Beleidsregel ontheffingverlening LZV 2006

Beleidsregel ontheffingverlening ten behoeve van de proef met langere of langere en zwaardere vrachtautocombinaties (Beleidsregel ontheffingverlening LZV 2006)

3 april 2006

Nr. VIZ 2006/3178

De Directie van de Dienst Wegverkeer,

Gelet op artikel 149a, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994, het Besluit ontheffingverlening exceptionele transporten;

Besluit:

Artikel 1

In deze beleidsregel wordt verstaan onder:

vrachtautocombinatie: bepaald samenstel van een trekkend voertuig met een of meer aanhangwagens. Onderscheiden kunnen onder meer worden: trekker-oplegger-middenasaanhangwagen, vrachtauto-aanhangwagen, waaronder vrachtauto-dolly-oplegger, en trekker-oplegger-oplegger, een zogenaamde B.-double;

Artikel 2

Deze beleidsregel is van toepassing op vrachtautocombinaties waarvoor door de Ambtelijke adviescommissie LZV een positief advies, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Instellingsbesluit Ambtelijke adviescommissie LZV1 , is gegeven of ingetrokken.

Artikel 3

1. Op basis van een positief advies van de Ambtelijke adviescommissie LZV, als bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het instellingsbesluit Ambtelijke adviescommissie LZV, keurt de Dienst Wegverkeer de vrachtautocombinatie overeenkomstig de in het tweede lid van dit artikel opgenomen eisen.

2. Eisen waaraan een vrachtautocombinatie moet voldoen:

a. Een te vormen vrachtautocombinatie bestaat uit een trekkende eenheid van de categorie N2 of N3 en een of meerdere eenheden van de categorie O3 of O4 als bedoeld in bijlage II, van richtlijn nr. 70/156/EEG;

b. De totale lengte van een vrachtautocombinatie mag inclusief uitrustingsdelen niet meer bedragen dan 25,25 m;

c. Een vrachtautocombinatie heeft een minimale lengte van de laadruimte, bedoeld in bijlage 1, onder 1.7 als bedoeld in richtlijn nr. 96/53/EG2 , van tenminste 18,00 m bedragen. Indien als laadeenheden containers worden gebruikt, dient het samenstel geschikt te zijn voor het vervoer van 3 TEU3 ;

d. De vrachtautocombinatie vertoont onder alle omstandigheden een stabiel weggedrag;

e. Het remsysteem van de voertuigen van een vrachtautocombinatie is voorzien van een antiblokkeersysteem en voldoet voor het overige tenminste aan richtlijn nr. 71/320/EEG4 , zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 88/194/EEG5 .

f. Een combinatie van oplegger en dolly wordt, met uitzondering van de totale lengte, beschouwd als een autonome aanhangwagen, bedoeld in bijlage 1, punt 2.2.3, van richtlijn 97/27/EG6 en dient te voldoen aan de eisen met betrekking tot de bijbehorende reminrichting.

g. De breedte van het zichtveld, aansluitend aan de rechterzijde van een vrachtautocombinatie, bedraagt bij naar rechts doorrijden van een cirkel met een buitenstraal van 14,50 m, ten minste 5 m over de gehele lengte van de vrachtautocombinatie; .

h. Een vrachtautocombinatie is geschikt voor de in de combinatie optredende krachten en belastingen. Indien de totale massa van de vrachtautocombinatie meer bedraagt dan 50.000 kg, zijn de trekkende voertuigen voorzien van een ontheffingsattest, waaruit de geschiktheid van het voertuig moet blijken voor de opgegeven waarde van de aangevraagde ontheffing.

i. De totale massa van de vrachtautocombinatie mag niet meer bedragen dan bedoeld in artikel 5.18.18, tweede lid, onderdeel b, van het Voertuigreglement, tenzij het trekkende motorvoertuig is voorzien van een hulpwegrij-inrichting, bedoeld in bijlage I. punt 2.14, van richtlijn nr. 97/27/EG.

j. Een samenstel van voertuigen beschikt over ten hoogste twee draaipunten.

k. De voertuigen van een samenstel zijn voorzien van zijdelingse afscherming, die voldoet aan het bepaalde in richtlijn 89/297/EEG7 , en is uitgevoerd als een doorlopend vlak.

l. Het trekkend motorvoertuig van een samenstel is voorzien van een afscherming aan de voorzijde als bedoeld in richtlijn nr. 2000/40/EG8 dan wel van een afscherming die dezelfde veiligheid biedt.

m. De voertuigen van een samenstel zijn voorzien van opspatafschermingen, die voldoen aan richtlijn 91/226/EG.

n. Het trekkend motorvoertuig beschikt over een motorvermogen van ten minste 5 x 10-3 kW per kg van de toegestane totale massa van een vrachtautocombinatie.

o. Het trekkend motorvoertuig beschikt over een motor die voldoet aan de emissie-eisen voor voertuigen die een eerste registratie hadden na 1 oktober 2001 (Euro-III, eisen, zoals vermeld in Rij A, van de tabellen onder 6.2.1, van richtlijn nr. 1999/96/EG9 ) met uitzondering van trekkende voertuigen die hebben deelgenomen aan de eerder gehouden proef en voldeden aan de ‘Voorwaarden voor proeven met langere en/of zwaardere vrachtwagens’ (Stcrt. 1999, nr. 218).

p. Indien het trekkende motorvoertuig is voorzien van zogenoemde ‘super-singles’ op de aangedreven as, is deze as voorzien van een Electronic Stability Programme (of daarmee gelijk te stellen inrichting) of een zogenaamde ‘Inner Safety Tube’.

q. Het trekkend motorvoertuig is voorzien van een brandstofverbruikmeter of on-boardcomputer of boordcomputer, die in staat is per afgelegd traject het brandstofverbruik tot in tienden van liters nauwkeurig weer te geven.

r. De voertuigen in een vrachtautocombinatie zijn voorzien van een doorlopende zijmarkering, bedoeld in ECE-reglement nr. 10410 , inclusief Amendment 1.

s. De stuurinrichting van trekkende eenheden is aan de linkerzijde in de cabine aangebracht, bedoeld in bijlage I, punt 1.3, van richtlijn nr. 70/311/EEG11 .

t. Het achterste voertuig van een vrachtautocombinatie is aan de achterzijde voorzien van een in retroreflecterend materiaal uitgevoerd waarschuwingsbord waarop de tekst ‘Let op’ en de totale lengte in meters van de vrachtautocombinatie is vermeld.

u. Een vrachtautocombinatie heeft een bestreken baan van ten hoogste 8 m, wanneer deze een cirkel rijdt met een buitenstraal van 14,50 m.

v. De voertuigen die deel uitmaken van een vrachtautocombinatie zijn zonder aanpassingen in te zetten in een standaard toegelaten combinatie met uitzondering van voertuigen die hebben deelgenomen aan de eerder gehouden proef en voldeden aan de ‘Voorwaarden voor proeven met langere en/of zwaardere vrachtwagens’ (Stcrt. 1999, nr. 218).

3. Van een keuring wordt schriftelijk bewijs geleverd.

Artikel 4

1. Naar aanleiding van een positief advies van de Ambtelijke adviescommissies LZV en het bewijs van keuring als bedoeld in artikel 3, derde lid, van deze beleidsregel kan een ontheffing worden verleend.

2. De in het eerste lid genoemde ontheffing wordt verleend indien door de wegbeheerders toestemming als bedoeld in artikel 149b, tweede lid, van de Wegenverkeerswet 1994 wordt verleend

3. De RDW verbindt aan de ontheffing bijzondere voorschriften.

4. De aanvrager van een ontheffing dient zijn aanvraag schriftelijk in te dienen op het door de Dienst Wegverkeer vastgesteld model aanvraagformulier.

5. Het aanvraagformulier wordt schriftelijk beschikbaar gesteld.

Artikel 5

Indien een positief advies van de Ambtelijke adviescommissie LZV, zoals bedoeld in artikel 4 van het Instellingsbesluit Ambtelijke adviescommissie LZV, wordt ingetrokken, wordt de ontheffing, bedoeld in artikel 3 van deze beleidsregel, op overeenkomstige wijze ingetrokken.

Artikel 6

Deze beleidsregel treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin hij wordt geplaatst en werkt terug tot 1 januari 2006.

Artikel 7

Deze beleidsregel wordt aangehaald als: Beleidsregel ontheffingverlening LZV 2006.

Deze beleidsregel zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Directie van de RDWde Algemeen Directeur, J.G. Hakkenberg.

Toelichting

Per 1 januari 2006 is de Wegenverkeerswet 1994 gewijzigd waardoor de juridische grondslag van de Beleidsregel ontheffingverlening LZV (Stcrt. 2003, 245) is komen te vervallen.

Aangezien de proef LZV en de daarop gebaseerde keuringen van vrachtautocombinaties en aanvragen van ontheffingen door ondernemers echter nog in volle gang is dient e.e.a. opnieuw te worden vastgesteld. Deze beleidsregel voorziet hierin. De beleidsregel wordt geactualiseerd naar de per 1 januari 2006 geldende regelgeving waarover hieronder kort meer, aangezien er materieel zijn geen veranderingen worden aangebracht.

Na een positief advies van de Ambtelijke adviescommissie LZV over een aanvraag voor een ontheffing voor een LZV zal het voertuig aan een technische keuring moeten worden onderworpen op basis van de in deze beleidsregel opgenomen eisen. Hierna wordt een keuringscertificaat afgegeven. De kosten hiervan komen op basis van artikel 149a, vierde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 voor rekening van de aanvrager van de ontheffing, nu deze technische keuring mede voorwaardelijk is voor het kunnen verlenen van de ontheffing.

In artikel 4 is geregeld dat de RDW een aanvraagformulier vaststelt en ter beschikking stelt. De aanvragen moeten schriftelijk worden ingediend. Voor het kunnen verlenen van ontheffingen is in een aantal gevallen thans op basis van artikel 149b, tweede lid van de Wegenverkeerswet 1994 afhankelijk van de toestemming van de respectievelijke wegbeheerders. Nu het hier om een proef gaat en tot op heden in deze gevallen altijd de ontheffingen voor toestemming worden voorgelegd aan de wegbeheerders, is dit ook expliciet opgenomen. Eveneneens expliciet geregeld is nu dat aan de ontheffing bijzondere voorschriften worden verbonden door de RDW.

Als gevolg van de wetwijziging is de RDW het enige bevoegde bestuursorgaan om op basis van artikel 5 de ontheffing in te trekken.

De Directie van de RDWde Algemeen Directeur,

J.G. Hakkenberg

  • 1

    Stcrt. 2003, 245.

  • 2

    Richtlijn nr. 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PbEG L 235).

  • 3

    TEU = Twenty Feet Equivalent, de standaardmaat van een ISO-container.

  • 4

    Richtlijn nr. 71/320/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 26 juli 1971 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de reminrichtingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 202).

  • 5

    Richtlijn nr. 88/194/EEG van de Commissie van 24 maart 1988 houdende aanpassing aan de vooruitgang van de techniek van Richtlijn 71/320/EEG.

  • 6

    Richtlijn nr. 97/27/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juli 1997 betreffende de massa’s en afmetingen van bepaalde categorieën motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan en tot wijziging van Richtlijn 70/156/EEG (PbEG L 233).

  • 7

    Richtlijn nr. 89/297/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 13 april 1989 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgeving van de Lid-Staten betreffende de zijdelingse bescherminginrichtingen bij bepaalde morvoertuigen en aanhangwagens daarvan (PbEG L 124).

  • 8

    Richtlijn nr. 2000/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 26 juni 2000 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten betreffende de beschermingsinrichting aan de voorzijde tegen klemrijden van motorvoertuigen en houdende wijziging van richtlijn 70/156/EEG van de Raad (Pb EG L 203).

  • 9

    Richtlijn nr. 1999/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 december 1999 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking en tot wijziging van richtlijn 88/77/EEG van de Raad (PbEG L 44).

  • 10

    VN ECE-reglement nr. 104 met uniforme eisen betreffende de goedkeuring van retroreflecterende markering voor zware en lange voertuigen en hun aanhangwagens, behorende bij de overeenkomst betreffende het aannemen van eenvormige technische eisen voor wielvoertuigen, uitrustingsstukken, en onderdelen die kunnen worden aangebracht en/of gebruikt op wielvoertuigen en de voorwaarden voor wederzijdse erkenning van goedkeuringen verleend op basis van deze eisen.

  • 11

    Richtlijn nr. 70/311/EEG van de Raad van 8 juni 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten betreffende de stuurinrichtingen van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan (Pb EG: 133).

Naar boven