Circulaire informatie over het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer

Aan: Bevoegde Gezaginstanties

Strekking: Informatie over het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer

Relatie met andere circulaire(s): N.v.t.

Bijlage(n): 1 Meetvoorschriften PER

Ingangsdatum: 1 april 2006

Datum: 28 maart 2006

Kenmerk: Nr. KVI 2006248798

Onderdeel: Directoraat-Generaal Milieubeheer, Klimaatverandering en Industrie, Programma Bedrijven & Overheden

Geacht college,

Met ingang van 1 april 2006 treedt voorschrift 2.1.2, onderdeel a, van bijlage 1 bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer in werking voor inrichtingen die voor 1 april 2001 al met PER reinigden. Dat betekent dat per die datum de immissie-concentratie van PER ter plaatse van gevoelige objecten en niet tot de inrichting behorende balkons, terrassen of tuinen, niet meer mag bedragen dan 0,25 mg/m3 als jaargemiddelde. Of aan deze immissieconcentratie-eis wordt voldaan, moet volgens voorschrift 2.1.3 van bedoelde bijlage binnen drie maanden na 1 april 2006 worden aangetoond aan het bevoegde gezag. Daartoe moet degene die de inrichting drijft, metingen (laten) verrichten die worden uitgevoerd met inachtneming van de voorschriften voor het meten in de buitenlucht uit bijlage 2 bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer.

Met de branchevereniging voor de textielreinigings bedrijven (NETEX) heeft het ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer vastgesteld dat de in bedoelde bijlage 2 gegeven voorschriften voor het meten in de buitenlucht tot aanmerkelijke lasten voor de betrokken inrichtingen leidt. Daarom is in samenwerking met die branchevereniging onderzoek gedaan naar een vereenvoudigde methode voor het meten in de buitenlucht. Voor het meten in de binnenlucht voorziet bedoelde bijlage al in een vereenvoudigde meetmethode.

Het onderzoek naar een vereenvoudigde methode voor het meten in de buitenlucht heeft begin dit jaar geleid tot een, naar het oordeel van NETEX, het ministerie van VROM en de VROM-Inspectie, doeltreffende methode. Die methode is tezamen met de al bestaande meetmethoden verwerkt in een nieuwe bijlage die onderdeel zal gaan uitmaken van het Activiteitenbesluit milieubeheer. Dat besluit is, zoals u ongetwijfeld weet, in het kader van de modernisering van de VROM-regelgeving in ontwikkeling en zal in het voorjaar van 2007 in werking treden.

Om de lasten voor de textielreingigingsbedrijven te beperken bij het voldoen aan voorschrift 2.1.2, onderdeel a, van bijlage 1 bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer verzoek ik u uit te gaan van de methoden voor het meten in de buitenlucht, zoals omschreven in de bij deze brief behorende bijlage. Dat betekent dat de drijver van een textielreinigingsbedrijf de keuze heeft om door middel van of de vereenvoudigde meetmethode of de methode met continu registrerende meetapparatuur. Voorts verzoek ik u de meetrapportages van de textielreinigingsbedrijven, die vooruitlopend op het inwerking treden van voorschrift 2.1.2, onderdeel a, van bijlage 1 bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer al metingen hebben (laten) verrichten op basis van het meetprotocol dat ten grondslag heeft gelegen aan bijgaande vereenvoudigde methode voor het meten in de buitenlucht, te accepteren als ware de metingen verricht volgens de vereenvoudigde meetmethode.

Ik vertrouw er op dat u aan het bovenstaande medewerking zult verlenen, te meer daar in het voorjaar van 2007 de vereenvoudigde methode voor het meten in de buitenlucht wettelijk zal zijn voorgeschreven.

Hoogachtend,
de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage 2, behorende bij het Besluit textielreinigingsbedrijven milieubeheer

1. Meetvoorschriften voor metingen in de binnenlucht

1.1. Methoden en meetinstrumentarium

a. Voor het bepalen van de PER-concentratie in de binnenlucht kan één van de volgende methoden worden toegepast:

b. methode met adsorptiemateriaal, of

c. methode met continu registrerende meetapparatuur.

1.1.1. Methode met adsorptiemateriaal

1. Voor binnenluchtmetingen wordt gebruik gemaakt van monsterneming door middel van adsorptiemateriaal in buisjes of badges.

2. De toe te passen buisjes dan wel badges hebben een detectielimiet van 0,1 mg/m3 of lager, en zijn volgens een schriftelijke verklaring van de fabrikant of leverancier geschikt voor de toepassing bij deze meetmethode.

3. Bij de toepassing van buisjes of badges worden de door de fabrikant of leverancier opgestelde gebruiksvoorschriften in acht genomen.

4. De bemonstering van de binnenlucht kan zowel passief als actief plaatsvinden.

In geval van actieve bemonstering vindt deze plaats met een daartoe geschikte pomp.

5. De gasconcentratie in de binnenlucht wordt daarbij na analyse van de koolbuisjes berekend uit het quotiënt van de aangetroffen hoeveelheid PER in de bemonstering en het totaal doorgezogen luchtvolume.

6. De meettijd bedraagt tenminste één week.

1.1.2. Methode met continu registrerende meetapparatuur

1. Voor binnenluchtmetingen kan gebruik worden gemaakt van continu registrerende meetapparatuur, zoals een infraroodspectrometer, die een detectielimiet heeft van 0,1 mg/m3 of lager.

2. Gemeten wordt gedurende ten minste één hele werkdag waarbij het begin van een meting ligt op ten minste één uur vóór de start van de bedrijfsvoering en het einde van een meting ligt op één uur na het beëindigen van de bedrijfsvoering.

1.2. Bepaling weekgemiddelde immissieconcentratie

1. Bij toepassing van de methode, bedoeld onder 1.1.1, wordt met de buisjes of badges een gemiddelde immissieconcentratie gemeten over de meetperiode.

2. Bij toepassing van de methode, bedoeld onder 1.1.2, wordt de weekgemiddelde immissieconcentratie vervolgens berekend door de gemiddelde gemeten immissieconcentratie tijdens de bedrijfsvoering te vermenigvuldigen met het quotiënt van het totaal aantal bedrijfsuren op weekbasis en het totaal aantal uren in een week dat 168 uur bedraagt.

3. De gemeten of berekende immissieconcentratie volgens methode 1.1.1 of 1.1.2 mag uitsluitend voor de gevoelige objecten worden gecorrigeerd met de expositieduur, op basis van de gemiddelde verblijfstijd in zodanig object die redelijkerwijs mag worden verondersteld.

1.3. Weerscondities

1. Weerscondities zijn van invloed op de mate en de snelheid van verdunning van uit de inrichting geëmitteerde PER-dampen. De geëmitteerde PER-dampen kunnen via openstaande ramen in aangrenzende ruimtes komen en de kwaliteit van de binnenlucht beïnvloeden.

2. De metingen worden zoveel mogelijk uitgevoerd onder de op de meetplaats van toepassing zijnde meest voorkomende weerscondities met betrekking tot windrichting en windsnelheid.

3. Voor het vaststellen van de meest voorkomende windcondities wordt gebruik gemaakt van de jaargegevens van het KNMI weerstation dat het dichtste bij de inrichting ligt. Deze gegevens worden in het meetverslag vermeld.

1.4. Meetplaats

1. De te bemonsteren ruimte is een ruimte waar personen verblijven of werkzaam zijn en grenst, voor zover mogelijk, direct aan de inrichting.

2. De plaats van monsterneming wordt vrij in de betreffende ruimte gepositioneerd op een zodanige plaats dat gassen kunnen worden bemonsterd. De lucht dient er ongehinderd omheen te kunnen circuleren, dus niet tegen muren aan, niet in hoeken en op niet minder dan 50 cm afstand van vloer, wanden en plafond.

3. In geval van monsterneming met behulp van buisjes of badges zijnen deze gedurende de voorgeschreven meettijd, in de betreffende ruimte op dezelfde plek aanwezig.

1.5. Omstandigheden bemonsterde ruimte

1. Gedurende de bemonsteringsperiode mogen de gebruikers van een te bemonsteren ruimte teneinde beïnvloeding van de meetwaarde tegen te gaan geen gebruik maken van oplosmiddelhoudende materialen, zoals verven, poetsmiddelen, boenwas en lijmen.

2. De individuele omstandigheden in een bemonsterde ruimte ten tijde van de meting wordt vastgelegd. Het betreft daarbij informatie over de duur van de aanwezigheid van personen en de wijze en tijdsduur van eventuele ventilatie in de ruimte.

2. Meetvoorschriften voor metingen in de buitenlucht

2.1. Methoden en meetinstrumentarium

Voor het bepalen van de PER-concentratie in de buitenlucht kan één van de volgende methoden worden toegepast:

a. methode met adsorptiemateriaal, of

b. methode met continu registrerende meetapparatuur.

2.1.1. Meetmethode met adsorptiemateriaal

1. Voor de metingen wordt gebruik gemaakt van monsterneming door middel van adsorptiemateriaal in buisjes of badges.

2. De toe te passen buisjes of badges hebben een detectielimiet van 0,1 mg/m3 of lager, en zijn volgens een schriftelijke verklaring van de fabrikant of leverancier geschikt voor de toepassing bij deze meetmethode.

3. Bij de toepassing van buisjes of badges worden de door de fabrikant of leverancier opgestelde gebruiksvoorschriften in acht genomen.

4. De bemonstering van de buitenlucht kan zowel passief als actief plaatsvinden. In geval van actieve bemonstering vindt deze plaats met een daartoe geschikte pomp.

5. De gasconcentratie in de buitenlucht wordt daarbij na analyse van de koolbuisjes berekend uit het quotiënt van de aangetroffen hoeveelheid PER in de bemonstering en het totaal doorgezogen luchtvolume.

6. De meettijd bedraagt ten minste twee weken.

2.1.2. Methode met continu registrerende meetapparatuur

1. De immisieconcentratiemetingen worden uitgevoerd met continu registrerende meetapparatuur, zoals een infraroodspectrometer, die een detectielimiet heeft van 0,1 mg/m3 of lager.

2. Gemeten wordt gedurende ten minste één hele werkdag, waarbij het begin van een meting ligt op ten minste één uur vóór de start van de bedrijfsvoering en het einde van een meting ligt op één uur na het beëindigen van de bedrijfsvoering op die werkdag.

3. Een meting als bedoeld onder 2, wordt uitgevoerd bij de meest voorkomende windcondities.

4. Indien een gevoelig object zich niet aan de lijzijde van de meest voorkomende windrichting bevindt, wordt een meting uitgevoerd gedurende een tweede hele werkdag bij een tegenovergestelde windrichting.

2.2. Weerscondities

1. De weerscondities zijn van invloed op de mate en de snelheid van verdunning van uit de inrichting geëmitteerde PER-dampen.

2. Bij de methode met continu registrerende meetapparatuur worden de metingen zoveel mogelijk uitgevoerd onder de op de meetlocatie van toepassing zijnde meest voorkomende weerscondities met betrekking tot windrichting en windsnelheid.

3. Voor het vaststellen van de meest voorkomende windcondities wordt gebruik gemaakt van de jaargegevens van het KNMI weerstation dat het dichtste bij de locatie is gelegen. Deze gegevens worden in een meetverslag vermeld.

4. De metingen worden uitgevoerd onder weerscondities die geen bijzondere beïnvloeding kunnen uitoefenen op de meetwaarden. Van zodanige weerscondities is sprake als er geen neerslag valt en het niet mistig is.

5. Bij de methode met adsorptiemateriaal wordt geen rekening gehouden met afwijkende weerscondities.

2.3. Meetplaats

1. De monstername vindt plaats in de buitenlucht. Bij de keuze van een meetplaats wordt in beschouwing genomen:

a. de afstand van het emissiepunt tot het dichtstbijgelegen gevoelige object, en

b. de te verwachten wijze van emissie (concentratieverloop in de tijd, tijdsduur).

2. In een lijst wordt een overzicht gegeven van aanwezige of mogelijke emissieplaatsen en gevoelige objecten (immissiepunten), overeenkomstig de Selectielijst meetplaatsen PER- immisiemeting, bedoeld in 2.5. Per emissieplaats wordt de omvang van de emissie ingeschat.

3. De afstand tot een gevoelig object wordt bepaald of ingeschat, in een tabel opgenomen en in de volgende categorieën ingedeeld:

* < 5 meter

* 5–15 meter

* 15–25 meter

* > 25 meter

Uit deze tabel wordt een selectie gemaakt van de gevoelige objecten die de meeste relevantie hebben.

4. Een meting vindt plaats ter plaatse van de geselecteerde gevoelige objecten. Indien dit niet ook de perceelsgrens is, vindt ook op de perceelgrens een meting plaats tenzij dit om praktische redenen niet mogelijk is. In dat geval wordt een plaats genomen die zo dicht mogelijk bij de perceelsgrens ligt.

5. De exacte plaats van elke meetplaats wordt geregistreerd.

6. Als gevoelige objecten worden de volgende plaatsen aangemerkt:

a. te openen ramen, deuren en ventilatieroosters

b. terrassen;

c. balkons;

d. tuinen, en

e. perceelsgrens.

7. Ter plaatse van een geselecteerde meetplaats wordt het meetinstrumentarium bevestigd.

2.4. Berekening jaargemiddelde immissieconcentratie

1. Bij de methode met continu registrerende meetapparatuur wordt de jaargemiddelde immissieconcentratie bepaald door de gemeten gemiddelde immissie te vermenigvuldigen met het quotiënt van het totaal aantal bedrijfsuren op jaarbasis en het totaal aantal uren in een jaar. Het totaal aantal uren in een jaar bedraagt 8760 uren.

2. Vervolgens wordt de gemeten immissie gecorrigeerd met de expositieduur die redelijkerwijs mag worden verondersteld, op het gevoelige object. De toe te passen expositieduur wordt ter goedkeuring aan het bevoegd gezag voorgelegd. In het meetrapport wordt zowel de niet gecorrigeerde als de gecorrigeerde waarde van de berekende jaargemiddelde immissie vermeld.

3. De gemeten gemiddelde immissie is het gewogen gemiddelde van de gemeten immissies op de meetdagen, waarbij als weegfactor de procentuele verdeling op jaarbasis van de op de meetdagen heersende windcondities wordt gekozen.

4. Bij de methode met adsorptiemateriaal is de jaargemiddelde immissieconcentratie gelijk aan de gemiddelde concentratie die gedurende twee weken gemeten wordt.

2.5. Selectielijst meetplaatsen PER-immisiemeting

1 Monsternameprotocol buitenmeting

C-31

1.1 Selectielijst meetplaatsen PER-imissiemeting

Bedrijfscode :

Locatie :

Beoordelaar :

imissiepunt

Mate

Afstand kritisch object tot imissiepunt

1

2

3

4

1

O O O

O O O

O O O

O O O

O O O

2

O O O

O O O

O O O

O O O

O O O

3

O O O

O O O

O O O

O O O

O O O

4

O O O

O O O

O O O

O O O

O O O

5

O O O

O O O

O O O

O O O

O O O

Selectie

JA / NEE

JA / NEE

JA / NEE

JA / NEE

Omschrijving gevoelige objecten:

1 =

2 =

3 =

4 =

Opmerkingen:

– de mate van imissie wordt ingeschat op basis van ervaring en deskundigheid van de beoordelaar

– de afstanden tot gevoelige objecten worden geschat en ingedeeld in de volgende groepen

O O O ≥ 25 m M O O = 15–25 m M M O = 5–15 m M M M ≤ 5 m

– op de geselecteerde plaatsen dienen metingen met behulp van PEM te worden uitgevoerd

3. Bedrijfsomstandigheden in de inrichting tijdens binnen- en buitenmetingen

Voor het verkrijgen van een reëel beeld van de immissieconcentraties op leefniveau worden de metingen onder representatieve bedrijfsomstandigheden uitgevoerd. Daarbij worden de volgende aspecten in acht genomen en worden in het meetverslag vastgelegd:

1. Gedurende de meetdagen wordt de reinigingsmachine met de gangbare capaciteit beladen en gebruikt.

2. Gedurende een meetdag worden ten minste 4 tot ten hoogste 9 charges textiel gereinigd.

3. Gegevens met betrekking tot aantal gereinigde charges worden opgenomen in het logboek milieuzorg.

4. De tijdens de meetdag gereinigde textiel wordt gelijktijdig met het reinigen op de aanwezige opmaakapparatuur op een in het betrokken bedrijf gangbare wijze opgemaakt met behulp van stoom.

5. In afwijking van het onder 1 gestelde, worden de reinigingsmachines beladen en gebruikt met een voor het individuele textielreinigingsbedrijf gangbare gemiddelde beladingsgraad. Deze wordt berekend aan de hand van de jaarproductie van in PER gereinigde kleding (in koolwaterstoffen, natgereinigde en natgewassen textiel buiten beschouwing gelaten), de totale machinecapaciteit (uitsluitend PER-reinigingsmachines) en het aantal reinigingscharges in deze PER-machines op jaarbasis

6. Gegevens met betrekking tot de beladingsgraad worden opgenomen in het logboekmilieuzorg.

7. Voorts worden gegevens vastgelegd omtrent:

a. onder welke omstandigheden de textiel in de reinigingsmachine wordt gedroogd (droogtijd, droogtemperatuur en de PER-concentratie boven het pas geloste textiel), en

b. de verversingsgraad van de lucht in de werkruimte, alsmede van de ruimte waarin de reinigingsmachine staat opgesteld.

Naar boven