven;

e. het netwerkproject een meer duurzaam karakter heeft;

f. het netwerkproject meer internationale uitstraling heeft.

4. Voor de rangschikking wegen de in het derde lid genoemde criteria even zwaar.

5. De minister verdeelt het beschikbare bedrag in de volgorde van de rangschikking.

§ 3

Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 10

1. De subsidieontvanger voert het netwerkproject uit overeenkomstig het projectplan waarop de subsidieverlening betrekking heeft en voltooit het uiterlijk op het bij de verlening bepaalde tijdstip, behoudens voorafgaande schriftelijke ontheffing van de minister voor het vertragen, het essentieel wijzigen of het stopzetten van het netwerkproject.

2. Aan een ontheffing als bedoeld in het eerste lid kunnen voorschriften worden verbonden.

3. De subsidieontvanger voert een administratie die zodanig is ingericht, dat daaruit te allen tijde op eenvoudige wijze alle aan de activiteiten toe te rekenen kosten kunnen worden afgelezen.

§ 4

Voorschotten

Artikel 11

Op een subsidie ter zake waarvan een beschikking tot subsidieverlening geldt, wordt door de minister ambtshalve een voorschot verstrekt van 80% van het bij de subsidieverlening vermelde maximale subsidiebedrag.

§ 5

Subsidievaststelling

Artikel 12

1. De subsidieontvanger dient zijn aanvraag om subsidievaststelling in binnen dertien weken na het tijdstip waarop het netwerkproject moet zijn voltooid.

2. De aanvraag wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

3. De aanvraag gaat, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld, vergezeld van:

a. een eindverslag omtrent de uitvoering en de kwantitatieve en kwalitatieve resultaten van het netwerkproject;

b. indien het bedrag waarop de subsidie ten hoogste kan worden vastgesteld € 50.000 of meer bedraagt een accountantsverklaring die is opgesteld op de in het formulier aangegeven wijze.

4. De minister geeft de beschikking tot subsidievaststelling binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag daartoe dan wel nadat de voor het indienen ervan geldende termijn is verstreken.

§ 6

Slotbepalingen

Artikel 13

Besluiten krachtens deze regeling worden genomen in overeenstemming met de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 14

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 15

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling Creative Challenge Call.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij de EVD, internationaal ondernemen en samenwerken, Juliana van Stolberglaan 148 te ’s-Gravenhage.

Den Haag, 12 mei 2006.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.De Staatssecretaris van Economische Zaken, C.E.G. van Gennip.

Toelichting

I

Algemeen

1. Aanleiding

De creatieve sector doet het goed in Nederland. Momenteel zijn er al meer dan 230.000 mensen werkzaam in deze sector en er is een aanzienlijke component ‘creatieve productie’ in het bredere bedrijfsleven. Toch heeft het Nederlandse bedrijfsleven ook nu vaak nog onvoldoende oog voor het belang van creativiteit als productiefactor. Creatieve bedrijfstakken op hun beurt zijn ook gebaat bij een sterkere band met andere delen van het bedrijfsleven om verder te kunnen groeien. Het vernieuwingsvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven kan een impuls krijgen wanneer de verbindingen tussen de creatieve bedrijfstakken, de andere delen van het Nederlandse bedrijfsleven en kennisinstellingen worden versterkt. Daarmee ontstaat een bron van ideeën voor de ontwikkeling en benutting van nieuwe producten, diensten en technologieën.

Het kabinet wil daarom actief verbindingen tussen economie en cultuur stimuleren door onder andere deze regeling. Dit is eerder door de Minister van Economische Zaken, de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de Staatssecretaris van Economische Zaken aangekondigd in de beleidsbrief Ons Creatieve Vermogen (Kamerstukken II 2004/05, 27 406, nr. 57). Om de gezamenlijke betrokkenheid te benadrukken, hebben alle bewindspersonen deze regeling ondertekend. De Staatssecretaris van Economische Zaken zal de individuele subsidiebeschikkingen ondertekenen in overeenstemming met de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

2. Doel Creative Challenge Call

De ministeries van Economische Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap willen stimuleren dat creatieve bedrijfstakken en andere delen van het bedrijfsleven vaker en sterkere verbindingen met elkaar aangaan. Daarmee krijgt het Nederlandse bedrijfsleven meer oog voor de economische waarde van creativiteit en wordt zich bewust van het belang van creativiteit als toegevoegde waarde. Tegelijkertijd worden de creatieve bedrijfstakken zo aangemoedigd om meer oog te krijgen voor marktmogelijkheden van hun producten en diensten.

