Beleidsregel redelijke terugleververgoedingen vergunninghouders elektriciteit

Besluit van de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit als bedoeld in artikel 95c, derde lid, E-wet van de Mededingingswet

Zaaknr. 102252-1

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

gelet op artikel 5 en artikel 95c, derde lid, E-wet 1998 en artikel 4:81 van de Algemene wet bestuursrecht,

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

1. de Raad: de Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit zoals bedoeld in artikel 1, eerste lid sub e van de Elektriciteitswet 1998;

2. de vergunninghouder: de houder van een leveringsvergunning als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998;

3. een kleinverbruiker: een afnemer als bedoeld in artikel 95a van de Elektriciteitswet 1998;

4. een terugleververgoeding: een vergoeding die een vergunninghouder moet betalen voor door een afnemer aan hem aan het net geleverde elektriciteit als bedoeld in artikel 95c, derde lid, van de Elektriciteitswet 1998.

Artikel 2

1. De Raad oordeelt dat er sprake is van een redelijke terugleververgoeding indien de vergoeding niet lager is dan de prijs die een vergunninghouder redelijkerwijs op de markt zou betalen indien hij deze elektriciteit zou moeten inkopen.

2. De vergunninghouder kan zijn eigen grondslag kiezen voor de bepaling van de hoogte van de inkoopkosten.

3. Mogelijke grondslagen zijn:

a. publiekelijk toegankelijke indicatoren zoals de APX-index, uitgaande van de gemiddelde waarde van elektriciteit op de APX in de 12 maanden voorafgaand aan de begindatum van de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de kleinverbruiker.

b. het leveringstarief voor kleinverbruikers dat geldt op het moment van het bepalen van de terugleververgoeding.

4. Voor de terugleververgoeding geldt een dempingsfactor van minimaal 0,7.

Artikel 3

1. De terugleververgoeding voor een afnemer wordt door de Raad redelijk beschouwd indien deze is bepaald door de hoeveelheid teruggeleverde elektriciteit (in kWh) te vermenigvuldigen met de dempingsfactor en een van de twee in artikel 2, derde lid, genoemde grondslagen (in EUR/kWh).

2. Deze terugleververgoeding is exclusief BTW.

Artikel 4

1. De grondslag van de terugleververgoeding is conform deze beleidsregel opgenomen in de overeenkomst tussen de vergunninghouder en de kleinverbruiker en daarbij is duidelijk aangegeven welke factor wordt gebruikt.

2. Vanaf de in werkintreding van deze beleidsregel mag geen terugleververgoeding meer in rekening worden gebracht die in strijd is met deze beleidsregel.

Artikel 5

De Raad zal overeenkomstig deze beleidsregel handelen, tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen zal hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met deze beleidsregel te dienen doelen.

Artikel 6

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel redelijke terugleververgoedingen vergunninghouders elektriciteit.

Artikel 7

1. De bekendmaking van deze beleidsregel met toelichting geschiedt door plaatsing in de Staatscourant.

2. Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

3. Deze beleidsregel wordt eens per jaar geëvalueerd.

Den Haag, 25 april 2006.
De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,
P. Kalbfleisch.
R.J.P. Jansen.
G.J.L. Zijl.

Toelichting

I. Algemeen

I.I. Inleiding

1. Afnemers die zelf duurzame elektriciteit1 produceren kunnen daarvoor een vergoeding ontvangen van hun vergunninghouder. Dat is een van de voorzieningen die de wetgever heeft getroffen om duurzame energie te bevorderen, en waarvoor twee stappen gelden. De eerste stap is dat vergunninghouders2 elektriciteit de plicht hebben (artikel 95c lid 2 van de Elektriciteitswet 1998) om het aanbod te aanvaarden van een afnemer3. En de tweede stap is dat die vergunninghouder (lid 3 van genoemd artikel) voor dit aanbod van duurzame elektriciteit een redelijke vergoeding moet betalen.

2. Om goed invulling te kunnen geven aan zijn toezichtstaken en om onduidelijkheid bij vergunninghouders en afnemers weg te nemen stelt Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit met deze Beleidsregel richtlijnen vast voor de bepaling van de hoogte van deze redelijke terugleververgoeding. De wetgever heeft de berekening voor een bepaalde groep gebruikers vergemakkelijkt. Hoe dat werkt wordt hieronder nader aangegeven.

I.II. Procedure en reacties

3. Op 25 augustus 2005 heeft de Raad een consultatiedocument uitgebracht over de hoogte van een redelijke terugleververgoeding met twee consultatievragen. De Raad heeft hierop een aantal reacties ontvangen. Op de reacties wordt hieronder ingegaan voor zover ze specifiek zijn. Een algemeen punt was dat het berichtenverkeer tussen meetbedrijf, netbeheerder en vergunninghouder nog eens extra wordt belast door de gegevens die nodig zijn om de terugleververgoeding te realiseren. De achtergrond van deze opmerking is dat de administratieve processen van verschillende bedrijven nog niet optimaal functioneren, en dat er op verschillende manieren verbeteringen plaatsvinden. De Raad denkt dat dat juist is, en dat dat een reden te meer moet zijn om zo spoedig mogelijk de administratieve processen en het berichtenverkeer zodanig te organiseren dat ook de terugleververgoeding een plaats daarin heeft. De Raad verwacht dan ook dat de bedrijven daarin hun verantwoordelijkheid nemen.

II. Meten en berekenen: salderen tot 3.000 KWh per jaar

4. De wetgever wil kleinschalige duurzame elektriciteitsproductie zo laagdrempelig mogelijk maken. Daarom is voor de groep afnemers die minder aan het net teruglevert dan 3.000 kWh salderen ingevoerd. Als deze afnemers niet alleen invoeden maar ook elektriciteit onttrekken aan het net moet de netbeheerder salderen (artikel 31c, tweede lid Elektriciteitwet 1998). Dat betekent dat de netbeheerder moet bijhouden hoeveel er is verbruikt (onttrokken) en die hoeveelheid moet hij verminderen met de hoeveelheid elektriciteit die op het net is ingevoed (teruggeleverd). De gesaldeerde hoeveelheid geeft hij jaarlijks door aan de vergunninghouder die op basis hiervan de jaarlijkse afrekening stuurt aan de afnemer. Op dit moment dient de afnemer de teruglevering conform artikel 2.1.5.1 van de Netcode aan de netbeheerder te melden. Bij de evaluatie van deze beleidsregel zal de Raad extra aandacht geven aan deze meldingsplicht, rekening houdend met veranderende rollen van vergunninghouders en netbeheerders.

5. Een afnemer kan alleen maar gebruik maken van deze mogelijkheid als hij beschikt over een speciale meter4. Hij moet de meetgegevens over de aan het net onttrokken en ingevoede hoeveelheden elektriciteit afzonderlijk aan de netbeheerder verstrekken5.

6. De afnemer is verplicht om voor de meter een erkende meetverantwoordelijke aan te (laten) wijzen6. Als de speciale meter door een ander meetbedrijf dan het huidige wordt geplaatst en beheerd, dan moet conform artikel 5.1.3 van de Meetcode een switch van meetverantwoordelijkheid worden doorgevoerd. De aangewezen erkende meetverantwoordelijke dient de meterstanden aan de netbeheerder door te geven.

7. De eisen die aan een speciale meter worden gesteld indien de afnemer aan het net teruglevert, zijn aangepast. Dit is besloten door de directeur van de toenmalige Dienst uitvoering en toezicht Energie (hierna: directeur DTe) per besluit met nummer 101963 van 14 juni 2005. Artikel 2.3.5.3 van de Meetcode houdt nu in dat de bestaande meter mag blijven zitten tot einde levensduur of tot het moment dat de meter om een andere reden vervangen wordt. Dit geldt ook bij afnemers die in de toekomst gaan terugleveren. Daarnaast is artikel 4.1.5 van de Meetcode zodanig aangepast dat saldering van verbruik en teruglevering door de netbeheerder plaatsvindt ook als de aangeslotene daar niet expliciet om vraagt.

8. De netbeheerder geeft vervolgens de hoeveelheid elektriciteit die resteert na salderen door aan de vergunninghouder. Als de afnemer meer heeft afgenomen van het net dan hij heeft ingevoed, brengt de vergunninghouder over het gesaldeerde verbruik zijn leverancierstarief en het transporttarief in rekening. Dit is bepaald in artikel 3 van de Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit. Ook wordt alleen over dit gesaldeerde verbruik Energiebelasting betaald. De tweede mogelijkheid is dat de afnemer meer heeft ingevoed dan hij aan het net heeft onttrokken. In dat geval heeft de afnemer recht op een redelijke terugleververgoeding van de vergunninghouder voor de gesaldeerde levering aan het net. Overigens moet de afnemer over dit zogenoemde negatieve verbruik transportkosten betalen.

9. Voor afnemers die meer terugleveren (invoeden) dan 3.000 kWh per jaar en daarnaast afnemen geldt geen saldering: voor de onttrokken elektriciteit moeten ze een leveringstarief betalen, daarnaast ontvangen zij over de ingevoede elektriciteit een terugleververgoeding van de vergunninghouder. En over beide moeten ze transportkosten betalen.

III. Hoogte terugleververgoeding: wat is redelijk

10. Hierboven is aangegeven dat de vergunninghouder verplicht is om een aanbod tot teruglevering te aanvaarden. Dat houdt in dat een vergunninghouder aan een afnemer die teruglevert geen bijzondere voorwaarden mag stellen die alleen voor dit soort afnemers gelden. Een koppeling bijvoorbeeld aan uitsluitend een bepaald type overeenkomst met een lange looptijd is niet toegestaan. Uiteraard mag een vergunninghouder wel voorstellen doen waarover onderhandeld kan worden.

11. Voor de bepaling van de hoogte van de terugleveringvergoeding geldt artikel 95c Elektriciteitwet 1998; er dient een redelijke vergoeding te zijn voor teruglevering. De Raad neemt hiervoor als uitgangspunt dat de teruggeleverde elektriciteit wordt vergoed tegen een prijs die een vergunninghouder redelijkerwijs op de markt zou betalen indien hij deze elektriciteit zou moeten inkopen. De vergunninghouders hebben tijdens de consultatie aangegeven dit een redelijk uitgangspunt te vinden.

12. In de artikelen 2 tot en met 4 van deze beleidsregel is aangegeven dat de Raad de terugleververgoeding die hij minimaal redelijk acht, baseert op de besparing van de vergunninghouder op inkoopkosten. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de tekst van de regeling voor Standaard Terugleveringen uit 19977. Deze regeling is destijds opgesteld voor artikel 42 van de toenmalige Elektriciteitswet 1989 om vergoedingen te bepalen voor teruglevering. In paragraaf 3.3 van deze niet meer geldende regeling werd gesteld dat de vergoeding wordt bepaald door de inkoopkosten te dempen met een factor (hierna: dempingsfactor). De Raad vindt het redelijk om ook voor de huidige terugleververgoeding uit te gaan van een dempingsfactor van minstens 0,7. Een dergelijke factor wordt toegepast om het risico op te vangen dat vergunninghouders dragen, en dat inhoudt dat zij onvoldoende kunnen voorspellen hoeveel elektriciteit afnemers daadwerkelijk zullen terugleveren en hoeveel elektriciteit de vergunninghouder zonodig moet bijkopen.

13. De inkoopkosten kunnen gebaseerd worden op publiekelijk toegankelijke indicatoren van de inkoopkosten, zoals de APX. Hier kan de vergunninghouder zijn eigen invulling aan geven. Om praktische redenen kan de terugleververgoeding in jaar t gebaseerd worden op de gemiddelde waarde van elektriciteit op de APX in de 12 maanden voorafgaand aan de begindatum van het contract. Een andere mogelijke grondslag is uit te gaan van het leveringstarief voor kleinverbruikers dat geldt op het moment van het bepalen van de terugleververgoeding.

14. De terugleververgoeding voor een afnemer wordt door de Raad redelijk beschouwd indien deze is bepaald door de hoeveelheid teruggeleverde elektriciteit (in kWh) te vermenigvuldigen met de dempingsfactor en een van de twee in artikel 2, derde lid, van deze beleidsregel genoemde grondslagen (in EUR/kWh). Deze terugleververgoeding is exclusief BTW.

15. De Raad geeft in deze beleidsregel aan wat hij in ieder geval een redelijke terugleververgoeding vindt. De Raad zal bij een afwijkende methodiek de door de vergunninghouder gehanteerde terugleververgoeding toetsen op redelijkheid door uit te gaan van de uitgangspunten die in deze beleidsregel zijn opgenomen.

16. De Raad kan toezicht houden op deze bepaling door inzicht te vragen in de kostenopbouw en de afwegingen die daarbij door de vergunninghouder zijn gemaakt. Het is dan ook raadzaam dat vergunninghouders de gegevens die zij hebben gebruikt ten behoeve van de vaststelling van de hoogte en van de daadwerkelijke uitkering (jaarafrekening) gedurende een termijn van drie jaren bewaren.

17. Vanaf de vaststelling van deze beleidsregel zal de Raad terugleververgoedingen die hiermee in strijd zijn in beginsel onredelijk achten. De Raad zal op basis van signalen uit de markt controleren of de daadwerkelijk berekende vergoedingen voldoen aan de criteria zoals geformuleerd in onderhavige beleidsregel. Als een vergunninghouder een vergoeding vaststelt die niet redelijk is in de zin van artikel 95c Elektriciteitwet 1998 en van deze Beleidsregel, dan is de Raad bevoegd om lasten onder dwangsom op te leggen. Daarbij zal in ogenschouw worden genomen of in afzonderlijke gevallen - ondanks dat een vergoeding in strijd is met deze beleidsregel - deze vergoeding toch redelijk is, omdat de vergunninghouder kan aantonen dat kosten zijn gemaakt die een lagere vergoeding billijken en deze vergoeding duidelijk van te voren is bedongen.

18. De Raad zal deze beleidsregel eenmaal per jaar evalueren. De Raad zal bij deze evaluatie minimaal rekening houden met het volgende:

1. Of de aangegeven grondslagen nog redelijk zijn.

2. Of er sprake is van gewijzigde omstandigheden, bijvoorbeeld een stijging van de kosten voor de vergunninghouders.

3. Of er sprake is van duidelijkheid omtrent de rol van de vergunninghouder en de netbeheerder.

4. Of er sprake is van duidelijkheid omtrent de administratieve processen.

Den Haag, 25 april 2006.

De Raad van Bestuur van de Nederlandse Mededingingsautoriteit,

P. Kalbfleisch.

R.J.P. Jansen.

G.J.L. Zijl.

1 Zie hiervoor de definitie in artikel 1, lid 1, sub u van de Elektriciteitswet 1998.

2 Vergunninghouders die elektriciteit mogen leveren aan kleinverbruikers met een aansluiting met een doorlaatwaarde van maximaal 3*80 A.

3 Een afnemer met een aansluiting met een maximale doorlaatwaarde van 3*80 A.

4 Een meter die zowel de aan het net onttrokken elektriciteit als de ingevoede elektriciteit kan meten.

5 Regeling inzake tariefstructuren en voorwaarden elektriciteit, Stcrt. 2005, nr. 9, artikel 30 en de toelichting daarop.

6 Meetcode artikel 1.3.1, 1.3.2 en 1.7.2.

7 Standaardregeling Terugleveringen 1997, als bedoeld in art. 42, eerste lid, van de (toenmalige) Elektriciteitswet 1989.

Naar boven