Mandaatbesluit personele aangelegenheden LNV
3 maart 2006
Nr. P&O/SJZ 2006-877
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,
Besluit:
Artikel 1
Gemandateerd zijn de hieronder beschreven bevoegdheden. De bevoegdheden die niet beschreven zijn, zijn voorbehouden aan de directeur P&O.
Artikel 2
De in bijlage 1 bij dit besluit genoemde functionarissen zijn binnen de grenzen van het departementale personeelsbeleid gemachtigd tot het behandelen en afdoen van personeelsaangelegenheden hun directie of dienst en de daaronder ressorterende diensten en instellingen betreffende, zoals aangegeven in bijlage 2 bij dit besluit.
Artikel 3
De in artikel 2 bedoelde functionarissen kunnen bepalen dat personeelsaangelegenheden als bedoeld in artikel 2 onder hun verantwoordelijkheid zullen worden behandeld en afgedaan door functionarissen die nader door hen worden aangewezen nadat voor deze aanwijzing de instemming van de directeur Personeel en Organisatie is verkregen.
Artikel 4
Bij het behandelen en afdoen van personeelsaangelegenheden als bedoeld in artikel 2 worden – onverminderd het bepaalde in algemeen verbindende voorschriften en regelingen, richtlijnen en aanwijzingen die van algemene strekking zijn voor personen werkzaam in de rijksdienst – de door of namens de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit gegeven richtlijnen in acht genomen.
Artikel 5
1. De ondertekening van stukken betrekking hebbende op het behandelen en afdoen van personeelsaangelegenheden als bedoeld in artikel 2 luidt:
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
voor deze:
DE DIRECTEUR…..
2. In de gevallen als bedoeld in artikel 3 luidt de ondertekening als aangegeven in het eerste lid onder de toevoeging van het woord: loco.
DE MINISTER VAN LANDBOUW, NATUUR EN VOEDSELKWALITEIT,
voor deze:
DE DIRECTEUR…..
loco
Artikel 6
De in artikel 2 bedoelde functionarissen rapporteren periodiek aan de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit over het door hen gevoerde personeelsbeleid, in overeenstemming met de ter zake van deze verslaglegging door of namens de Minister gegeven richtlijnen.
Artikel 7
Door of namens de in artikel 2 bedoelde functionarissen worden met betrekking tot personeelsaangelegenheden als bedoeld in dat artikel aan de directeur Personeel en Organisatie alle gegevens verstrekt die deze nodig acht voor de uitoefening van zijn functie.
Artikel 8
Dit besluit treedt in werking op 1 mei 2006. Hiermee vervallen de besluiten van 1 november 1991 (P91-12140), 1 december 1996 (P&O 96.6373) en 1 december 1996 (P&O 96.6374). Hiermee vervalt ook de basis voor eventueel verstrekte ondermandaten en alle overige verstrekte personeelsmandaten die gebaseerd zijn op een ander besluit dan dit besluit.
Artikel 9
Dit besluit kan worden aangehaald als ‘Mandaatbesluit personele aangelegenheden LNV’.
Den Haag, 3 maart 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit
voor deze:
de Secretaris-Generaal, C.J. Kalden.
Bijlage 1
Functionarissen aan wie mandaat tot behandeling en afdoening van personeelsaangelegenheden is verleend
– De directeur Auditdienst
– De directeur Bureau Bestuursraad
– De directeur Financieel-Economische Zaken
– De directeur Informatiebeleid en Facilitaire Zaken
– De directeur Personeel en Organisatie
– De directeur Voorlichting
– De directeur Industrie en Handel
– De directeur Internationale Zaken
– De directeur Juridische Zaken
– De directeur Kennis
– De directeur Landbouw
– De directeur Natuur
– De directeur Platteland
– De directeur Regionale Zaken
– De directeur Visserij
– De directeur Voedselkwaliteit en Diergezondheid
– De directeur Innovatienetwerk
– De directeur Algemene Inspectiedienst
– De directeur Dienst ICT – Uitvoering
– De directeur Dienst Landelijk Gebied
– De directeur Plantenziektenkundige Dienst
– De directeur Dienst Regelingen LNV
– De Inspecteur Generaal Voedsel en Warenautoriteit
Bijlage 2
Algemene bepalingen
0.1. De bevoegdheden die zijn toegekend volgens dit mandaat en de uitoefening daarvan binnen de overige richtlijnen en aanwijzingen uitgevaardigd door de directie Personeel en Organisatie, zullen jaarlijks worden gemonitord.
0.2. De gemandateerde oefent de bevoegdheid niet uit, indien de aard of de inhoud van een besluit een zodanig gewicht heeft dat het door de mandaatgever behoort te worden afgedaan.
0.3. De gemandateerde oefent de gemandateerde bevoegdheid niet uit indien de betrokken personeelsaangelegenheid ook of uitsluitend hem zelf betreft.
1. Werving en selectie
1.1. Het werven en selecteren van interne en externe sollicitanten voor de vervulling van vacatures.
2. Aanstelling, indienstneming en benoemingen
2.1. Het aanstellen in tijdelijke en vaste dienst van medewerkers, voor zover het betreft functies waaraan een bezoldigingsniveau is verbonden tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984 en uitgezonderd MT-leden. Beoogde MT-leden worden na voordracht van de gemandateerde aangesteld en/of benoemd door de Secretaris-Generaal.
Onder MT lid wordt verstaan lid van een centraal of landelijk management team.
2.2. Het inschakelen van uitzendkrachten.
2.3. Het in dienst nemen van personeel in het kader van werkgelegenheidsverruimende maatregelen.
2.4. Het behandelen van aangelegenheden met betrekking tot stagiairs.
2.5. Het afnemen van de eed of de belofte zoals bedoeld in artikel 51 ARAR.
3. Functie en Formatie
3.1. Het, met inachtneming van het bepaalde ten aanzien van functiewaardering, vaststellen van het formatieplan.
3.2. Het vaststellen van de functiewaardering tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984, voor zover het gaat om functies niet behorende tot het managementteam. De directie Personeel en Organisatie kan de functiewaardering toetsen en daarover bindend advies uitbrengen.
3.3. Het behandelen van de bedenkingen op grond van de Regeling bezwarenprocedure functiewaardering tot schaal 15, met uitzondering van de functies behorende tot het managementteam.
4. Opdragen van functies en verplaatsingen
4.1. Het – al dan niet op verzoek van de betrokkene – opdragen van een (andere) functie, uitgezonderd MT-leden.
4.2. Het – al dan niet op verzoek van de betrokkene – verplaatsen van personeelsleden, uitgezonderd MT-leden.
5. Bezoldiging c.a.
5.1. Het toekennen van de salarisschaal aan personeelsleden in tijdelijke en vaste dienst tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984, uitgezonderd MT-leden.
5.2. Het al dan niet toekennen van een salarisverhoging als bedoeld in artikel 7 van het BBRA 1984, aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984.
5.3. Het al dan niet toekennen van een salarisverhoging als bedoeld in artikel 8, van het BBRA 1984, aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984.
5.4. Het toekennen van een eenmalige of periodieke toeslag als bedoeld in artikel 22a van het BBRA 1984 ‘bij wijze van functioneringstoelage’ alsmede ‘bij wijze van gratificatie’, aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984.
5.5. Het toekennen van een toelage in verband met het waarnemen van een hoger gewaardeerde functie als bedoeld in artikel 14 van het BBRA 1984, aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984.
5.6. Het toekennen van een toelage in verband met het werken op ongebruikelijke uren als bedoeld in artikel 17 van het BBRA 1984 aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984, met uitzondering van het vaststellen van een afwijkende dan wel aanvullende regeling als bedoeld in artikel 17, negende lid van het BBRA 1984.
5.7. Het toekennen van een toelage aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984 in verband met het werken onder bezwarende omstandigheden als bedoeld in artikel 17b van het BBRA 1984, met uitzondering van:
– het vaststellen van een functielijst als bedoeld in artikel 17b, derde lid;
– het vaststellen van een afwijkende dan wel aanvullende regeling als bedoeld in artikel 17b, zesde lid;
– het incidenteel toekennen van een vergoeding als bedoeld in artikel 17b, zevende lid van het BBRA 1984.
5.8. Het toekennen van een consignatievergoeding als bedoeld in artikel 18a van het BBRA 1984 aan personeelsleden bezoldigd tot salarisschaal 15 van het BBRA 1984, met uitzondering van:
– het toekennen van een vaste toelage als bedoeld in artikel 18a vierde lid;
– het vaststellen van een afwijkende dan wel aanvullende regeling als bedoeld in artikel 18a zesde lid van het BBRA 1984.
5.9. Het toekennen van een overwerkvergoeding als bedoeld in artikel 23 van het BBRA 1984, met uitzondering van het vaststellen van een afwijkende dan wel aanvullende regeling als bedoeld in artikel 23 elfde lid van het BBRA 1984.
5.10. Het beoordelen of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 14 van het ARAR.
6. Ontslag
6.1. Het beëindigen van het dienstverband van in tijdelijke en vaste dienst aangestelde personen op aanvraag van de betrokkene, tenzij die bevoegdheid is voorbehouden aan de Kroon.
6.2. Het verlenen van ontslag op grond van ongeschiktheid tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte als bedoeld in artikel 98, eerste lid sub f van het ARAR, tenzij die bevoegdheid is voorbehouden aan de Kroon.
7. Schorsing en ordemaatregelen
7.1. Het toepassen van schorsing als ordemaatregel als bedoeld in artikel 91 van het ARAR. Hiervan wordt direct melding gemaakt bij de directie Personeel en Organisatie.
7.2. Het ontzeggen van de toegang en het vaststellen van maatregelen van orde als bedoeld in artikel 77 van het ARAR.
8. Vakantie en verlof
8.1. Het verlenen en afkopen van vakantie, als bedoeld in de artikelen 22 t/m 25 van het ARAR.
8.2. Het verlenen van buitengewoon verlof van korte duur als bedoeld in de artikelen 33 t/m 33i van het ARAR.
8.3. Het verlenen van buitengewoon verlof van lange duur, uitsluitend in het persoonlijk belang als bedoeld in de artikelen 34, derde lid van het ARAR, tenzij die bevoegdheid is voorbehouden aan de Kroon.
9. Dienst en werktijden
9.1. Het vaststellen van een werktijdregeling als bedoeld in artikel 21, eerste lid ARAR.
9.2. Het op aanvraag of met instemming van betrokkene wijzigen van de arbeidstijd, waaronder mede begrepen de aanvraag als bedoeld in artikel 21, tweede lid (FAD), artikel 21a (PAS) alsmede 21b (deeltijd) van het ARAR.
9.3. Het gedurende een kalenderjaar geheel of gedeeltelijk toewijzen respectievelijk afwijzen van een IKAP aanvraag op grond van artikel 21c van het ARAR.
10. Arbeidsgezondheidskundige begeleiding, rechten en verplichtingen bij ziekte en arbeidsongeschiktheid
10.1. Het uitvoering geven aan arbeidsgezondheidskundige begeleiding op grond van de bepalingen in hoofdstuk VI van het ARAR en de Arbeidsomstandighedenwet.
11. Vergoedingen en uitkeringen
11.1. Het toepassing geven aan de Regeling Telefoonkosten.
11.2. Het schadeloos stellen, vergoeden van kosten of overigens verlenen van een geldelijke tegemoetkoming als bedoeld in artikel 69, eerste lid van het ARAR tot een bedrag van 1000 euro.
11.3. Het toekennen van vergoedingen en gratificaties als bedoeld in de ‘Regeling Vergoeding Bedrijfshulpverlening LNV’.
11.4. Het toekennen van een ambtsjubileumgratificatie als bedoeld in artikel 79, eerste lid van het ARAR.
11.5. Het toekennen van een diensttijdgratificatie als bedoeld in artikel 79, tweede lid van het ARAR.
11.6. Het doen uitbetalen van een bedrag overeenkomstig artikel 102, tweede lid van het ARAR (smartengeld bij het overlijden van de ambtenaar).
12. Rechten en verplichtingen bij reorganisaties
12.1. Het toepassen van het gestelde in hoofdstuk VII van het ARAR met inachtneming van de bij dit ministerie geldende nadere richtlijnen.
13. Scholingsaangelegenheden
13.1. Het uitvoeren van de Scholingsregeling LNV 2000.
13.2. Het opleggen van een verplichting tot het volgen van scholing.
14. Dienstreizen
14.1. Het uitvoeren van het Reisbesluit Binnenland, de Reisregeling Binnenland met uitzondering van het toepassen van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 16 van het Reisbesluit Binnenland.
14.2. Het uitvoeren van het Reisbesluit Buitenland, de Reisregeling Buitenland met uitzondering van het toepassen van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 14 en het treffen van een bijzondere regeling als bedoeld in artikel 15 van het Reisbesluit Buitenland.
15. Verplaatsingskostenvergoeding
15.1. Het opleggen van de verplichting tot het wonen in of nabij de standplaats, als bedoeld in artikel 55 van het ARAR en het ontheffen van die verplichting.
15.2. Het uitvoeren van het Verplaatsingskostenbesluit 1989 en de Verplaatsingskostenregeling 1989 met uitzondering van het toepassen van de hardheidsclausule als bedoeld in artikel 15 van het Verplaatsingskostenbesluit 1989.
16. Overige rechten en verplichtingen van de ambtenaar
16.1. Het beoordelen, toelaten of verbieden van nevenwerkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 61 van het ARAR.
16.2. Het verlenen van toestemming tot deelname aan aannemingen en leveringen ten behoeve van openbare diensten als bedoeld in artikel 62, eerste lid van het ARAR.
16.3. Het nemen van een beslissing inzake het aannemen van giften en geschenken als bedoeld in artikel 64, eerste lid van het ARAR.
16.4. Het verplichten van de ambtenaar tot gehele of gedeeltelijke vergoeding van de door de dienst geleden schade als bedoeld in artikel 66 van het ARAR.
16.5. Het beoordelen of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 73 van het ARAR.
16.6. Het beoordelen of zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 104a van het ARAR (vermissing van de ambtenaar).