Besluit instelling commissie monitoring basisexamen inburgering

Besluit van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 10 april 2006, nr. 5414591/06, houdende instelling van de Commissie monitoring basisexamen inburgering

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. commissie: de Commissie monitoring basisexamen inburgering;

b. minister: de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie.

Artikel 2

Er is een Commissie monitoring basisexamen inburgering.

Artikel 3

1. De commissie adviseert de minister op verzoek dan wel uit eigen beweging, uitgaande van de doelstellingen en de beoogde effecten van de wet, over de identificatie en aanpak van mogelijke knelpunten bij de uitvoering van het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000.

2. Bij de voorbereiding van haar adviezen maakt de commissie gebruik van relevante bronnen, in het bijzonder van:

a. de uitvoeringsmonitor van het Informatie- en Analysecentrum van de Immigratie en Naturalisatie Dienst (INDIAC);

b. de resultaten van de onderzoeken naar de kwaliteit van het basisexamen inburgering en de toepassing daarbij van spraakherkenningtechnologie.

Artikel 4

1. De commissie brengt aan de minister ten minste twee adviezen uit:

a. een eerste advies vóór 30 augustus 2006, en

b. een tweede advies vóór 15 februari 2007.

2. Na het uitbrengen van het tweede advies is de commissie opgeheven.

Artikel 5

De commissie bestaat uit de volgende drie leden:

a. de heer mr. S.I.H. Gosses, voorzitter;

b. de heer drs. S.P. van den Eijnden;

c. de heer ir. W.J. Zwalve.

Artikel 6

1. De minister voorziet in het secretariaat van de commissie.

2. De commissie regelt haar eigen werkzaamheden.

3. Het archief van de commissie wordt door de tijdelijke Projectdirectie Modernisering Inburgering van het Ministerie van Justitie beheerd. Na opheffing van de commissie wordt dit archief overgedragen aan de Directie Coördinatie Integratiebeleid Minderheden van het Ministerie van Justitie.

Artikel 7

1. De voorzitter en de overige leden van de commissie ontvangen de maximale vergoeding per vergadering, bedoeld in de Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004.

2. De leden van de commissie hebben overeenkomstig het Reisbesluit buitenland recht op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten.

Artikel 8

1. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 maart 2006.

2. Dit besluit vervalt met ingang van 1 april 2007.

Artikel 9

Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit instelling commissie monitoring basisexamen inburgering.

Dit besluit zal (met de toelichting) in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

I. Algemeen

Ter uitvoering van het Hoofdlijnenakkoord (Kamerstukken II 2002/03, 28 637, nr. 19) van het kabinet-Balkenende II wordt het huidige inburgeringsstelsel herzien. Het huidige stelsel berust op de Wet inburgering nieuwkomers en op enkele ministeriële regelingen, gericht op de inburgering van de oudkomers. Het nieuwe inburgeringsstelsel wordt gebaseerd op een tweetal wetten: de Wet inburgering in het buitenland en de toekomstige Wet inburgering (Kamerstukken II 2005/06, 30 308, nrs. 1–3).

De Wet inburgering in het buitenland trad in werking op 15 maart 2006 (Stb. 2006, nr. 28). De doelstelling van de Wet inburgering in het buitenland (verder: de wet) is dat mensen die naar Nederland komen, over basiskennis van de Nederlandse taal en samenleving beschikken opdat zij beter in staat zijn hun weg in de Nederlandse samenleving te vinden. Daartoe voegt de wet een nieuwe voorwaarde toe aan de bestaande voorwaarden voor het verkrijgen van een machtiging tot voorlopig verblijf. Deze voorwaarde houdt in dat met ingang van 15 maart 2006 een basisexamen inburgering in het land van herkomst of bestendig verblijf, dan wel, bij ontbreken van de Nederlandse vertegenwoordiging aldaar, het dichtst bijzijnde land waar wel een Nederlandse vertegenwoordiging is, dient te zijn behaald. De nieuwe voorwaarde geldt voor degenen die een machtiging tot voorlopig verblijf moeten bezitten om tot Nederland te worden toegelaten en die ná hun komst in Nederland als nieuwkomer op grond van de Wet inburgering nieuwkomers verplicht zijn in te burgeren. Het basisexamen inburgering is geregeld in artikel 3.98a van het Vreemdelingenbesluit 2000. Deze en andere artikelen met betrekking tot inburgering in het buitenland zijn toegevoegd aan het Vreemdelingenbesluit 2000 bij Besluit van 17 februari 2006 tot wijziging van het Vreemdelingenbesluit 2000 in verband met inburgering in het buitenland, Stb. 2006, nr. 94.

Tijdens de behandeling van de wet in de Tweede Kamer in april 2005 heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie toegezegd de invoering van de wet vergezeld te laten gaan van een aantal waarborgen.

Ten eerste zullen kandidaten het examen kosteloos kunnen overdoen als er zich onverhoopt technische problemen voordoen.

Ten tweede zal er een aanvullend onderzoek worden ingesteld naar de kwaliteit van de gebruikte spraakherkenningtechnologie. De examenresultaten van kandidaten zullen, zolang niet met zekerheid is vastgesteld of de toets van hoge kwaliteit is, nogmaals beoordeeld worden door menselijke beoordelaars. De voor de kandidaat meest positieve beoordeling, de geautomatiseerde of de menselijke, zal doorslaggevend zijn voor het behalen van het examen. De resultaten van de menselijke beoordelaars zullen door de Nederlandse Organisatie voor toegepast-natuurwetenschappelijk onderzoek (TNO) worden gebruikt voor het praktijkonderzoek naar de toepassing van spraakherkenningtechnologie. De algemene commissie voor Integratiebeleid en de vaste commissie voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap zijn op 19 januari 2006 met dit voorstel akkoord gegaan (Kamerstukken II 2005/06, 29 700, nr. 35).

Ten derde heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie opdracht gegeven de uitvoering van de wet gedegen te monitoren. Met deze opdracht is het Informatie- en Analysecentrum van de Immigratie- en naturalisatiedienst (INDIAC) belast dat de monitor uitvoert. INDIAC maakt daarbij gebruik van informatie uit onder andere de vreemdelingenketen, het geautomatiseerde examensysteem en van de informatie van de posten waar examens worden afgenomen. Op basis hiervan zal kwantitatieve informatie worden verstrekt over onder andere kenmerken van de kandidaten, slagingspercentages en resultaten van de technische uitvoering. De informatie uit deze monitor zal de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie gebruiken voor de halfjaarlijkse rapportage aan de Tweede Kamer.

Tot slot heeft de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie drie onafhankelijke deskundigen gevraagd haar te adviseren omtrent mogelijke knelpunten bij de uitvoering van de wet. De Commissie monitoring basisexamen inburgering (verder: de commissie), die bij dit besluit wordt ingesteld, heeft als taak de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie te adviseren, uitgaande van de doelstellingen en de beoogde effecten van de wet, over de identificatie en aanpak van mogelijke knelpunten bij de uitvoering van het basisexamen inburgering. Zij kan dit doen op verzoek van de minister als ook uit eigen beweging.

II. Artikelsgewijs

Artikel 3

In artikel 3 van dit besluit is de taak van de commissie geformuleerd. Deze taak houdt in dat de commissie de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie adviseert over de identificatie en aanpak van mogelijke knelpunten die optreden bij de uitvoering van het basisexamen inburgering. Zij borgt in die zin de kwaliteit van de uitvoering. De commissie ziet daarbij met name toe op de organisatie en technische uitvoering van het basisexamen inburgering uitgaande van de doelstellingen en de beoogde effecten van de wet. Daarbij zal zij bijzondere aandacht hebben voor het gebruik van de technische systemen in relatie tot de deelnemers aan het basisexamen inburgering.

De commissie kan ook op eigen initiatief de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie tussentijds van advies voorzien inzake mogelijke knelpunten in de uitvoering van de wet. Tevens kan de commissie de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie adviseren om, indien nodig, een aanvullend onderzoek in te stellen. De commissie zal maandelijks worden geïnformeerd over het verloop van het basisexamen inburgering. Dit zal gebeuren door middel van de uitvoeringsmonitor die door INDIAC is ontwikkeld. Voorts wordt informatie verstrekt aan de commissie door de Ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken. Bij de voorbereiding van haar advies neemt de commissie kennis van de resultaten van de onderzoeken naar de kwaliteit van het basisexamen inburgering en de toepassing daarbij van de spraakherkenningtechnologie.

Artikel 4

De commissie brengt aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie ten minste tweemaal advies uit, éénmaal vijf maanden en éénmaal elf maanden na de invoering van de wet. De commissie verstrekt tegelijkertijd een afschrift van haar advies aan de Minister van Buitenlandse Zaken. Beide adviezen van de commissie zullen door de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie worden opgenomen in haar halfjaarlijkse brief over de monitor aan de Tweede Kamer. De evaluatie van de inburgering in het buitenland is voorzien op een termijn van twee jaar. De voorbereiding en uitvoering van deze evaluatie volgt een traject dat gescheiden is van de werkzaamheden van de commissie.

Artikel 7

De leden van de commissie ontvangen, op grond van het eerste lid van dit artikel, een vergoeding per vergadering op grond van de Regeling van het Minister van Financiën van 22 november 2004, nr. BZ 2004/639 N, houdende de vaststelling van de maximumbedragen in het kader van het Vacatiegeldenbesluit 1988 (Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004).

Gelet op de zwaarte van de taak van de commissie ontvangen de voorzitter en de overige leden de in deze regeling opgenomen maximale vergoeding. Deze bedraagt voor de voorzitter 260,– euro per vergadering en voor de overige leden 200,– euro per vergadering. Bij besluit van de Minister van Justitie van 30 juni 2005 (kenmerk 5356592/05/DP&O) gelden de maximumbedragen van de vacatiegelden voor het Ministerie van Justitie conform de genoemde Regeling van het Minister van Financiën.

Op grond van het tweede lid hebben de leden van de commissie recht op een vergoeding wegens reis- en verblijfkosten in het buitenland. De reis- en verblijfkosten voor het binnenland worden op grond van de Regeling maximumbedragen vacatiebesluit 2004 geacht begrepen te zijn in het bedrag aan toegekend vacatiegeld.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Naar boven