Staatscourant van het Koninkrijk der Nederlanden
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2006, 98 pagina 10 | Overig |
Zoals vergunningen, bouwplannen en lokale regelgeving.
Adressen en contactpersonen van overheidsorganisaties.
U bent hier:
Datum publicatie | Organisatie | Jaargang en nummer | Rubriek |
---|---|---|---|
Ministerie van Financiën | Staatscourant 2006, 98 pagina 10 | Overig |
Regeling van de Minister van Financiën van 15 mei 2006, nr. FM/2006/1209, tot vrijstelling van artikel 6a, eerste tot en met derde lid, en 6c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen)
De Minister van Financiën,
Gelet op de richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU L 142) en artikel 6c, eerste en tweede lid, van de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
Besluit:
In deze regeling wordt verstaan onder:
a. wet: de Wet toezicht effectenverkeer 1995;
b. besluit: het Besluit toezicht effectenverkeer 1995;
c. de toezichthouder: de Stichting Autoriteit Financiële Markten;
d. beleggingsinstelling: een onderneming of instelling die is ingeschreven in het register, bedoeld in artikel 18, eerste lid, onderdeel b, van de Wet toezicht beleggingsinstellingen, dan wel is vrijgesteld ingevolge de Vrijstellingsregeling Wet toezicht beleggingsinstellingen;
e. gereglementeerde markt: een markt als bedoeld in artikel 1, onderdeel l, van het besluit;
f. doelvennootschap: de instelling waarvan effecten waarop het openbaar bod betrekking heeft, zijn uitgegeven.
Vrijstelling als bedoeld in artikel 6c, eerste en tweede lid, van de wet
Van artikel 6a, eerste en derde lid, van de wet wordt vrijstelling verleend, indien het een openbaar bod betreft op effecten die uitsluitend:
a. zijn toegelaten tot de notering aan een op grond van artikel 22 van de wet erkende effectenbeurs die geen gereglementeerde markt is; of
b. in Nederland geregeld worden verhandeld en niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
1. Van artikel 6a, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend, indien het een openbaar bod betreft op effecten waar geen rechtstreeks of potentieel stemrecht aan verbonden is, met uitzondering van niet-royeerbare certificaten.
2. Van artikel 6a, eerste lid, van de wet wordt vrijstelling verleend, indien het een openbaar bod betreft op effecten die door de bieder zelf zijn uitgegeven.
3. Van artikel 6b van de wet wordt vrijstelling verleend indien effecten in regelmatig beursverkeer of met toepassing van de artikelen 92a, 201a of 336 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek worden verworven of indien de effecten worden verworven ingevolge een openbaar bod waarvan de aanmeldingstermijn geheel of ten dele samenvalt met een openbaar bod dat door een derde wordt uitgebracht op de doelvennootschap.
4. Van artikel 9i, onder b, artikel 9k, onder b, en artikel 9m, onder i, van het besluit wordt vrijstelling verleend, indien het een openbaar bod op effecten betreft in een beleggingsinstelling waarvan de rechten van deelneming op verzoek van de houder ten laste van de activa direct of indirect worden ingekocht of terugbetaald.
Van artikel 6a, eerste en derde lid, van de wet wordt vrijstelling verleend, indien:
a. ter zake van een openbaar bod een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is dat met in achtneming van artikel 5, is goedgekeurd door de toezichthouder en voldaan wordt aan artikel 6; of
b. ter zake van een openbaar bod een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat op grond van richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod (PbEU L 142) bevoegd is het biedingsbericht goed te keuren en voldaan wordt aan artikel 7.
1. De toezichthouder kan het biedingsbericht op aanvraag goedkeuren, indien:
a. de doelvennootschap zetel heeft in Nederland en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland;
b. de doelvennootschap zetel heeft in een ander lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en de effecten niet tevens in die andere lidstaat zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt;
c. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en tevens in een andere lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de effecten het eerst tot de handel zijn toegelaten op de gereglementeerde markt in Nederland;
d. de doelvennootschap zetel heeft in een andere lidstaat, de effecten gelijktijdig en voor het eerst zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en in een ander lidstaat dan waar de doelvennootschap zetel heeft en de doelvennootschap voor goedkeuring door de toezichthouder heeft gekozen;
e. de doelvennootschap zetel heeft in een andere staat, niet zijnde een lidstaat, en de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
2. Indien het eerste lid, onderdeel d, van toepassing is, stelt de doelvennootschap de toezichthouder, de desbetreffende toezichthoudende instantie in de lidstaat waar de gereglementeerde markt is gelegen, alsmede de houder van de gereglementeerde markt in Nederland en de desbetreffende houder van de in een andere lidstaat gelegen gereglementeerde markt op de eerste handelsdag in kennis van haar keuze. De doelvennootschap maakt deze keuze openbaar met inachtneming van artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin, van de wet.
3. De toezichthouder keurt het biedingsbericht goed, indien het biedingsbericht, voor zover van toepassing, voldoet aan artikel 9i, 9k, 9m of 9n van het besluit.
4. Indien de toezichthouder het biedingsbericht heeft goedgekeurd, verstrekt zij op verzoek van de bieder aan de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat waar de desbetreffende effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten een verklaring dat het biedingsbericht is goedgekeurd, alsmede een afschrift van het goedgekeurde biedingsbericht. De toezichthouder verstrekt de verklaring en het afschrift binnen 3 werkdagen na ontvangst van het verzoek. Indien het verzoek wordt gedaan voordat goedkeuring is verleend, verstrekt de toezichthouder de verklaring binnen een werkdag nadat de goedkeuring is verleend.
1. ter zake van het openbaar bod, bedoeld in artikel 4, onderdeel a, houden de bieder en de doelvennootschap zich, ieder voor zover het hem aangaat en voor zover van toepassing, aan de artikelen 9a tot en met 9h, 9j, 9l en 9o tot en met 9v van het besluit, met dien verstande dat:
a. de bieder ervoor zorgt dat hij uiterlijk bij de indiening van de aanvraag tot goedkeuring van het biedingsbericht een vergoeding in geld kan opbrengen of alle redelijk maatregelen heeft getroffen om enige ander vorm van vergoeding te kunnen verstrekken om het openbaar bod gestand te kunnen doen;
b. de aanmeldingstermijn, in afwijking van artikel 9o, derde lid, van het besluit, niet korter dan dertig dagen is;
c. de aanmeldingstermijn, bedoeld in artikel 9o, derde en vierde lid, van het besluit, niet langer dan tien weken is;
d. een verlenging van de aanmeldingstermijn, als bedoeld in artikel 9o, vijfde lid, ten minste twee weken en niet meer dan tien weken bedraagt; en
e. artikel 9v van het besluit ten aanzien van het biedingsbericht geen toepassing vindt.
2. In elke bekendmaking van het openbaar bod, bedoeld in het eerste lid, wordt verwezen naar het biedingsbericht.
1. Indien een biedingsbericht door een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat is goedgekeurd, wordt het bod door bieder uitgebracht door het biedingsbericht algemeen verkrijgbaar te stellen. De algemeenverkrijgbaarstelling van het biedingsbericht vindt plaats met overeenkomstige toepassing van artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin van de wet.
2. De toezichthouder kan in individuele gevallen verlangen dat de bieder aanvullende informatie in het biedingsbericht of in een aanvullend document opneemt voor zover die informatie specifiek is voor de Nederlandse financiële markt en betrekking heeft op de formaliteiten die moeten worden vervuld om het openbaar bod te aanvaarden of om de tegenprestatie te ontvangen die bij de gestanddoening van het openbaar bod verschuldigd is, of op voorschriften van belastingrecht die van toepassing zullen zijn op de tegenprestatie die aan de houders van effecten wordt geboden. De toezichthouder besluit hiertoe uiterlijk vijf werkdagen na ontvangst van het biedingsbericht.
3. Indien het biedingsbericht niet in de Nederlandse taal is opgesteld, kan door de toezichthouder een vertaling worden verlangd.
In de Vrijstellingsregeling Wet toezicht effectenverkeer 1995 vervalt artikel 11a.
Deze regeling treedt in werking met ingang van 20 mei 2006 en vervalt op het tijdstip dat het voorstel van wet tot uitvoering van de richtlijn nr. 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod in werking treedt.
Deze regeling wordt aangehaald als: Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen.
Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De onderhavige regeling voorziet in een tijdelijke vrijstellingsregeling voor overnamebiedingen op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland. De regeling houdt verband met Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod1 (hierna: de overnamerichtlijn), welke op 20 mei 2006 in werking treedt. Een wetsvoorstel ter implementatie van deze richtlijn is op dit moment aanhangig bij de Tweede Kamer.2 Dit wetsvoorstel (hierna: wetsvoorstel overnamerichtlijn) zal niet voor 20 mei 2006 tot wet zijn verheven en in werking zijn getreden. Als gevolg daarvan zullen de huidige bepalingen omtrent openbare overnamebiedingen, thans te vinden in de artikelen 6a tot en met 6c van de Wet toezicht effectenverkeer 1995 (Wte 1995) en de daarop gebaseerde bepalingen in het Besluit toezicht effectenverkeer 1995 (Bte 1995), na 20 mei 2006 gewoon van kracht blijven. Door de tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen (hierna: Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen) wordt evenwel bewerkstelligd dat vanaf 20 mei 2006 (op onderdelen) – daar waar mogelijk – uitvoering zal worden gegeven aan de overnamerichtlijn.
Ten behoeve van de tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen is bezien welke huidige bepalingen ingevolge artikel 6a e.v. Wte 1995 strijdig zijn met uit de overnamerichtlijn voortvloeiende voorschriften. Vervolgens is voor die huidige bepalingen onderzocht of deze strijdigheid kan worden weggenomen door introductie van een nieuwe, tijdelijke vrijstellingsregeling en door aanvulling van (artikel 11a van) de Vrijstellingsregeling Wte 1995 (Vr. Wte 1995). Aan deze analyse wordt hieronder aandacht besteed.
2. Directe werking en harmoniserende elementen van de overnamerichtlijn
Van directe werking van een richtlijn kan volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen sprake zijn indien bepalingen voldoende duidelijk en onvoorwaardelijk zijn en er geen beoordelingsruimte wordt gelaten aan de lidstaten bij de omzetting of implementatie van die bepalingen. Verder kunnen richtlijnbepalingen die verplichtingen opleggen aan particulieren in beginsel niet rechtstreeks werken. Wanneer vanuit dit perspectief de overnamerichtlijn wordt bezien, valt op dat slechts een beperkt aantal bepalingen uit de overnamerichtlijn bij niet tijdige implementatie rechtstreekse werking zal bezitten.
Een bepaling uit de overnamerichtlijn waaraan mogelijkerwijs directe werking toekomt is artikel 3, eerste lid, onder a, van de overnamerichtlijn. Hierin wordt bepaald dat alle houders van effecten van een doelvennootschap gelijk dienen te worden behandeld. De rechtstreekse werking van deze bepaling heeft echter geen grote gevolgen, nu dit principe reeds volgt uit het (in stand blijvende) Bte 1995.
Een tweede bepaling is te vinden in artikel 6, tweede lid, tweede alinea, van de overnamerichtlijn, waarin het ‘EU-paspoort’ voor goedgekeurde biedingsberichten wordt geregeld. Dit paspoort houdt in dat een biedingsbericht dat is goedgekeurd door de bevoegde toezichthoudende instantie van een lidstaat ter zake van een openbaar overnamebod dat gericht is op effecten die in meer lidstaten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, door de andere toezichthouders moet worden erkend. Welke toezichthouder bevoegd is tot goedkeuring van het biedingsbericht wordt geregeld in artikel 4 van de overnamerichtlijn. Deze bepalingen kunnen vergaande gevolgen hebben. Het is immers mogelijk dat bij een openbaar bod dat onder het verbod van artikel 6a van de Wte 1995 valt een door de bevoegde toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat goedgekeurd biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is of zal komen. Voor deze situatie – het ‘inkomende’ paspoort – en voor de situatie waarin een bieder een biedingsbericht wil laten goedkeuren door de Autoriteit Financiële Markten (AFM) en het vervolgens in andere lidstaten wil gebruiken – het ‘uitgaande’ paspoort – worden in de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen voorzieningen getroffen. De kern daarvan is dat (a) een bieder, wanneer de AFM bevoegd is, ervoor kan kiezen een biedingsbericht te laten goedkeuren door de AFM en (b) het algemeen verkrijgbaar stellen van een door de bevoegde instantie van een andere lidstaat goedgekeurd biedingsbericht, leidt tot vrijstelling van artikel 6a Wte 1995.
Naast onderdelen die (mogelijk) direct werken, bevat de richtlijn ook bepalingen waaraan geen rechtstreekse werking kan worden ontleend, maar die wel afwijken van de huidige Nederlandse wet- en regelgeving omtrent overnamebiedingen. Gedacht kan daarbij onder meer worden aan de introductie van het verplicht bod (artikel 5 van de overnamerichtlijn), de toezending van informatie over een openbaar bod aan werknemers (artikelen 6 en 9, vijfde lid, van de overnamerichtlijn), de inhoud van het biedingsbericht (art. 6, derde lid, onder d, e, i, m, en n, van de overnamerichtlijn), de minimale aanmeldingstermijn bij openbare biedingen (artikel 7 van de overnamerichtlijn) en het uitstotingsrecht en het verkooprecht (artikelen 15 en 16 van de overnamerichtlijn). Bedacht dient echter te worden dat de overnamerichtlijn, in tegenstelling tot bijvoorbeeld de prospectusrichtlijn3 , niet gebaseerd is op het beginsel van totale harmonisatie, maar op het beginsel van minimum harmonisatie (vergelijk bijvoorbeeld artikel 3, tweede lid, van de overnamerichtlijn). Bovendien kunnen lidstaten, zo vloeit bijvoorbeeld voort uit artikel 4, vijfde lid, van de overnamerichtlijn, op onderdelen voorzien in afwijkingen van de overnamerichtlijn. Ingevolge het wetsvoorstel overnamerichtlijn wordt uiteraard wel expliciet uitvoering gegeven aan genoemde bepalingen.
3. De kern van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen
In de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen zijn vrijstellingen opgenomen van een aantal bepalingen ingevolge de artikelen 6a, eerste en derde lid, en 6b van de Wte 1995 die in strijd zijn met, of niet worden geregeld door, de overnamerichtlijn. Op deze wijze wordt, daar waar mogelijk, vanaf 20 mei 2006 uitvoering worden gegeven aan de overnamerichtlijn.
De kern van de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen houdt verband met het EU-paspoort voor (goedgekeurde) biedingsberichten. In de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen wordt ter zake van bepaalde openbare biedingen voor bieders de mogelijkheid geïntroduceerd om het biedingsbericht door de AFM te laten goedkeuren. Een bieder is overigens niet verplicht om het biedingsbericht goed te laten keuren – de overnamerichtlijn strekt hier ook niet toe – maar kan opteren voor het laten goedkeuren van zijn biedingsbericht. Indien de bieder een Europees paspoort wil verkrijgen dan heeft hij uiteraard wel een biedingsbericht nodig dat is goedgekeurd. Overigens zal ingevolge het wetsvoorstel overnamerichtlijn wel een verplichting tot het laten goedkeuren door de AFM van een biedingsbericht gaan gelden. Daarnaast wordt in deze vrijstellingsregeling, indien ter zake van een openbaar bod op basis van de overnamerichtlijn een toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat bevoegd is het biedingsbericht goed te keuren, dit openbaar bod vrijgesteld van artikel 6a van de Wte 1995. Wel heeft de AFM de mogelijkheid aanvullende voorschriften te stellen.
ter zake van biedingsberichten die de AFM goed kan keuren, zijn de bepalingen van het Bte 1995 van overeenkomstige toepassing verklaard. Deze inhoudelijke eisen zijn passend met hetgeen in de overnamerichtlijn is bepaald. Met andere woorden, een overeenkomstig het Bte 1995 door de AFM goedgekeurd biedingsbericht wordt geacht te voldoen aan het in de overnamerichtlijn bepaalde ten aanzien van het biedingsbericht.
In de Tijdelijke vrijstellingsregeling overnamebiedingen wordt de reikwijdte van de biedingsregels meer in lijn gebracht met artikel 1 van de overnamerichtlijn. Daartoe wordt bepaald dat de biedingsregels niet van toepassing zijn op openbare biedingen op effecten die uitsluitend in Nederland geregeld worden verhandeld én die niet (tevens) zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland.
Dit artikel bevat enkele definities. De definitie van doelvennootschap komt overeen met de in artikel 1, onderdeel i, van het Bte 1995 opgenomen definitie van doelvennootschap. Hoewel ten opzichte van de laatstgenoemde definitie in het onderhavige artikel de woorden ‘te wier laste’ zijn vervangen door het woord ‘waarvan’ is niet beoogd het begrip ‘doelvennootschap’ in de Vr. Wte 1995 een andere reikwijdte te laten hebben dan dit begrip in het Bte 1995. De overige definities zijn gelijkluidend aan die in de Vr. Wte 1995.
In dit artikel wordt het materiële toepassingbereik van het in 6a, eerste lid, van de Wte 1995 opgenomen verbod nader ingekaderd. Dit is op twee manieren gebeurd. In onderdeel a is opgenomen dat een openbaar bod op effecten die zijn toegelaten tot de notering van een op grond van artikel 22 van de Wte 1995 erkende effectenbeurs die niet tevens (ook) een gereglementeerde markt is, is vrijgesteld van het verbod van artikel 6a, eerste lid, van de Wte 1995. Hoewel deze situatie zich, naar het zich thans laat aanzien, niet vaak zal voordoen is vanwege de wens om aan te sluiten bij de overnamerichtlijn en het uiteenlopen van de betekenis van een gereglementeerde markt en een (erkende) effectenbeurs in de Wte 1995 besloten deze vrijstelling op te nemen. Het toepassingbereik van het verbod van artikel 6a, eerste lid, van de Wte 1995 is hiermee in lijn gebracht met het in artikel 1, eerste lid, van de overnamerichtlijn opgenomen toepassingbereik, aangezien daarin is bepaald dat de voorschriften omtrent openbare biedingen van toepassing zijn op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt.
Om dezelfde reden bewerkstelligt onderdeel b van het onderhavige artikel dat het verbod van artikel 6a van de Wte 1995 niet van toepassing is op openbare biedingen op effecten die uitsluitend in Nederland geregeld worden verhandeld én niet zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland. Op openbare biedingen die plaatsvinden op effecten die slechts in Nederland geregeld worden verhandeld zullen hierdoor de Nederlandse biedingsregels niet meer van toepassing zijn. De AFM zal in verband daarmee haar ‘beleidsregel werkingssfeer OBE’ en haar Interpretatie inzake het geregeld verhandeld4 aanpassen of intrekken.
Dit artikel bevat de vrijstellingen die opgenomen waren in artikel 11a van de Vr. Wte 1995. Het oorspronkelijke artikel 11a van de Vr. Wte 1995 is inhoudelijk ongewijzigd overgenomen. Wel is de formulering in het vierde lid aangepast.
In dit artikel is door middel van de opname van twee vrijstellingen met daaraan verbonden voorschriften geanticipeerd op de uit de overnamerichtlijn voortvloeiende mogelijkheid dat aan een biedingsbericht dat is goedgekeurd door de bevoegde toezichthoudende instantie een ‘paspoort’ wordt verleend. Op deze wijze is mogelijk gemaakt dat, ondanks de niet-tijdige inwerkingtreding van het eigenlijke wetsvoorstel overnamerichtlijn, bij openbare biedingen die plaatsvinden op effecten die ten minste in Nederland tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten, toch van de werking van het paspoort gebruik kan worden gemaakt.
De in onderdeel a opgenomen vrijstelling voorziet in het verlenen van een vrijstelling van het verbod van artikel 6a, eerste lid, van de Wte 1995, indien een biedingsbericht algemeen verkrijgbaar is dat is goedgekeurd door de AFM. In welke situaties kan worden gekozen voor goedkeuring van het biedingsbericht door de AFM en aan welke voorwaarden moet worden voldaan is geregeld in de artikelen 5 en 6 van deze regeling.
De in onderdeel b opgenomen vrijstelling regelt de omgekeerde situatie (het inkomende paspoort). Van het verbod van artikel 6a, eerste lid, van de Wte 1995 zijn vrijgesteld de openbare biedingen op effecten ter zake waarvan een biedingsbericht in de zin van artikel 6, tweede lid, van de overnamerichtlijn kan worden goedgekeurd door de bevoegde toezichthoudende instantie uit een andere lidstaat. De nadere voorschriften die zijn verbonden aan deze vrijstelling zijn opgenomen in artikel 7 van de onderhavige regeling.
In het eerste lid van dit artikel is geregeld wanneer AFM bevoegd om een biedingsbericht goed te keuren. Deze bevoegdheidsverdeling is afgeleid uit de overnamerichtlijn. De in het eerste lid van dit artikel opgenomen verdeling komt overeen met het voorgestelde tweede lid van artikel 6e van het wetsvoorstel overnamerichtlijn. Het tweede lid van het onderhavige artikel komt overeen met het voorgestelde derde lid van artikel 6e van het wetsvoorstel overnamerichtlijn.
De inhoudelijk voorschriften waaraan het biedingsbericht dient te voldoen, zijn onveranderd gebleven. Pas met de inwerkingtreding van het voorgenomen Besluit openbare biedingen zullen die worden aangepast. Dat betekent dat biedingsbericht ter zake van een vast bod, een partieel bod, een tenderbod, onderscheidenlijk een ruilbod, moet voldoen aan het bepaalde in artikel 9i, 9k, 9m respectievelijk 9n van het Bte 1995. Dit is geregeld in het derde lid. De introductie van de mogelijkheid voor bieders (en, indien van toepassing gezamenlijk met, doelvennootschappen) om een biedingsbericht te laten goedkeuren zal dus niet tot het gevolg leiden dat het biedingsbericht aan andere inhoudelijke eisen dient te voldoen. Het verschil is uiteraard wel dat een biedingsbericht dat is goedgekeurd door de AFM in beginsel ook kan worden gebruikt indien een openbaar bod wordt uitgebracht op effecten die eveneens op een gereglementeerde markt in een andere lidstaat zijn toegelaten. In het vierde lid van de onderhavige regeling is de mogelijkheid opgenomen dat de AFM wordt verzocht, nadat zij het biedingsbericht heeft goedgekeurd, om een afschrift te verstrekken aan een toezichthoudende instantie van een andere lidstaat. De AFM zal aan dit verzoek binnen drie respectievelijk één werkdag(en) voldoen.
De procedure omtrent de goedkeuring van een biedingsbericht door de AFM, waarbij kan worden gedacht aan de termijnen die gelden voor de goedkeuring, is te vinden in titel 4.1. van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Bij de uitoefening van deze taak kan de AFM beleidsregels opstellen over op welke wijze zij voornemens is de goedkeuringsprocedure van biedingsberichten in te richten, daarbij zoveel als mogelijk anticiperend op de voorgestelde termijnen in artikel 6h van het wetsvoorstel overnamerichtlijn. Het begrip belanghebbende als bedoeld in artikel 1:2, eerste lid, van de Awb zal bij een besluit tot goedkeuring van een biedingsbericht doorgaans beperkt moeten worden uitgelegd.
In het eerste lid van dit artikel is geregeld welke voorschriften voor bieder en de doelvennootschap van toepassing zijn in het biedingsproces indien een biedingsbericht kan worden goedgekeurd door de AFM. In beginsel zijn dit de in Hoofdstuk IIIA van het Bte 1995 opgenomen vereisten van overeenkomstige toepassing verklaard, zodat ook met betrekking tot de regels die geen betrekking hebben op het biedingsbericht de voorschriften grotendeels gelijkluidend aan openbare biedingen waarbij niet wordt gekozen voor goedkeuring van het biedingsbericht. In het eerste lid is echter een vijftal voorschriften opgenomen die afwijkend of aanvullend zijn ten opzichte van de bepalingen in het Bte 1995. Deze voorschriften houden verband met hetgeen dienaangaande is bepaald in de overnamerichtlijn.
Zo is in onderdeel a de voorwaarde opgenomen dat de bieder op het moment van indienen van de aanvraag tot goedkeuring van het biedingsbericht zorg moet dragen voor de aanwezigheid van zogenoemde ‘certain funds’. Dit vloeit voort uit artikel 3, eerste lid, onderdeel d, van de overnamerichtlijn. Van certain funds is sprake indien de bieder, schriftelijk onderbouwd aantoonbaar kan maken op welke wijze hij een bod denkt te kunnen financieren. Hiervan is sprake als het bestuur, zonodig met instemming van de commissarissen of de algemene vergadering van aandeelhouders, rechtmatig de beschikking heeft over middelen dan wel zekerheid heeft dat het deze middelen kan krijgen om het openbaar bod te kunnen financieren. De beoordeling of werkelijk sprake is van certain funds wordt overigens overgelaten aan de rechthebbenden van de effecten waarop het bod ziet. Met andere woorden: als die rechthebbenden onvoldoende vertrouwen hebben in certain funds zullen ze het bod afwijzen. De onderdelen b, c en d houden verband met van het Bte 1995 afwijkende aanmeldingstermijn die geldt op grond van de overnamerichtlijn. Opgemerkt dient daarbij te worden dat de overnamerichtlijn, in artikel 7, eerste lid, weliswaar bepaalt dat de lidstaten dienen te bepalen dat de aanmeldingstermijn een periode dient te bedragen die is gelegen tussen twee en tien weken, maar daarvan wordt in deze regeling afgeweken. De overnamerichtlijn biedt namelijk, onder meer in artikel 3, tweede lid en artikel 4, vijfde lid, de mogelijkheid van de in de richtlijn vastgestelde voorschriften af te wijken. Een reden om een langere minimumaanmeldingstermijn te vereisen is gelegen in de wens om beter mogelijk te maken dat de doelvennootschap een informatieve aandeelhoudersvergadering kan beleggen (opgenomen in artikel 9q van het Bte 1995). Uit de systematiek van artikel 4 van deze regeling volgt dat het biedingsbericht pas verkrijgbaar wordt gesteld als het is goedgekeurd. In verband met de goedkeuring door de AFM bepaalt onderdeel e dat het bepaalde in artikel 9v van het Bte 1995 ten aanzien van het biedingsbericht – de verplichting om een biedingsbericht uiterlijk tien werkdagen voor de openbare mededeling van de verkrijgbaarstelling ervan aan de toezichthouder te zenden – niet van toepassing is. Het in het tweede lid opgenomen voorschrift correspondeert met de in het tweede lid van artikel 6a van de Wte 1995 opgenomen eis.
In dit artikel is geregeld welke voorschriften zijn verbonden aan de toepasbaarheid van in artikel 4, onderdeel b, opgenomen vrijstelling. Het gaat daarbij om biedingen waarbij een bieder een openbaar bod doet – of voornemens is te doen – op effecten die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in Nederland en ter zake van de goedkeuring van het biedingsbericht de toezichthoudende instantie van een andere lidstaat bevoegd is tot goedkeuring. In het eerste lid is opgenomen dat de bieder zijn bod uitbrengt door algemeenverkrijgbaarstelling van het biedingsbericht. Als voorwaarde geldt dat dit dient plaats te vinden door een openbare mededeling overeenkomstig artikel 47, eerste lid, tweede en derde volzin van de wet. In het derde lid is geregeld dat de AFM in bepaalde situaties aanvullende informatie kan verlangen. Deze bepaling correspondeert met artikel 6, tweede lid, van de overnamerichtlijn.
Met de komst van artikel 3 kan artikel 11a van de Vr. Wte 1995 vervallen.
Het betreft een tijdelijke regeling die vervalt op het moment dat het wetsvoorstel overnamerichtlijn in werking treedt.
De Minister van Financiën,
G. Zalm
Kopieer de link naar uw clipboard
https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2006-98-p10-SC75192.html
De hier aangeboden pdf-bestanden van het Staatsblad, Staatscourant, Tractatenblad, provinciaal blad, gemeenteblad, waterschapsblad en blad gemeenschappelijke regeling vormen de formele bekendmakingen in de zin van de Bekendmakingswet en de Rijkswet goedkeuring en bekendmaking verdragen voor zover ze na 1 juli 2009 zijn uitgegeven. Voor pdf-publicaties van vóór deze datum geldt dat alleen de in papieren vorm uitgegeven bladen formele status hebben; de hier aangeboden elektronische versies daarvan worden bij wijze van service aangeboden.