Deze regeling doet daarom een oproep aan het Nederlandse bedrijfsleven, waaronder brancheverenigingen (zowel uit de creatieve industrie als daarbuiten) en kennisinstellingen, om te komen met projectvoorstellen waarbij netwerkvorming, kennisuitwisseling en samenwerking centraal staat. Hierbij wordt bijvoorbeeld gedacht aan nieuwe netwerken via te organiseren congressen, seminars, websites, speciale ontmoetingsweken. Het gaat er vooral om dat er verbindingen worden gelegd tussen minder voor de hand liggende partners. Ook moet het gaan om netwerkprojecten die een zekere continuïteit hebben of als een olievlek kunnen werken bij het betrekken van andere (delen van) de betrokken sectoren. Ook brancheorganisaties kunnen derhalve plannen in dienen.

Gehonoreerde projecten worden ondersteund met een eenmalige financiële bijdrage van maximaal 67% van de totale projectkosten en met een maximum subsidiebedrag van € 100.000. De totale kosten van een netwerkproject kunnen dus hoger liggen, maar dan dient de financiële bijdrage van de betrokken partijen groter te zijn. In totaal is er in 2006 voor deze kleine projecten in het kader van de Creative Challenge Call een totaal budget beschikbaar van € 3 miljoen.

3. Toelichting administratieve lasten

De onderhavige regeling is aan Actal ter toetsing voorgelegd en Actal heeft op 27 april 2006 over deze regeling geadviseerd. De te verwachten administratieve lasten voor het bedrijfsleven zijn gekwantificeerd op 4,87%. Aan deze berekening liggen specifieke branche eigen parameters ten grondslag.

Voor de aanvragers zijn de administratieve lasten zo beperkt mogelijk gehouden. Gewerkt wordt met eenvoudige en eenduidige standaardformulieren. Daarnaast is de looptijd van een project begrensd tot ten hoogste 12 maanden. Gelet hierop zijn de administratieve lasten laag. Wel wordt een accountantsverklaring gevraagd bij de aanvraag tot subsidievaststelling bij projecten waarvoor de maximale subsidie € 50.000 of meer bedraagt. Deze accountantsverklaring kan, gelet op de beperkte informatie die vooraf wordt gevraagd en de bevoorschotting van 80%, niet worden gemist bij projecten waar het gaat om meer dan € 50.000.

Bij het opstellen van de regeling is nadrukkelijk gekeken naar alternatieven die mogelijk minder administratieve lasten met zich meebrengen. Hierbij is gedacht aan een pre-selectie om daarmee te voorkomen dat veel aanvragen, waarbij veel tijd is gestoken in het opstellen van projectplannen, niet kunnen worden gehonoreerd. Omdat het echter wenselijk is snel tot zichtbare resultaten te komen, is gekozen voor een korte procedure, die optimaal gelegenheid biedt om tot komen tot compacte projectvoorstellen. Bij de uitvoering zal wel aandacht worden besteed aan het actief informeren van geïnteresseerden, zodat door goede informatie ook kwalitatief hoge aanvragen zullen worden ingediend, en zodat ook duidelijk is wat het doel van de regeling is.

4. Uitvoering

De uitvoerder van deze regeling is de EVD. De ingediende voorstellen zullen door de EVD aan deze regeling worden getoetst en vervolgens worden voorgelegd aan de Adviescommissie Creative Challenge Call. Deze commissie bestaat uit drie leden en zijn terzake deskundig. Zij zullen een advies voor rangschikking van de voorstellen uitbrengen waarbij onder andere rekening wordt gehouden met de deelname van kennisinstellingen en/of decentrale overheden aan het netwerkproject. Ingediende projecten die grote bekendheid genereren en/of een internationaal karakter hebben, kunnen ook een hogere rangschikking krijgen.

Indiening, beoordeling en begeleiding zal plaatsvinden bij de EVD in samenwerking met deskundigen uit de markt. Het adres van de EVD, internationaal ondernemen en samenwerken is Juliana van Stolberglaan 148, Postbus 20105, 2500 EC te ’s-Gravenhage.

II

Artikelsgewijs

Artikel 1

In dit artikel staan de definities van de begrippen die voor deze regeling van belang zijn. Onderdeel b geeft een definitie van op het begrip ondernemer. De creatieve ondernemers zijn een deelverzameling van het brede begrip ondernemers.

Onderdeel e geeft een definitie van een kennisinstelling. Onder 1° vallen de universiteiten en hogescholen. Onderzoeksinstellingen die onderzoek en ontwikkeling verrichten en die voor ten minste 10 procent meerjarig structureel door de overheid worden gefinancierd vallen onder 2°. Kennisinstellingen die door andere staten worden gefinancierd, maar participeren in netwerkprojecten die in Nederland plaats hebben en een bijdrage leveren aan de verwezenlijking van de doelstelling uit het algemene deel van deze toelichting, vallen onder 3°.

Onder f is het begrip brancheorganisatie gedefinieerd, waarbij opgemerkt wordt dat dit begrip ruimer is gedefinieerd dan in het normale spraakgebruik onder een brancheorganisatie wordt verstaan. Het gaat hier om een organisatie die blijkens zijn statuten als doel heeft de belangen te behartigen van ondernemers die behoren tot eenzelfde bedrijfstak of een samenhangend deel ervan. Dit impliceert dat ook organisaties die de belangen behartigen van ondernemers binnen een bedrijfstak uit een bepaalde streek of stad hieronder kunnen vallen. Aan de andere kant vallen ook sectororganisaties onder het begrip brancheorganisatie.

Het netwerkproject, onder g, is het kernbegrip van deze regeling en bevat een aantal essentiële elementen. Allereerst moet het gaan om een project dat bijdraagt aan de verwerkelijking van een effectieve verbinding tussen creatieve en andere ondernemingen. Er is sprake van een verbinding bij de ontwikkeling, uitwisseling en benutting van kennis, ideeën en technologieën. Deze verbinding zal er toe leiden dat het vernieuwingsvermogen van het Nederlandse bedrijfsleven een impuls krijgt. Onderdeel van de definitie van een netwerkproject is dat er sprake moet zijn van nieuwe, doelgerichte en planmatige activiteiten. Het doelgerichte moet blijken uit een heldere omschrijving van de activiteiten en de wijze waarop hiermee de doelen worden bereikt. Nieuw, aangezien al bestaande projecten die in hun bestaande vorm zouden worden voortgezet niet in aanmerking behoeven te komen voor een subsidie. Planmatig; dat wil zeggen dat er een goed uitgewerkt en doordacht projectplan moet zijn. Op basis daarvan wordt het netwerkproject beoordeeld. Dit komt onder meer tot uitdrukking in een heldere projectdoelstelling, een omschrijving van de verwachte knelpunten en risico’s, de voorgestelde aanpak, de fasering van het netwerkproject en een duidelijke omschrijving van de noodzakelijke randvoorwaarden voor en de uiteindelijke perspectieven van het netwerkproject.

Het netwerkproject vindt plaats in de fase voorafgaand aan mogelijke product- of dienstenontwikkeling. Gelet op de beschrijving van netwerkprojecten valt onder netwerkproject niet de product- of diensten ontwikkeling. Wel hebben de nieuwe te leggen verbindingen uiteindelijk vaak als doel om te komen tot nieuwe producten of diensten van culturele instellingen en bedrijven. Een netwerkproject legt daartoe de eerste verbindingen, de contacten.

Artikel 2

Het eerste lid van dit artikel bepaalt dat de Minister van Economische Zaken (hierna: de minister) aan een ondernemer of aan een brancheorganisatie, die een netwerkproject als beschreven in artikel 1, onderdeel g, gaat uitvoeren op aanvraag een subsidie kan verstrekken.

De minister dient er op grond van het tweede lid op toe te zien dat een ondernemer in de zin van deze regeling gedurende een periode van drie jaar in totaal niet meer dan € 100.000 aan subsidie ontvangt. Om aan deze plicht te kunnen voldoen dient de minister alle niet-goedgekeurde steunmaatregelen, niet alleen die van de minister, maar ook die van andere bestuursorganen, bij elkaar op te tellen. Hiertoe moet een aanvrager op het aanvraagformulier informatie verstrekken.

Artikel 3

Bij de subsidieverlening wordt het bedrag van de subsidie niet vermeld, maar wel – met een verwijzing naar deze regeling – de wijze waarop dit bedrag wordt bepaald. Het subsidiebedrag is het percentage van de subsidiabele kosten dat door de aanvrager wordt aangevraagd, met dien verstande dat dit percentage niet hoger ligt dan 67 procent en dat het subsidiebedrag € 100.000 niet overschrijdt. De aanvrager kan bij de aanvraag aangeven welk percentage van de subsidiabele kosten hij gesubsidieerd wil krijgen binnen het gestelde kader. Ingevolge artikel 9, derde lid, onder a, wordt een netwerkproject hoger gerangschikt indien de eigen bijdrage van de subsidieontvanger hoger is.

Artikel 4

In dit artikel is een omschrijving opgenomen van de subsidiabele kosten die in aanmerking worden genomen voor de bepaling van de hoogte van de subsidie in verband met artikel 3. De hoogte van de subsidie wordt berekend als een percentage van de subsidiabele kosten. Dit artikel bepaalt hoe de subsidiabele kosten worden berekend, hetgeen dus direct van invloed is op de hoogte van de subsidie.

De subsidiabele kosten zijn te verdelen in twee categorieën.

De eerste categorie kosten gaat uit van het interne integrale uurtarief dat de aanvrager hanteert voor het direct bij het netwerkproject betrokken personeel. De door het bedrijf gehanteerde (niet-commerciële) uurtarieven zijn ook op het project van toepassing, mits de tarieven op deugdelijke wijze zijn berekend. De meeste organisaties stellen integrale uurtarieven jaarlijks voorcalculatorisch vast ten behoeve van de eigen bedrijfsvoering. Voor de berekening van de subsidie wordt het uurtarief van de direct bij het netwerkproject betrokken medewerkers vermenigvuldigd met het aantal uren dat deze projectmedewerkers maken voor het project. Bij de begroting van de projectkosten maakt de aanvrager een schatting van het aantal uren, die mede als basis dient voor de bepaling van de maximale subsidie. De werkelijk gerealiseerde uren die na indiening van de aanvraag door direct bij het netwerkproject betrokken personeel zijn gemaakt, worden uiteindelijk als uitgangspunt genomen voor de vaststelling van de subsidie.

In het integrale uurtarief zijn alle – normale en voorzienbare – (integrale) kosten opgenomen van een organisatie. Het integrale uurtarief is samengesteld uit de directe kosten (salariskosten gedeeld door de normale bezetting aan productieve uren) van het eigen personeel dat de projectwerkzaamheden uitvoert (bijvoorbeeld de medewerkers van een communicatieafdeling), en een opslag bestaande uit de aan het project toe te rekenen indirecte kosten, zoals huisvesting, automatisering, materialen, hulpmiddelen, en algemene kosten. Het tweede lid geeft aan op welke wijze dit integrale uurtarief wordt berekend. Uitgangspunt is een binnen de organisatie van de subsidieontvanger gebruikelijke en controleerbare methodiek van kostenberekening. Het moet gaan om een methodiek die door de subsidieontvanger stelselmatig wordt toegepast en die aansluit bij de opzet en indeling van de jaarrekening. Het tarief wordt jaarlijks voorcalculatorisch bepaald. Hiervoor hanteert de subsidieontvanger een kostentoerekeningsmodel gebaseerd op bedrijfseconomisch en maatschappelijk aanvaardbare grondslagen. Indirecte kosten dienen evenredig te worden omgeslagen over het netwerkproject en andere projecten of activiteiten van de subsidieontvanger. Het integrale uurtarief mag uitsluitend de kosten uit de gewone bedrijfsuitoefening bevatten en geen winstopslag. Er mogen dus geen excessieve of uitzonderlijke elementen in zitten, zoals buitengewone lasten. Als er binnen een organisatie sprake is van een indeling in meerdere tarieven, bijvoorbeeld per afdeling of per niveau van medewerker, wordt uitgegaan van het tarief dat geldt voor de medewerkers die het netwerkproject uitvoeren. Eventueel kan de organisatie dus per functietype een verschillend integraal uurtarief hanteren.

