Regeling inburgering oudkomers G30 2006

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 3 mei 2006, nr. DDS 5403721 (Regeling inburgering oudkomers G30 2006)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Handelende in overeenstemming met de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties;

Gelet op de artikelen 6, tweede lid, en 14 van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Begripsomschrijvingen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;

b. Besluit: het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

c. Uitvoeringsregeling: de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;

d. gemeente: een gemeente als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit, behoudens de gemeente Sittard-Geleen;

e. college: het college van burgemeester en wethouders van een gemeente, als bedoeld in artikel 1, onderdeel d;

f. oudkomer: een oudkomer als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder i, van het Besluit;

g. inburgeringsprogramma: een inburgeringsprogramma als bedoeld in artikel 1, aanhef en onder j, van het Besluit;

h. prognose: het aantal oudkomers dat naar de verwachting van het college in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 zal aanvangen met een inburgeringsprogramma.

Hoofdstuk 2

Verstrekking prognose; vaststelling van de factor T

Artikel 2

Het college verstrekt binnen zes weken na inwerkingtreding van deze regeling aan de Minister een prognose conform het in bijlage 2 opgenomen model indien een gemeente in aanmerking wenst te komen voor verlening van een aandeel in de middelen voor de inburgering van oudkomers als bedoeld in artikel 10 van het Besluit.

Artikel 3

1. De Minister beoordeelt alle door de gemeenten ingediende prognoses gezamenlijk en stelt de factor T als bedoeld in artikel 15b, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling vast aan de hand van de in het tweede lid genoemde verdeelsleutel.

2. De hoogte van de factor T wordt per gemeente met inachtneming van de ingediende prognose als volgt vastgesteld:

a. indien de prognose overeenkomt met het aantal oudkomers als genoemd in de vierde kolom van bijlage 1, is de factor T het in de vierde kolom genoemde getal;

b. indien de prognose lager is dan het in de vierde kolom van bijlage 1 genoemde aantal oudkomers, wordt de hoogte van de factor T dienovereenkomstig verlaagd;

c. indien de prognose hoger is dan het in de vierde kolom van bijlage 1 genoemde aantal oudkomers, wordt de hoogte van de factor T:

1°. in het geval het beschikbare budget toereikend is, naar evenredigheid verhoogd;

2°. in het geval het beschikbare budget niet toereikend is, vastgesteld conform het in de vierde kolom genoemde getal, welk getal wordt verhoogd met een getal dat afhankelijk is van de verdeling van de resterende middelen uit het beschikbare budget naar evenredigheid van het aantal oudkomers als genoemd in bijlage 1, vierde kolom.

3. De hoogte van de factor T wordt binnen acht weken na inwerkingtreding van deze regeling vastgesteld en aan het college bekend gemaakt.

Hoofdstuk 3

Inburgeringsprogramma en overeenkomst

Artikel 4

1. Het college stelt het inburgeringsprogramma vast, waarbij zoveel mogelijk wordt aangesloten bij de persoonlijke situatie van de desbetreffende oudkomer.

2. Het inburgeringsprogramma vangt aan in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 en is op uiterlijk 31 december 2007 afgerond.

3. Het college draagt er zorg voor dat een inburgeringsprogramma ten minste 300 contacturen omvat.

Artikel 5

1. Het college sluit een overeenkomst met de oudkomer die een inburgeringsprogramma gaat volgen. De datum van ondertekening van de overeenkomst geldt als aanvangsdatum van het inburgeringsprogramma.

2. De overeenkomst bevat ten minste bepalingen met betrekking tot:

a. het doel van het inburgeringsprogramma;

b. de onderdelen van het inburgeringsprogramma;

c. het aantal contacturen van het inburgeringsprogramma;

d. de aard en de omvang van de individuele begeleiding;

e. de verplichtingen van het college;

f. de verplichtingen van de oudkomer;

g. de informatieoverdracht tussen het college, de bij het aanbieden van het inburgeringsprogramma betrokken instellingen en de oudkomer met betrekking tot de voortgang van het inburgeringsprogramma;

h. de gevolgen welke zijn verbonden aan niet-nakoming van de overeenkomst door de oudkomer.

