Protocol inzake de samenwerking op het gebied van voogdijvoorzieningen tussen Nederland en de Nederlandse Antillen

De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen

en

de Minister van Justitie van Nederland,

Gezamenlijk aangeduid als: de partijen,

Overwegende:

dat de bescherming van minderjarigen in de Nederlandse Antillen op grond van de artikelen 238 en 239, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen is opgedragen aan de voogdijraden;

dat de omstandigheden waaronder het optreden van de voogdijraad ter bescherming van minderjarigen noodzakelijk wordt geacht, onder meer tot uitdrukking worden gebracht in artikel 241, eerste lid, Boek 1, van het Burgerlijk Wetboek van de Nederlandse Antillen;

dat het wenselijk is om maatregelen te treffen in verband met de gezagsvoorziening voor de minderjarige, die alleen en onbegeleid de Nederlandse Antillen wenst te verlaten met de kennelijke bedoeling om zich in Nederland te vestigen, zonder dat er sprake is van gezinshereniging of anderszins aannemelijk gemaakt kan worden dat het verblijf in Nederland van korte duur zal zijn, ten gevolge waarvan deze minderjarige niet onder het wettelijke vereiste gezag komt te staan;

dat ter uitvoering van bovengenoemde maatregelen noodzakelijk is dat de raad voor de kinderbescherming in Nederland de onderzoekshandelingen verricht, die noodzakelijk zijn voor de gezagsvoorziening ten behoeve van minderjarigen, zoals bedoeld in de voorgaande overweging en daartoe op de meest doelmatige wijze samenwerkt met de voogdijraden in de Nederlandse Antillen;

dat ingevolge artikel 40 van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden vonnissen, door de rechter in Nederland, de Nederlandse Antillen of Aruba gewezen, en bevelen, door hem uitgevaardigd, mitsgaders grossen van authentieke akten, aldaar verleden, in het gehele Koninkrijk ten uitvoer kunnen worden gelegd, met inachtneming van de wettelijke bepalingen van het land, waar de tenuitvoerlegging plaatsvindt;

Gelet op:

Artikel 36 en 38, eerste lid, van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden en de beslissing van de Raad van Ministers van de Nederlandse Antillen d.d. 21 december 1998 inzake voogdijregeling;

Zijn het volgende overeengekomen:

Artikel 1

Voor de toepassing van dit protocol wordt verstaan onder minderjarigen: personen die de leeftijd van achttien jaren niet hebben bereikt.

Artikel 2

De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen treft, met inachtneming van de aan dit protocol gehechte richtlijnen inzake voogdij en de in de Nederlandse Antillen geldende wettelijke regelingen, maatregelen met betrekking tot gezagsvoorzieningen in de Nederlandse Antillen, voor de gevallen wanneer een in de Nederlandse Antillen verblijvende minderjarige, zich in Nederland wenst te vestigen en niet onder het vereiste wettelijke gezag staat of zal komen te staan.

Artikel 3

De Minister van Justitie van Nederland treft maatregelen in verband met gezagsvoorzieningen en daartoe strekkende onderzoeksactiviteiten in Nederland ten behoeve van de minderjarige, zoals bedoeld in artikel 2, die naar Nederland wenst te vertrekken, ten aanzien waarvan de voogdijraad in de Nederlandse Antillen een voorziening dan wel een daartoe strekkend onderzoek verzocht heeft.

Artikel 4

De Minister van Justitie van Nederland en de Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen dragen zorg voor een doelmatige en doeltreffende wederkerige informatievoorziening omtrent minderjarigen, zoals bedoeld in artikel 2, door de raad voor de kinderbescherming in Nederland en de voogdijraden in de Nederlandse Antillen.

Artikel 5

De voogdijraden in de Nederlandse Antillen en de raad voor de kinderbescherming in Nederland kunnen met inachtneming van dit protocol en de op basis hiervan opgestelde richtlijnen onderling werkafspraken maken. De partijen worden onverwijld in kennis gesteld van de gemaakte afspraken.

Artikel 6

Voor de uitvoering van dit protocol wordt de Secretaris van de voogdijraad op Curaçao aangewezen als centraal aanspreekpunt in de Nederlandse Antillen. In Nederland wordt de Directeur van de raad voor de kinderbescherming aangewezen als centraal aanspreekpunt.

Artikel 7

Partijen zullen de uitvoering en werking van dit protocol gedurende de eerste twee jaren na inwerkingtreding van dit protocol, halfjaarlijks evalueren. Na ommekomst van de eerste twee jaren zal jaarlijks worden geëvalueerd. Te dien einde kunnen partijen een evaluatiecommissie in het leven roepen.

Artikel 8

Elke partij mag dit protocol te allen tijde met inachtneming van een in overleg met elkaar te bepalen opzegtermijn, schriftelijk opzeggen.

Artikel 9

Dit protocol treedt in werking met ingang van 1 februari 2006 en zal worden gepubliceerd in de Staatscourant en de Curaçaosche Courant. Het protocol d.d. 29 maart 1999 (in werking getreden op 1 augustus 1999) vervalt hiermee.

Ten blijke waarvan de partijen dit protocol hebben ondertekend.

Gedaan te Willemstad op 11 januari 2006,
De Minister van Justitie van de Nederlandse Antillen,
D.A. Dick.
De Minister van Justitie van Nederland,
J.P.H. Donner.

Naar boven