Voor subsidieontvangers die er niet voor kiezen een integraal uurtarief te berekenen, kan op grond van het derde lid op verzoek van de aanvrager een vast, door de minister vastgesteld, uurtarief worden gehanteerd.

De tweede categorie subsidiabele kosten wordt gevormd door de additionele (directe) kosten die rechtstreeks uit het project voortvloeien en die niet reeds in het integrale uurtarief zijn verdisconteerd (eerste lid, onder b). Dit zijn enerzijds de door de subsidieontvanger per factuur (out-of-pocket) te betalen kosten aan derden die gewoonlijk niet in het tarief worden opgenomen, zoals de kosten van een voor het project ingeschakeld adviesbureau en kosten van uitbesteding (zoals drukwerk, sprekers, personeel, catering etc). Kosten van aanschaf van apparatuur zoals beamers, maar ook andere vaste activa zijn hiervan echter uitgesloten. Reden hiervoor is dat de projecten naar verwachting van zodanig korte duur zijn, bij voorbeeld een bijeenkomst van één dag, dat het gebruik van bestaande apparatuur dan wel de huur van apparatuur meer wenselijk is dan de aanschaf van apparatuur. Bijvoorbeeld de huur van apparatuur valt wel onder de subsidiabele kosten.

Voor kosten die in redelijkheid niet als noodzakelijk kunnen worden beschouwd, wordt geen subsidie verleend. Ingevolge artikel 4:46, derde lid van de Algemene wet bestuursrecht blijven deze kosten bij de subsidievaststelling buiten beschouwing. Dit artikel kan een rol spelen bij constructies waarbij aan de subsidieontvanger door een onderneming onevenredige kosten in rekening worden gebracht.

Artikel 6

De aanvraag moet met gebruikmaking van het aanvraagformulier worden gedaan bij de EVD alwaar de aanvraagformulieren verkrijgbaar zijn. Op het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Op het formulier moet de wijze waarop aan het netwerkproject en de resultaten hiervan bekendheid wordt gegeven, worden aangegeven. Bij de rangschikking, overeenkomstig artikel 9, wordt een netwerkproject hoger gerangschikt indien er meer zichtbaarheid, ofwel nationale bekendheid aan het netwerkproject wordt gegeven.

Artikel 7

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Algemene wet bestuursrecht).

Artikel 8

Een aanvraag zal op grond van dit artikel worden afgewezen, indien hij niet voldoet aan enige bepaling van deze regeling. De belangrijkste daarvan zijn in dit verband de artikelen 1 en 2.

Daarnaast kan ook afwijzend worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen, of op grond van artikel 4:35 van de Algemene wet bestuursrecht. Afwijzing op grond van dit laatste artikel is mogelijk indien gegronde vrees bestaat dat de activiteiten niet zullen plaatsvinden, dat niet aan de aan de subsidieverlening verbonden verplichtingen zal worden voldaan, of dat niet op behoorlijke wijze rekening en verantwoording zal worden afgelegd, bij onjuiste of onvolledige gegevensverstrekking indien dat geleid zou hebben tot een onjuiste beschikking en ingeval van faillissement, surseance van betaling of van toepassing verklaring van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen, of indien een verzoek daartoe is ingediend.

Artikel 9

Indien een aanvraag aan de regeling voldoet, en waarop derhalve niet met toepassing van artikel 8 afwijzend is beslist, zal de minister hieromtrent advies inwinnen van de Adviescommissie Creative Challenge Call. Op advies van de commissie kan de minister vervolgens aanvragen afwijzen op grond van de redenen, opgenomen in het tweede lid.

De minister rangschikt vervolgens de overgebleven aanvragen, naar aanleiding van het advies van de commissie, aan de hand van de in het derde lid genoemde criteria. Hierbij behoeven de volgende zaken een nadere toelichting.

In onderdeel a wordt de eigen bijdrage van de aanvrager aan het netwerkproject genoemd; deze bepaling dient te worden gelezen in het licht van artikel 3, eerste lid. De aanvrager kan zelf bepalen welk percentage van de subsidiabele kosten hij voor subsidie in aanmerking wil laten komen. Een lager percentage zal, afhankelijk van de andere rangschikkingscriteria, kunnen leiden tot een hogere rangschikking.

Een netwerkproject wordt ook hoger gerangschikt indien bij de totstandkoming van het project meerdere van de vier categorieën deelnemers participeren. Bij deelnemers gaat het om actieve deelnemers die met arbeid en ideeën iets toevoegen aan het netwerkproject. Het gaat dus om de vorm van inbreng die van tevoren wordt getoetst. Bijvoorbeeld een kennisinstelling die commerciëel is ingehuurd voor een netwerkproject wordt niet beschouwd als een deelnemer.

Onderdeel c ziet op de mate waarin de doelstelling van de regeling wordt verwezenlijkt en onderdeel d op de zichtbaarheid van het netwerkproject. Projecten zorgen voor zichtbaarheid van het thema, bijvoorbeeld door verspreiding van kennis en informatie over de voordelen en resultaten van netwerkvorming. Bij de aanvraag dient, ingevolge artikel 6, vierde lid, ook een beschrijving te worden gegeven van de wijze waarop dit doel zal worden nagestreefd.

Artikel 10

Dit artikel legt een grondslag voor het bij de subsidieverlening opleggen van verplichtingen. De netwerkprojecten moeten ook daadwerkelijk worden uitgevoerd binnen de in de beschikking tot subsidieverlening vermelde periode. Daarbij wordt uitgegaan van de maximum periode, welke reeds in artikel 9, tweede lid, onder c, is vermeld. Het is de bedoeling de beschikbare subsidiemiddelen te gebruiken voor die netwerkprojecten, die binnen een redelijke periode bijdragen aan de doelstellingen van deze regeling. In gevallen waarin verzocht wordt om ontheffing voor het vertragen of stopzetten van het netwerkproject zal deze doelstelling dan ook afgewogen worden tegen hetgeen de verzoeker als zijn belangen naar voren brengt. Daarbij zal mede een rol spelen in hoeverre de feiten die de vertraging hebben veroorzaakt zijn ontstaan door toedoen van de betrokkene zelf.

Artikel 11

Dit artikel voorziet in de behoefte aan voorschotten op de subsidie. Bij de beschikking tot subsidieverlening wordt een voorschot verstrekt van 80% van de maximale subsidiabele kosten. Op grond van artikel 4:57 van de Algemene wet bestuursrecht kunnen onverschuldigd betaalde voorschotten worden teruggevorderd.

Artikel 12

De in dit artikel opgenomen verplichtingen zijn noodzakelijk om tot een tijdige en deugdelijke vaststelling van de subsidie te kunnen komen.

Het formulier waarmee de aanvraag tot subsidievaststelling moet worden ingediend, is zodanig ingericht, dat de subsidieontvanger met het invullen van het formulier kan voldoen aan de ingevolge artikel 4:45 van de Algemene wet bestuursrecht op hem rustende verplichtingen om aan te tonen dat de gesubsidieerde activiteiten hebben plaatsgevonden en om rekening en verantwoording af te leggen omtrent de aan de activiteiten verbonden uitgaven en inkomsten, voor zover deze voor de vaststelling van de subsidie van belang zijn. In het formulier voor een aanvraag tot vaststelling van het bedrag van de subsidie is vermeld op welke onderwerpen in een eindverslag dient te worden ingegaan.

De vaststelling van het subsidiebedrag is geregeld in de artikelen 4:42 tot en met 4:47 van de Algemene wet bestuursrecht. Ingevolge artikel 4:46, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan het subsidiebedrag in vier gevallen lager worden vastgesteld:

a. indien de activiteiten niet of niet geheel hebben plaatsgevonden;

b. indien de subsidieontvanger niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen;

c. indien de subsidieontvanger onjuiste of onvolledige gegevens heeft verstrekt en dat geleid heeft tot een onjuiste verleningsbeschikking;

d. indien de subsidieverlening anderszins onjuist was en de subsidieontvanger dit wist of behoorde te weten.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

De Staatssecretaris van Economische Zaken,

C.E.G. van Gennip

Naar boven