Instellingsbesluit College Deskundigheid Financiële Dienstverlening

Besluit van 13 maart 2006 , nr. 06.000845, houdende instelling van een College Deskundigheid Financiële Dienstverlening

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op de voordracht van Onze Minister van Financiën van 7 maart 2006, nr. FM 2006-0031 M;

Gelet op artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder:

a. wet: de Wet financiële dienstverlening;

b. besluit: het Besluit financiële dienstverlening;

c. Onze Minister: Onze Minister van Financiën;

d. College: het College Deskundigheid Financiële Dienstverlening, bedoeld in artikel 2.

Artikel 2

Er is een College Deskundigheid Financiële Dienstverlening.

Artikel 3

1. Het College adviseert of ondersteunt Onze Minister desgevraagd of uit eigen beweging met betrekking tot:

a. de vaststelling van de toetstermen, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van het besluit;

b. de vaststelling van de wijze waarop wordt voldaan aan de eindtermen, bedoeld in bijlage 6 van het besluit, zoals voorgeschreven in artikel 72, eerste en tweede lid, van het besluit;

c. de vaststelling van de toetstermen met betrekking tot permanente educatie, bedoeld in artikel 19, tweede lid, van het besluit, alsmede de wijze waarop daaraan kan worden voldaan;

d. de toewijzing of afwijzing van een aanvraag om erkenning, bedoeld in artikel 20, eerste lid, van het besluit;

e. het verbinden van voorschriften aan een erkenning, bedoeld in artikel 20, derde lid, van het besluit;

f. de intrekking van een erkenning, bedoeld in artikel 20, vierde lid, van het besluit;

g. het toezicht op de naleving van de van toepassing zijnde voorschriften door erkende exameninstituten;

h. de aanwijzing van diploma’s op grond van artikel 72, derde lid, van het besluit.

2. Op verzoek van Onze Minister of de toezichthouder, bedoeld in artikel 1, onderdeel cc, van de wet adviseert het College over in dat verzoek nader te specificeren onderwerpen met betrekking tot de in het eerste en tweede lid genoemde onderwerpen.

Artikel 4

1. Het College bestaat uit een voorzitter en vier leden.

2. Het College kan zich bij de uitvoering van zijn taken laten ondersteunen op een door het College te bepalen wijze.

3. Onze Minister benoemt, na voordracht van het College, de voorzitter en de leden van het College.

Artikel 5

De leden van het College worden benoemd voor een termijn van drie jaar en zijn éénmaal herbenoembaar.

Artikel 6

1. De voorzitter en de overige leden van het College wordt een vaste beloning als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit toegekend. Deze beloning bedraagt € 1050 per maand voor de voorzitter van het College en € 600 per maand voor de overige leden.

2. Indien de taakbelasting van andere personen die werkzaamheden voor het College verrichten daartoe aanleiding geeft, kan ook aan deze personen een vaste beloning als bedoeld in het eerste lid worden toegekend.

3. De minister kan de beloning, bedoeld in het eerste lid, jaarlijks opnieuw vaststellen.

4. De voorzitter, de overige leden van het College en andere personen die werkzaamheden voor het College verrichten, hebben overeenkomstig het Reisbesluit binnenland recht op vergoeding wegens reis- en verblijfkosten.

Artikel 7

Na beëindiging van de werkzaamheden draagt het College het archief over aan het Ministerie van Financiën.

Artikel 8

1. Het besluit van Onze Minister van 19 oktober 2005, nr. FM 2005-02519 M tot tijdelijke instelling van het Adviescollege Deskundigheid Financiële Dienstverlening (Stcrt. 2005, 206) wordt ingetrokken.

2. Na inwerkingtreding van dit besluit berust het besluit van Onze Minister van 25 november 2005, nr. FM 2005-02778 M, tot benoeming van de leden van het Adviescollege Deskundigheid Financiële Dienstverlening (Stcrt. 2005, 232) op artikel 4, derde lid, van dit besluit.

Artikel 9

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 10

Dit besluit wordt aangehaald als: Instellingsbesluit College Deskundigheid Financiële Dienstverlening.

Onze Minister van Financiën is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende nota van toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

‘s-Gravenhage, 13 maart 2006 Beatrix
De Minister van Financiën, G. Zalm.

Toelichting

Algemeen

De Wet financiële dienstverlening (Wfd) en het daarop gebaseerde Besluit financiële dienstverlening (Bfd) geven voorschriften omtrent diploma’s die door werknemers van financiële dienstverleners, die zich rechtstreeks bezighouden met financiële dienstenverlening, en door leidinggevenden van financiële dienstverleners moeten worden behaald en omtrent de eindtermen die gelden voor de examens die leiden tot afgifte van dergelijke diploma’s. Door het met goed gevolg afleggen van examens bij een erkend exameninstituut kan de toezichthouder, de Autoriteit Financiële Markten (AFM), beoordelen of werknemers over voldoende deskundigheid en leidinggevenden over voldoende vakbekwaamheid beschikken om consumenten op een adequate en betrouwbare wijze financiële diensten te kunnen leveren.

Adviestaken

De Minister van Financiën heeft op grond van de Wfd verschillende uitvoeringstaken ten aanzien van de examinering. Deze taken zijn van een zodanig technische aard, dat de minister zich hierbij laat adviseren en ondersteunen door een College. Dit besluit voorziet in de definitieve instelling van dat College. Vooruitlopend op de inwerkingtreding van de Wfd en het Bfd is in de Staatscourant van 24 oktober 2005, nr. 206, een tijdelijk instellingsbesluit gepubliceerd, opdat reeds voorbereidende activiteiten konden worden verrichten.

De onderwerpen waarover de minister zich laat adviseren worden genoemd in artikel 3, eerste lid van dit besluit. Het betreft:

– de vaststelling van de toetstermen die aangeven op welke wijze bij de examinering wordt getoetst of wordt voldaan aan de in het Bfd genoemde eindtermen (artikel 19, eerste lid, van het Bfd);

– de vaststelling van toetstermen, waaraan houders van een diploma in het kader van permanente educatie, moeten voldoen (artikel 19, tweede lid, van het Bfd);

– de wijze waarop kan worden aangetoond dat aan de toetstermen voor permanente educatie wordt voldaan (artikel 19, tweede lid, van het Bfd);

– de wijze waarop personen met een diploma voor hypothecair krediet of levensverzekeringen dat vóór 1 januari 2000 is behaald dienen te voldoen aan de eindtermen voor Beleggen A (artikel 72, eerste en tweede lid, van het Bfd); en

– overig advies met betrekking tot de examinering waaraan eventueel behoefte blijkt te bestaan bij minister of de AFM.

Daarnaast levert het College ook ondersteuning bij de uitvoering van een aantal andere taken. Het betreft dan met name het krachtens mandaat nemen van bepaalde beschikkingen namens de minister. Deze uitvoeringstaken worden ook genoemd in artikel 3, eerste lid, van het besluit. Het betreft:

– de toewijzing of afwijzing van een aanvraag voor erkenning van een exameninstituut, op basis waarvan dit exameninstituut diploma’s mag afgeven (artikel 20, eerste lid, van het Bfd);

– het verbinden van voorschriften aan een erkenning (artikel 20, derde lid, van het Bfd);

– de intrekking van een erkenning als exameninstituut (artikel 20, vierde lid, van het Bfd); en

– de aanwijzing van diploma’s die niet zijn afgegeven door een erkend exameninstituut, zoals dat onder de Wfd wordt vereist (artikel 72, derde lid, van het Bfd).

Voor het verlenen van het mandaat zal een afzonderlijk mandaatbesluit worden genomen en gepubliceerd. Voor zover de aanwijzing van diploma’s noopt tot vaststelling van algemeen verbindende voorschriften, ligt hier een taak voor de minister.

Structuur van het College

De minister wijst een onafhankelijke voorzitter van het College aan. Van de overige vier leden zijn er twee afkomstig uit de financiële sector en twee uit de onderwijssector. De minister let er daarbij vooral op dat één lid uit de financiële sector wordt voorgedragen door een door de SER erkende belangenorganisatie die de aanbieders vertegenwoordigt en een ander lid door een door de SER erkende intermediaire belangenorganisatie. Van de leden uit het onderwijsveld is er één deskundig op het gebied van accreditatie en één op het gebied van eindtermen. De benoeming van de leden is gepubliceerd in de Staatscourant van 29 november 2005, nr. 232.

Vacatiegelden

De minister stelt de vacatiegelden die aan de leden van het College worden toegekend jaarlijks vast. Met inachtneming van deze bedragen dient het College een begroting in, waarin alle uitgaven van het College worden opgenomen. De begroting dient door de minister te worden goedgekeurd.

Voor de Collegeleden wordt uitgegaan van een vaste vergoeding per maand, zoals die op basis van artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit kan worden toegekend. Deze vergoeding bedraagt voor 2006 voor de gewone collegeleden € 600 en voor voorzitter € 1050. Deze vergoeding is gebaseerd op een geschatte inspanning van 18 mandagen per jaar voor de voorzitter en 12 mandagen per jaar voor de overige leden die aan vergaderingen en voorbereidende werkzaamheden daaromtrent wordt besteed.

Voor overige personen die werkzaamheden verrichten voor het College, bijvoorbeeld in door het College in te stellen werkgroepen, wordt primair uitgegaan van de maximale vacatiegelden, zoals die op basis van de Regeling maximumbedragen vacatiegeld 2004 kunnen worden uitgekeerd. Alleen in uitzonderingsgevallen kan ook voor deze personen een vergoeding als bedoeld in artikel 3, eerste lid, van het Vacatiegeldenbesluit worden toegekend. Hiervan kan bijvoorbeeld sprake zijn als iemand, zoals ook bij de leden van het College het geval is, voor een langdurige periode werkzaamheden voor het College moet verrichten.

Ondersteuning in de vorm van activiteiten die niet onder het Vacatiegeldenbesluit vallen, omdat het niet gaat om het bijwonen van vergaderingen (bijvoorbeeld bij het opzetten van een website), zal door het College op basis van het privaatrecht worden ingehuurd of ingekocht.

De Minister van Financiën,

G. Zalm

Naar boven