3. Het college sluit op grond van deze regeling met een oudkomer slechts één overeenkomst.

Artikel 6

1. Het college waaraan ingevolge artikel 15b van de Uitvoeringsregeling een voorschot op het inburgeringsdeel is verleend, draagt er zorg voor dat de oudkomer met wie een overeenkomst als bedoeld in artikel 5 is gesloten een begintoets en een eindtoets aflegt aan de hand waarvan het niveau Nederlands als tweede taal van de oudkomer wordt vastgesteld.

2. Voor de begintoets en de eindtoets wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de hierna volgende combinaties van toetsen:

a. de Intaketoets NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets als eindtoets; of

b. de Intaketoets Alfabetisering NT2 als begintoets met de NT2-Profieltoets Alfabetisering als eindtoets.

Hoofdstuk 4

Slotbepalingen

Artikel 7

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling inburgering oudkomers G30 2006.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Bijlage 1

G30 gemeente

Aantal oudkomers

% G30 deel

Het aantal oudkomers dat in het eerste halfjaar van 2006 zal aanvangen met een inburgeringsprogramma (T indicatief)

Alkmaar

6.804

1,10%

51

Almelo

5.249

0,85%

40

Amersfoort

10.271

1,65%

78

Amsterdam

146.279

23,62%

1.104

Arnhem

14.601

2,36%

110

Breda

9.582

1,55%

72

Deventer

7.460

1,20%

56

Dordrecht

11.036

1,78%

83

Eindhoven

18.185

2,94%

137

Emmen

3.121

0,50%

24

Enschede

12.922

2,09%

98

Groningen

10.660

1,72%

80

Haarlem

10.240

1,65%

77

Heerlen

4.406

0,71%

33

Helmond

5.759

0,93%

43

Hengelo (O.)

4.781

0,77%

36

Leeuwarden

5.518

0,89%

42

Leiden

10.286

1,66%

78

Lelystad

6.802

1,10%

51

Maastricht

5.953

0,96%

45

Nijmegen

11.995

1,94%

91

Rotterdam

121.945

19,69%

920

Schiedam

9.784

1,58%

74

’s-Gravenhage

88.633

14,31%

669

’s-Hertogenbosch

7.575

1,22%

57

Tilburg

15.356

2,48%

116

Utrecht

31.458

5,08%

237

Venlo

5.883

0,95%

44

Zaanstad

11.271

1,82%

85

Zwolle

5.361

0,87%

40

    

Totaal G30

619.176

100,00%

4.672

Bijlage 2

stcrt-2006-96-p13-SC75170-1.gif

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Sedert 1999 is door het rijk structureel geïnvesteerd in het oudkomersbeleid. Gebleken is dat de veelal langer in Nederland verblijvende leden uit etnische minderheidsgroepen de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan te kunnen opbouwen en/of om hun kinderen voldoende te kunnen ondersteunen bij hun schoolcarrière in het Nederlandse onderwijssysteem. Om het oudkomersbeleid vorm te geven zijn in de afgelopen jaren via diverse specifieke bijdrageregelingen middelen ter beschikking gesteld aan gemeenten.

Naar verwachting zal op 1 januari 2007 de nieuwe Wet inburgering in werking treden en de inburgering van oudkomers zal dan deel uitmaken van het nieuwe inburgeringsstelsel. Tegelijkertijd zal de inburgering in zijn geheel deel blijven uitmaken van de GSB III periode.

Onderhavige regeling stelt de grote steden in staat om tot 1 juli 2006 oudkomers met inburgeringsprogramma’s te laten beginnen. Deze datum van 1 juli 2006 houdt verband met het feit dat de verlenging van de werkingsduur van het in het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (hierna: het Besluit) opgenomen inburgeringsdeel beperkt is gebleven tot 1 juli 2006 (zie het Besluit van 28 februari 2006, Stb. 2006, 178). Een verdere verlenging tot 1 januari 2007 is in voorbereiding.

Om voor volledige financiering in aanmerking te komen, zullen programma’s die in de periode tot en met 30 juni 2006 aanvangen uiterlijk 31 december 2007 moeten zijn afgerond, waarna de definitieve bijdrage voor de steden door de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties wordt vastgesteld. Gedurende enige tijd zal derhalve naast de nieuwe Wet inburgering nog een oudkomersregeling ‘oude stijl’ van kracht zijn.

In het Besluit is aangegeven dat de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie (hierna: Minister) in een aantal gevallen nadere regels stelt. Artikel 6, tweede lid, van het Besluit bepaalt dat nadere regels worden gegeven voor de prognose. Artikel 14 van het Besluit bepaalt dat nadere regels worden gegeven met betrekking tot het sluiten van een overeenkomst met de oudkomer die start met een inburgeringsprogramma voor oudkomers, de inburgeringsprogramma’s voor oudkomers en de van de oudkomer af te nemen toetsen. De onderhavige regeling bevat deze nadere regels.

Procedure

Gemeenten kunnen in de periode 1 januari tot en met 30 juni 2006 in aanmerking komen voor verlening van een aandeel in de middelen voor de inburgering van oudkomers als bedoeld in artikel 10 van het Besluit. Het college van burgemeester en wethouders van een gemeente dient ingevolge artikel 5 van het Besluit bij de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties een aanvraag tot verlening van de brede doeluitkering in. Om het voorlopig aandeel in de middelen voor de inburgering van oudkomers te kunnen vaststellen, zal het college bij de Minister een prognose moeten indienen. De prognose vormt het ambitieniveau dat de gemeente voor zichzelf heeft gesteld met betrekking tot het aantal oudkomers dat in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een inburgeringsprogramma zal beginnen. Het in bijlage 1 genoemde indicatieve aantal oudkomers – T indicatief – dat in aanmerking komt voor inburgering is vastgesteld naar evenredigheid van het totaal van de in de gemeenten woonachtige leden van etnische minderheidsgroepen uit de eerste generatie die behoren tot de groep niet-westerse allochtonen in de leeftijdscategorie 18 jaar en ouder.

Inburgeringsovereenkomst

Op grond van de onderhavige regeling dienen de oudkomer en het college een overeenkomst te sluiten met betrekking tot de individuele afspraken die zij maken ten aanzien van de invulling van het inburgeringsprogramma. Hierin zijn de rechten en plichten van zowel oudkomer als gemeente vastgelegd. Door de medeverantwoordelijkheid voor die individuele afspraken wordt de eigen verantwoordelijkheid van de oudkomer benadrukt. Dit houdt tevens in dat sancties kunnen worden opgelegd, indien de oudkomer de overeenkomst niet nakomt.

De datum van ondertekening van de overeenkomst geldt als aanvangdatum van het inburgeringsprogramma. Het sluiten van een overeenkomst is essentieel om in aanmerking te komen voor financiering. Alleen oudkomers met wie een overeenkomst is gesloten conform de eisen in deze regeling, tellen mee bij de vaststelling van de middelen voor inburgering van oudkomers. Voorts tellen alleen inburgeringsprogramma’s die conform de overeenkomst zijn uitgevoerd en waarvoor tevens een begin- en eindtoets is afgelegd mee als ‘afgerond’. In de regeling is vastgelegd welke toetsen gebruikt mogen worden voor de begin- en eindtoets.

Prioritaire doelgroepen

Het inburgeringsbeleid wordt decentraal uitgevoerd. Dit betekent dat gemeenten naar eigen inzicht vorm dienen te geven aan de uitvoering van het inburgeringsbeleid voor oudkomers. Niettegenstaande de gemeentelijke beleidsvrijheid, wordt van gemeenten verwacht dat zij oudkomers uit de groep werklozen, opvoeders en geestelijke bedienaren met voorrang in aanmerking laten komen voor een inburgeringsprogramma. Aanleiding voor deze prioritering is dat veel leden uit etnische minderheidsgroepen die al langer in Nederland verblijven, de Nederlandse taal niet of onvoldoende beheersen om een zelfstandig bestaan op te kunnen bouwen, hun kinderen te kunnen ondersteunen bij de opvoeding en hun schoolcarrière of op professionele wijze invulling te kunnen geven aan hun functie in de Nederlandse samenleving. Vanwege de tijdelijkheid van het verblijf van veel geestelijke bedienaren, verdient het de voorkeur om hen een kort maar intensief inburgeringsprogramma aan te bieden, zo mogelijk aansluitend op dan wel gelijktijdig aan een oriëntatieprogramma voor geestelijke bedienaren.

Artikelsgewijs

Artikel 1, onderdeel d

De onderhavige regeling is van toepassing op de in artikel 1, aanhef en onder b, van het Besluit genoemde gemeenten, met uitzondering van de gemeente Sittard-Geleen. Deze gemeente wordt direct bevoorschot op grond van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid. Voor de overige gemeenten geldt de Regeling inburgering oudkomers G25 2006 dan wel de Regeling inburgering oudkomers niet-G56 2006.

Artikel 1, onderdeel f

Met de aanduiding ‘etnische minderheidsgroep’ wordt in hoofdzaak gedoeld op de eerste generatie niet-westerse allochtonen, alsmede de eerste generatie allochtonen welke afkomstig zijn uit voormalig Joegoslavië en de voormalige Sovjet-Unie. Een gemeente kan besluiten de doelgroep uit te breiden met in zijn gemeente woonachtige eerste generatie allochtonen uit andere herkomstgebieden.

Voorts worden vreemdelingen die in Nederland verblijven op basis van een tijdelijk doel uitgesloten van de doelgroep, met uitzondering van de geestelijke bedienaren die gelet op de Regeling aanwijzing bijzondere categorieën vreemdelingen ten behoeve van inburgering wel tot de doelgroep dienen te worden gerekend. Voor de definiëring van verblijf voor een tijdelijk doel wordt aangesloten bij het bepaalde in artikel 1, tweede lid, van de Wet inburgering nieuwkomers en de op dit artikel gebaseerde Regeling aanwijzing nieuwkomers wegens verblijf voor een tijdelijk doel.

De hier gebruikte omschrijving van oudkomers sluit personen die reeds op basis van de Wet inburgering nieuwkomers een inburgeringsprogramma hebben gevolgd niet uit. Er wordt echter met onderhavige regeling wel naar gestreefd om juist anderen dan de genoemde personen een aanbod te kunnen doen.

Artikel 1, onderdeel g

Het begrip inburgeringsprogramma is nader omschreven in artikel 1, aanhef en onder j, van het Besluit. De inburgeringsprogramma’s dienen in het teken te staan van het tussen het college en oudkomer overeengekomen perspectief van de oudkomer om in de Nederlandse samenleving te participeren. Gelet daarop is het van belang taalonderwijs te koppelen aan andere componenten, zoals: werk, toegang tot beroepsonderwijs, opvoedingsondersteuning of sociale activering. Sociale activering moet ruim worden opgevat. Het programma is in dat geval voornamelijk gericht op maatschappelijke participatie.

Artikel 1, onderdeel h

Met de prognose geeft een gemeente het ambitieniveau aan in termen van het aantal oudkomers dat naar verwachting in de periode van 1 januari tot en met 30 juni 2006 een inburgeringsprogramma zal beginnen.

Artikel 3

Om voor een aandeel in de middelen voor inburgering van oudkomers in aanmerking te kunnen komen, dient het college een aanvraag in om verlening van een brede doeluitkering bij de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties. Bij de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie dient het college een prognose in.

Artikel 4, eerste lid

Artikel 15b, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid bepaalt dat het bedrag dat in 2006 aan voorschotten op het inburgeringsdeel wordt verleend de uitkomst is van de in dit artikel weergegeven formule. Eén onderdeel van de formule is de factor T: het door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie vastgestelde aantal oudkomers dat bij de verlening van de voorschotten wordt betrokken. Artikel 4 legt vast op welke wijze de factor T voor elke gemeente wordt bepaald.

Artikel 4, tweede lid

De in bijlage 1 genoemde aantallen oudkomers zijn gebaseerd op cijfers die jaarlijks door het Centraal Bureau voor de Statistiek worden verzameld bij de zogenaamde structurele tellingen op basis van de Gemeentelijke Basis Administratie (peildatum 1 januari 2005). Met deze cijfers wordt de doelgroep zo goed mogelijk benaderd.

Artikel 4, derde lid

De prognose van de gemeente kan gelijk zijn als, lager of hoger zijn dan het aantal oudkomers genoemd in bijlage 1. Aan de hand van alle prognoses van de gemeenten wordt de factor T vastgesteld op de navolgende wijze.

In onderdeel a van het derde lid is geregeld dat de factor T gelijk is aan het in de vierde kolom van bijlage 1 genoemde getal, indien de prognose gelijk is aan het aantal oudkomers als genoemd in de vierde kolom van bijlage 1.

Onderdeel b regelt de hoogte van de factor T indien de prognose lager is dan het aantal oudkomers dat genoemd is in de vierde kolom van bijlage 1. In dat geval wordt de indicatieve factor T dienovereenkomstig verlaagd. De gemeente beoogt in dit geval immers minder oudkomers een inburgeringsprogramma te laten beginnen.

Indien de prognose hoger is dan het aantal oudkomers, genoemd in de vierde kolom van bijlage 1, is de hoogte van de factor T geregeld in onderdeel c. Bij het vaststellen van de hoogte van de factor T in deze situatie speelt de toereikendheid van het budget een rol. Van verhoging kan alleen sprake zijn indien andere gemeenten een lagere prognose hebben ingediend, zodat middelen kunnen worden herverdeeld. Als het beschikbare budget toereikend is om alle prognoses van gemeenten te honoreren worden de indicatieve factoren T voor de betreffende gemeenten naar evenredigheid verhoogd. Dit is geregeld in het eerste deel van onderdeel c. Als het beschikbare budget niet toereikend is (onderdeel c, tweede deel) kan slechts een beperkte hoeveelheid middelen herverdeeld worden en kan ingeval de prognose hoger is dan het in de bijlage genoemde aantal oudkomers de indicatieve factor T niet naar evenredigheid worden verhoogd. In dat geval wordt aan gemeenten die een hogere prognose hebben ingediend allereerst de factor T toegekend, zoals genoemd in de bijlage. De resterende middelen worden vervolgens verdeeld over die gemeenten die een hogere prognose hebben ingediend. Deze verdeling gebeurt naar evenredigheid van het aantal oudkomers, zoals genoemd in de bijlage. Het spreekt voor zich dat gemeenten nooit een hoger voorlopig aandeel kunnen ontvangen dan behorend bij de prognose die is ingediend.

Artikel 5, eerste lid

Krachtens dit artikel is het college verplicht de individuele afspraken tussen het college en de oudkomer met betrekking tot het inburgeringsprogramma in een overeenkomst neer te leggen. Door een dergelijke overeenkomst worden de wederzijdse rechten en verplichtingen inzake het aanbieden en volgen van het inburgeringsprogramma eenduidig vastgelegd. Het ligt voor de hand dat in de overeenkomst als eerste het doel van het inburgeringsprogramma wordt omschreven. Voorts wordt door het vastleggen van de onderdelen van het inburgeringsprogramma bepaald wat het inburgeringsprogramma voor de oudkomer precies inhoudt.

Artikel 5, tweede lid

Vastgelegd is dat een inburgeringsprogramma ten minste 300 contacturen dient te omvatten. Zodoende wordt verzekerd dat zowel de gemeente, de onderwijsinstelling als de oudkomer een reële inspanning levert.

Onder contacturen wordt verstaan lesuren, praktijksimulaties, uren in een Open Leercentrum, individuele begeleiding, studiebegeleiding, excursies en werkbezoeken, alsmede toets- en examenactiviteiten.

Artikel 5, vierde lid

Het is de bedoeling van het oudkomersbeleid een zo groot mogelijke groep oudkomers te bereiken. Daarom is in dit lid ook opgenomen dat het college op grond van deze regeling slechts één overeenkomst met een oudkomer sluit.

Artikel 6, eerste lid

Iedere oudkomer dient aan het begin van een inburgeringsprogramma een begintoets te worden afgenomen en op het eind van een inburgeringsprogramma een eindtoets. De toetsen stellen het niveau Nederlands als tweede taal vast. Het Referentiekader Nederlands als tweede taal beschrijft de verschillende niveaus voor de lees-, schrijf-, spreek- en luistervaardigheid.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven