Regeling aanwijzing filminvesteringen 2006

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 28 april 2006, nr. DK/B&B/2006/18785, tot aanwijzing van films als bedoeld in artikel 3.33 en 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Regeling aanwijzing filminvesteringen 2006)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Handelende in overeenstemming met de Staatssecretaris van Financiën;

Gelet op de artikelen 3.33, tweede en derde lid, en 3.42b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001, zoals deze artikelen luidden op 8 april 2006;

Besluit:

Artikel 1

Deze regeling berust op de artikelen 3.33, tweede en derde lid, en 3.42b, vijfde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001.

Artikel 2

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet inkomstenbelasting 2001;

b. de minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

Artikel 3

Als een film als bedoeld in artikel 3.33 van de wet wordt aangewezen een film die primair is bestemd voor vertoning in bioscopen, doch niet is een reclamefilm of voorlichtingsfilm, aan de voortbrenging waarvan een projectvoorstel ten grondslag ligt, bestaande uit:

a. het scenario, inclusief synopsis, van de film, ter zake waarvan wordt aangetoond dat de exclusieve verfilmingsrechten, of in ieder geval een optierecht daarop, in handen zijn van de filmonderneming, bedoeld in artikel 3.33 van de wet, dan wel van de aanvrager die deze rechten aan de filmonderneming zal overdragen;

b. een gespecificeerde projectbegroting uit welker specificatie onder meer blijkt dat de totale voortbrengingskosten van de film niet hoger zijn dan € 15.000.000;

c. een gespecificeerd financieringsplan waaruit blijkt dat ten minste 50% van de totale voortbrengingskosten van de film, zoals opgenomen in de projectbegroting, reeds is gedekt door bijdragen van derden die ofwel schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst ofwel schriftelijk zijn toegezegd als subsidie, lening of investering ter dekking van de projectbegroting;

d. een gespecificeerd verkoop- en exploitatieplan, uit welker specificatie onder meer blijkt:

1. een schatting van de opbrengsten, en

2. dat de schriftelijk toegezegde garantieopbrengsten – zoals tevens opgenomen in het in onderdeel c bedoelde gespecificeerde financieringsplan – tenminste 25% bedragen van de totale voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting;

e. een gespecificeerd marketing- en promotieplan.

Artikel 4

De minister geeft op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring af als bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, van de wet, indien de film voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 3.

Artikel 5

De minister geeft op een door of namens de belastingplichtige gedaan verzoek een verklaring af als bedoeld in artikel 3.42b, eerste lid, van de wet, indien:

a. de film voldoet aan de vereisten, bedoeld in artikel 3, en

b. de toekenning ter zake van de filminvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.42b van de wet, en toepassing van de daaraan gekoppelde verruimde maximumverliesregeling, bedoeld in artikel 3.9, tweede lid, derde volzin, van de wet, alsmede de maximale toepassing van de daaraan gekoppelde filmexploitatievrijstelling, bedoeld in artikel 3.12a van de wet, past binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag.

Artikel 6

De minister geeft een verklaring als bedoeld in artikel 5 af onder de voorwaarde dat:

a. binnen 3 maanden na de datum van afgifte van de verklaring een met de rijksbelastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake van de filminvestering aan de minister is overgelegd, en

b. binnen 6 maanden na de datum van afgifte van de verklaring aan de minister schriftelijk opgave is verstrekt van de gegevens, waaronder het sociaal-fiscaalnummer bij natuurlijke personen en het landelijk vastnummer bij lichamen, betreffende de belastingplichtigen die vanwege hun medegerechtigheid in de filmonderneming aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek, en van het bedrag aan voortbrengingskosten ter zake waarvan zij filminvesteringsaftrek zullen berekenen.

Artikel 7

De minister trekt de verklaring, bedoeld in artikel 4, onderscheidenlijk artikel 5, in:

a. op verzoek van de aanvrager;

b. omdat niet is voldaan aan de voorwaarden waaronder de verklaring is afgegeven, of

c. indien de bij de aanvraag verstrekte gegevens of bescheiden zodanig onjuist of onvolledig zijn geweest dat op het verzoek om een verklaring een andere beslissing zou zijn genomen, indien bij de beoordeling daarvan de juiste gegevens en bescheiden volledig bekend zouden zijn geweest.

Artikel 8

1. Het formulier voor het indienen van een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in artikel 4 onderscheidenlijk artikel 5 wordt vastgesteld overeenkomstig de bij deze regeling behorende bijlage.

2. Het in het eerste lid bedoelde formulier dient juist en volledig te worden ingevuld en, vergezeld van de gevraagde bijlagen, schriftelijk te worden ingediend bij de minister.

3. De minister behandelt een verzoek ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in het eerste lid niet, indien:

a. een eerder gedaan verzoek ter zake van dezelfde film nog in behandeling is, of

b. voor de film al eerder een verklaring als bedoeld in het eerste lid is afgegeven en deze niet is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel a;

c. voor de film al eerder een verklaring als bedoeld in het eerste lid is afgegeven en deze is ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel b of c, of

d. het verzoek per fax of per e-mail is ingediend.

4. De minister behandelt de verzoeken ter verkrijging van een verklaring als bedoeld in het eerste lid in volgorde van ontvangst, met dien verstande dat, indien de belastingplichtige of zijn gemachtigde niet heeft voldaan aan enig wettelijk voorschrift voor het in behandeling nemen van het verzoek en met toepassing van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht de gelegenheid heeft gehad het verzoek aan te vullen, de dag waarop het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften met betrekking tot de behandeling, als datum van ontvangst geldt.

Artikel 9

1. De Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005 wordt ingetrokken.

2. Voorzover er terzake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze plaats overeenkomstig de Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005.

3. Bestaande afspraken en verplichtingen, bij, op grond van of in het kader van de Regeling aanwijzing filminvesteringen 2005 blijven in stand.

Artikel 10

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot 8 april 2006.

Artikel 11

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling aanwijzing filminvesteringen 2006.

Artikel 12

1. Deze regeling vervalt met ingang van 1 juli 2007.

2. Voorzover er terzake nog sprake is van enige bestuursrechtelijke afdoening, met inbegrip van bezwaar- en beroepsprocedures, vindt deze plaats overeenkomstig deze regeling.

3. Bestaande afspraken en verplichtingen, bij, op grond of in het kader van deze regeling blijven in stand.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.

Toelichting

Algemeen

§ 1. Doel en achtergrond van de regeling

Maatregelen ter stimulering van de Nederlandse filmindustrie gaan terug tot 1997. In november 2004 heeft het kabinet besloten het filmstimuleringsbeleid structureel voort te zetten met een budget van 20 miljoen euro per jaar. Tevens heeft het kabinet aangekondigd de bestaande fiscale faciliteiten in 2005 te verlengen en op onderdelen te wijzigen zoals omschreven in het Belastingplan 2005 en voor de periode na 2005 de fiscale faciliteiten verder aan te passen dan wel nieuwe faciliteiten te ontwikkelen. Het Belastingplan 2006 heeft geleid tot een aantal aanpassingen van de regeling voor de film-CV, inhoudende:

– een verhoging van het maximaal in aanmerking te nemen verlies van 100% tot 130% van de filminvestering per individuele CV-participant,

– de fiscale behandeling van de filmfondsbijdragen als kostprijsverlagende subsidies,

– de introductie van een partiële vrijstelling voor opbrengsten uit de film, die geldt zolang deze opbrengsten minder bedragen dan 55% van de voortbrengingskosten (filmexploitatievrijstelling), en

– de verhoging van de filminvesteringsaftrek naar 55% van de voortbrengingskosten.

In reactie op mijn brief van 16 januari 2006, nr. DK/F/2005/55463 heb ik van de Europese Commissie een comfort letter ontvangen d.d. 6 maart 2006, nr. D51980. Naar aanleiding hiervan heb ik geoordeeld dat de filmfaciliteiten, bedoeld in het Belastingplan 2006, in werking kunnen treden. Zodoende zijn ingevolge het koninklijk besluit van 5 april 2006, Stb. 184, de aanpassingen van het Belastingplan 2006 in werking getreden op 8 april jl. Met betrekking tot de filminvesteringsaftrek, de verruiming van het fiscaal maximaal in aanmerking te nemen verlies en de maximale filmexploitatievrijstelling (hierna: filminvesteringsaftrek c.a.) is het beschikbare bedrag op basis van de rijksbegroting voor 2006 vastgesteld op 21,5 miljoen euro.

§ 2. Hoofdlijnen van de regeling

In deze regeling wordt een aantal aanvullende criteria gesteld om zo de regeling te beperken tot films met een marktpotentie. Daartoe zijn verschillende eisen gesteld om de marktpotentie te kunnen beoordelen, bij voorbeeld eisen met betrekking tot het verkoop-, exploitatie-, promotie- en marketingplan. Deze eisen gelden zowel voor de willekeurige afschrijving als voor de filminvesteringsaftrek c.a. Om voor deze regelingen in aanmerking te komen dient een verklaring te worden aangevraagd bij de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. De voor het filmbeleid verantwoordelijke Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (ondergetekende) heeft SenterNovem te Zwolle gemandateerd om de onderhavige regeling uit te voeren. SenterNovem te Zwolle zal de verzoeken om de verklaringen namens de Minister van OCW behandelen. Het desbetreffende formulier dient dan ook bij die organisatie te worden ingediend. Omdat de eisen voor beide fiscale faciliteiten op hoofdlijnen gelijk zijn, kan worden volstaan met het indienen van één aanvraagformulier dat betrekking heeft op beide faciliteiten. Indien de filminvesteringsaftrek c.a. niet past binnen het hiervoor in de rijksbegroting op genomen bedrag, kan alleen de verklaring voor de willekeurige afschrijving worden afgegeven. Behalve een toetsing op marktpotentie, toetst SenterNovem te Zwolle dus ook of een project zich ineen dermate vergevorderd stadium van financiering bevindt, dat het leidt tot een effectieve aanspraak op het in de rijksbegroting gereserveerde bedrag voor de filminvesteringsaftrek c.a.

§ 3. Uitvoering

Of de film voldoet aan de gestelde eisen, zodat de gevraagde verklaringen kunnen worden afgegeven, wordt beoordeeld door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Vanwege de genoemde mandatering aan SenterNovem te Zwolle moet een verzoek om de verklaringen van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap worden ingediend bij:

SenterNovem

Dokter van Deenweg 108

8025 BK Zwolle.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Uit dit artikel blijkt dat het moet gaan om films, niet zijnde reclamefilms of voorlichtingsfilms, die primair zijn bestemd voor vertoning in bioscopen. Reclamefilms en voorlichtingsfilms zijn uitgesloten omdat het hier een ander segment van de audiovisuele industrie betreft. In artikel 3 zijn de eisen vermeld die worden gesteld aan de film en het financieringsplan. Zo dient een onderbouwd projectvoorstel te worden overgelegd. Uit de aan een dergelijk voorstel gestelde eisen blijkt dat het moet gaan om serieuze en vergevorderde plannen om filminvesteringen te doen in een op de markt georiënteerde film. De filmonderneming of de aanvrager moet exclusief de beschikking hebben over de verfilmingsrechten. In de praktijk zal doorgaans gebruik worden gemaakt van de mogelijkheid hier te volstaan met een optie op de verfilmingsrechten.

Op basis van het projectvoorstel kan SenterNovem te Zwolle zich een beeld vormen van de status van het project. Daarbij wordt acht geslagen op de vraag of de producent er blijk van geeft aan de relevante aspecten en activiteiten in verband met de productie van de film te hebben gedacht. Het projectvoorstel zal de stand van zaken moeten weergeven op het moment dat het verzoek wordt gedaan tot verkrijging van een verklaring als bedoeld in artikel 3.33 respectievelijk artikel 3.42b van de Wet inkomstenbelasting 2001. Het verzoek zal door SenterNovem te Zwolle worden getoetst op juistheid en volledigheid (vgl. artikel 8, tweede lid).

Ingevolge artikel 3, onderdeel a, dient door of namens de belastingplichtige een afschrift te worden gevoegd van het scenario. Ook dient de synopsis van de film te worden overlegd. Aan de hand van deze gegevens kan SenterNovem te Zwolle beoordelen of sprake is van een film, niet zijnde een reclamefilm of een voorlichtingsfilm, die primair is bestemd voor vertoning in bioscopen. Een artistiek-inhoudelijke toets vindt niet plaats.

Uit de aanwezigheid op de projectbegroting van voorziene uitgaven ter zake van onder meer het vervaardigen van een zogenoemde masterkopie, geschikt voor reproduktie ten behoeve van bioscoopkopieën, voorziene uitgaven die betrekking hebben op de verwerving van scenario- of muziekrechten voor bioscoopvertoningen, en voorziene uitgaven ten behoeve van geluidsafwerking van de film, kan door SenterNovem te Zwolle worden afgeleid dat de betreffende film primair voor vertoning in bioscopen is bestemd. Ook kan op basis van de projectbegroting worden getoetst of het bedrag van 15 miljoen euro, bedoeld in artikel 3.33 van de wet, niet wordt overschreden. De fiscus beoordeelt of van de totale drukkende voortbrengingskosten van de film meer dan de helft betrekking heeft op voortbrenging in Nederland.

Het financieringsplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel c, zal ten tijde van de aanvraag een beeld moeten geven van de dekking van de projectbegroting en van de toezeggingen die bij afronding van de film leiden tot commercieel resultaat. Het betreft hier de bijdragen die ter dekking van de projectbegroting al schriftelijk zijn toegezegd door derden, als subsidie of lening, dan wel door investeerders, alsmede bijdragen die al schriftelijk zijn toegezegd als garantieopbrengst. Aangetoond dient te worden dat de som van deze garantieopbrengsten en de ter dekking van de projectbegroting toezegde bijdragen minimaal 50% van de totale voortbrengingskosten bedraagt. Hierdoor kan SenterNovem te Zwolle beoordelen of de financieringsopzet zo ver gevorderd is dat het afgeven van de verklaringen, als bedoeld in de artikelen 4 en 5, van deze regeling zal kunnen leiden tot het realiseren van het project en derhalve tot een effectieve aanspraak door belastingplichtigen op willekeurige afschrijving en filminvesteringsaftrek c.a. In het belang van andere aanvragers kan zo voorkomen worden dat een onvoldoende ontwikkeld projectvoorstel een claim legt op het voor filminvesteringsaftrek c.a. in de rijksbegroting opgenomen bedrag.

Het verkoop- en exploitatieplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel d, dient om inzage te geven in de marktpotentie van het project. Hierbij dient een realistische schatting van de opbrengsten gegeven te worden. Een vereiste daarbij zijn de opbrengstgaranties, die ten minste 25% van de totale voortbrengingskosten zoals opgenomen in de projectbegroting moeten bedragen.

In het marketing- en promotieplan, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, komt tot uitdrukking welke marketing- en promotie-activiteiten ten behoeve van de film zijn gepland. Hierbij kan worden gedacht aan het vervaardigen van een trailer, werkzaamheden van een publiciteitsbureau, copywriting en een overzicht van de media waarin geadverteerd zal worden. Voorts zal een inzicht in de doelgroepen van de film moeten worden gegeven en hoe deze benaderd zullen worden.

Onder totale voortbrengingskosten worden verstaan de voortbrengingskosten zonder rekening te houden met eventueel verstrekte (Filmfonds)subsidies. De filminvesteringsaftrek c.a. is slechts van toepassing op de op de belastingplichtige drukkende voortbrengingskosten. Dit zijn de totale voortbrengingskosten verminderd met de verstrekte (Filmfonds)subsidie, hetgeen tevens de grondslag is voor willekeurige afschrijving.

Artikelen 4 en 5

De vereisten om in aanmerking te komen voor de willekeurige afschrijving, bedoeld in artikel 3.33, eerste lid, van de wet, alsmede de filminvesteringsaftrek, bedoeld in artikel 3.42b van de wet, zijn neergelegd in artikel 3; voor de filminvesteringaftrek c.a. is bovendien bepaald dat de verklaring alleen kan worden afgegeven indien toekenning van de filminvesteringsaftrek, de verruiming van het maximaal in aanmerking te nemen verlies en de maximaal te benutten filmexploitatievrijstelling passen binnen het hiervoor in de rijksbegroting opgenomen bedrag. SenterNovem te Zwolle zal bij de beoordeling van een aanvraag tot het verkrijgen een verklaring filminvesteringsaftrek c.a. uitgaan van een derving van 72,8% van de totale voortbrengingskosten, zoals opgenomen in de projectbegroting.1 Indien het voor derving beschikbare budget door de afgifte van eerder afgegeven verklaringen filminvesteringsaftrek c.a. is uitgeput (maximaal 21,5 miljoen euro voor geheel 2006),wordt de aanvraag die niet past binnen het resterende budget, niet afgegeven. Daarbij wordt opgemerkt dat eerder afgegeven verklaringen filminvesteringsaftrek c.a. nader gemaximeerd kunnen zijn door hetgeen is vastgelegd in de vaststellingsovereenkomst, bedoeld in artikel 6, onderdeel a, dan wel door hetgeen volgt uit de opgave, bedoeld in artikel 6, onderdeel b. In zoverre kan het exces van het gereserveerde budget vrijvallen ten behoeve van andere filminvesteringen.

Artikel 6

Om te bevorderen dat het budget ten goede komt aan projecten in een vergevorderd stadium die ook daadwerkelijk gefinancierd kunnen worden, wordt de verklaring afgegeven onder de voorwaarde dat binnen 3 maanden na afgifte van de verklaring, bedoeld in artikel 5, een met de Belastingdienst gesloten vaststellingsovereenkomst ter zake van de filminvesteringen aan SenterNovem te Zwolle is overgelegd. Voor andere gevallen wordt geen verandering beoogd ten opzichte van de bestaande praktijk. Ingevolge artikel 6, onderdeel b, dient voor het gestand houden van de afgegeven verklaring binnen 6 maanden na het afgeven van de verklaring aan SenterNovem te Zwolle schriftelijk opgave te worden gedaan van de gegevens betreffende de belastingplichtigen die vanwege hun medegerechtigheid in de filmonderneming aanspraak zullen maken op filminvesteringsaftrek c.a., en van het bedrag aan voortbrengingskosten waarover deze belastingplichtigen filminvesteringsaftrek zullen berekenen. Van particulieren, oftewel: belastingplichtigen voor de heffing van inkomstenbelasting, zal derhalve opgave moeten worden gedaan van het sociaal-fiscaalnummer. Eensgelijks dienen belastingplichtigen voor de vennootschapsbelasting bekend te worden gemaakt met het landelijk vastnummer.

Artikel 7

Dit artikel bevat een regeling ter zake van het intrekken van de verklaring ingeval de door of namens de belastingplichtige verstrekte gegevens op het moment van het verzoek onjuist of onvolledig waren, of niet wordt voldaan aan de voorwaarden waaronder de verklaring is afgegeven. Ook kan worden gedacht aan een situatie waarbij vertoning in de bioscoop niet de primaire bestemming blijkt te zijn doch exploitatie van de film buiten de bioscoop. Indien een film niet in de bioscoop wordt vertoond, kan de verklaring worden ingetrokken. Na intrekking van de verklaring kan het gereserveerde budget voor die filminvesteringen vrijvallen ten behoeve van andere filminvesteringen.

Artikel 8

Dit artikel bepaalt dat voor het bij SenterNovem te Zwolle schriftelijk indienen van een verzoek een volledig en juist ingevuld aanvraagformulier vereist is, inclusief bijlagen. Verzoeken die per fax of per e-mail worden ingediend, worden niet in behandeling genomen.

Artikel 8, derde lid, bepaalt dat geen aanvragen in behandeling worden genomen voor projecten waarvoor een reeds eerder gedaan verzoek nog in behandeling is of waarvoor de in de artikelen 4 en 5 bedoelde verklaringen al zijn verstrekt en die ofwel nog niet zijn ingetrokken op grond van artikel 7, onderdeel a, (door de aanvrager zelf), ofwel zijn ingetrokken ingevolge artikel 7, onderdelen b of c.

Artikel 8, vierde lid, bepaalt dat de volgorde van ontvangst van de verzoeken bepalend is bij de behandeling van de verzoeken. Daarbij is van belang dat het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften voor het in behandeling nemen van een aanvraag, bedoeld in artikel 4:5, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht. SenterNovem te Zwolle zal van de ontvangst van de aanvraag een bevestiging verstrekken. Met betrekking tot de volgorde van behandeling geldt derhalve de dag waarop het verzoek voldoet aan de wettelijke voorschriften, als de datum van ontvangst. Indien meerdere verzoeken op dezelfde datum worden ontvangen, is het tijdstip van ontvangst bepalend voor de volgorde van behandeling. De verklaringen kunnen niet alleen op verzoek van de belastingplichtige zelf worden verstrekt, maar ook op een namens de belastingplichtige ingediend verzoek. Dat maakt het voor de aanvrager – doorgaans de filmproducent – mogelijk de verklaringen aan te vragen, nog voordat belastingplichtigen hebben beslist óf zij terzake van het door de aanvrager geïnitieerde project een investering zullen doen. Zodoende kan de aanvrager na verlening van de bedoelde verklaringen aan potentiële investeerders de zekerheid geven dat een investering in het betreffende project kwalificeert als investering in een film in het belang van de versterking van de filminfrastructuur in Nederland, ter zake waarvan willekeurige afschrijving en filminvesteringsaftrek c.a. mag worden toegepast.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

Bijlage

stcrt-2006-87-p10-SC74939-1.gifstcrt-2006-87-p10-SC74939-2.gifstcrt-2006-87-p10-SC74939-3.gifstcrt-2006-87-p10-SC74939-4.gifstcrt-2006-87-p10-SC74939-5.gifstcrt-2006-87-p10-SC74939-6.gif
Naar boven