Subsidieregeling innovatievouchers

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 27 april 2006, nr. WJZ 6031875, tot verstrekking van innovatievouchers aan MKB-ondernemers en van subsidies aan kennisinstellingen voor het met inzet van die vouchers beantwoorden van kennisvragen (Subsidieregeling innovatievouchers)

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet EZ-subsidies;

Besluit:

§ 1

Definities

Artikel 1

1. In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Economische Zaken;

b. ondernemer: een natuurlijke persoon of rechtspersoon, niet zijnde een rechtspersoon die krachtens publiekrecht is ingesteld, die een onderneming in stand houdt;

c. kennisinstelling:

1°. een onder a, b, c, f of g van de bijlage van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek genoemde instelling voor hoger onderwijs en een onder i van de bijlage bij die wet bedoeld academisch ziekenhuis, Nyenrode Business Universiteit alsmede andere instellingen van hoger onderwijs, die op basis van artikel 6.9 of 16.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek zijn aangewezen en zich als kennisinstelling in de zin van deze regeling bij de minister hebben aangemeld;

2°. instellingen als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdeel b, artikel 12.3.8 en artikel 12.3.9 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

3°. een andere dan onder 1° bedoelde geheel of gedeeltelijk, meerjarig door de overheid gefinancierde onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke of technische kennis uit te breiden;

4°. een geheel of gedeeltelijk, meerjarig door een andere lidstaat van de Europese Unie gefinancierde

– openbare instelling voor hoger onderwijs of een daaraan verbonden ziekenhuis gelijkwaardig aan een instelling respectievelijk academisch ziekenhuis als bedoeld onder 1°;

– instelling van middelbaar beroepsonderwijs gelijkwaardig aan een instelling als bedoeld onder 2°; of

– onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die activiteiten verricht met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden;

5°. een rechtspersoon ten aanzien waarvan een instelling als bedoeld onder 1°, 2°, 3° of 4° direct of indirect:

– meer dan de helft van het geplaatste kapitaal verschaft;

– volledig aansprakelijk vennoot is; of

– overwegende zeggenschap heeft;

6°. een onderzoeksinstelling zonder winstoogmerk die tot doel heeft om, via het doen van eigen onderzoek en het ontwikkelen en testen van technische toepassingen, de technologische kennis op een specifiek terrein te bevorderen, geen instelling is als bedoeld onder 1° tot en met 5° en zich als kennisinstelling in de zin van deze regeling bij de minister heeft aangemeld;

7°. een onderzoeksafdeling, die onderdeel vormt van een onderneming of groep die niet als hoofddoelstelling onderzoek en ontwikkeling heeft en die in 2005 kosten voor onderzoek en ontwikkeling had van ten minste € 60.000.000;

d. kennisoverdrachtproject: een door een kennisinstelling verrichte activiteit, bestaande uit het, al dan niet op basis van te verrichten nader onderzoek, beantwoorden van een toepassingsgerichte kennisvraag van een ondernemer of ten hoogste 10 ondernemers gezamenlijk, uitgaande van voor de ondernemer nieuwe kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten en van welke activiteit de gevolgen naar verwachting grotendeels ten goede zullen komen aan de Nederlandse economie;

e. grote innovatievoucher: een op grond van artikel 2, eerste lid, van deze regeling door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtproject waarbij van de ondernemer een eigen bijdrage verlangd wordt;

f. kleine innovatievoucher: een op grond van artikel 3, eerste lid, van deze regeling door de minister aan een ondernemer afgegeven document, dat deze ondernemer kan inleveren bij een kennisinstelling ten behoeve van de uitvoering van een kennisoverdrachtproject zonder dat een eigen bijdrage van de ondernemer verlangd wordt.

2. Geen kennisoverdrachtproject in de zin van deze regeling is een project waarbij de beantwoording van een toepassingsgerichte kennisvraag uitsluitend plaatsvindt door het leveren van goederen, het geven van cursussen of het uitvoeren van verkoopgerichte marktactiviteiten.

§ 2

Verstrekking van innovatievouchers aan ondernemers

Artikel 2

1. De minister verstrekt op aanvraag een grote innovatievoucher aan een ondernemer, die een kleine of middelgrote onderneming in stand houdt in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10), die een kennisoverdrachtproject wil laten uitvoeren waarvan de resultaten ten goede komen aan de activiteiten die de ondernemer in Nederland verricht.

2. Per ondernemer kan per kalenderjaar één grote innovatievoucher worden verstrekt.

3. Geen grote innovatievoucher wordt verstrekt aan een ondernemer:

a. die een onderneming in stand houdt als bedoeld in artikel 1, onder a, van verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10);

b. aan wie door een of meer bestuursorganen in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 95.000 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen;

c. die failliet is verklaard, aan wie surséance van betaling is verleend, ten aanzien van wie de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is verklaard, of voor wie een verzoek daartoe bij de rechtbank is ingediend;

d. die reeds eerder een aanvraag om verstrekking van een grote of kleine innovatievoucher heeft gedaan waarop de minister nog geen beschikking heeft afgegeven als bedoeld in artikel 6.

Artikel 3

1. De minister verstrekt op aanvraag een kleine innovatievoucher aan een ondernemer als bedoeld in artikel 2, eerste lid. Artikel 2, derde lid, onder a en c is van overeenkomstige toepassing.

2. Geen kleine innovatievoucher wordt verstrekt aan een ondernemer aan wie op grond van deze regeling reeds een kleine of grote innovatievoucher is verstrekt of aan wie op grond van de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004, de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 of de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers pilot 2005 tweede fase een innovatievoucher is verstrekt.

3. Geen kleine innovatievoucher wordt verstrekt aan een ondernemer in het kader van een kennisoverdrachtproject dat een kennisvraag betreft van een aantal ondernemers gezamenlijk.

4. Geen kleine innovatievoucher wordt verstrekt aan een ondernemer aan wie door een of meer bestuursorganen in de drie aan de aanvraag voorafgaande jaren reeds € 97.500 of meer aan subsidie is verstrekt zonder goedkeuring van de Commissie van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 4

1. De aanvraag door een ondernemer van een grote of kleine innovatievoucher wordt ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 1 en gaat vergezeld van de bescheiden, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

2. Een ondernemer kan ten hoogste één voucher tegelijkertijd aanvragen.

Artikel 5

1. Bij ministeriële regeling wordt bepaald gedurende welke periodes grote innovatievouchers en kleine innovatievouchers kunnen worden aangevraagd en wordt per periode bepaald hoeveel grote innovatievouchers en kleine innovatievouchers voor binnen dezelfde periode ingediende aanvragen beschikbaar zijn.

2. Voor het jaar 2006

a. vangt de in het eerste lid bedoelde aanvraagperiode aan op de dag dat deze regeling in werking treedt en eindigt deze op 15 november 2006; en

b. bedraagt het in het eerste lid bedoelde aantal grote innovatievouchers 3000 en het aantal kleine innovatievouchers 3000.

3. De minister verdeelt de beschikbare grote innovatievouchers en kleine innovatievouchers in de volgorde van ontvangst van de aanvragen, met dien verstande dat indien een aanvrager niet heeft voldaan aan enig voorschrift voor het in behandeling nemen van de aanvraag en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad de aanvraag aan te vullen, de dag waarop de aanvraag voldoet aan de voorschriften met betrekking tot de verdeling als datum van ontvangst geldt.

4. Indien honorering van alle aanvragen die op één dag zijn ontvangen ertoe zou leiden dat het beschikbare aantal grote innovatievouchers of het beschikbare aantal kleine innovatievouchers zou worden overschreden, stelt de minister de onderlinge rangschikking van deze aanvragen vast door middel van loting.

Artikel 6

De minister geeft een beschikking binnen zes weken na ontvangst van de aanvraag.

§ 3

Verstrekking van subsidie aan kennisinstellingen

Artikel 7

1. De minister verstrekt op aanvraag een subsidie aan een kennisinstelling die een kennisoverdrachtproject heeft uitgevoerd en in verband daarmee een of meer geldige grote innovatievouchers of een geldige kleine innovatievoucher overlegt.

2. Geen subsidie wordt verstrekt voor een kennisoverdrachtproject in verband waarmee de ondernemer en de kennisinstelling reeds voor de afgiftedatum van de innovatievoucher verplichtingen jegens elkaar zijn aangegaan.

Artikel 8

1. De subsidie bedraagt tweederde deel van het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtproject gemaakte kosten, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 5000 per overgelegde grote innovatievoucher en, indien het kennisoverdrachtproject gericht is op het beantwoorden van een kennisvraag van meerdere ondernemers gezamenlijk, niet meer dan € 50.000 in totaal.

2. De subsidie bedraagt het bedrag van de door de kennisinstelling voor het kennisoverdrachtproject gemaakte kosten, exclusief eventueel in rekening te brengen omzetbelasting, maar niet meer dan € 2500 voor de overgelegde kleine innovatievoucher.

3. De door de kennisinstelling gemaakte kosten bestaan voor maximaal eenderde deel uit kosten die de kennisinstelling heeft gemaakt doordat de kennisinstelling het onderzoek in het kader van het kennisoverdrachtproject gedeeltelijk heeft uitbesteed aan een derde, niet zijnde een bij dat kennisoverdrachtproject betrokken aanvrager.

4. Indien het in het vorige lid bedoelde eenderde deel van de kosten wordt overschreden, bedragen de door de kennisinstelling gemaakte kosten als bedoeld in het eerste lid, anderhalf maal de kosten van eigen onderzoek van de kennisinstelling.

5. Niet subsidiabel zijn kosten die in het kader van stages van studenten van kennisinstellingen worden gemaakt.

Artikel 9

1. Een aanvraag om subsidie wordt na afloop van het kennisoverdrachtproject ingediend met gebruikmaking van een formulier, overeenkomstig het model dat is opgenomen in de bij deze regeling behorende bijlage 2.

2. De aanvraag moet binnen 6 maanden nadat de voucher aan de ondernemer is verstrekt, zijn ontvangen. Op een voor het einde van de termijn daartoe ingediend schriftelijk verzoek kan de minister deze termijn eenmalig verlengen.

3. De aanvraag gaat vergezeld van:

a. de ten behoeve van de uitvoering van het kennisoverdrachtproject bij de kennisinstelling ingeleverde grote innovatievouchers of kleine innovatievoucher;

b. een kopie van de factuur die de kennisinstelling in verband met het kennisoverdrachtproject aan de ondernemer heeft verstuurd, overeenkomstig hetgeen in het formulier is vermeld.

Artikel 10

De minister geeft een beschikking, inhoudende de subsidievaststelling, binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 11

De minister beslist afwijzend op een aanvraag indien de aanvraag niet voldoet aan deze regeling.

Artikel 12

1. De ondernemer wendt geen grote of kleine innovatievoucher aan voor een kennisoverdrachtproject waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt of dat deel uitmaakt van een project of programma waarvoor reeds door een bestuursorgaan of de Commissie van de Europese Gemeenschappen subsidie is verstrekt.

2. De minister kan bij de subsidievaststelling verplichtingen opleggen met betrekking tot het verlenen van medewerking door de subsidie-ontvanger aan een evaluatie van de toepassing van deze regeling.

§ 4

Slotbepalingen

Artikel 13

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 14

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling innovatievouchers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen, die ter inzage worden gelegd bij SenterNovem, Juliana van Stolberglaan 3 te Den Haag.

Den Haag, 27 april 2006.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling is een vervolg op de eerdere Subsidieregelingen pilot innovatievouchers. Met deze regeling worden de in 2004 en 2005 gestarte pilots innovatievouchers voortgezet met meer beschikbare innovatievouchers en deels gewijzigde voorwaarden, in een meer permanente regeling.

Achtergrond en inbedding

De kennisuitwisseling tussen MKB-ondernemingen en kennisinstituten verloopt in Nederland niet optimaal.

Zoals ook in de Innovatiebrief van 2 oktober 2003 (Kamerstukken II 2003–2004, 27406, nr. 4) is aangegeven maakt het MKB lang niet genoeg gebruik van kennis die anderen ter beschikking hebben. Terwijl deze kennis juist een belangrijke rol kan spelen bij het ontwikkelen van nieuwe producten, processen of diensten. Het Innovatieplatform heeft daartoe in 2004 het voorstel gedaan om ter stimulering van kennisoverdracht en het gebruik van toepassingsgerichte kennis een innovatievoucher te introduceren.

Met de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2004 van 5 september 2004 en de Beleidsregel verstrekking innovatievouchers 2004 is hier uitvoering aan gegeven. Het betrof hier een pilotregeling waarmee op korte termijn ervaring met de werking van de innovatievouchers kon worden opgedaan Met deze regeling kwamen 100 innovatievouchers ter beschikking. Vanwege de grote belangstelling van de MKB-ondernemer voor de innovatievoucher en de succesvolle start van de pilot, is de pilot met de Subsidieregeling pilot innovatievouchers 2005 van 23 februari 2005 opgeschaald met in totaal 400 innovatievouchers extra met een maximale waarde van € 7500. Met de pilotregeling 2005 tweede fase van 27 september 2005 vond een nieuwe opschaling met 600 innovatievouchers van € 7500 plaats.

Naar aanleiding van deze pilots heeft onderzoek onder het MKB en de kennisinstellingen plaats gevonden. Dit onderzoek heeft uitgewezen dat de innovatievouchers positief worden beoordeeld.

In de brief van 15 september 2005 hierover aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II, 2005/2006, 29800, nr. 92) is dan ook aangekondigd dat het instrument verder zal worden uitgebouwd. Vanuit de Fes-middelen is vervolgens budget voor 2006 en 2007 ter beschikking gesteld.

De aanvankelijke toezegging om in 2006 met 3000 innovatievouchers te komen is in het AO Innovatie op 30 maart 2006 verdubbeld tot 6000 innovatievouchers.

Met deze Subsidieregeling innovatievouchers 2006 wordt uitvoering gegeven aan deze toezegging.

Er komen in 2006 twee soorten innovatievouchers zijnde de kleine innovatievoucher en de grote innovatievoucher.

De kleine innovatievoucher is een voucher van € 2500. Ieder bedrijf uit het midden- en kleinbedrijf (mkb) kan éénmalig een innovatievoucher van € 2500 krijgen. Hierbij is geen eigen bijdrage van de ondernemer verplicht. Met deze ‘snuffelvoucher’ wordt de ondernemer gestimuleerd de eerste stappen naar een kennisinstelling te zetten. Van deze kleine innovatievouchers komen er 3000 ter beschikking.

Daarnaast kunnen ondernemers één keer per jaar een grote innovatievoucher van € 5000 krijgen. Hiermee kan de ondernemer met een uitgebreider vraagstuk bij de kennisinstelling terecht. Ten aanzien van deze innovatievouchers geldt een eigen bijdrage van 1/3e deel van de projectkosten. De overheid draagt maximaal de resterende € 5000 bij. Van de grote innovatievouchers met eigen bijdrage komen er ook 3000 ter beschikking.

Met de innovatievouchers op basis van de onderhavige regeling wordt de ondernemer in staat gesteld kennis in te kopen bij een kennisinstelling.

De kleine innovatievouchers van € 2500 mogen door ondernemers niet worden gebundeld. Het is de bedoeling dat de ondernemer zelf de weg naar de kennisinstelling leert kennen. De grote innovatievouchers met een eigen bijdrage mogen door ondernemers voor een gezamenlijke kennisvraag worden ingeleverd tot een maximum van 10.

De veranderingen in de hoogte van het voucherbedrag en de introductie van de eigen bijdrage zullen gemonitored worden.

Systematiek

De systematiek is ten opzichte van de pilots niet gewijzigd. Beide typen innovatievouchers kunnen door de MKB-ondernemers bij de Minister van Economische Zaken (p/a SenterNovem) worden aangevraagd. De ondernemer kan vervolgens een vraag stellen aan een kennisinstelling en daarbij de innovatievoucher inleveren. De kleine en de grote voucher zijn respectievelijk ten hoogste € 2500 en € 5000 waard.

De kennisinstelling vraagt vervolgens na de beantwoording van de vraag van de ondernemer (het kennisoverdrachtproject) en onder inlevering van de innovatievouchers bij de minister (p/a SenterNovem) subsidie aan voor de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag, tot een maximum van respectievelijk € 2500 of € 5000 per innovatievoucher.

De innovatievouchers zijn, vanaf het moment dat de ondernemer een voucher krijgt 6 maanden geldig. Dat wil zeggen dat de voucher 6 maanden na verkrijging door de kennisinstelling bij SenterNovem gedeclareerd moet zijn.

Deze regeling richt zich derhalve op de verstrekking van vouchers aan ondernemingen (paragraaf 2) en op de subsidieverstrekking aan kennisinstellingen die voor een MKB-ondernemer een kennisoverdrachtproject hebben uitgevoerd waarvoor een innovatievoucher is ingeleverd (paragraaf 3).

Het gaat er primair om bedrijven die concrete kennisvragen hebben, maar die nog niet eerder aan een kennisinstelling voorlegden, te stimuleren dit nu wel te doen.

Bij de grote innovatievoucher van € 5000 kan ook subsidie worden verkregen voor een project waarbij ondernemers (maximaal 10) een aantal innovatievouchers hebben ‘gebundeld’. Dat wil zeggen dat deze ondernemers gezamenlijk een vraag stellen, waarbij ze de aan hen verstrekte vouchers gezamenlijk inleveren bij een kennisinstelling.

Innovatievouchers kunnen niet ingezet worden voor al lopende projecten bij de desbetreffende kennisinstelling (zie artikel 7, tweede lid). Er is dan immers geen sprake meer van stimulerende werking van de vouchers.

De kennisinstellingen die op grond van deze regeling subsidie kunnen aanvragen zijn ten eerste publieke kennisinstellingen. Het zijn met name de publieke kennisaanbieders die niet gewend zijn om marktconform te opereren. De kenniskloof met MKB-ondernemingen is hier over de gehele linie aanwezig. Vanuit deze achtergrond en op grond van de ervaringen met de pilots is de definitie van een kennisinstelling aangepast.

De essentie van de innovatievoucher is een laagdrempelig instrument voor de MKB-ondernemer om kennisoverdracht te bevorderen. De grote belangstelling van de MKB-ondernemer voor de innovatievoucher heeft ook aangetoond dat de MKB-ondernemer de voucher als zeer laagdrempelig ziet. Gelet op de aard van de voucher zijn de administratieve lasten dan ook tot het uiterste beperkt.

Gebaseerd op een telefonische enquête onder de MKB-ondernemers1 die met de pilot innovatievouchers 2004 meededen zijn de gevolgen voor de administratieve lasten gemeten. Daar kwam uit dat de ondernemer gemiddeld ongeveer 30 minuten bezig is met het doorlezen van de regeling en het indienen van het aanvraagformulier.

Het declareren van de voucher gebeurt door de kennisinstelling. Ten opzichte van de pilots zijn er in onderhavige regeling nog enkele vereenvoudigingen in systematiek aangebracht door de in het kader van het indienen van de aanvraag om vaststelling van de subsidie door de kennisinstellingen verplichte, vormvrije, verklaring van de MKB-ondernemer dat het kennisoverdrachtproject naar wens is uitgevoerd, af te schaffen.

Ook het vooraf gebundeld aanvragen van vouchers door een penvoerder is afgeschaft.

De totale administratieve last van de innovatievoucher voor de MKB-ondernemer komt uit op 30 minuten à gemiddeld € 45 per uur. Voor 6000 vouchers komt dit uit op € 135.000.

Met deze regeling is er voorts voor gekozen het aantal beschikbare vouchers in één keer op de markt te brengen. Met het beschikbaar komen van 6000 vouchers in één keer is de kans groot dat iedere ondernemer die een voucher aanvraagt er ook een kan krijgen.

Ten opzichte van de pilots (vele aanvragen voor een beperkt aantal vouchers) is dit een grote verbetering voor de administratieve belasting voor het bedrijfsleven in het totaal.

Ten opzichte van het met de 6000 vouchers gemoeide beleidsbudget van € 22,5 mln. zijn de administratieve lasten dan ook zeer gering.

Deze regeling wordt namens de minister uitgevoerd door SenterNovem.

Artikelsgewijs

Artikel 1

In onderdeel b is een algemene definitie van een ondernemer opgenomen. In artikel 2 en 3 wordt nader geregeld welke ondernemers in aanmerking komen voor een grote innovatievoucher en een kleine innovatievoucher. Dit zijn ondernemers die vallen onder de Europese definitie voor kleine en middelgrote ondernemingen.

In verband met de zogenaamde de minimis-verordening zijn bepaalde ondernemingen (o.m. werkzaam in de vervoersector of indien zij werkzaamheden verrichten die verband houden met de productie, verwerking of verhandeling van bepaalde landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten) uitgezonderd. Aan deze ondernemers worden geen innovatievouchers verstrekt. De kennisinstelling die op grond van deze regeling subsidie aanvraagt behoeft niet te controleren of de ondernemer aan deze vereisten voldoet. Indien de ondernemer een originele grote innovatievoucher of kleine innovatievoucher overlegt die op zijn naam is gesteld, mag de kennisinstelling ervan uitgaan dat aan de MKB- en de minimis-vereisten is voldaan.

Onderdeel c bevat een opsomming van de kennisinstellingen waarbij ondernemers hun voucher kunnen inwisselen. Dit zijn allereerst (sub 1°) de universiteiten, hogescholen en academische ziekenhuizen. In vergelijking met de oude regeling is nieuw dat ook Nyenrode Business Universiteit te Breukelen nu als kennisinstelling wordt aangewezen. Nyenrode is één van de instellingen die op grond van 6.9 en 16.14 van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (WHW) als instelling van hoger onderwijs is aangewezen. Indien andere instellingen, beschikkend over een aanwijzing als bedoeld in artikel 6.9 en 16.14 WHW, eveneens aangemerkt wensen te worden als kennisinstelling kunnen zij zich daartoe bij de minister melden. Gelet op het soort kennisoverdrachtprojecten dat de regeling beoogt zal het moeten gaan om een instelling die aan een ondernemer de gevraagde kennis zal kunnen leveren. Instellingen die deze kennis niet kunnen leveren zullen zich dan ook niet aanmelden.

Omdat daar in de praktijk behoefte aan bleek te bestaan, is in deze regeling het middelbaar beroepsonderwijs eveneens onder het begrip kennisinstelling geschaard (onderdeel c, sub 2°).

Onderzoeksinstellingen die onderzoek en ontwikkeling verrichten en voor een minimum percentage van 10 % meerjarig structureel door de overheid worden gefinancieerd vallen onder sub 3° van onderdeel c. Hierbij valt te denken aan onderzoeksinstellingen als TNO, ECN, Grondmechanica Delft en Top-Instituut Voedselwetenschappen. Incidentele financiering, bijvoorbeeld subsidie voor een project, wordt niet beschouwd als structurele overheidsfinanciering.

Verder springt de in sub 4° van onderdeel c opgenomen mogelijkheid in het oog dat een ondernemer een kennisoverdrachtproject kan laten uitvoeren door een kennisinstelling gevestigd in andere lidstaten van de Europese Unie die vergelijkbaar is met en gelijkwaardig aan Nederlandse kennisinstellingen als bedoeld in onderdeel c onder 1°, 2° of 3°.

Onder het begrip kennisinstelling vallen ook rechtspersonen die activiteiten verrichten met als doel de algemene wetenschappelijke en technische kennis uit te breiden (sub 5°). Deze activiteiten betreffen onderzoek en ontwikkeling dat door deze rechtspersonen zelf is verricht. Het enkel verrichten van activiteiten als kennisintermediair valt hier niet onder.

Deze rechtspersonen moeten onder beleidsbepalende invloed staan van een instelling als bedoeld in 1° (universiteiten, HBO-instellingen, academische ziekenhuizen, Nyenrode) of 3° (TNO etc). Zo’n invloed kan zich in drie situaties voordoen.

Van overwegende zeggenschap (3e situatie) op stichtingen is sprake als zo’n kennisinstelling de stichting (mede) heeft opgericht en invloed heeft op de samenstelling van het bestuur, de benoeming van de bestuursleden, de financiën van de stichting en op het personeelsbeleid. Van overwegende zeggenschap op vennootschappen is sprake als zo’n kennisinstelling 50% of meer van de aandelen bezit.

Met de zesde subcategorie is beoogd privaatrechtelijke onderzoeksorganisaties zonder winstoogmerk onder de regeling te brengen. Dergelijke organisaties beschikken via het doen van eigen onderzoek, in het bijzonder door het ontwikkelen en testen van technische toepassingen, over technologische kennis op specifiek technologisch gebied. Een voorbeeld hiervan is de Stichting Houtresearch te Maarssen. Om onder de regeling te vallen dienen dergelijke instellingen zich aan te melden bij de minister. De sub 6° genoemde instellingen zullen, net als de andere kennisinstellingen, gelet op artikel 8 lid 3 het onderzoek ten behoeve van de kennisoverdracht aan de ondernemer ten minste voor tweederde deel in eigen beheer moeten kunnen verrichten.

De mogelijkheid om het kennisoverdrachtproject te laten uitvoeren door een onderzoeksafdeling van een grote private onderneming (sub 7°) is ten opzichte van de oude regeling gehandhaafd. Het gaat daarbij om een onderzoeksafdeling, die onderdeel uitmaakt van een onderneming of een groep (zie onderdeel e; men spreekt vaak van concern) welke onderneming of groep niet als hoofddoel heeft het commercieel exploiteren van kennis en in 2005 kosten heeft gemaakt op het gebied van onderzoek en ontwikkeling van meer dan € 60 miljoen. Bij deze bedrijven is doorgaans veel kennis in huis die het bedrijf zelf niet inzet om tot innovatie van producten op de markt te komen. Deze kennis kan wel door MKB-ondernemingen gebruikt worden om tot innovaties op de markt te komen.

