Wijziging Regeling betreffende aanvragen Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 18 april 2006, nr. AV/PB/2006/30063, tot wijziging van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op de artikelen 2, vierde lid, 10, tweede lid, en 11, zevende lid, van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

Besluit:

Artikel I

De Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 komt te luiden:

Artikel 1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. de wet: de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000;

b. de minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

B

In artikel 2 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel f door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

g. een opgave van representativiteitsgegevens in de vorm van:

1°. het aantal werkgevers, dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft, als mede

2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft;.

h. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld onder g, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd in onderdeel g, onder 1° en 2°;

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

C

Na artikel 2 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 2a

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 2, onderdeel g, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikellidonderdeel dan wel, indien tegen verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt van de aanvrager een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave verlangd van de verstrekte aantallen werknemers en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen, genoemd in artikel 2, onderdeel h.

D

In artikel 3 worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel d door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

e. een opgave van representativiteitsgegevens in de vorm van:

1°. het aantal werkgevers dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft, als mede

2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie⁠(s) onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft;.

f. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, bedoeld in onderdeel e, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd onder onderdeel e, onder 1° en 2°;

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

E

Na artikel 3 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 3a

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikellidonderdeel dan wel indien tegen wijziging van de verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, zal een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave worden verlangd van de verstrekte aantallen werknemers en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen, genoemd in artikel 3, onderdeel f.

F

In artikel 4, eerste lid, worden, onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel b door een puntkomma, twee onderdelen toegevoegd, luidende:

c. een opgave van:

1°. het aantal werkgevers dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) en onderscheidenlijk het aantal werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft als mede

2°. het aantal werknemers in dienst van werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken werkgeversorganisatie(s) en onderscheidenlijk het aantal werknemers werkzaam bij werkgevers in de bedrijfstak waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft;.

d. een toelichting op de wijze van de verzameling van de representativiteitsgegevens, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen werkgevers en werknemers zoals genoemd onder onderdeel c, onder 1° en 2°.

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij dient ook duidelijk te zijn dat in de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds uitgesloten categorieën werknemers in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

G

Na artikel 4 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 4a

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 4, eerste lid, onderdeel c, het aantal werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal werknemers als bedoeld in dat artikellidonderdeel dan wel indien tegen intrekking van de verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, zal een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave worden verlangd van de verstrekte aantallen werknemers en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen, genoemd in artikel 4, eerste lid, onderdeel d.

H

Na artikel 6 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 6a

Termijnen

1. De minister beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, of 4, doch uiterlijk binnen zesentwintig weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling.

2. Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal dertien weken en worden verzoekende partijen van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

3. Indien verzoekende partijen niet of niet volledig binnen zes weken reageren op een verzoek van de minister of De Nederlandsche Bank N.V. om aanvullende informatie dan wel binnen acht weken in geval van een verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. om wijziging van statuten of reglementen, wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, of 4, niet verder behandeld. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Artikel II

1. Aanvragen als bedoeld in artikel 2, 3, of 4, van de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000, die zijn ontvangen vóór de datum van inwerkingtreding van deze regeling worden afgehandeld overeenkomstig de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 zoals die regeling luidde onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2008.

Artikel III

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 augustus 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 18 april 2006.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

De artikelen 2, 3 en 4 van de Regeling aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds worden aangevuld met eisen aan de vermelding van organisaties die om de verplichtstelling, wijziging of intrekking ervan vragen. Doel hiervan is de betrouwbaarheid van het vaststellen of sprake is van een voldoende belangrijke meerderheid, de representativiteit, te verhogen.

Deze aanpassing is in lijn met de artikelen 2:2 en 2:3 van het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring.

Na artikel 6 wordt een bepaling opgenomen, die de termijn waarbinnen de procedures van verplichtstelling, wijziging of intrekking zullen worden afgerond, vastlegt.

Deze termijnen zijn gebaseerd op ervaringscijfers van de directie Uitvoeringstaken Arbeidsvoorwaardenwetgeving (UAW) van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (SZW) en bieden een kader waarbinnen de verzoekende partijen, De Nederlandsche Bank (DNB) en SZW zullen handelen.

Aanleiding voor de invoering van termijnen is de vaak zeer lange doorlooptijd in procedures van verplichtstelling. Gedurende de looptijd van de procedure bestaat er onzekerheid voor alle betrokkenen bij de verplichtstelling. Met de termijnen, zoals die nu zijn opgenomen, kan een onevenredig lange periode van onzekerheid voorkomen worden.

Representativiteit

Er wordt bepaald dat de een aanvraag van de verplichtstelling, wijziging van de verplichtstelling of intrekking van de verplichtstelling voorzien moet zijn van een opgave van de representativiteit.

Hierbij moeten de aantallen worden vermeld van:

– de werknemers in dienst van de georganiseerde werkgevers,

– de werkgevers die lid zijn van de bij de aanvraag betrokken werkgeversvereniging(en),

– alle werknemers in de bedrijfstak waarop het verplichtstellingverzoek betrekking heeft,

– alle werkgevers in de bedrijfstak waarop het verplichtstellingverzoek betrekking heeft.

Indien er ook personen in een andere hoedanigheid werkzaam in de bedrijfstak binnen de verplichtstelling vallen, zullen ook die aantallen vermeld moeten worden.

De opgegeven aantallen dienen van recente datum te zijn.

Bij een aanvraag in het kader van de verplichtstelling zal, net als bij verzoeken tot het algemeen verbindend verklaren van bepalingen van collectieve arbeidsovereenkomsten, een nadere toelichting gegeven moeten worden van de wijzen waarop de representativiteitsgegevens zijn verzameld.

Deze moet in ieder geval bevatten:

– een opgave van de gebruikte bronnen voor de opgegeven aantallen werknemers en werkgevers,

– een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode,

– een opgave van de wijze van meting,

– een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben,

– een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds of dat deel van het bedrijfstakpensioenfonds waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft.

Indien de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds zich ook uitstrekt tot personen die in een andere hoedanigheid werkzaam zijn in de bedrijfstak, dient deze opgave ook melding te maken van de gebruikte bronnen voor deze specifieke groep.

In situaties waarin sprake is van een meerderheid van minder dan 60% dan wel indien tegen een aanvraag ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven wordt verzoekende partijen verzocht om een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave van de verstrekte aantallen werknemers in dienst van georganiseerde werkgevers en van de aantallen werknemers werkzaam in de bedrijfstak, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen zoals opgenomen in de representativiteitsopgave. Indien de werkingssfeer van het bedrijfstakpensioenfonds zich ook uitstrekt over personen in een andere hoedanigheid werkzaam in de bedrijfstak, dient deze opgave apart melding te maken van de aantallen van deze specifieke groep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen (zoals die moet worden meegezonden met de hierboven genoemde toelichting).

Termijnen

Nieuw in deze regeling is de invoering van termijnen die gehanteerd zullen worden in de procedures in het kader van de verplichtstelling.

In het Toetsingkader Wet Bpf 2000 worden deze termijnen verder ingevuld met een aantal streeftermijnen waarbinnen verzoekende partijen, DNB en SZW zullen handelen.

In de procedures in het kader van de verplichtstelling worden de volgende termijnen ingevoerd:

– De minister beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, of 4, doch uiterlijk binnen 26 weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling.

– Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie, bijvoorbeeld de Stichting van de Arbeid of DNB, kan deze termijn ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal 13 weken.

– Indien verzoekende partijen niet binnen zes weken adequaat reageren op een verzoek van de minister om aanvullende informatie, kan de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 2, 3, of 4, worden stopgezet. Van het niet verder in behandeling nemen wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Ditzelfde geldt indien verzoekende partijen niet binnen zes weken reageren op een verzoek van DNB om aanvullende informatie. In afwijking van de termijn voor aanvullende informatie geldt voor een verzoek van DNB om statuten of reglementen te wijzigen een termijn van acht weken.

Overgangsrecht

In deze regeling wordt in artikel II het overgangsrecht geregeld. Aanvragen als bedoeld in artikel 2, 3, of 4, die zijn ontvangen vóór 1 augustus 2006 worden afgehandeld overeenkomstig de Regeling betreffende aanvragen op grond van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 zoals die luidde onmiddellijk voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Het overgangsrecht van artikel II vervalt met ingang van 1 januari 2008.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven