Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006

Regeling van 21 april 2006, houdende toepassing van artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCenW-subsidies ten behoeve van projecten bestrijding voortijdig schoolverlaten en projecten versterking beroepsbegeleidende leerweg in 2006 (Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006)

21 april 2006

Nr. BVE/ESF-2006/18022

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Mede namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit;

Gelet op artikel 4, eerste lid, van de Wet overige OCenW-subsidies;

Overwegende dat op 28 oktober 2005 het ESF loket is gesloten, dat daardoor projecten waarover door het Kabinet uitdrukkelijk toezeggingen aan de Tweede Kamer waren gedaan niet meer met ESF-subsidie konden worden gesubsidieerd;

Overwegende dat het Kabinet daarop voor 2006 middelen beschikbaar heeft gesteld voor projecten bestrijding voortijdig schoolverlaten en projecten versterking beroepsbegeleidende leerweg;

Overwegende dat nadere regels dienen te worden vastgesteld ter besteding van deze middelen:

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. WEB: de Wet educatie en beroepsonderwijs;

c. instelling: een instelling als bedoeld in artikel 1.3.1 en 1.3.3 of een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van de WEB;

d. kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven: een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven als bedoeld in artikel 1.5.1 van de WEB;

e. aanvrager: de rechtspersoon waarvan een instelling of een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven uitgaat, die een project aanvraagt;

f. startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder b, van de WEB of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7 respectievelijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs.

Artikel 2

Doel van de regeling

De minister verstrekt op aanvraag projectsubsidie aan aanvragers van projecten met betrekking tot de volgende onderwerpen:

a. bestrijding van het voortijdig schoolverlaten;

b. versterking van de beroepsbegeleidende leerweg.

Artikel 3

Subsidieplafond

1. Subsidie op grond van deze regeling wordt verstrekt tot een bedrag van in totaal maximaal € 45 miljoen.

2. Voor toekenning van aanvullende middelen op grond van deze regeling is:

a. voor het onderwerp genoemd in artikel 2, onderdeel a, 80,5% van de middelen, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar, en

b. voor het onderwerp genoemd in artikel 2, onderdeel b, 19,5% van de middelen, bedoeld in het eerste lid, beschikbaar.

3. Indien het bedrag, bedoeld in het eerste lid, onvoldoende is om alle aanvragen te honoreren, wordt het bedrag dat aan projecten wordt verstrekt per project naar evenredigheid verlaagd.

4. Een bedrag ten hoogste van € 5 miljoen is beschikbaar voor de uitvoering van deze regeling door de minister. Indien het bedrag, bedoeld in de eerste volzin, niet volledig wordt toegewezen, wordt het resterende deel van dat bedrag toegevoegd aan het bedrag, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4

Beoogde prestaties van de projecten

1. Projecten bestrijding voortijdig schoolverlaten hebben ten doel dat deelnemers aan het project gedurende de hele looptijd van het project onderwijs gericht op een startkwalificatie volgen, blijkend uit de deelnemersadministratie, dan wel gedurende de looptijd van het project een startkwalificatie behalen.

2. Projecten versterking beroepsbegeleidend onderwijs hebben ten doel dat deelnemers aan het project een beroepspraktijkvormingsplaats verwerven, blijkend uit een beroepspraktijkvormingsovereenkomst, en tenminste één deelkwalificatie behalen.

Artikel 5

Berekening van het subsidiebedrag

1. De subsidie bedraagt, behoudens het tweede en derde lid, ten hoogste 50% van de subsidiabele kosten, doch niet meer dan het in de beschikking tot subsidieverstrekking vermelde maximumbedrag.

2. Indien uit de deelnemersadministratie blijk dat het aantal geregistreerde deelnemers aan een project lager is dan het in de subsidieaanvraag geschatte aantal deelnemers, wordt de subsidie naar rato verlaagd.

3. Indien ten aanzien van minder dan 60% van het bij de start van het project geregistreerde aantal deelnemers de beoogde prestaties van het project, als bedoeld in artikel 4, eerste en tweede lid, zijn gerealiseerd, wordt het bedrag, berekend op grond van het eerste lid, verlaagd met onderstaand percentage tenzij de subsidiabele kosten van het project met eenzelfde percentage zijn gedaald ten opzichte van de begrote kosten:

a. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van 50% of meer maar minder dan 60% van de deelnemers: met 10%;

b. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van 40% of meer maar minder dan 50% van de deelnemers: met 20%;

c. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van 30% of meer maar minder dan 40% van de deelnemers: met 30%;

d. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van 20% of meer maar minder dan 30% van de deelnemers: met 50%;

e. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van 10% of meer maar minder dan 20% van de deelnemers: met 70%;

f. bij realisatie van de doelstelling ten aanzien van minder dan 10% van de deelnemers: met 100%.

4. Indien door omstandigheden van macro-economische aard de beoogde prestaties van een project niet zijn gehaald, kan de minister besluiten om het derde lid geheel of gedeeltelijk buiten toepassing te laten.

Artikel 6

Eisen ten aanzien van de projecten

1. Projecten starten met ingang van 1 augustus 2006.

2. Een project bestrijding voortijdig schoolverlaten is gericht op deelnemers:

a. die de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt,

b. voor wie naar het oordeel van de instelling een verhoogd risico van voortijdig schoolverlaten bestaat indien voor hen geen extra activiteiten worden ondernomen,

c. die aan een instelling zijn ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder a of b, van de WEB in de beroepsopleidende leerweg,

d. die ongediplomeerd zijn dan wel slechts in het bezit zijn van een diploma voorbereidend beroepsonderwijs verkregen op grond van een eindexamen waarbij één of meer vakken volgens het A-programma, of vier of meer vakken volgens het B-programma zijn geëxamineerd dan wel ongediplomeerd zijn uitgestroomd uit één van de vier leerwegen van het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs of in het bezit zijn van een getuigschrift dan wel een diploma van de basisberoepsgerichte leerweg respectievelijk leerwerktraject en niet in het bezit zijn van een overgangsbewijs van het derde naar het vierde leerjaar HAVO/VWO, en

e. die door de instelling zijn geregistreerd als deelnemer aan het project voortijdig schoolverlaten en aangemeld bij een contactgemeente als bedoeld in artikel 8.3.2, derde lid, van de WEB.

3. Een project versterking beroepsbegeleidende leerweg is gericht op deelnemers die:

a. naar het oordeel van de aanvrager extra ondersteuningsactiviteiten nodig hebben om aan de beroepsbegeleidende leerweg te kunnen deelnemen,

b. aan een instelling zijn ingeschreven voor een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid onder a of b, van de WEB in de beroepsbegeleidende leerweg,

c. niet in het bezit zijn van tenminste een startkwalificatie, en

d. door de instelling zijn geregistreerd als deelnemer aan het project versterking beroepsbegeleidende leerweg.

4. Een project versterking beroepsbegeleidende leerweg kan uitsluitend worden uitgevoerd door een instelling en een kenniscentrum beroepsonderwijs bedrijfsleven gezamenlijk.

5. Een project heeft een looptijd van ten hoogste 1 jaar. De minister kan, in afwijking van de vorige volzin, een langere looptijd van een project vaststellen.

6. De projectorganisatie is zo ingericht dat aannemelijk is dat met de uit te voeren activiteiten het beoogde doel van het project haalbaar is.

7. De kosten van het project staan in een redelijke verhouding tot de daarvan te verwachten resultaten.

8. Geen subsidie wordt verstrekt ten behoeve van deelnemers die woonachtig zijn in de provincie Flevoland respectievelijk aan instellingen die zijn gevestigd in de provincie Flevoland.

9. In bijlage 1 bij deze regeling is een limitatieve opsomming gegeven van de thema’s waaraan de subsidie kan worden besteed.

Artikel 7

Subsidieaanvraag

1. Een aanvrager die een project wil uitvoeren, dient uiterlijk op 10 mei 2006 een subsidieaanvraag in met gebruikmaking van de door de minister beschikbaar gestelde elektronische formats en formulieren. Een aanvraag die na 10 mei 2006 bij de minister wordt ingediend, wordt niet in behandeling genomen.

2. De subsidieaanvraag bevat in ieder geval een projectbeschrijving. In de projectbeschrijving zijn tenminste opgenomen:

a. de beoogde prestatie van het project;

b. de begrote kosten;

c. een schatting van het aantal deelnemers bij de start van het project;

d. een inhoudelijke beschrijving van het project, alsmede een beschrijving van de extra activiteiten die in het kader van het project in aanvulling op de reguliere opleiding hebben plaatsgevonden, waarbij een relatie wordt gelegd tussen de te ondernemen activiteiten en de begrote kosten;

e. een beschrijving van de projectorganisatie;

f. indien van toepassing de partners uit de verschillende sectoren met wie het project is opgezet.

3. De aanvraag van een project beroepsbegeleidend onderwijs bevat een samenwerkingsovereenkomst tussen de aanvrager en een andere partij, dan wel partijen, indien twee of meer kenniscentra beroepsonderwijs bedrijfsleven bij de aanvraag betrokken zijn. De samenwerkingsovereenkomst bevat tenminste de taken van de partijen met betrekking tot het project en afspraken over de verdeling van het subsidiebedrag. De samenwerkingsovereenkomst dient door de partijen te zijn ondertekend.

4. De aanvraag wordt in behandeling genomen nadat de aanvrager alle krachtens deze regeling gevraagde gegevens ter beschikking heeft gesteld.

5. Uiterlijk op 1 november 2006 meldt de aanvrager aan de minister het aantal deelnemers dat bij de aanvang aan het project is geregistreerd bij de instelling, zoals blijkt uit de deelnemersadministratie. Indien de aanvrager het aantal deelnemers, bedoeld in de eerste volzin, niet uiterlijk 1 november 2006 aan de minister heeft gemeld, wordt de aanvraag tot subsidieverlening op die grond afgewezen.

6. De minister beslist uiterlijk 15 december 2006 op de subsidieaanvraag.

Artikel 8

Subsidieverlening

Een aanvraag om subsidie wordt toegewezen indien de subsidieaanvraag en het project voldoen aan de bij deze regeling gestelde voorwaarden rekening houdend met artikel 3.

Artikel 9

De beschikking tot subsidieverlening

In de beschikking tot subsidieverlening wordt het maximum van het bedrag van de subsidieverlening bepaald. Bij de bepaling van dit bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de voorbereidings-, uitvoerings- en beheerskosten van het project, zoals door de aanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag en van het aantal deelnemers, bedoeld in artikel 7, vijfde lid, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten dan wel op een lager bedrag kunnen worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende uitgaven redelijkerwijs niet noodzakelijk geacht kunnen worden voor de uitvoering van het project.

Artikel 10

Bevoorschotting

Een voorschot van 80% van het bij de beslissing, bedoeld in artikel 7, zesde lid, bepaalde maximale subsidiebedrag, wordt uiterlijk in december 2006 betaald aan de aanvrager.

Artikel 11

Voorschriften projectadministratie

1. De aanvrager houdt een inzichtelijke en controleerbare deelnemersadministratie en een financiële administratie met betrekking tot het project en een administratie van de ontvangen en te ontvangen subsidie per deelnemer bij of doet zodanige administratie bijhouden.

2. De deelnemersadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde deelnemersprestaties, bedoeld in artikel 4.

3. De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten en in de integrale financiering van het project, uitgesplitst naar subsidie op grond van deze regeling en cofinanciering. De cofinanciering betreft uitsluitend de reguliere bekostiging van de instelling op grond van de WEB.

4. De administratie is zo ingericht dat deze voldoende mogelijkheden biedt voor een goede accountantscontrole op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

5. Bij de vastlegging van de gegevens worden in ieder geval de eisen in acht genomen die in bijlage 2 bij dit besluit ter zake worden gesteld alsmede de eisen die zijn opgenomen in het Handboek CFI voor uitvoerders VSV en BBL, dat als bijlage 5 bij deze regeling is gevoegd, en wordt gebruik gemaakt van het door de minister daarvoor ter beschikking gestelde computerprogramma.

6. De aanvrager draagt zorg dat alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project bewaard blijven tot uiterlijk 1 januari 2015.

7. De aanvrager zal aan door de minister daartoe aangewezen personen desgevraagd inzage in of informatie uit deze administratie geven of doen geven. Tevens zal hij de voornoemde personen desgevraagd informatie verschaffen of doen verschaffen over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project.

Artikel 12

Melden bijzonderheden voortgang

Indien er tussentijds bijzondere omstandigheden optreden die de voortgang van het project substantieel wijzigen of die anderszins belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de aanspraak op subsidie, doet de aanvrager hiervan onverwijld mededeling aan de minister.

Artikel 13

Eindrapportage, verzoek tot subsidievaststelling

1. Een aanvrager dient uiterlijk 30 september 2007 een aanvraag tot subsidievaststelling in door overlegging van een eindrapportage die een beschrijving geeft van de realisatie van het project in relatie tot de projectbeschrijving, bedoeld in artikel 7, tweede lid. In de eindrapportage wordt tevens aangegeven welke extra activiteiten er in aanvulling op de reguliere opleiding hebben plaatsgevonden, waarbij tevens een relatie wordt gelegd tussen de gerealiseerde activiteiten en de gedeclareerde kosten.

2. De eindrapportage, waarvan de aanvraag tot subsidievaststelling deel uit maakt, wordt ingediend met gebruikmaking van het door de minister daarvoor ter beschikking gestelde formulier en is voorzien van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een van de in bijlage 3 bij deze regeling bedoelde modellen.

3. De accountantsverklaring bevat een oordeel over de naleving van de subsidievoorwaarden door de subsidieontvanger.

4. De minister kan nadere verplichtingen opleggen in verband met de inrichting van de accountantsverklaring.

5. De subsidieontvanger bedingt bij de accountant, dat deze zijn onderzoek inricht overeenkomstig het controleprotocol, neergelegd in bijlage 4 bij deze regeling.

6. De subsidievaststelling vindt uiterlijk 1 mei 2008 plaats.

7. Indien de aanvrager de aanvraag tot subsidievaststelling niet heeft ingediend op de datum, bedoeld in het eerste lid, stelt de minister voor een door hem te bepalen datum de aanvrager in de gelegenheid deze aanvraag alsnog in te dienen. Indien de minister de aanvraag, bedoeld in de vorige volzin, niet binnen de door hem gestelde termijn heeft ontvangen, stelt hij de subsidie vast op nihil.

Artikel 14

Overige verplichtingen van de aanvrager

Een aanvrager verleent op verzoek van de minister medewerking aan de totstandkoming van een gegevensverzameling ten behoeve van de door derden te verrichten evaluaties en zorgt ervoor dat ook onderaanvragers en deelnemers aan projecten daaraan medewerking verlenen.

Artikel 15

Toezicht

1. Een aanvrager verleent alle medewerking aan toezicht op de naleving door of namens de minister.

2. Een aanvrager zorgt ervoor dat eenzelfde medewerking aan toezicht op de naleving wordt verleend door derden die bij het project betrokken zijn.

3. Bij het uitvoeren van toezicht is het bepaalde in hoofdstuk 5, Afdeling 2, van de Algemene wet bestuursrecht van overeenkomstige toepassing.

Artikel 16

Invoeringsbepalingen

De administratieve vastlegging van het project geschiedt conform de eisen die zijn opgenomen in het Handboek CFI voor uitvoerders VSV en BBL, dat als bijlage 5 bij deze regeling is gevoegd.

Artikel 17

Wijziging andere regelingen

Artikel 18 van de Subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006 vervalt.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant, waarin deze regeling is bekend gemaakt en werkt terug tot en met 1 april 2006.

Artikel 19

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006.

Deze regeling zal, met uitzondering van bijlage 5, met de toelichting en de bijlagen in de Staatscourant worden geplaatst. Bijlage 5 wordt ter inzage gelegd in de bibliotheek van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M. Rutte.

Bijlage 1

Thema’s, bedoeld in artikel 6, negende lid

Bestrijding voortijdig schoolverlaten

De in het kader van een project te verrichten activiteiten voor Bestrijding voortijdig schoolverlaten zijn gegroepeerd in negen thema’s:

1. Uitbouwen en coördineren van het instrument individuele trajectbegeleiding (ITB) en (allochtone) leerlingbegeleiding;

2. Uitbouwen van de mogelijkheden van individuele leerroutes;

3. Ontwikkeling van procedures en instrumenten voor intake en assessment;

4. Uitbouwen van netwerken rond de school;

5. Verzorgen van specifieke programmatische arrangementen tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het secundaire beroepsonderwijs;

6. Ontwikkeling van zorgteams;

7. Afstemming op gemeentelijke actieplannen voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten;

8. Het met het lokale/regionale bedrijfsleven voorzien in deelkwalificaties voor nieuwe segmenten van de plaatselijke arbeidsmarkt;

9. Het bieden van opvoedings- en schoolondersteuning aan ouders voor risicojongeren.

Versterking beroepsbegeleidende leerweg

De in het kader van een project te verrichten activiteiten voor Versterking beroepsbegeleidende leerweg zijn gegroepeerd in acht thema’s:

1. Extra praktijkbegeleiding;

2. Extra praktijktraining;

3. Werving specifieke leerbedrijven;

4. Opleiding praktijkleerbedrijven;

5. Opleiding praktijkleermeesters;

6. Extra trajectbegeleiding;

7. Extra werving en PR;

8. Extra toetsing.

Bijlage 2

Eisen met betrekking tot vast te leggen gegevens per project onder vermelding van het door de minister toegekend projectnummer

– De aanvragende en uitvoerende instanties en dergelijke.

– Een beschrijving van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC).

– Per deelnemer aan het project dienen de volgende gegevens te zijn vastgelegd:

• naam, adres, postcode, woonplaats;

• geboortedatum;

• geslacht;

• opleidingsniveau voor en na toepassing van maatregel:

BBL en VSV: aantal behaalde deelkwalificatie(s), conform Wet educatie beroepsonderwijs.

• De extra uitgevoerde activiteiten in het kader van het project, voor en door de deelnemer.

– Per deelnemer dient uiterlijk 31 oktober van het startjaar een ondertekend DRS intakeformulier aanwezig te zijn waaruit blijkt dat de deelnemer voldoet aan de kenmerken zoals opgenomen in artikel 6 en waarin opgenomen de extra activiteiten die voor de deelnemer worden ondernomen.

– Per deelnemer BBL en VSV dient een exemplaar van de onderwijsovereenkomst aanwezig te zijn.

Deze opsomming is niet limitatief. Voor nadere details omtrent de vast te leggen gegevens per project wordt verwezen naar het Handboek voor uitvoerders 2006. (bijlage 5)

Bijlage 3

Modellen voor de accountantsverklaring

Er zijn drie modellen voor een accountantsverklaring. Bij een goedkeurende accountantsverklaring wordt model A gehanteerd. Indien bij de controle van de eindrapportage onjuistheden zijn geconstateerd die niet op afdoende wijze zijn gecorrigeerd kan de accountant geen goedkeurende verklaring verstrekken. In dergelijke gevallen dient de accountant een afkeurend oordeel te geven, volgens model B. Indien bij de controle van de eindrapportage onzekerheden van materieel belang zijn blijven bestaan die niet noodzakelijkerwijs hadden moeten leiden tot een correctie van de declaratie (bijvoorbeeld bij onduidelijkheid over de juiste interpretatie van subsidievoorwaarden) en die daardoor niet hoefden te leiden tot het geven van een afkeurende verklaring kan de accountant evenmin een goedkeurende verklaring verstrekken. In dergelijke gevallen dient de accountant een verklaring met beperking te geven, volgens model C.

A. Model goedkeurende accountantsverklaring

Aan: (Naam opdrachtgever)

Accountantsverklaring voor onderwijsinstellingen

Afgegeven ten behoeve van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons per pagina gewaarmerkte, eindrapportage met bijlagen inzake de uitvoering van het project met registratienummer ... met betrekking tot het onderwerp bestrijding voortijdig schoolverlaten/versterking van de beroepsbegeleidende leerweg*, waarvoor bij beschikking van ..., kenmerk ....., subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006, gecontroleerd. Deze eindrapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de instelling. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze eindrapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig de bepalingen van het controleprotocol VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006 (en – indien van toepassing – de nadere aanwijzingen van de minister van OCW zoals vastgelegd in de brief van ..... kenmerk … of zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening) en overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat zekerheid wordt verkregen dat de eindrapportage geen onjuistheden van materieel belang, zoals bedoeld in paragraaf 1.3 van het controleprotocol, bevat. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Bevindingen

Bij onze controle hebben wij vastgesteld dat: (de accountant dient de bevindingen op te nemen in een afzonderlijk op te stellen rapport van bevindingen, waarnaar kan worden verwezen).

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat de ingediende eindrapportage met bijlagen, voldoet aan de subsidievoorwaarden. De eindrapportage met bijlagen sluit met een totaal bedrag van € ......

(Ondertekening)

(plaatsnaam, datering)

B. Model afkeurende accountantsverklaring

Aan: (Naam opdrachtgever)

Accountantsverklaring voor onderwijsinstellingen

afgegeven ten behoeve van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons per pagina gewaarmerkte, eindrapportage met bijlagen inzake de uitvoering van het project met registratienummer ... met betrekking tot het onderwerp bestrijding voortijdig schoolverlaten/versterking van de beroepsbegeleidende leerweg*, waarvoor bij beschikking van …, kenmerk ..... subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006, gecontroleerd. Deze eindrapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de instelling. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze eindrapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig de bepalingen van het controleprotocol voor onderwijsinstellingen (en – indien van toepassing – de nadere aanwijzingen van de minister van OCW zoals vastgelegd in de brief van ..... kenmerk … of zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening) en overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat zekerheid wordt verkregen dat de eindrapportage geen onjuistheden van materieel belang, zoals bedoeld in paragraaf 1.3 van het controleprotocol, bevat. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Bevindingen

Bij onze controle hebben wij vastgesteld dat: (Bevindingen aangeven die hebben geleid tot een afkeurend oordeel. Tevens de omvang van het bedrag aangeven dat niet juist is dan wel waarvan de juistheid niet kan worden vastgesteld. De accountant dient de bevindingen op te nemen in een afzonderlijk op te stellen rapport van bevindingen, waarnaar kan worden verwezen).

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat de ingediende eindrapportage met bijlagen, niet voldoet aan de subsidievoorwaarden en derhalve niet juist is. De eindrapportage met bijlagen sluit met een totaal bedrag van € ........

(Ondertekening)

(plaatsnaam, datering)

C. Model accountantsverklaring met beperking

Aan: (naam opdrachtgever)

Accountantsverklaring voor onderwijsinstellingen

afgegeven ten behoeve van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij de bijgevoegde, door ons per pagina gewaarmerkte, eindrapportage met bijlagen inzake de uitvoering van het project met registratienummer ... met betrekking tot het onderwerp bestrijding voortijdig schoolverlaten/versterking van de beroepsbegeleidende leerweg, waarvoor bij beschikking van ..., kenmerk ..... subsidie is verstrekt op grond van de Subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006, gecontroleerd. Deze eindrapportage is opgesteld onder verantwoordelijkheid van de instelling. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze eindrapportage te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig de bepalingen van het controleprotocol voor onderwijsinstellingen (en – indien van toepassing – de nadere aanwijzingen van de minister van OCW zoals vastgelegd in de brief van ..... kenmerk … of zoals opgenomen in de beschikking tot subsidieverlening) en overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat zekerheid wordt verkregen dat de eindrapportage geen onjuistheden van materieel belang, zoals bedoeld in paragraaf 1.3 van het controleprotocol, bevat. Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Bevindingen

Bij onze controle hebben wij vastgesteld dat: (Bevindingen aangeven die hebben geleid tot de verklaring met beperking. Tevens de omvang van het bedrag aangeven waarvan de juistheid niet kan worden vastgesteld. De accountant dient de bevindingen op te nemen in een afzonderlijk op te stellen rapport van bevindingen, waarnaar kan worden verwezen).

Oordeel

Wij zijn van oordeel dat de ingediende eindrapportage met bijlagen, onder voorbehoud van (omschrijving van de onzekerheid) voldoet aan de in de subsidievoorwaarden. De eindrapportage met bijlagen sluit met een totaal bedrag van € .......

(Ondertekening)

(plaatsnaam, datering)

* Doorhalen wat niet van toepassing is

Bijlage 4

Controleprotocol behorende bij de subsidieregeling VSV en BBL voor onderwijsinstellingen 2006

1. Algemeen

1.1. Doel en reikwijdte van het controleprotocol

Dit controleprotocol geeft aanwijzingen voor en een toelichting op de door de accountants uit te voeren controlewerkzaamheden in het kader van de projecten, waarvoor subsidie is verleend op grond van deze regeling. Dit controleprotocol is geen werkprogramma. De accountant belast met de controle van de eindrapportage dient zorg te dragen voor een op de situatie toegesneden werkprogramma, waarbij aan de specifieke AO-kenmerken van een project, alsmede aan de controletolerantie, voldoende aandacht wordt geschonken. Bij de samenstelling van het werkprogramma wordt de accountant geadviseerd gebruik te maken van de werklijsten AO en Algemeen, die te vinden zijn op de website van CFI/ECG.

1.2. Doel en reikwijdte van de accountantscontrole

In het kader van de controle op de uitvoering van deze regeling dient de eindrapportage voorzien te zijn van een verklaring van een accountant. De eindrapportage en de daarbij afgegeven accountantsverklaring zijn de basis voor het vaststellen van de definitieve subsidie.

De eindrapportage bevat een financiële verantwoording bij een subsidieafrekening. De accountantsverklaring geeft zowel een oordeel over de juistheid van de eindrapportage, alsmede over de rechtmatigheid hiervan. Het is van essentieel belang dat de strekking van de accountantsverklaring duidelijk is en dat de eventueel geconstateerde problemen goed worden weergegeven. De geconstateerde bevindingen worden door de accountant opgenomen in een rapport van bevindingen. Voor de accountantsverklaring zijn modellen vastgesteld. Deze modellen zijn als bijlage 3 bij deze regeling opgenomen.

De accountantscontrole dient zodanig te worden opgezet dat alle fouten van meer dan 1% van het projectbedrag worden geconstateerd. Uiteraard geldt voor de accountant het zogenaamde axiomatische voorbehoud. Teneinde een goedkeurende accountantsverklaring af te kunnen geven is het noodzakelijk dat alle geconstateerde fouten in de eindrapportage worden gecorrigeerd. Indien een correctie niet of niet afdoende wordt aangebracht, dient dit tot uitdrukking te worden gebracht door middel van het verstrekken van een niet goedkeurende accountantsverklaring (afkeurende verklaring of verklaring met beperking). In het rapport van bevindingen dienen de geconstateerde, niet gecorrigeerde, fouten of voor de accountant niet controleerbare posten, nader te worden geanalyseerd en dienen de gevolgen voor de eindrapportage nader te worden gekwantificeerd.

2. Opdrachtbevestiging

De minister wenst zekerheid te verkrijgen dat de controlerend accountant tijdig op de hoogte is gesteld van de inhoud van dit controleprotocol. Binnen vier weken nadat door de uitvoerder een aanvraag is ingediend, dient een kopie van de opdrachtbevestiging, waarin de toepassing en naleving van dit controleprotocol door de controlerend accountant wordt bevestigd, te worden ingezonden. De tekst van deze opdrachtbevestiging is opgenomen in de bijlage bij dit controleprotocol. Zolang bovengenoemde stukken niet in het bezit zijn van de minister wordt de behandeling van verzoeken tot eindafrekening van de aanvrager opgeschort.

3. Werkzaamheden van de accountant

3.1. Algemeen

De accountant maakt onderscheid tussen de volgende werkzaamheden:

– werkzaamheden voorafgaand aan de uitvoering van het project (preventieve werkzaamheden);

– eindcontrole.

3.2. Preventieve werkzaamheden

Voor de preventieve werkzaamheden is van belang dat de externe accountant reeds in een vroeg stadium, bijvoorbeeld in de voorbereidende fase, bij de totstandkoming van de projectaanvraag, wordt betrokken. In deze voorbereidende fase beoordeelt de accountant de voorgenomen administratieve organisatie en daarin vervatte maatregelen van interne controle (AO/IC) teneinde vast te stellen of deze voorgenomen AO/IC voldoet aan de in de regelgeving gestelde eisen om te kunnen komen tot een goedkeurende accountantsverklaring. De uitkomsten van deze beoordeling worden schriftelijk aan de opdrachtgever gerapporteerd evenals de eventuele aanbevelingen die daarbij zijn gedaan. De opdrachtgever verstrekt de minister een afschrift van deze rapportage.

3.3. Eindcontrole

3.3.1. Algemene voorwaarden

a. Er is een beschikking tot subsidieverlening van de minister op grond waarvan de eindrapportage kan worden ingediend, tenzij de minister heeft medegedeeld dat deze beschikking nog niet is afgegeven en desondanks toch een eindrapportage opgesteld mag worden.

b. De eindrapportage is volledig en juist ingevuld.

c. De eindrapportage is rekenkundig juist.

d. De eindrapportage stemt overeen met de onderliggende administratie en overige bescheiden van de subsidieaanvrager en/of instellingen.

e. Alle in de eindrapportage verantwoorde uitgaven voldoen aan de ten aanzien van aan de subsidie gestelde voorwaarden.

f. Er is een door de instelling ingevuld en ondertekend, door de minister voorgeschreven, Rapport van Bevindingen, aanwezig. De accountant dient daarbij te controleren of het door de instelling ingevulde Rapport een juiste weergave van zaken geeft.

3.3.2. Administratieve voorschriften

De accountant gaat na of alle administratieve voorschriften zijn nageleefd. De belangrijkste voorwaarde is het voeren van een administratie, die waarborgt dat de volgens de subsidieregeling te verstrekken gegevens op een ordelijke, transparante en controleerbare wijze geregistreerd worden.

3.3.3. Subsidiabele kosten

De accountant gaat na of de in de eindrapportage verantwoorde kosten juist en rechtmatig zijn. Hieraan is voldaan indien de accountant constateert dat:

a. de in de eindrapportage verantwoorde kosten naar hun aard passen binnen de aanvraag met bijbehorende begroting waarop de beschikking is ontvangen;

b. de in de eindrapportage verantwoorde kosten daadwerkelijk zijn gemaakt, voor de uitvoering van het project noodzakelijk zijn en ten laste van de aanvrager zijn gebleven;

c. de in de eindrapportage verantwoorde kosten subsidiabel zijn overeenkomstig deze regeling;

d. de in de eindrapportage verantwoorde kosten geen kosten betreffen die niet subsidiabel zijn;

e. de gemengde kosten (kosten voor zowel subsidiabele als niet-subsidiabele deelnemers) op een controleerbare en aanvaardbare wijze zijn toegerekend.

3.3.4. Deelnemers

De deelnemers aan het project dienen te voldoen aan de kenmerken zoals omschreven in artikel 6 van deze regeling.

3.3.5. Financiering

De financiering van de activiteiten dient aan de financiële administratie ontleend te kunnen worden. Deze financiering bestaat uit:

a. publiekrechtelijke bijdrage(n);

b. specifieke uitkering op grond van deze regeling.

De accountant dient de financiering op volledigheid te controleren.

3.3.6. Subsidieberekening

De accountant gaat na of de berekening van de subsidie:

a. rekenkundig juist is;

b. conform de subsidiegrondslag is vastgesteld;

c. niet meer bedraagt dan de subsidie zoals aangegeven in de beschikking.

3.3.7. Afronding en rapportage

Indien tijdens de accountantscontrole blijkt dat er fouten in de eindrapportage voorkomen, dan dienen deze gecorrigeerd te worden. Bij het nalaten van de correctie van deze fouten kan de accountant geen goedkeurende accountantsverklaring afgeven. De accountant hanteert voor de weergave van de bevindingen van zijn controlewerkzaamheden het van toepassing zijnde model accountantsverklaring. Naast de accountantsverklaring dient door de accountant in de volgende gevallen een rapport van bevindingen ten behoeve van de minister te worden opgesteld:

a. indien het oordeel van de accountant leidt tot een niet goedkeurende accountantsverklaring;

b. indien sprake is van een goedkeurende verklaring met bevindingen die geen afbreuk doen aan de strekking van de verklaring.

Dit rapport van bevindingen dient gelijktijdig met de accountantsverklaring afgegeven en ingediend te worden. De minister gebruikt dit rapport van bevindingen in het kader van de beoordeling van de uitgevoerde werkzaamheden alsmede de hierbij geconstateerde bevindingen. Er is geen model ontwikkeld voor dit rapport van bevindingen.

Wel dienen ten minste de volgende onderwerpen in het rapport van bevindingen behandeld te worden:

– Beoordeling van de administratieve organisatie en interne controle (AO/IC);

– Controlebevindingen;

– Aard en omvang van de geconstateerde fouten;

– Wel /niet gecorrigeerd in de eindrapportage;

– Juiste/onjuiste weergave van zaken door de instelling in het door de instelling zelf opgestelde Rapport van Bevindingen;

– Motivering van de afgegeven accountantsverklaring.

De accountant dient de voorgeschreven werklijsten AO en Algemeen te gebruiken bij de controle, deze te ondertekenen en bij de accountantsverklaring in het projectdossier toe te voegen.

3.3.8. Ongedeelde verantwoordelijkheid

Voor zover voor de controle van de eindrapportage gebruik wordt gemaakt van de werkzaamheden van andere accountants, draagt de accountant die verantwoordelijk is voor de accountantsverklaring bij de eindrapportage, er zorg voor dat de aanvrager hiervan op de hoogte wordt gesteld en wijst de aanvrager op het feit dat alle relevante verplichtingen uit dit controleprotocol ook aan de accountant(s), belast met de controle van de eindrapportage van (een) deel project(en), bekend worden gemaakt en dat deze laatste accountant(s) hun werkzaamheden verrichten met inachtneming van dit protocol. Deze laatstgenoemde categorie accountants dient schriftelijk aan de opdrachtgever te bevestigen dat zij van alle verplichtingen uit dit protocol op de hoogte zijn en dat zij deze zullen naleven. Voor deze bevestiging dient gebruik te worden gemaakt van de opdrachtbevestiging volgens de bijlage bij dit protocol.

4. Reviews

De minister kan steekproefsgewijs reviews dan wel monitoring onderzoeken uit (laten) voeren teneinde na te gaan of de accountantscontrole met een deugdelijke grondslag en met inachtneming van dit controleprotocol is uitgevoerd. Deze reviews komen niet in de plaats van andere controles dan wel reviews uitgevoerd door de Algemene Rekenkamer.

De accountant belast met de controle van de eindrapportage stemt er mee in dat de controledossiers in het kader van bovengenoemde reviews integraal aan de reviewers ter beschikking worden gesteld. Voorts zal deze accountant, schriftelijk dan wel mondeling, alle gevraagde gegevens verstrekken waarom in het kader van voornoemde review wordt verzocht. Het vorenstaande geldt onverkort voor de in de eerste alinea genoemde monitoring onderzoeken.

5. Mogelijke vragen

De accountant moet vaststellen dat deze regeling integraal is nageleefd. Bij een aantal bepalingen van de regeling kunnen vragen rijzen over de benodigde reikwijdte en diepgang van de controle op de naleving. Wellicht ten overvloede worden enkele aspecten hieronder nader toegelicht; deze opsomming is niet limitatief.

5.1. Controle op de toerekening van kosten

Er moet worden vastgesteld dat de in de eindrapportage opgenomen kosten uitsluitend zijn gemaakt voor de in bijlage 1 genoemde activiteiten.

5.2. Controle op het behoren tot de doelgroep

5.2.1

Voor deelnemers aan het project bestrijding voortijdig schoolverlaten moet vast worden gesteld dat deze de leeftijd van 23 jaren nog niet hebben bereikt (artikel 6 lid 2 a.). De opgave van de deelnemer van zijn geboortedatum op het intakeformulier mag als juist worden beschouwd.

5.2.2

Deelnemers aan het project bestrijding voortijdig schoolverlaten moeten op het intake formulier aangeven wat hun vooropleiding is. Op basis van het intake formulier stelt de accountant vast of aan de bepaling van artikel 6, lid 2 d is voldaan zodat de deelnemer niet over een te hoge vooropleiding beschikt.

5.2.3

Voor deelnemers aan het project bestrijding voortijdig schoolverlaten moet de accountant vaststellen dat de instelling de deelnemer tijdig heeft aangemeld bij het RMC-meldpunt (artikel 6 lid 2 e). Hij mag uitgaan van de kopie van de aanmeldingsbrief aan het RMC met het bijbehorende deelnemersbestand.

5.2.4

Deelnemers aan het project versterking beroepsbegeleidende leerweg moeten op het intake formulier aangeven wat hun vooropleiding is. Op basis van het intake formulier stelt de accountant vast of aan de bepaling van artikel 6, lid 3 b en c is voldaan dat de deelnemer niet reeds bij instroom in het bezit is van een startkwalificatie (of hogere opleiding) danwel dat de beroepspraktijkvormingsovereenkomst niet voor 1 mei van het eerste leerjaar is verkregen.

5.3. Controle op het bereiken van de doelstelling

5.3.1

Voor deelnemers aan het project bestrijding voortijdig schoolverlaten moet worden vastgesteld dat zij gedurende de hele looptijd van het project onderwijs hebben gevolgd dat is gericht op een startkwalificatie, of dat zij gedurende de looptijd van het project een startkwalificatie hebben behaald (artikel 4 lid 1). Dit moet blijken uit de deelnemersregistratie (zie ook artikel 11).

5.3.2

Voor deelnemers aan het project versterking beroepsbegeleidende leerweg moet worden vastgesteld dat zij gedurende de looptijd van het project tenminste één deelkwalificatie hebben behaald (artikel 4 lid 2).

5.3.3

Voor deelnemers aan het project versterking beroepsbegeleidende leerweg moet worden vastgesteld dat een beroepspraktijkvormingsovereenkomst aanwezig is waaruit blijkt dat zij gedurende de looptijd van het project een beroepspraktijkvormingsplaats hebben verworven (artikel 4 lid 2).

5.4. Overige aanwijzingen voor de controle

5.4.1

Voor deelnemers aan beide projecten moet worden vastgesteld dat zij niet woonachtig zijn in de provincie Flevoland (artikel 6, lid 8). Hierbij mag worden uitgegaan van de opgave door de deelnemer van zijn adres op het intakeformulier alsmede van het opgegeven bezoekadres van de instelling.

5.4.2

In artikel 11, lid 5 en bijlage 2 bij de subsidieregeling worden gegevens genoemd die moeten worden vastgelegd in de deelnemersadministratie en in de eindrapportage moeten worden opgenomen. Bij de controle mag ervan worden uitgegaan dat de gegevens op het intakeformulier juist zijn.

Bijlage bij het controleprotocol voor onderwijsinstellingen

Opdrachtbevestiging

Elke accountant c.q. accountantsorganisatie kan zijn opdrachtbevestiging (gebaseerd op de Richtlijnen voor de Accountantscontrole) inrichten naar zijn eigen inzicht. Ten behoeve van de controle op de uitvoering van deze regeling dient de accountant ten minste de navolgende paragraaf in zijn opdrachtbevestiging op te nemen.

‘Hierbij bevestigen wij de door (naam instelling) aan ons verstrekte opdracht tot controle van de eindrapportage inzake de uitvoering van het project waarvoor middels een projectaanvraag gedateerd ... een verzoek om verlening van subsidie is gedaan. Ten behoeve van de uitvoering van onze controlewerkzaamheden zult u ervoor zorgdragen dat er een administratie wordt gevoerd, die op een zodanig wijze is ingericht, dat op basis daarvan kan worden gecontroleerd of aan de bepalingen van de regelgeving met betrekking tot deze regeling is voldaan. U zult ons alle gegevens en bescheiden die nodig zijn voor het uitvoeren van onze controlewerkzaamheden ter beschikking stellen en desgevraagd informatie verschaffen over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project. U heeft ons toestemming verleend medewerking te verlenen aan het bepaalde in artikel 11, achtste lid, en artikel 15, tweede lid van deze regeling. Wij zijn bekend met het bestaan van het controleprotocol. Voorts zijn wij ermee bekend dat een kopie van de opdrachtbevestiging naar de minister van OCW gezonden zal worden ter bevestiging van de toepassing van het controleprotocol.’

(Ondertekening)

(plaatsnaam, datering)

* doorhalen wat niet van toepassing is

Toelichting

In het kader van de Subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006 kon de minister op aanvraag projectsubsidies verstrekken ten behoeve van onder meer de bestrijding van het voortijdig schoolverlaten en de versterking van de beroepsbegeleidende leerweg.

Op 28 oktober 2005 heeft het Agentschap van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aangegeven dat het ESF-budget voor de periode 2000–2006 uitgeput was en dat het ESF-loket met onmiddellijke ingang werd gesloten. Hierdoor kon geen ESF-subsidie worden verstrekt voor de projecten bestrijding voortijdig schoolverlaten en versterking beroepsbegeleidende leerweg. Dit zijn projecten die betrekking hebben op de uitvoering van maatregelen in het kader van ‘Een leven lang leren’ waarvoor de Minister van OCW verantwoordelijk is. Bestrijding voortijdig schoolverlaten richt zich er op te voorkomen dat jongeren zonder startkwalificatie het secundair beroepsonderwijs verlaten dan wel in de overgang van het voortgezet onderwijs naar het secundair beroepsonderwijs uit het onderwijs verdwijnen. Versterking beroepsbegeleidende leerweg richt zich op o.a. de werving, opleiding en begeleiding van deelnemers in de trajecten van werkend leren, de acquisitie van praktijkopleidingsplaatsen en de deelname aan regionale netwerken van roc’s, vakinstellingen en landelijke organen.

Om de toezeggingen die in dit verband aan de Tweede Kamer zijn gedaan, gestand te kunnen doen heeft het kabinet 50 miljoen euro beschikbaar gesteld. Als voorwaarde is hierbij gesteld dat de projecten conform de ESF-regels zullen worden uitgevoerd en beoordeeld. (zie brief van de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid aan de Tweede Kamer van 25 november 2005, 05/96368) Dit betekent dat de Europese verordeningen terzake ESF-subsidies te weten: verordening (EG) nr. 448/2004, (EG) nr.1685/2000, (EG) 160/1999 en (EG) 1784/1999, van overeenkomstige toepassing zijn. Voorts zijn de bepalingen van de Wet overige OCenW-subsidies, die ontleend zijn aan de Algemene wet bestuursrecht (Awb), alsmede de bepalingen van de Awb zelf –voor zover in deze regeling niet anders is bepaald – rechtstreeks van toepassing op de subsidies verleend op grond van deze regeling. Die bepalingen worden in de regeling niet herhaald, doch zijn uiteraard wel van belang. In deze regeling is zoveel mogelijk aangesloten bij de Subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006.

Op grond van de boven aangehaalde brief aan de Tweede Kamer behoren, anders dan in de ESF-3 regeling voor onderwijsinstellingen 2000–2006, het praktijkonderwijs arbeidsintegratie en het voortgezet speciaal onderwijs arbeid⁠stoeleiding niet tot de doelen van onderhavige regeling. Van de bekende ESF-regeling wordt afgeweken wanneer dit voor de uitvoering van de onderhavige regeling noodzakelijk is. In de artikelsgewijze toelichting worden de afwijkingen ten aanzien van de Subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen toegelicht. Het Handboek voor uitvoerders 2006 dat als bijlage 5 bij deze regeling is opgenomen, blijft leidend voor het opzetten van een correcte financiële- en deelnemersadministratie en voor de accountantscontrole.

Artikel 3

Het subsidieplafond is gelijk aan de door het ministerie van Financiën ter beschikking gestelde € 50 miljoen voor zowel de uitvoering van deze regeling door de instellingen als het beheer van deze regeling door het Ministerie van OCenW.

Artikel 7

Artikel 7, vijfde lid, is een uitwerking van artikel 5, tweede lid. Dit laatste lid geeft aan dat de subsidie wordt verlaagd indien het aantal deelnemers aan een project lager is dan bij de aanvraag van de subsidie is opgegeven. In artikel 7, vijfde lid, wordt bepaald dat het aantal deelnemers aan een project uiterlijk op 1 november aan de minister wordt gemeld. Daarmee wordt voorkomen dat een te hoge inschatting van het aantal projectdeelnemers op het moment van aanvragen een onevenredige verdeling van het bedrag aan subsidie ten gevolge heeft.

Artikel 10

Aangezien de projecten uit deze regeling, in tegenstelling tot de Subsidieregeling ESF-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006, slechts één jaar belopen, is het tweede voorschot komen te vervallen. Het eerste voorschot is daarom op 80% van het maximale subsidiebedrag vastgesteld.

Artikel 17

Vanwege de sluiting van het ESF-loket zijn voor 2006 geen ESF-middelen meer beschikbaar voor uitvoering van de Subsidieregeling EFS-3 voor onderwijsinstellingen 2000–2006. Dat betekent dat in 2006 geen projecten meer op grond van die regeling kunnen starten. Het vervallen van artikel 18 van die regeling voorziet daarin.

Toelichting op bijlage 1 Activiteiten in de projectperiode

VSV

De thema’s van de VSV-projecten moeten er toe leiden dat in de Beroeps Opleidende Leerweg (BOL) voorkomen wordt dat leerlingen het onderwijsveld voortijdig zonder kwalificatie verlaten en hierdoor de aansluiting in de huidige maatschappij verliezen.

Deze thema’s worden hieronder kort toegelicht:

1. Uitbouwen en coördineren van het instrument individuele trajectbegeleiding (ITB) en (allochtone)leerlingbegeleiding

Deelnemersbegeleiding is vooral gericht op de individuele problematiek bij het voortzetten van de leerweg. Trajectbegeleiding omvat (tevens) de aspecten van beroepskeuze en loopbaanoriëntatie gericht op aansluitend werk. Dit kan ook de overgang van VMBO naar MBO omvatten.

2. Uitbouwen van de mogelijkheden van individuele leerroutes

Hieronder worden ook verstaan de doorgaande leerroutes VMBO-MBO.

3. Ontwikkeling van procedures en instrumenten voor intake en assessment

Daarbij moet men zich richten op vroegtijdige signalering en allocatie.

4. Uitbouwen van netwerken rond de school

Hier kan worden gedacht aan een sluitende aanpak binnen de regio waarbij onder meer VMBO, MBO zijn betrokken.

5. Verzorgen van specifieke programmatische arrangementen tussen het voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs en het secundaire beroepsonderwijs

Deze arrangementen kunnen bijvoorbeeld zijn gericht op doorlopende leerlijnen vanuit de basisberoepsgerichte leerweg en op het leerwerktraject.

6. Ontwikkeling van zorgteams

Bij dergelijke zorgteams kan worden uitgegaan van een regionale opzet, waarbij in het bijzonder VMBO en MBO zijn betrokken.

7. Afstemming op gemeentelijke actieplannen voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten

Instellingen moeten het VSV deelnemersbestand aanmelden bij de RMC-functie. Deze speelt een centrale rol bij de opzet en uitvoering van de gemeentelijke actieplannen voor de bestrijding van voortijdig schoolverlaten. Met de afstemming kan een regionale krachtenbundeling worden bereikt van alle instanties die een rol hebben in de aanpak van de bestrijding VSV.

8. Het met het lokale/regionale bedrijfsleven voorzien in deelkwalificaties voor nieuwe segmenten van de plaatselijke arbeidsmarkt

Regionale trajecten gericht op het behalen van een certificaat. Dit betreft tenminste een deelkwalificatie uit de kwalificatiestructuur waarbij flexibele inrichting mogelijk is in aansluiting op het praktijkaanbod op de regionale arbeidsmarkt. De trajecten worden ingericht volgens art. 3.2.5 UWEB.

9. Het bieden van opvoedings- en schoolondersteuning aan ouders voor risicojongeren

Ondersteuning van ouders/verzorgers kan deel uitmaken van begeleiding vanuit de instelling c.a.

Versterking beroepsbegeleidende leerweg

De thema’s van de BBL-projecten moeten er toe leiden een versterking plaatsvindt op kwalitatief en/of kwantitatief niveau. Een versterking op kwantitatief niveau kan voor sommige beroepssectoren ook betekenen het tot staan brengen of verminderen van de teruggang in het aanbod van deelnemers. De nadruk bij de versterking BBL ligt bij de kwalitatieve projecten.

Een project ‘Versterking beroepsbegeleidende leerweg’ is gericht op extra activiteiten binnen de thema’s praktijkbegeleiding, praktijktraining, werving specifieke leerbedrijven, opleiding praktijkleerbedrijven, opleiding praktijkleermeesters, trajectbegeleiding, werving en PR en toetsing.

In het kader van bovengenoemde thema’s zijn hieronder de volgende activiteiten nader uitgewerkt.

1. De PR, voorlichting en werving voor het beroepsbegeleidend leren

Een bredere bekendheid van het werkend leren kan wenselijk zijn om partijen te reactiveren en meer te betrekken bij het beroepsbegeleidend leren. Daartoe is – toegespitst op diverse regionale en sectorale doelgroepen (bedrijven, toeleveranciers, maatschappelijke omgeving en scholen) – (extra) werving, pr en voorlichting als activiteit door uitvoerders in te zetten.

Door projectuitvoerders dient dit thema te worden uitgewerkt en toegesneden: te denken valt hierbij aan branchespecifieke en maatwerkoplossingen voor probleem- en knelpunten.

Evenzo kunnen specifieke oplossingen en projecten worden aangegaan voor nader gedefinieerde doelgroepen zoals reïntegratiedeelnemers, (langdurig) werkzoekenden, ouderen, minderheden, wiwers, sw-ers en herintreders op de arbeidsmarkt; alsook potentiële (met werkloosheid bedreigde) deelnemers zonder startkwalificatie.

2. De werving, toeleiding en intake van potentiële deelnemers en specifieke doelgroepen.

Hier staat centraal het zo eenduidig mogelijk en maatwerkgericht analyseren en plaatsen van deelnemers in de BBLeerweg.

Ten behoeve van dit proces kunnen diverse instrumenten worden ingezet:

– inventarisatie en registratie van potentieel (evt. uitgesplitst naar doelgroep)

– werving, selectie en (verlengde of extra) intake van kandidaten

– assessment en EVC-procedures.

Inzet van deze instrumenten leiden tot een toegesneden opleidings- en (traject)begeleidingsplan en vinden hun neerslag in dossiers t.b.v. onderlinge afstemming en ondersteuning alsmede t.b.v. resultaatmeting.

3. De scholing, vorming, opleiding en begeleiding van deelnemers in theorie en beroepspraktijk

Dit thema bevat in principe alle activiteiten die door partijen voor de deelnemers noodzakelijk worden geacht. Inzet van diverse activiteiten t.b.v. (individuele) deelnemers wordt in dossiers vastgelegd om helder vast te kunnen stellen of e.e.a. bijdraagt aan het wegwerken van tekorten en leidt tot resultaatverbetering.

Voorbeelden van bedoelde activiteiten:

Ten behoeve van de theoriecomponent

– Verlengde cursusduur

– Nevenschakeling/extra lessen in tekortvakken (bijv. nederlands (op de werkvloer) PMV-vakken,

– sociale, communicatieve, commerciële vaardigheden e.d.)

– Remediale ondersteuning

– Groepsverkleining, individuele begeleiding

– Huiswerk(en opdrachten-)begeleiding

– (aangepaste) examinering en toetsing

– (aangepaste) leer- en onderwijsmiddelen

– trajectbegeleiding

– inzet van passende deskundigen, specialisten

– voortgangs- en afstemmingsoverleg, ondersteuning netwerk, zorgteams

Ten behoeve van de Beroepspraktijk:

– begeleiding praktijkleermeester en begeleiding deelnemer in de praktijk bij het leerbedrijf

– (mentoren, job coaches, adviseurs)

– (Beroeps)praktijktraining en -⁠voorbereiding (praktijklessen)

– praktijkopdrachten begeleiding

– ontwikkeling en ondersteuning beroepspedagogiek, curriculum praktijkleren

– deskundigheidsbevordering uitvoerders

– voortgangs- en afstemmingsoverleg, ondersteuning netwerk, zorgteams.

4. De werving en acquisitie van Beroepspraktijkvormingsplaatsen (BPV-plaatsen)

Regionale en/of sectorale tekorten in aantal beschikbare BPV-plaatsen (d.w.z. in kwantitatieve of kwalitatieve zin voor de specifieke doelgroep/deelnemer geschikt) worden gecompenseerd door in het projectplan noodzakelijk omschreven activiteiten als:

– Intensivering werving en promotie leerbedrijf (campagne, aantal bezoeken e.d.)

– Informatie-uitwisseling vacatures leerbedrijven

– Acquisitie (specifieke)leerbedrijven en BPV-plaatsen (t.b.v. een specifieke doelgroep)

– Optimaliseren van matching leerling en leerbedrijf (plaatsing)

– Kwaliteitszorg en -verbetering beroepspraktijkvorming

– Vervulling vacatures en afsluiten BPV-overeenkomst

– Ondersteuning uitvoerders en bedrijven in curriculum van het praktijkleren

– Netwerkoverleg en coördinatie; consortiumtaken

– Vergoedingen, stimuleringspremies.

5. De accreditering, erkenning, opleiding en begeleiding van (specifieke)leerbedrijven en de praktijkleermeesters

Ten behoeve van een eenduidige ontwikkeling en standaardisering binnen de kwalificatiestructuur en het beroepsbegeleidend leren is transparantie wenselijk. Bijdragen in processen, middelen en instrumenten alsmede afstemming van procedures op navolgende activiteiten kunnen door uitvoerders worden vastgelegd:

– Accreditering BPV-plaatsen en (voorwaarden)erkenning leerbedrijven en erkenningsregeling

– Opleiding en begeleiding praktijkleerbedrijven

– Opleiding en ondersteuning/begeleiding praktijkopleiders/leermeesters

– Ontwikkeling beroepspedagogiek, praktijklerencurriculum

– Intensivering samenwerking uitvoerenden (mentoraat en coaching)

– Netwerkoverleg en coördinatie; consortiumtaken

– Vergoedingen, stimuleringspremies.

6. Versterking van brancheregionale samenwerking en netwerkvorming school, landelijk orgaan en leerbedrijf(bedrijven)

Ten behoeve van een adequate uitvoering dient tevens een duidelijke organisatorische afstemming plaats te vinden. De projecten richten zich dan ook organisatorisch op de ontwikkeling en organisatie/ondersteuning van brancheregionale structuren, consortia en overlegsituaties vanuit de regionale of sectorale setting. Hierin kunnen experimenten op het terrein van intensivering en/of integratie van de samenwerking ten behoeve van risicogroepen nadrukkelijk worden aangegaan.

Afhankelijk van de regionale en/of sectorale definitie van het project variëren de werkzaamheden en uitvoeringsafspraken. Deze worden gerelateerd aan de specifieke kansen die partijen als oplossing voor de geconstateerde problemen zien. Een verbeterde en hogere deelname of instroom aan de BBL staat hierbij voorop.

Op deze wijze kunnen partijen ook aansluiting vinden bij andere (regionale/sectorale) projecten en bij de veelvoud van voorschakelprojecten die een uitstroom naar de BBL kunnen genereren.

De formule van het brancheregionaal overleg in een consortium en de daarin plaatsvindende inhoudelijke discussies tussen de regionale partners bieden uitvoerders kansen en mogelijkheden om maatwerkafspraken te maken die passen binnen doelstellingen van deze regeling.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M. Rutte

Naar boven