Bij een kennisoverdrachtproject (onderdeel d) gaat het om overdracht van voor de ondernemer nieuwe kennis. Het betreft kennis met betrekking tot de vernieuwing van producten, productieprocessen of diensten waarover de kennisinstelling de beschikking heeft. De vraag van de ondernemer aan de kennisinstelling dient toepassingsgericht te zijn, zodat de ondernemer deze kennis kan aanwenden voor vernieuwing van zijn product of proces. Naar gelang de vraag van de ondernemer wordt deze kennis door de kennisinstelling bewerkt om voor de betreffende ondernemer tot een antwoord te leiden en interessant te worden. Vereist is voorts dat het gaat om kennisoverdrachtsprojecten waarvan de gevolgen grotendeels ten goede komen aan de Nederlandse economie.

Uit de definitie van kennisoverdrachtproject blijkt dat één ondernemer of ten hoogste 10 ondernemers met één kennisvraag naar een kennisinstelling kan gaan. Het maximum van 10 ondernemers geldt voor een kennisoverdrachtproject waarbij grote innovatievouchers worden ingewisseld. Bij een kennisoverdrachtproject waarbij een kleine innovatievoucher wordt ingewisseld kan maximaal 1 ondernemer betrokken zijn.

Zie voor de per kennisoverdrachtproject aan het aantal betrokken ondernemers gestelde maxima ook (de toelichting op) artikel 3, derde lid en 8, eerste lid. Zowel de kennisinstelling als de ondernemers zelf dienen op deze maxima bedacht te zijn.

Nieuw is in de onderhavige regeling dat behalve grote innovatievouchers (onderdeel e) nu ook kleine innovatievouchers (onderdeel f) kunnen worden aangevraagd door ondernemers. Een kleine innovatievoucher is maximaal € 2500 waard, een grote innovatievoucher maximaal € 5000. De kleine innovatie- of snuffelvoucher is – sterker nog dan de grote innovatievoucher – bedoeld om ondernemers te stimuleren met een kennisvraag af te stappen op een kennis-instelling. Aan zo’n snuffelvoucher is, anders dan aan de grote innovatievoucher, geen verplichte eigen bijdrage van de ondernemer gekoppeld.

Uit de definities van de beide typen vouchers blijkt voorts dat alleen de ondernemer op wiens naam een innovatievoucher is gesteld deze voucher kan inleveren bij een kennisinstelling. Innovatievouchers zijn derhalve niet ‘verhandelbaar’.

De bedoeling is niet dat het beantwoorden van een kennisvraag gebeurt door het leveren van goederen, zoals bijvoorbeeld software, zonder dat de kennisinstelling verder nog enige werkzaamheden verricht. Het tweede lid bepaalt daarom uitdrukkelijk dat dit niet onder de definitie van kennisoverdrachtproject valt. Het geven van een cursus valt evenmin onder deze definitie. Tenslotte zijn ook activiteiten in het kader van uitvoering van verkoopgerichte marktactiviteiten uitgesloten. Het gaat dan om activiteiten in het kader van promotie en sales van produkten of processen, zoals het ontwerpen en uitvoeren van reclamemateriaal en andere sales-activiteiten.

Artikel 2

Eerste lid

De innovatievouchers zullen worden verstrekt aan MKB-ondernemers. Ingevolge het eerste lid is dit een ondernemer die een kleine of middelgrote onderneming in de zin van verordening (EG) nr. 70/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-Verdrag op staatssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen (PbEG L 10) in stand houdt. Daarin wordt – sinds de wijziging van deze verordening per 1 januari 2005 bij Verordening (EG) nr. 364/2004 (Pb L 63/22) – een ‘kleine en middelgrote onderneming’ als volgt gedefinieerd:

Een kleine en middelgrote onderneming (KMO) is een onderneming die:

– minder dan 250 werknemers heeft en

– óf een jaaromzet heeft van niet meer dan 50 miljoen euro

– óf een jaarlijks balanstotaal heeft van niet meer dan 43 miljoen euro, en

– geen partneronderneming of verbonden onderneming is maar een zelfstandige onderneming.

In bepaalde gevallen kan een partneronderneming toch een KMO zijn. Op het criterium van het niet mogen zijn van partneronderneming kent de verordening met andere woorden een aantal uitzonderingen. Ten aanzien van het criterium van de verbonden onderneming kent de verordening geen uitzonderingen.

Wat een partneronderneming is, welke uitzonderingen de verordeningen toestaat en wat een verbonden onderneming is volgens de verordening, wordt hieronder toegelicht.

Een partneronderneming is een onderneming die (alleen of samen met een of meer andere verbonden ondernemingen) 25% of meer in bezit heeft van het kapitaal of van de stemrechten van de betrokken onderneming.

Ook al wordt deze drempel van 25% bereikt of overschreden, dan kan een onderneming toch als een zelfstandige KMO (en dus als MKB-onderneming als bedoeld in de onderhavige regeling) worden aangemerkt, mits het gaat om de volgende categorieën investeerders en mits deze individueel noch gezamenlijk met de betrokken onderneming verbonden zijn (zie 3): openbare participatiemaatschappijen, risicokapitaalmaatschappijen, natuurlijke personen of groepen natuurlijke personen die geregeld risicokapitaal beleggen (‘business angels’) en eigen middelen in niet ter beurze genoteerde ondernemingen investeren, mits de totale investering van deze ‘business angels’ in een zelfde onderneming € 1.250.000 niet overschrijdt, universiteiten of onderzoekscentra zonder winstoogmerk, autonome locale autoriteiten (gemeenten) die een jaarlijkse begroting hebben onder € 10 miljoen en minder dan 5.000 inwoners tellen, institutionele beleggers en regionale ontwikkelingsfondsen.

Verbonden ondernemingen zijn ondernemingen die met elkaar een van de volgende banden onderhouden:

– een onderneming heeft de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of de vennoten van een andere onderneming;

– een onderneming heeft het recht de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan van een andere onderneming te benoemen of te ontslaan;

– een onderneming heeft het recht een overheersende invloed op een andere onderneming uit te oefenen op grond van een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van laatstgenoemde onderneming;

– een onderneming die aandeelhouder of vennoot is van een andere onderneming, heeft op grond van een met andere aandeelhouders of vennoten van die andere onderneming gesloten overeenkomst als enige zeggenschap over de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten van laatstgenoemde onderneming.

Behoudens de uitgezonderde partnerondernemingen (die toch KMO kunnen zijn) kan een onderneming niet als KMO en dus ook niet als MKB-onderneming in de zin van de regeling worden aangemerkt, indien de onderneming in handen is van één of meer overheidsinstanties of openbare lichamen, die al dan niet gezamenlijk direct of indirect zeggenschap hebben over 25% of meer van het kapitaal of de stemrechten.

Tweede lid

Per ondernemer kan op grond van het tweede lid per kalenderjaar één grote innovatievoucher worden verstrekt. Hierbij speelt het aantal beschikbare innovatievouchers een rol.

Derde lid

De onderdelen a en b van het vierde lid zijn opgenomen in verband met Verordening (EG) nr. 69/2001 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 12 januari 2001 betreffende de toepassing van de artikelen 87 en 88 van het EG-verdrag op de de minimis-steun (PbEG L 10) (hierna: de de minimis-verordening). Het verstrekken van een innovatievoucher geeft namelijk een financieel voordeel. Voor de dienst van een kennisinstelling behoeft immers – geheel of deels – niet betaald te worden. Dit voordeel is wel steun in de zin van het EG-Verdrag.

De de minimis-verordening bepaalt dat steunmaatregelen niet op grond van artikel 88, derde lid, van het EG-Verdrag gemeld behoeven te worden, indien het totale niet-goedgekeurde steunbedrag dat aan een onderneming is verleend niet hoger is dan € 100.000 over een periode van drie jaar. Deze regeling voldoet aan de eisen van deze verordening. De minister dient er op toe te zien dat een ondernemer die aanspraak wil maken op een innovatievoucher gedurende een periode van drie jaar in totaal niet meer dan € 100.000 aan subsidie ontvangt. Om aan deze plicht te kunnen voldoen dient de minister alle niet-goedgekeurde steunmaatregelen, niet alleen die van Economische Zaken, maar ook die van andere bestuursorganen, bij elkaar op te tellen. Hiertoe bevat het aanvraagformulier voorschriften. Omdat de grote innovatievoucher een subsidie betreft van ten hoogste € 5000, wordt in onderdeel b van het derde lid bepaald dat geen grote innovatievoucher wordt verstrekt als de desbetreffende ondernemer de voorgaande drie jaar reeds € 95.000 of meer aan ‘de minimis-steun’ heeft ontvangen.

Het derde lid, onder a, verwijst naar artikel 1, onder a, van de de minimis-verordening. Van de toepassing van deze verordening zijn namelijk enkele sectoren uitgesloten die zijn genoemd in artikel 1, onder a, van die verordening: de vervoersector en de productie, verwerking of verhandeling van landbouw-, visserij- en aquacultuurproducten. Aan ondernemers in deze sectoren kunnen derhalve geen innovatievouchers worden verstrekt.

Het derde lid, onderdeel d is opgenomen om te voorkomen dat meerdere aanvragen worden ingediend.

Artikel 3

Voor een toelichting op het eerste lid en het vierde lid wordt verwezen naar de toelichting op artikel 2, eerste lid respectievelijk artikel 2, derde lid, onderdeel a t/m c. Het bedrag genoemd in lid 4, onderdeel b, wijkt af van het bedrag genoemd in artikel 2, derde lid, onderdeel b omdat een kleine innovatievoucher een andere waarde heeft dan een grote innovatievoucher (€ 2500 in plaats van € 5000).

Omdat bij uitstek een kleine innovatievoucher de bedoeling heeft een ondernemer voor de eerste maal te laten afstappen op een kennisinstelling, kan ’een dergelijke snuffelvoucher op basis van het tweede lid slechts eenmaal aan een ondernemer worden verstrekt en alleen dan als die ondernemer nog niet eerder op grond van een vorige voucherregeling een voucher heeft gehad.

Het derde lid geeft aan dat het niet mogelijk is voor ondernemers om de kleine innovatievoucher gezamenlijk voor eenzelfde kennisvraag in te zetten. Het is immers de bedoeling van deze snuffelvoucher dat iedere ondernemer zelf ervaring opdoet met het in contact komen met een kennisinstelling.

Artikel 4

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag of via de website www.senternovem.nl/innovatievoucher.

Aanvragen kunnen wel electronisch maar niet per fax of per e-mail worden ingediend en moeten voorzien zijn van een rechtsgeldige handtekening. Het tweede lid is opgenomen om te voorkomen dat een grote innovatievoucher en een kleine innovatievoucher tegelijk worden aangevraagd. Ook is het niet de bedoeling dat meerdere aanvragen worden ingestuurd om zo meer kans te maken op een voucher.

Artikel 5

Telkens wordt bij ministeriële regeling een periode vastgesteld, waarbinnen aanvragen voor een grote innovatievoucher of een kleine innovatievoucher kunnen worden ingediend. Daarbij wordt tevens bepaald, hoeveel innovatievouchers voor aanvragen uit die periode beschikbaar zijn; uit de vaststelling van dit aantal, in relatie met het in artikel 8 genoemde maximum van € 5000 per grote innovatievoucher en € 2500 per kleine innovatievoucher, vloeit het subsidieplafond voor elke nieuwe ronde voort. Het tweede lid bepaalt dat ten aanzien van 2006 tot en met 15 november 2006 innovatievouchers kunnen worden aangevraagd. Er zijn 3000 kleine innovatievouchers beschikbaar en 3000 grote innovatievouchers.

Essentieel is dat een innovatievoucher niet te lang ‘op de plank van een ondernemer of kennisinstelling blijft liggen’. De geldigheid van de innovatievoucher wordt daarom op 6 maanden vastgesteld. Dit betekent dat de ondernemer en de kennisinstelling gezamenlijk 6 maanden de tijd hebben. Binnen deze 6 maanden dient de ondernemer met zijn kennisvraag bij een kennisinstelling aan te landen en dient de kennisinstelling de kennisvraag te hebben beantwoord en de voucher te hebben gedeclareerd bij SenterNovem. De termijn van 6 maanden treedt in werking vanaf de datum dat de ondernemer de voucher krijgt toegekend. Kennisinstellingen dienen na afloop van het project, maar uiterlijk 6 maanden na dagtekening van de toekenning van de voucher aan de ondernemer een verzoek om subsidie in inzake de gemaakte kosten die gepaard gaan met de beantwoording van de kennisvraag (waarbij de kennisinstelling de van de ondernemer ontvangen voucher als het ware bij Senter ‘inwisselt’).

Het derde lid geeft een voorschrift over de wijze van verdeling van de innovatievouchers. Die komt neer op ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Dit betekent dat de minister, beginnend met de eerste aanvraag, innnovatievouchers verstrekt totdat de voor een bepaalde periode beschikbare innovatievouchers zijn verdeeld en dat hij de overige aanvragen afwijst. Daarbij is het moment van indiening van een aanvraag, die aan alle voorschriften voldoet, bepalend. Het gaat daarbij om de voorschriften van deze regeling, maar ook van die van de Algemene wet bestuursrecht (bijvoorbeeld dat een aanvraag volledig dient te zijn, inclusief een eventueel benodigde machtiging, en dient te zijn ondertekend).

Het betreft hier niet een regel over de volgorde van het nemen van besluiten. Het is zeer wel mogelijk om op een latere aanvraag eerder te besluiten dan op een eerdere, als toewijzing van de aanvraag maar niet tot gevolg heeft, dat op de eerdere aanvraag afwijzend moet worden beschikt, omdat door verstrekking van innovatievouchers op latere aanvragen de innovatievouchers inmiddels op zijn. Dreigt dit te gebeuren, dan zal de behandeling van de latere aanvraag worden opgeschort, totdat op de eerdere is beslist. Indien daardoor de beslistermijn van artikel 6 dreigt te worden overschreden, zal de aanvrager daarvan in kennis worden gesteld.

Voor de verdeling van het aantal beschikbare innovatievouchers geldt als datum van de aanvraag, zoals gezegd, de dag waarop de aanvraag volledig is. De verwachting is dat veel aanvragen per post zullen worden ingediend en aldus op hetzelfde tijdstip zullen worden ontvangen. Het tijdstip waarop de aanvraag binnen één dag wordt ontvangen zal dus dikwijls vaak hetzelfde zijn, zodat de onderlinge rangorde niet te bepalen is.

Het vierde lid bepaalt om die reden dat in geval van (dreigende) overtekening van het aantal beschikbare innovatievouchers de onderlinge rangorde van – volledige – aanvragen op één dag middels loting wordt bepaald.

Artikel 6

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 7

Dit artikel bevat de criteria voor het verstrekken van subsidie aan de kennisinstelling. Centraal staat, dat het moet gaan om een kennisoverdrachtproject in de zin van deze regeling. Dit impliceert dat moet worden voldaan aan alle van toepassing zijnde definities van artikel 1 en dat een of meer geldige innovatievouchers zijn overgelegd. Met een geldige innovatievoucher wordt bedoeld een voucher die op naam gesteld is van de ondernemer die het inlevert bij de kennisinstelling en ten behoeve van wie de kennisvraag wordt beantwoord.

Voorts is een innovatievoucher slechts geldig als het in de op de voucher aangegeven periode bij een kennisinstelling is ingeleverd en gedeclareerd bij SenterNovem. Indien de kennisinstelling bij de aanvraag om subsidie geen geldig voucher overlegt, wordt deze aanvraag op grond van artikel 11 van deze regeling afgewezen.

In het tweede lid is als afwijzingsgrond opgenomen dat voor het kennisoverdrachtproject nog geen verplichtingen mogen zijn aangegaan. Dit wil zeggen dat met de subsidieregeling niet al lopende contracten kunnen worden gefinancierd. De innovatievouchers zijn uitdrukkelijk bedoeld om een contact tussen ondernemer en kennisinstelling te stimuleren dat er nog niet is.

Artikel 8

Voor grote innovatievouchers (lid 1) geldt het volgende: In beginsel (dus niet in aanmerking genomen de uitzonderingen van het derde tot en met het vijfde lid en van artikel 4:46, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht) worden alle kosten van de kennisinstelling in verband met het beantwoorden van de kennisvraag van de ondernemer vergoed tot een maximum van € 5000 per ingeleverde grote innovatievoucher. Wat de kennisinstelling aan kosten gemaakt heeft, maar via de voucher niet vergoed krijgt, factureert de kennisinstelling aan de ondernemer. Indien de kennisinstelling precies € 7500 aan kosten heeft gemaakt, wordt de subsidie bepaald op tweederde deel daarvan, te weten € 5000, en dient de kennisinstelling het meerdere (de eigen bijdrage van de ondernemer van € 2500) te factureren aan de ondernemer. Het kan echter uiteraard voorkomen dat de beantwoording van een kennisvraag minder of juist meer kosten met zich mee brengt dan € 7500. In het eerste geval wordt de subsidie lager vastgesteld dan € 5000. In het tweede geval wordt de subsidie op het maximum van € 5000 vastgesteld. De resterende kosten (die dan hoger zijn dan eenderde deel van de kosten) zal de ondernemer dan aan de kennisinstelling moeten vergoeden.

De zinsnede dat de subsidie niet meer dan € 50.000 in totaal bedraagt is opgenomen vanwege het maximum van 10 ondernemers dat bij een en hetzelfde kennisoverdrachtproject betrokken kan zijn. Het is de gedeelde verantwoordelijkheid van ondernemers en kennisinstelling om hier alert op te zijn.

Voor kleine innovatievouchers (lid 2) geldt hetzelfde als wat ter toelichting op het eerste lid voor grote innovatievouchers is opgenomen met dien verstande dat bij kleine innovatievouchers voor ondernemers geen eigen bijdrage van eenderde deel geldt en dat een snuffelvoucher een waarde vertegenwoordigt van € 2500. Wat de kennisinstelling aan kosten gemaakt heeft, maar via de voucher niet vergoed krijgt, factureert de kennisinstelling aan de ondernemer. Indien de kennisinstelling precies € 2500 aan kosten heeft gemaakt, wordt de subsidie bepaald op € 2500. Wanneer de beantwoording van een kennisvraag minder of juist meer kosten met zich mee brengt dan € 2500 wordt – in het eerste geval – de subsidie lager vastgesteld dan € 2500. In het tweede geval wordt de subsidie op het maximum van € 2500 vastgesteld. De resterende kosten factureert de kennisinstelling aan de ondernemer. Ook bij de kleine innovatievouchers is het de taak van zowel kennisinstelling als ondernemer bedacht te zijn op het maximum aantal van 1 bij het kennisoverdrachtproject betrokken ondernemer.

Eventueel door de ondernemer verschuldigde, door de kennisinstelling in rekening te brengen, BTW valt niet onder de kosten die voor subsidie in aanmerking komen (lid 1 en 2). De ondernemer kan deze BTW ook zelf verrekenen. Een rekenvoorbeeld (kleine voucher) kan het voorgaande verduidelijken.

De afrekening die de kennisinstelling aan de ondernemer stuurt ziet er bijvoorbeeld als volgt uit:

Gewerkte uren:

20 à € 75

€ 1500,00

 

BTW:

19%

€ 285,00

+

  

€ 1785,00

 

Af: subsidie EZ:

€ 1500,00

– (=max bij de minister aan te vragen subsidiebedrag)

Te voldoen door ondernemer

€ 285,00

 

Voor een grote innovatievoucher zou het rekenvoorbeeld er dan als volgt uit zien:

Gewerkte uren:

20 à € 75

€ 1500,00

 

BTW:

19%

€ 285,00

+

  

€ 1785,00

 

Af: subsidie EZ (2/3 x 1500):

€ 1000,00

– (=max bij de minister aan te vragen subsidiebedrag)

Te voldoen door ondernemer

€ 785,00

 

Ingevolge het derde lid kan maximaal 1/3 deel van de door de kennisinstelling gemaakte kosten bestaan uit kosten die de kennisinstelling heeft gemaakt doordat de kennisinstelling het onderzoek in het kader van het kennisoverdrachtproject gedeeltelijk heeft uitbesteed. Hiermee wordt een vaak zinvolle samenwerking van een kennisinstelling met voor de MKB’er andere relevante kennisleveranciers, niet zijnde de bij de innovatievoucher(s) betrokken ondernemer(s), mogelijk gemaakt.

Een voorbeeld kan verduidelijken hoe de subsidie wordt berekend. Uitgegaan is van de situatie dat één ondernemer ten behoeve van een kennisoverdrachtproject een grote innovatievoucher inzet. Stel dat de totale kosten die de kennisinstelling in het kader van een kennisoverdrachtproject heeft gemaakt € 18.000 bedragen. En dat daarvan een bedrag van € 12.000 de kosten ten gevolge van het uitbesteden van een deel van het onderzoek aan een derde betreft en het resterende bedrag van € 6.000 de kosten die de kennisinstelling heeft gemaakt voor het deel van het onderzoek dat in eigen beheer heeft plaatsgevonden. De berekening gaat dan als volgt:

Om te bepalen welk bedrag als subsidiegrondslag aanvaardbaar is, wordt het kostenbedrag dat slaat op het in eigen beheer verrichte onderzoek (€ 6.000) ingevolge het vierde lid vermenigvuldigd met anderhalf. De uitkomst daarvan is € 9.000. Van die € 9.000 ziet dan 2/3 op kosten van onderzoek dat is gedaan in eigen beheer (namelijk de reeds genoemde € 6.000) en 1/3 op kosten van onderzoek dat is uitbesteed aan een derde (€ 3.000).

De subsidiegrondslag (gemaakte kosten als bedoeld in lid 1) is daarmee bepaald op € 9.000. Ter bepaling van de subsidie dient van dit bedrag op basis van het eerste lid de eigen bijdrage van eenderde deel (€ 3.000) te worden afgetrokken: € 6.000. Dit bedrag van € 6.000 komt uit boven het subsidiebedrag van € 5.000 dat ingevolge het eerste lid ten hoogste per grote innovatievoucher kan worden verstrekt. De subsidie die wordt verstrekt komt daarmee uit op € 5.000.

Met de uitsluiting van kosten gemaakt in het kader van stages van studenten van kennisinstellingen (lid 5) wordt onderstreept dat stagevergoedingen tot doel hebben de kosten van het praktijkonderwijs te vergoeden en derhalve onderwijskosten inhouden.

Artikel 9

Essentieel is als aangegeven (zie toelichting op artikel 5, eerste lid) dat innovatievouchers niet te lang ‘op de plank blijven liggen’ en dat de kennisinstellingen hiermee op betrekkelijk korte termijn aan het werk gaan. Aan de andere kant is op basis van vorige regelingen gebleken dat de daarbij gestelde termijnen soms als te kort worden ervaren. Daarom kan deze termijn op verzoek van de kennisinstelling eenmalig door de minister worden verlengd. Daarbij kan gedacht worden aan situaties waarbij het kennisoverdrachtproject nog niet kon worden afgerond, maar waarbij wel aannemelijk kan worden gemaakt dat het project binnen een redelijke termijn afgesloten zal kunnen worden. Zoals in artikel 5 is aangegeven is de geldigheid van de innovatievoucher op 6 maanden gesteld. Dit betekent dat de kennisinstelling 6 maanden nadat de ondernemer de innovatievoucher heeft gekregen dient te declareren bij SenterNovem.

De aanvraag wordt na afloop van het kennisoverdrachtproject ingediend en betreft dus meteen de vaststelling van de subsidie.

De in het eerste lid bedoelde aanvraagformulieren zijn verkrijgbaar bij SenterNovem, Postbus 93144, 2509 AC Den Haag of via website www.senternovem.nl/innovatievoucher. Aanvragen kunnen niet per fax of e-mail worden ingediend en dienen te zijn voorzien van een rechtsgeldige handtekening.

In het aanvraagformulier wordt vermeld welke bescheiden met het formulier moeten worden meegezonden. Daaronder zijn in ieder geval de kleine innovatievoucher of de grote innovatievouchers die ten behoeve van het kennisoverdrachtproject is of zijn ingeleverd.

Bij de aanvraag dient de kennisinstelling aan te geven welke prestatie (typering kennisoverdrachtproject) hij tegen welke kosten aan de MKB-ondernemer heeft geleverd.

Artikel 10

Dit artikel bepaalt de termijn waarbinnen de minister moet hebben besloten op de aanvraag. Als de beschikking niet binnen die termijn kan worden genomen, stelt de minister de aanvrager daarvan in kennis en noemt daarbij een zo kort mogelijke termijn waarbinnen de beschikking wel tegemoet kan worden gezien (artikel 4:14, eerste lid, Awb).

Artikel 11

In dit artikel is bepaald dat de aanvraag wordt afgewezen als niet voldaan is aan de bepalingen van deze regeling. Daarnaast kan ook afwijzend moeten worden beslist op grond van artikel 7 van de Kaderwet EZ-subsidies, indien subsidieverstrekking in strijd zou zijn met ingevolge een verdrag voor de staat geldende verplichtingen.

Artikel 12

Het eerste lid is opgenomen om te voorkomen dat de ondernemer een voucher inzet voor een kennisoverdrachtproject waarvoor (al dan niet via een programma of overkoepelend project) reeds (andere) subsidie is ontvangen. Ook de eigen bijdrage behorend bij die andere subsidie kan niet alsnog via een voucher worden gesubsidieerd.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven