Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2006

Besluit van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 12 april 2006, nr. TRCJZ/2006/623, Directie Juridische Zaken, houdende vaststelling van de aanvraagperioden en subsidieplafonds in het kader van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw, de Kaderregeling kennis en advies, de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht, de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003, de Subsidieregeling jonge agrariërs (Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2006)

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 3, 7, 10 en 11 van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw1 ;

Gelet op de artikelen 2, 5, 6, eerste, derde en vierde lid, van de Kaderregeling kennis en advies2 ;

Gelet op de artikelen 3, eerste lid, 7, eerste, tweede en derde lid, en 10, eerste lid, van de Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht3 ;

Gelet op artikel 3, eerste lid, van de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 20034 ;

Gelet op artikel 3, eerste en tweede lid, van de Subsidieregeling jonge agrariërs5 ;

Besluit:

Hoofdstuk I

Algemene bepaling

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder glastuinbouw: glastuinbouw als bedoeld in artikel 1 van de Regeling Structuurverbetering Glastuinbouw 2002.

Hoofdstuk II

Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten

Artikel 2

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw.

Artikel 3

Aanvragen tot subsidieverlening op grond van dit hoofdstuk worden beoordeeld op basis van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de regeling volgens de criteria, bedoeld in artikel 11 van de regeling.

§ 1

Openstelling biologische landbouw

Artikel 4

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel a, van de regeling en daarbinnen op één of meer van de volgende subthema’s:

a. demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit voor gangbare ondernemers waarbij ervaringen over innovaties in de biologische en gangbare landbouw worden uitgewisseld met als doel verduurzaming van de landbouw;

b. demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan de eindconsument;

c. demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt.

2. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 3 oktober 2006 tot en met 30 november 2006.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 7, tweede lid, van de regeling voor dit thema vastgesteld op € 500.000,–.

§ 2

Openstelling energie

Artikel 5

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor projecten die gericht zijn op het thema, genoemd in artikel 3, eerste lid, onderdeel e, van de regeling en daarbinnen op één of meer van de volgende subthema’s:

a. bloembollenteelt;

b. paddestoelenteelt;

c. glastuinbouw.

2. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van de regeling kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2006 tot en met 1 oktober 2006.

Artikel 6

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies worden de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, tweede lid, van de regeling als volgt vastgesteld:

a. voor het thema, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel a: € 42.000,–;

b. voor het thema, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel b: € 61.500,–;

c. voor het thema, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c: € 1.349.000,–.

Artikel 7

In aanvulling op artikel 11 van de regeling worden projecten als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van dit besluit hoger gerangschikt naarmate:

a. het project een grotere energiebesparingspotentie heeft;

b. de energiebesparing toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of een groter aantal hectares, en

c. voor zover het een project betreft als bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, het project relevant is voor meerdere gewassen of gewasgroepen.

Hoofdstuk III

Kaderregeling kennis en advies

Artikel 8

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a. regeling: Kaderregeling kennis en advies;

b. NGE: Nederlandse grootte-eenheden als bedoeld in artikel 6 van de Regeling landbouwtelling en de gecombineerde opgave 2006.

§ 1

Openstelling biologische landbouw

Artikel 9

In deze paragraaf wordt verstaan onder biologische productiemethode: productiemethode als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Landbouwkwaliteitsbesluit biologische productiemethode.

Artikel 10

1. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 18 april 2006 tot en met 13 juni 2006 door ondernemers die overwegen om te schakelen naar de biologische productiemethode of die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode.

2. Per landbouwbedrijf kan slechts één ondernemer een aanvraag indienen.

Artikel 11

Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdelen a, b, c, d, en f van de regeling, voor zover de activiteiten betrekking hebben op:

a. de bedrijfseconomische gevolgen van de omschakeling naar, aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

b. de markt- en afzetperspectieven voor de ondernemer bij omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode;

c. de implementatie van de regelgeving voor de biologische productiemethode in de bedrijfsvoering;

d. de aanpassingen in het bedrijfssysteem ten behoeve van de biologische productiemethode;

e. de financieringsmogelijkheden van de voor omschakeling naar, de aanpassing of uitbreiding van de biologische productiemethode benodigde investeringen;

f. het verwerven van technische kennis en vaardigheden van de biologische productiemethode, of

g. het verwerven van alternatieve inkomsten opdat de biologische productiemethode op het bedrijf kan worden gecontinueerd.

Artikel 12

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 6.000,– per ondernemer.

Artikel 13

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 1.200.000,–.

§ 2

Openstelling jonge agrariërs

Artikel 14

In deze paragraaf wordt verstaan onder vestigen: stichten van een nieuw landbouwbedrijf of het overnemen van een bestaand landbouwbedrijf, waarbij een natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht heeft gehad voor eigen rekening en risico het landbouwbedrijf gaat uitoefenen en:

– het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft, of

– met een andere natuurlijke persoon, die niet eerder een landbouwbedrijf volledig in eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf heeft gehad, gezamenlijk het betreffende landbouwbedrijf in eigendom, pacht of erfpacht verwerft.

Artikel 15

1. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 1 september 2006 tot en met 1 oktober 2006 door natuurlijke personen die:

a. voornemens zijn zich te vestigen binnen drie jaar na de datum van het ondernemingsplan, en

b. op de datum van de subsidieaanvraag jonger zijn dan 40 jaar.

2. Per te stichten of over te nemen landbouwbedrijf kan slechts één aanvraag worden ingediend.

Artikel 16

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van een ondernemingsplan met het oog op een voorgenomen vestiging op een bedrijf met een omvang van ten minste 16 NGE.

2. Het ondernemingsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval:

a. de doelstellingen van het landbouwbedrijf;

b. een sterkte-zwakte analyse van de ondernemer en het desbetreffende landbouwbedrijf;

c. de voorgenomen bedrijfsvoering;

d. een overzicht van de benodigde investeringen en de financieel-economische onderbouwing daarvan,

e. een begroting van de eerstvolgende vijf jaar na overname.

Artikel 17

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.000,– per ondernemer.

Artikel 18

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 500.000,–.

§ 3

Openstelling bedrijfsbeëindiging

Artikel 19

1. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 18 april 2006 tot en met 15 december 2006 door ondernemers die, vanwege de slechte financiële situatie van het desbetreffende bedrijf, gedwongen zijn het bedrijf te beëindigen.

2. Per landbouwbedrijf kan slechts één ondernemer een aanvraag indienen.

Artikel 20

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel e, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van beëindigingsplan met het oog op een voorgenomen bedrijfsbeëindiging.

2. Aanvragen tot subsidieverlening gaan vergezeld van een verklaring van een bank waarmee de ondernemer een bestendige relatie onderhoudt, waarin de bank verklaart niet bereid te zijn aanvullend krediet te verschaffen.

3. Het beëindigingsplan, bedoeld in het eerste lid, omvat in ieder geval:

a. een advies over de datum van beëindiging;

b. een advies over de wijze waarop de activa worden verkocht;

c. een advies voor de fiscale afhandeling van de beëindiging;

d. een advies over de betaling aan de crediteuren;

e. een advies over de sociaal-emotionele aspecten.

Artikel 21

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 1.000,– per ondernemer.

Artikel 22

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 75.000,–.

§ 4

Openstelling vaktechnische kennis mestbeleid

Artikel 23

1. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 1 mei 2006 tot en met 15 december 2006 door een ondernemer als bedoeld in artikel 1, onderdeel d, van de regeling, met uitzondering van een ondernemer in de glastuinbouw.

2. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteit, bedoeld in artikel 2, onderdeel a, van de regeling, voor zover het betreft het uit het in groepsbijeenkomsten van ten minste 10 en ten hoogste 20 ondernemers verkrijgen van informatie van deskundigen over vaktechnische maatregelen voor de implementatie van de Wet van 15 september 2005 tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)6

3. Subsidie voor alle aan de bijeenkomst verbonden subsidiabele kosten kan slechts worden aangevraagd door één aan de bijeenkomst deelnemende ondernemer.

4. Per landbouwbedrijf kan slechts één ondernemer een aanvraag indienen.

Artikel 24

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt ten hoogste € 300,– per dagdeel, tot een maximum van € 1.500,– per aanvraag.

Artikel 25

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 700.000,–.

§ 5

Openstelling bedrijfsadvisering randvoorwaarden

Artikel 26

In deze paragraaf wordt verstaan onder randvoorwaarden: eisen als bedoeld in artikel 2, dertigste lid, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141).

Artikel 27

1. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 1 november 2006 tot en met 23 november 2006 door ondernemers die in aanmerking komen voor een rechtstreekse betaling als bedoeld in artikel 2, onderdeel d, van verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270).

2. Per landbouwbedrijf kan slechts één ondernemer een aanvraag indienen.

Artikel 28

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdelen a en b, van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van een schriftelijk rapport inzake de randvoorwaarden.

2. Het schriftelijk rapport, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval een overzicht van alle op 1 januari 2007 van toepassing zijnde randvoorwaarden, waarbij wordt aangegeven aan welke randvoorwaarden de ondernemer voldoet.

Artikel 29

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 1.000,– per ondernemer.

Artikel 30

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 750.000,–.

§ 6

Openstelling energiebesparing glastuinbouw

Artikel 31

1. Aanvragen tot subsidieverlening in het kader van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 18 april 2006 tot en met 7 juni 2006 door ondernemers in de glastuinbouw die voornemens zijn op hun bedrijf toe te passen:

a. duurzame energie;

b. energiebesparende maatregelen, of

c. CO2-emissie reducerende maatregelen.

2. Per landbouwbedrijf kan slechts één ondernemer een aanvraag indienen.

Artikel 32

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen worden ingediend voor de activiteiten, bedoeld in artikel 2, onderdelen b, c, en d van de regeling, voor zover het betreft het opstellen van een schriftelijk rapport als gevolg van het:

a. verrichten van een bedrijfsdoorlichting;

b. uitvoeren van een haalbaarheidsstudie, of

c. opstellen van energiebesparingsplannen.

2. De activiteiten hebben tot doel:

a. energiebesparing;

b. CO2-emissiereductie, of

c. het gebruik van duurzame energie.

3. Het schriftelijk rapport, bedoeld in het eerste lid, omvat in elk geval de:

a. actuele situatie op het gebied van energie en/of CO2 op het bedrijf van de aanvrager;

b. maatregelen die op het landbouwbedrijf genomen kunnen worden om de situatie, bedoeld in onderdeel a van dit artikellid, te verbeteren;

c. kosten van de maatregelen, bedoeld in onderdeel b van dit artikellid, en

d. economische berekening van de terugverdientijd van de te maken kosten;

e. conclusie en concrete aanbevelingen voor investeringen over energiemanagement in de periode 2006–2007.

4. In aanvulling op artikel 1, onderdeel e, van de regeling heeft de deskundige die de activiteiten, bedoeld in het eerste lid, uitvoert, ervaring met deze activiteiten op het gebied van duurzame energie, energiebesparing of CO2-emissiereductie en schriftelijke rapportage op het gebied van duurzame energie, energiebesparing of CO2-emissiereductie aan ondernemers in de glastuinbouw.

Artikel 33

De te verlenen subsidie voor deze aanvraagperiode bedraagt maximaal 50% van de subsidiabele kosten en ten hoogste € 2.000,– per ondernemer.

Artikel 34

Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond vastgesteld op € 1.000.000,– .

Hoofdstuk IV

Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht

Artikel 35

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht.

Artikel 36

1. Aanvragen tot subsidieverlening kunnen slechts worden ingediend voor marktgerichte innovatieprojecten als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onderdeel b, van de regeling, die:

a. gericht zijn op innovaties in de varkens-, pluimvee-, geiten- of konijnenhouderij en in het bijzonder op het voldoen aan de maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of dierenwelzijn of op het ontwikkelen van nieuwe producten en productconcepten voor nieuwe en bestaande markten, en

b. met de uitvoering waarvan binnen één jaar na subsidieverlening aangevangen wordt.

2. Aanvragen voor een subsidie op grond van deze paragraaf kunnen worden ingediend vanaf 10 mei tot en met 28 juni 2006.

3. Voor op grond van deze paragraaf te verstrekken subsidies wordt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, van de regeling vastgesteld op € 3.000.000,–.

Hoofdstuk V

Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003

Artikel 37

Aanvragen tot subsidieverlening op grond van artikel 3 van de Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003 kunnen worden ingediend vanaf 24 tot en met 28 april 2006.

Hoofdstuk VI

Subsidieregeling jonge agrariërs

Artikel 38

In dit hoofdstuk wordt verstaan onder regeling: Subsidieregeling jonge agrariërs.

Artikel 39

1. Aanvragen tot subsidieverlening op grond van artikel 3 van de regeling kunnen worden ingediend in de periode van 1 september 2006 tot en met 25 september 2006.

2. Het subsidieplafond voor de op grond van de regeling te verstrekken subsidies bedraagt € 5.000.000,–.

In aanvulling op het subsidieplafond, bedoeld in het tweede lid, geldt voor de volgende provincies een additioneel subsidieplafond voor de provincie:

a. Drenthe ten bedrage van € 180.000,00;

b. Overijssel ten bedrage van € 699.436,00;

c. Gelderland ten bedrage van € 783.758,00;

d. Utrecht ten bedrage van € 500.000,00;

e. Flevoland ten bedrage van € 400.000,00;

f. Noord-Holland ten bedrage van € 500.000,00;

g. Zuid-Holland ten bedrage van € 500.000,00;

h. Zeeland ten bedrage van € 300.000,00;

i. Noord-Brabant ten bedrage van € 1.000.000,00;

j. Limburg ten bedrage van € 169.532,00.

Hoofdstuk VII

Slotbepalingen

Artikel 40

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit ondernemingsgerichte subsidies 2006.

Artikel 41

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2007.

Dit besluit zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

1. Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (artikelen 2–7)

Met dit besluit worden de aanvraagperiode, het subsidieplafond en de (sub)thema’s vastgesteld voor projectvoorstellen voor een subsidie op grond van de Subsidieregeling demonstratie- en kennisoverdrachtprojecten duurzame landbouw (hierna: Demoregeling).

De Demoregeling wordt opengesteld voor twee thema’s: biologische landbouw en energie.

Op basis van artikel 10 van de Demoregeling wordt over de projecten beslist. Er wordt door een beoordelingscommissie gelijktijdig beslist over alle in dezelfde aanvraagperiode ingediende aanvragen. De ingediende projecten worden onderling vergeleken en gerangschikt naar de mate waarin wordt voldaan aan de in artikel 11 van de Demoregeling genoemde criteria en, bij sommige thema’s, de per thema vastgestelde extra criteria.

De administratieve lasten per subsidieaanvraag worden voor de Demoregeling begroot op € 12.089,–.

1.1. Biologische landbouw

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft op 10 december 2004 samen met marktpartijen en maatschappelijke organisaties het Tweede Convenant Marktontwikkeling Biologische Landbouw gesloten. De activiteiten van de convenantspartners richten zich op het stimuleren van de vraag naar duurzame producten, waarbij vermindering van het prijsverschil en benadrukken van de meerwaarde van biologische producten een belangrijke rol spelen. De gezamenlijke doelstelling is om in 2007 een consumentenbesteding van 5% aan biologische producten te bereiken.

Naast bovenstaande doelstelling streeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ook naar een versterking van de innovatieve kracht van de biologische landbouw. Gestreefd moet worden naar een blijvende ontwikkeling van de biologische sector op het gebied van duurzaamheid.

De projectvoorstellen moeten een duidelijke aanvulling zijn op de projecten en activiteiten die in het kader van het Tweede Convenant Marktontwikkeling en Biologische Landbouw en de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) worden uitgevoerd. De projectvoorstellen moeten betrekking hebben op één van de volgende onderwerpen.

Het eerste betreft demonstratie van de biologische bedrijfsvoering of elementen hieruit aan niet-biologische ondernemers met als doel verduurzaming van de gangbare landbouw. De biologische landbouw wordt vaak de ‘kraamkamer’ voor verduurzaming van de landbouw genoemd. De vereisten die verbonden zijn aan de biologische productiemethode waarin de zorg voor mens, dier en milieu centraal staan, resulteren in veel gevallen in innovatieve oplossingen voor de bedrijfsvoering. Veel van deze innovaties kunnen een rol spelen in de verdere verduurzaming van de gangbare landbouw.

Het tweede onderwerp betreft demonstratie van wijzen van communicatie met en verkoop aan eindconsument. Om de vraag naar biologische producten verder te laten groeien is een professionalisering van de verkoop van biologische producten vereist. Onderdeel hiervan is de profilering van biologische producten door het benadrukken van de meerwaarde en beschikbaarheid. Doelgroep van de projecten zijn ondernemers die zich (verder) willen bekwamen in het communiceren met en verkopen aan de consument, bijvoorbeeld door middel van huisverkoop en streekproducten.

Het laatste onderwerp betreft demonstratie van productie, verwerking of verkoop van biologische producten waarbij kostprijsverlaging en/of verbetering van de kwaliteit van het eindproduct wordt bereikt. De hogere (kost)prijs van biologische producten ten opzichte van de gangbare landbouw lijkt een zeer belangrijk knelpunt voor het vergroten van de afzet. Deze hogere prijs wordt onder andere veroorzaakt door de strenge eisen die aan de biologische productiewijze worden gesteld en kleinschaligheid van de keten. Verbetering van de kwaliteit van de producten, waardoor het product beter aansluit bij de wensen van de consument, kan leiden tot een grotere bereidheid van de consument om meer te betalen voor het vaak duurdere biologische product. Ingediende projecten moeten maatregelen demonstreren die de kostprijs van biologische producten kunnen verlagen, een kostprijsverhoging kunnen verminderen of voorkomen bij het invoeren van strengere biologische eisen en/of de kwaliteit van biologische producten beter laat aansluiten bij de wensen van de consument.

De aanvraagperiode loopt van 3 oktober 2006 tot en met 30 november 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–.

1.2. Energie

Energie is een belangrijke productiefactor en kostenpost, met name in de glastuinbouw, maar ook in de paddestoelensector en de bloembollenteelt. Vanuit het oogpunt van milieubescherming, maar ook vanuit het oogpunt van kostenbeheersing is het belangrijk om energie te besparen.

De glastuinbouwsector heeft met de overheid in het Convenant Glastuinbouw en Milieu (GLAMI) afspraken gemaakt over de terugdringing van het energieverbruik. Vastgesteld is dat de glastuinbouw in 2010 de energie-efficiëntie met 65% moet hebben verbeterd ten opzichte van 1980 en dat het aandeel duurzame energie in 2010 4% zal bedragen.

Ook met de paddestoelensector en de bloembollensector zijn afspraken gemaakt in de zogenaamde Meerjarenafspraken Energie (MJA-E). Deze MJA-E is verlengd tot en met 31 december 2006. De ondertekenaars van de huidige meerjarenafspraken zullen nog in overleg treden met betrekking tot energiebesparing en het toepassen van duurzame energie in de bloembollen- en paddestoelensector in de periode na 2006.

Het doel van deze openstelling is het stimuleren van projecten met perspectief op het gebied van voorlichting, demonstratie en bewustwording van energiebesparingsmogelijkheden (waaronder ook het gebruik van duurzame energie) bij de productie, bewerking, verwerking of verhandeling van tuinbouwproducten. Projecten dienen gericht te zijn op energiebesparing (waaronder het gebruik van duurzame energie), energie-efficiëntie en/of energiemanagement.

De aanvraagperiode loopt van 1 september 2006 tot en met 1 oktober 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 1.452.500,–. Het Productschap Tuinbouw stelt hiervan € 202.500,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw. Van het totale bedrag is maximaal € 1.349,000,– beschikbaar voor projecten ten behoeve van de glastuinbouw, maximaal € 42.000,– voor de bloembollenteelt en maximaal € 61.500,– voor paddestoelenteelt. Gevolg van het vaststellen van het subsidieplafond is dat toekenning van subsidie plaatsvindt op basis van de rangschikking totdat het subsidieplafond wordt overschreden.

Naarmate een project een grotere energiebesparingspotentie heeft, wordt het hoger gerangschikt. Dit betekent dat wordt gekeken naar de energiebesparing van het project zelf en de mogelijke energiebesparing van de doelgroep. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen twee groepen: enerzijds bedrijven die de resultaten van het project direct kunnen toepassen en anderzijds bedrijven in andere sectoren of met andere gewassen die onderdelen van het project kunnen toepassen. Ook wordt gekeken naar de hindernissen die er nu zijn voor de implementatie en hoe hierop wordt ingespeeld. In de glastuinbouw wordt gekeken naar het totale areaal, omdat het energieverbruik in deze sector direct gerelateerd is aan de oppervlakte van de kas. In de paddestoelensector en bij de bloembollenteelt wordt gekeken naar de energiebesparing per bedrijf. De redenen hiervoor zijn, dat het energiegebruik hier meer in de opslag- en verwerkingsfase zit of omdat besparende maatregelen gerelateerd zullen zijn aan de bedrijfsinrichting.

Voorts is van belang dat een project hoger scoort naarmate het toepasbaar is op een groter aantal bedrijven of toepasbaar is voor een groter aantal hectares. Dit betekent dat wordt uitgegaan van het aantal bedrijven of areaal per sector uitgedrukt in hectares. Tenslotte scoort een project hoger naarmate het voor meerdere gewasgroepen toepasbaar is.

Ondernemers in de glastuinbouw waarvan het goedgekeurde demonstratieproject past bij het Programma Kas als Energiebron verlenen actief medewerking aan de communicatie over het project in het kader van het Programma Kas als Energiebron. Zij moeten ook bij de eigen communicatieactiviteiten steeds het logo ‘Kas als Energiebron’ gebruiken.

Ondernemers in de glastuinbouw waarvan het goedgekeurde demonstratieproject niet direct past bij het Programma Kas als Energiebron verlenen medewerking aan de communicatie over het project in het kader van het GLAMI-convenant. Zij moeten bij de eigen communicatieactiviteiten steeds het logo van LNV/PT gebruiken.

2. Kaderregeling kennis en advies (artikelen 8–34)

De Kaderregeling kennis en advies (hierna: kaderregeling) vormt de basis voor openstellingen in Hoofdstuk II van het openstellingsbesluit. Op grond van de kaderregeling kan subsidie worden verleend aan agrarische ondernemers voor het inschakelen van deskundigen met het oog op de ontwikkeling, omschakeling of beëindiging van het landbouwbedrijf.

Ingevolge artikel 5, eerste lid, van de kaderregeling, kan de minister per openstelling categorieën van activiteiten aanwijzen op grond waarvan subsidie kan worden aangevraagd. Die categorieën van activiteiten worden genoemd in artikel 2 van de kaderregeling. In de verschillende paragrafen is telkens aangegeven voor welke categorieën van activiteiten voor de desbetreffende aanvraagperiode subsidie kan worden aangevraagd. Subsidie wordt uitsluitend verstrekt voor zover de activiteit valt binnen een aangewezen categorie van activiteiten en voldaan wordt aan in de in dit besluit gestelde eisen.

De verdeling van het beschikbare budget geschiedt in de volgorde van de datum van ontvangst van de aanvragen. Indien door toewijzing van subsidieaanvragen met dezelfde datum van ontvangst, het subsidieplafond zou worden overschreden, geschiedt de toewijzing volgens een rangschikking van de subsidieaanvragen, waarbij telkenmale de hoogst gerangschikte subsidieaanvraag het eerst voor toewijzing in aanmerking komt. De rangschikking vindt plaats volgens loting.

De administratieve lasten per subsidieaanvraag worden voor de kaderregeling begroot op € 135,–.

2.1. Biologische landbouw

De aanvraagperiode voor de biologische landbouw (§ 1) is bedoeld voor agrariërs in de biologische landbouw. De subsidie past in het streven om het areaal aan biologische landbouw in Nederland – op een verantwoorde wijze – uit te breiden. In de Beleidsnota Biologische Landbouw 2005–2007 (Kamerstukken II 2004/2005, 29842, nr. 2) is aangegeven dat het verwerven van kennis en advies cruciaal is voor de verdere ontwikkeling van de biologische landbouw.

De kaderregeling wordt voor de vierde keer opengesteld voor ondernemers die zich oriënteren op de biologische productiemethode en voor ondernemers die reeds een keuze hebben gemaakt voor de biologische landbouw en zich nader willen verdiepen in bijvoorbeeld de biologische teelt- en productiemethoden. De subsidie staat ook open voor ondernemers die reeds zijn omgeschakeld naar de biologische productiemethode, maar die hun bedrijf willen uitbreiden of aanpassen, bijvoorbeeld door verbreding (onder andere recreatie, zorg, natuur- en landschapsbeheer).

De aanvraagperiode loopt van 18 april 2006 tot en met 13 juni 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 1.200.000,–.

2.2. Jonge agrariërs

Op grond van § 2 kunnen jonge startende agrariërs subsidie ontvangen voor het opstellen van een ondernemingsplan. De aanvraagperiode loopt van 1 september 2006 tot en met 1 oktober 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 500.000,–.

De aanvraagperiode richt zich op agrariërs jonger dan 40 jaar die voornemens zijn zich te vestigen op een landbouwbedrijf binnen drie jaar na de datum van het ondernemingsplan. De subsidie wordt alleen verstrekt bij eerste vestiging: agrariërs mogen niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad.

Indien het landbouwbedrijf gezamenlijk met een agrariër wordt verworven (bijvoorbeeld in maatschapverband), mag ook de andere agrariër niet eerder het volledig eigendom, pacht of erfpacht van een landbouwbedrijf hebben gehad (artikel 15, onderdeel b, van het besluit in samenhang met artikel 9 van het besluit). Dit sluit uit dat de jonge agrariër subsidie ontvangt ingeval bijvoorbeeld zijn of haar ouders onderdeel van de maatschap blijven uitmaken.

Voorwaarde voor subsidieverstrekking is overigens niet dat ook daadwerkelijk overgegaan wordt tot vestiging. Het is heel wel mogelijk dat de agrariër na het opstellen van het ondernemingsplan tot de conclusie komt dat vestiging geen reële mogelijkheid is. Bedrijfsontwikkelingsplannen en plannen om overname op langere termijn te realiseren komen niet in aanmerking.

2.3. Bedrijfsbeëindiging

Op grond van § 3 kunnen ondernemers subsidie ontvangen voor het opstellen van een beëindigingsplan. De aanvraagperiode loopt van 18 april 2006 tot en met 15 december 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 75.000,–.

De aanvraagperiode richt zich op ondernemers die gedwongen zijn hun bedrijf te beëindigen vanwege de slechte financiële situatie ervan. De ondernemer moet bij de aanvraag tot subsidieverlening aantonen dat er sprake is van een dergelijke slechte financiële situatie door middel van een verklaring van een bank, waaruit blijkt dat de bank niet bereid is om aanvullend krediet te verschaffen.

Doelgroep van subsidieverlening is een (selecte) groep ondernemers die gedwongen zijn hun bedrijf te beëindigen omdat de financiële nood zeer hoog is. Voor die groep ondernemers geldt dat er vanwege de grote financiële nood waarin het bedrijf verkeert, onvoldoende middelen zijn om een beëindigingsplan te financieren.

2.4. Vaktechnische kennis mestbeleid

Op grond van § 4 kunnen groepen subsidie ontvangen voor het consulteren van deskundigen ten behoeve van het verkrijgen van vaktechnische informatie voor implementatie van het nieuwe mestbeleid. Ook vaktechnische kennis in de context van het gehele bedrijf behoort tot de activiteiten die in aanmerking komen voor subsidie. De aanvraagperiode loopt van 1 mei 2006 tot en met 15 december 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 700.000,–. Aanvragen kunnen worden ingediend door één van de deelnemers aan een bijeenkomst van minimaal 10 ondernemers. Aanvragen van ondernemers uit de glastuinbouw zijn uitgesloten van deze regeling, vanwege de onduidelijkheid over het maatregelenpakket als gevolg van het nieuwe mestbeleid voor deze sector. Subsidie wordt alleen verleend als minimaal 10 en maximaal 20 ondernemers hebben deelgenomen aan de groepsbijeenkomst. Op grond van artikel 11, onderdeel b, van de kaderregeling zal in de beschikking tot subsidieverlening worden opgenomen dat de activiteit voor 1 mei 2007 zal moeten zijn uitgevoerd. Hierdoor wordt aangesloten bij de periode waarin de studiegroepen plaatsvinden en kunnen tijdens het groeiseizoen ook veldexcursies worden georganiseerd.

Doel van de subsidie is om groepen in staat te stellen om, met behulp van de vereiste deskundigheid, in interactie met elkaar te komen tot ideeën voor bedrijfsaanpassingen, waarmee voldaan wordt aan de Wet van 15 september 2005 tot wijziging van de Meststoffenwet (invoering gebruiksnormen)1 .

Een centraal uitgangspunt van het kabinet2 bij het mestbeleid is de eigen verantwoordelijkheid van de ondernemers. De milieudoelstellingen zijn voor de bedrijven kaderstellend.

Het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit heeft er voor gekozen om bij te dragen aan de verspreiding van kennis. De reden is dat de systeemverandering (van ‘nettoverlies’ naar begrensde input) door het nieuwe mestbeleid in relatief korte tijd gerealiseerd moet worden door de ondernemers. Kennisverspreiding is gericht op het verspreiden van vaktechnische kennis voor het nemen van kosteneffectieve maatregelen door de agrarische ondernemer.

Veel agrarische ondernemers verwerven kennis in boer-boer-contacten. Deze kennisuitwisseling tussen ondernemers wordt gestimuleerd door groepen ondernemers de faciliteit te bieden specifieke kennis in te huren. Zowel bestaande als nieuwe groepen kunnen subsidie aanvragen voor het inhuren van deskundigen met kennis op het gebied van mineralenbeheer (met name voeding en bemesting). De inbreng van deze kennis in een groep zal aanleiding zijn tot een discussie tussen de aanwezige ondernemers over de toepassing en mogelijkheden op het eigen bedrijf. De ondernemer zal hierbij ook andere aspecten van de bedrijfsvoering in ogenschouw nemen.

De ondernemers van de kernbedrijven van het project ‘Telen met Toekomst’ en de ondernemers van de deelnemende bedrijven aan het project ‘Koeien en kansen’ worden hierbij aangemerkt als ervaringsdeskundigen.

2.5 Openstelling bedrijfsadvisering randvoorwaarden

Voor deze openstelling kunnen met ingang 1 november 2006 tot en met 23 november 2006 aanvragen worden ingediend door ondernemers die in aanmerking komen voor een rechtstreekse betaling in het kader van het hervormde Gemeenschappelijke Landbouwbeleid (GLB). Onder een rechtstreekse betaling wordt verstaan een betaling die rechtstreeks aan landbouwers wordt verleend op grond van een in de bijlage I bij verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad van de Europese Unie van 29 september 2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers en houdende wijziging van de Verordeningen (EEG) nr. 2019/93, (EG) nr. 1452/2001, (EG) nr. 1453/2001, (EG) nr. 1454/2001, (EG) nr. 1868/94, (EG) nr. 1251/1999, (EG) nr. 1673/2000, (EEG) nr. 2358/71 en (EG) nr. 2529/2001 (PbEU L 270) vermelde inkomenssteunregeling, zoals bijvoorbeeld een bedrijfstoeslag en een melkpremie.

De randvoorwaarden zijn in artikel 2, dertigste lid, van verordening (EG) nr. 796/2004 van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 21 april 2004 houdende uitvoeringsbepalingen inzake de randvoorwaarden, de modulatie en het geïntegreerd beheers- en controlesysteem waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers (PbEU L 141 gedefinieerd als de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie als bedoeld in de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 1782/2003. Deze beheerseisen en voorwaarden inzake een goede landbouw- en milieuconditie zijn ook in de nationale regelgeving te vinden in de Regeling GLB Inkomenssteun.

Het doel van de openstelling is tweeledig: enerzijds kunnen landbouwers door het advies beter inzicht krijgen in hoeverre hun bedrijf voldoet aan de randvoorwaarden voor het verkrijgen van rechtstreekse betalingen. Anderzijds kunnen landbouwers op punten waar hun bedrijf niet voldoet aan deze voorwaarden, advies ontvangen over maatregelen die ze in de bedrijfsvoering kunnen treffen om wel aan de voorwaarden te voldoen. Subsidieaanvragers kunnen met het oog op het eerste doel door een adviesinstantie hun bedrijfsvoering systematisch laten toetsen aan alle randvoorwaarden die voor hun bedrijf relevant zijn, waarbij wordt uitgegaan van de randvoorwaarden, die op 1 januari 2007 gelden. Om welke maatregelen en normen het precies gaat wordt weergegeven op de website van het LNV Loket: www.minlnv.nl/loket.

Het schriftelijk rapport, dat als bewijsstuk dient, bestaat minimaal uit een overzicht van alle randvoorwaarden waarbij aangegeven wordt welke van deze voorwaarden relevant zijn voor de ondernemer en of aan de betreffende randvoorwaarde wordt voldaan. Indien niet alle randvoorwaarden zijn gecheckt, zal aan de aanvrager geen subsidie worden verstrekt. Een eventueel advies om aan een randvoorwaarde te gaan voldoen, kan worden opgenomen in het schriftelijk rapport.

Voor deze aanvraagperiode bedraagt het subsidieplafond voor subsidie ten behoeve van het inwinnen van advies over het al dan niet voldoen aan de randvoorwaarden € 750.000,–.

2.6. Openstelling energiebesparing glastuinbouw

In overleg tussen de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit en het tuinbouwbedrijfsleven heeft het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit € 3.000.000,– voor 2006 en 2007 toegezegd als extra budget van LNV aanvullend op het huidige budget met als doel de tuinbouwsector minder afhankelijk te maken van fossiele brandstoffen. Een gedeelte van deze € 3.000.000,– wordt met instemming van het tuinbouwbedrijfsleven ingezet voor een openstelling van de Kaderregeling Kennis en advies voor energiebesparing in de glastuinbouw.

De aanvraagperiode loopt van 18 april tot en met 7 juni 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 1.000.000,–. De openstelling richt zich op ondernemers in de glastuinbouw die versneld los willen komen van de afhankelijkheid van fossiele brandstoffen. Het moeten ondernemers zijn die overwegen duurzame energie en/of energiebesparende of CO2-emissie reducerende maatregelen op hun bedrijf toe te gaan passen. De deskundige, die de bedrijfsdoorlichting, haalbaarheidsstudie of energiebesparingsplan verricht, moet ervaring hebben met deze activiteit. De uitvoerder van een haalbaarheidsstudie moet dus al meerdere keren een haalbaarheidsstudie op het gebied van (duurzame) energie en/of CO2-emissie gemaakt hebben. Tevens moet de deskundige in staat zijn tot het opstellen van schriftelijke bedrijfsadviezen op het gebied van duurzame energie, energiebesparing of CO2-emissiereductie. De deskundige toont deze ervaring aan door middel van referenties, bewijzen van afstuderen, geleverde rapporten, etc.

3. Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (artikelen 35–36)

De Stimuleringsregeling innovatie markt en concurrentiekracht (hierna: innovatieregeling) vormt de basis voor openstelling in Hoofdstuk IV van het openstellingsbesluit. Met deze openstelling van de innovatieregeling wil het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit ondernemers in de varkens-, pluimvee-, geiten en/of konijnenhouderijkolom ondersteunen bij innovatieve projecten die een bijdrage kunnen leveren aan de maatschappelijk gewenste vernieuwing van deze sectoren op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of dierenwelzijn en/of op het ontwikkelen van nieuwe product/marktcombinaties.

De innovatieregeling wordt opengesteld voor de periode van 10 mei tot en met 28 juni 2006. Het subsidieplafond bedraagt € 3.000.000,–.

Op basis van artikel 10 van de innovatieregeling wordt het innovatieproject door een nog op grond van artikel 9 van de innovatieregeling te benoemen beoordelingscommissie beoordeeld aan de hand van de volgende criteria. Het eerste criterium betreft de mate waarin het project een innovatief karakter heeft. Bij deze openstelling geldt dat projecten die zich kenmerken door een coherent geheel van activiteiten en een brede aanpak vanuit verschillende invalshoeken (samenhang van bijvoorbeeld technische, bestuurlijke, procesmatige en ketengerichte aspecten), als innovatiever worden aangemerkt en derhalve hoger gewaardeerd zullen worden dan projecten, die uitsluitend één van deze aspecten betreffen. Het tweede criterium betreft de mate waarin het project economisch of technisch perspectief heeft op toepassing op praktijkschaal.Niet alleen de economisch/technische toepassingsmogelijkheden spelen hierbij een rol, maar ook de mate waarin, gezien het lange termijn perspectief van de sector, projecten invulling geven aan maatschappelijke eisen op het gebied van natuur, milieu, landschap, diergezondheid of dierenwelzijn. Projecten dienen onder marktomstandigheden een goed langetermijnperspectief te hebben. Projecten die de marktgerichtheid verbeteren zullen hoger gewaardeerd worden dan projecten die op dat punt neutraal zijn.Hierbij kan gedacht worden aan sluiting van kringlopen voor mineralen, het verminderen van het (netto) energieverbruik, het verminderen van de luchtvervuiling (fijn stof, ammoniak en overige broeikasgassen), het verminderen van vervoer, het verbeteren van diergezondheid en dierenwelzijn, het verminderen van natuur- en ruimtebeslag of een verhoging van de kwaliteit van de ruimte die in beslag genomen wordt. Daarbij dienen ruimtelijke gevolgen te passen binnen reconstructieplannen, als daar sprake van is. In meer economische zin gaat het om bijdragen aan het ontwikkelen van een markt voor hoogwaardige en duurzame dierlijke producten en het vergroten van het netto economisch voordeel voor bedrijven. Het laatste criterium ziet op de mate waarin het project uitstralingseffect kan hebben voor toepassing door andere ondernemingen. Hierbij is van belang in hoeverre het verwachte projectresultaat kan worden toegepast door andere bedrijven in dezelfde sector of zelfs in andere sectoren.

De overgang van een project vanuit de pilotfase naar een fase van commerciële toepassing is niet subsidiabel.

Om verwarring over het begrip ‘innovatieproject’ te voorkomen wordt hierbij benadrukt dat innovatieprojecten zich kenmerken door een aanzienlijk financieel, technisch of organisatorisch risico. De innovatieprojecten moeten een echte uitdaging vormen voor de desbetreffende bedrijven, sectoren of bedrijfskolom en concreet uitzicht bieden op een wezenlijke vooruitgang in inzichten, processen, of technische toepassingen. Toepassingen van een bestaand principe of concept in een andere sector of voor een ander product zonder dat sprake is van een ingrijpende wijziging of wezenlijk andere omstandigheden, is geen daadwerkelijke innovatie in de zin van deze regeling. Hetzelfde geldt voor toepassingen van een bestaand principe uit het buitenland zonder dat sprake is van ingrijpende wijzigingen of wezenlijk andere Nederlandse omstandigheden.

Er wordt een gelijktijdige beslissing genomen op aanvragen met betrekking tot soortgelijke projecten op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie.

De administratieve lasten per subsidieaanvraag worden voor de innovatieregeling begroot op € 11.718,–.

4. Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 2003 (artikel 37)

De Subsidieregeling nieuwe agrarische schadeverzekeringen 20033 (hierna: de subsidieregeling) vormt de basis voor de openstelling in Hoofdstuk V van het openstellingsbesluit en wordt hiermee voor de derde maal opengesteld. Conform de eis van de Europese Commissie in haar beschikking van 16 oktober 2003 (SG (2003) D/232294) is de eerste openstelling van de subsidieregeling van tevoren aangekondigd door middel van een vooraankondiging in het Supplement van het Publicatieblad van de Europese Unie van 21 oktober 2003 en een publicatie in de Financial Times van 22 oktober 2003. In deze aankondigingen is eveneens vermeld dat de subsidieregeling jaarlijks wordt opengesteld totdat het subsidieplafond is bereikt. Het subsidieplafond van de regeling bedraagt 50.000.000,– euro bij een maximale verzekerde waarde van 3.500.000.000,– euro. Op 17 maart 2004 is aan een tweetal verzekeraars een garantiesubsidie verleend. De totale verzekerde waarde bedraagt momenteel ruim 140.000.000,– euro. Het subsidieplafond is derhalve nog niet bereikt.

De publicatie van dit besluit is eveneens voorafgegaan door een aankondiging van de mogelijkheid om deel te nemen aan de derde openstelling van de subsidieregeling in het Supplement bij het Publicatieblad van de Europese Unie. Door deze brede aankondiging worden alle geïnteresseerde verzekeraars in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan de subsidieregeling. Na sluiting van de aanvraagperiode worden de aanvragen beoordeeld. Na beoordeling van de aanvragen worden de besluiten op de aanvragen conform artikel 12, tweede lid, van de subsidieregeling aan alle aanvragers tegelijk meegedeeld. Alvorens het besluit tot de verlening van de garantiesubsidie wordt genomen, sluit de Staat der Nederlanden, vertegenwoordigd door de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, conform artikel 9, derde lid, van de subsidieregeling een garantieovereenkomst met de verzekeraar.

De subsidieregeling zal ieder jaar worden opengesteld totdat het subsidieplafond uit deze regeling is bereikt. Ieder jaar zal daartoe een besluit tot vaststelling van de aanvraagperiode in de Staatscourant worden gepubliceerd. Dit besluit zal worden voorafgegaan door een aankondiging van de mogelijkheid om deel te nemen aan deze subsidieregeling in het supplement van het Publicatieblad waarin de aanbestedingen en overheidsopdrachten worden gepubliceerd.

De administratieve lasten per subsidieaanvraag worden voor deze regeling begroot op € 203,–.

5. Subsidieregeling jonge agrariërs (artikelen 38–39)

Op grond van artikel 3, eerste en tweede lid, van de Subsidieregeling Jonge Agrariërs, kan de minister het budget en de aanvraagperiode voor subsidie op grond van de Subsidieregeling Jonge Agrariërs openstellen. Dit openstellingsbesluit strekt daartoe. Daarnaast stellen verschillende provincies een additioneel subsidieplafond beschikbaar voor landbouwers die hun hoofdzetel in deze provincies hebben. De bedragen in artikel 43, tweede en derde lid, zijn inclusief 50% medefinanciering door de Europese Unie in het kader van het Plattelandsontwikkelingsprogramma. De openstellingsperiode loopt van 1 september tot en met 25 september 2006.

De administratieve lasten per subsidieaanvraag worden voor de Subsidieregeling jonge agrariërs begroot op € 311,–.

6. Slotopmerkingen

Het openstellingsbesluit bevat geringe additionele administratieve lasten ten opzichte van de basisregelingen. De administratieve lasten van dit openstellingsbesluit zijn door het ACTAL-college niet geselecteerd voor een ACTAL-toets.

Aanvraagformulieren en nadere informatie voor deze openstellingen zijn uiterlijk een week voor het begin van de aanvraagperiode verkrijgbaar via de website www.minlnv.nl/loket of telefonisch via het LNV-loket (0800-2233322).

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2001, 130; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 2

    Stcrt. 2001, 196; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 3

    Stcrt. 1997, 12; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 16 december 2004 (Stcrt. 246).

  • 4

    Stcrt. 2003, 203.

  • 5

    Stcrt. 2005, 71; (laatstelijk) gewijzigd bij ministeriële regeling van 10 juni 2005 (Stcrt. 112).

  • 6

    Stb. 481.

Naar boven