Wijziging beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving

Besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, van 16 maart 2005, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/M&A/2006/20525, tot wijziging van de beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met het Asbestverwijderingsbesluit 2005 (Stb. 704) en het Besluit van 25 januari 2006 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling aan lawaai (Stb. 56)

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Besluit:

Artikel I

De Beleidsregels Arbeidsomstandighedenwetgeving worden als volgt gewijzigd:

A

Beleidsregel 6.7, Beoordelen en zo nodig meten van het geluid op de arbeidsplaats, komt te luiden:

Beleidsregel 6.7, Beoordelen en zo nodig meten van de lawaainiveaus

Grondslag: Arbobesluit artikel 6.7

1. De werkgever beoordeelt de lawaainiveaus waaraan werknemers zijn blootgesteld als bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, van het Arbobesluit middels metingen, wanneer door de uitvoering van enigerlei werkzaamheid de dagelijkse blootstelling aan lawaai (dagdosis, LEX,T) hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa (bij benadering 135 dB(C) momentane geluidsdruk). De Nederlandse norm NEN 3418 ‘Ergonomie. Het beoordelen van geluid op de arbeidsplaats’1 dient daarbij als leidraad.

Metingen kunnen achterwege blijven wanneer uit andere bron voldoende nauwkeurige gegevens beschikbaar zijn over de te beoordelen lawaainiveaus van de voorkomende werkzaamheden. In situaties waarin overschrijding van de dagdosis van 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk van 112 Pa (135 dB(C)) bij een eerste beoordeling niet ondubbelzinnig valt vast te stellen, geven representatieve steekproefmetingen daarover uitsluitsel.

2. De deskundige of de arbodienst voert in opdracht van de werkgever de geluidsmetingen als bedoeld in artikel 6.7, tweede lid, uit overeenkomstig de Nederlandse norm NEN 3418. Dit waarborgt de representativiteit van de meetresultaten voor de blootstelling aan lawaai gedurende de dagelijkse arbeidstijd.

3. Toepassing van de norm NEN 3418 voor het meten van geluid op de arbeidsplaats waarborgt dat de bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn aangepast aan de desbetreffende omstandigheden als genoemd in artikel 6.7, derde lid.

B

Beleidsregel 6.8, Voorkomen of beperken van schadelijk geluid, komt te luiden:

6.8 Voorkomen of beperken van de blootstelling aan schadelijk lawaai

Grondslag: Arbobesluit artikel 6.8, juncto artikel 8.1

1. Wanneer een werknemer de dagdosis LEX,T van 85 dB(A) of het piekniveau van 140 Pa (bij benadering 137 dB(C) momentane geluidsdruk) overschrijdt, worden op de werkplekken die een wezenlijke bijdrage leveren aan die dagdosis technische of organisatorische maatregelen genomen om die bijdrage te reduceren, overeenkomstig de algemeen erkende stand van de lawaaibestrijdingstechniek in de bedrijfstak en de stand van de techniek in het algemeen. In ieder geval geldt dit voor de werkplekken waar de partiële dosis LEX,T hoger is dan 85 dB(A).

2. De werkgever vervangt machines waarvan de geluidsproductie niet beantwoordt aan bovengenoemde criteria wanneer de economische levensduur is verstreken.

3. Wanneer de dagdosis van de werknemer door lawaaibestrijding aan de bron door toepassing van de algemeen erkende stand van de techniek of van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding niet tot beneden 85 dB(A) (piekniveau 140 Pa of 137 dB(C)) kan worden teruggebracht, beperkt de werkgever de geluidsoverdracht naar de arbeidsplaats met gebruikmaking van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding zodanig dat de dagdosis van de betrokken werknemers zoveel mogelijk tot beneden 85 dB(A) (piekniveau 140 Pa of 137 dB(C)) wordt gereduceerd.

4. Werkruimten, bedieningsplaatsen, arbeidsmiddelen etc. met een geluidniveau hoger dan 85 dB(A) (of piekniveau hoger dan 140 Pa of 137 dB(C)), dienen als gehoorbeschermingszone gemarkeerd te worden. Hiervoor zijn genormaliseerde waarschuwingspictogrammen in de handel verkrijgbaar, die bij de werkplekken of bij de ingang van de werkruimtes aangebracht kunnen worden. De pictogrammen moeten goed zichtbaar zijn. De afbakening van de gehoorbeschermingszone bestaat tenminste uit waarschuwingspictogrammen en kan daarnaast middels geel/zwarte band op de vloer of muur worden aangeduid.

5. Gehoorbeschermers zijn passend wanneer zij worden afgestemd op de omstandigheden ter plaatse door met name de volgende factoren mee in overweging te nemen:

a. de klimaatomstandigheden op de arbeidsplaats;

b. de aard van de uit te voeren werkzaamheden;

c. de hoeveelheid vrije ruimte op de arbeidsplaats;

d. de eventuele noodzaak gehoorbeschermers te gebruiken in combinatie met andere persoonlijke beschermingsmiddelen.

6. Afstemming van gehoorbeschermers op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemer geschiedt door rekening te houden met de volgende zaken:

a. het draagcomfort van de gehoorbeschermers;

b. de persoonlijke voorkeur van de werknemers voor een bepaald type gehoorbeschermers;

c. medische aspecten die een beletsel kunnen vormen voor het gebruik van bepaalde typen gehoorbeschermers.

7. De werkgever zorgt ervoor dat de aangeboden gehoorbeschermers geschikt zijn voor de drager door de gebruikers een keuze te bieden uit verschillende typen gehoorbeschermers die voldoende demping bieden voor de situatie waarin de gehoorbeschermers worden gebruikt. Hierbij ziet de werkgever erop toe dat de dagelijkse blootstelling in de gehoorgang niet hoger is dan 80 dB(A) (en het piekniveau niet hoger is dan 112 Pa of 135 dB(C)) of, als dit technisch niet mogelijk is, in ieder geval niet hoger dan 87 dB(A) (en het piekniveau niet hoger dan 200 Pa of 140 dB(C)).

De selectie gebeurt aan de hand van de norm NEN-EN 458:1994 ‘Gehoorbeschermers – Aanbevelingen voor keuze, gebruik, verzorging en onderhoud. Praktijkrichtlijn’.

C

Beleidsregel 6.9, Weekgemiddelde schadelijk geluid, en beleidsregel 6.23, Geluidsvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen, vervallen.

D

In Bijlage 1, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt deel 2, Arbeidsomstandighedenbesluit, gewijzigd als volgt:

1. De artikelen 4.54 en 4.55 met bijbehorende boetenormbedragen komen te luiden:

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boetenormbedrag

4.54

 

Slopen en verwijderen asbest en crocidoliet

 
 

2

Voordat wordt aangevangen met de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, zijn de locatie, de datum en het tijdstip waarop deze werkzaamheden zullen worden verricht, tijdig gemeld aan een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 900

 

3

Voordat wordt aangevangen met de uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, wordt respectievelijk worden het aanwezige asbest of crocidoliet dan wel de aanwezige asbesthoudende producten of crocidoliethoudende producten verwijderd, voorzover dit redelijkerwijs uitvoerbaar is, behalve wanneer dit voor de werknemers een groter gevaar voor de veiligheid en gezondheid zou inhouden.

€ 2.250*

 

4

Er worden maatregelen genomen om de plaats van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, af te schermen van de overige binnenruimten alsmede van de buitenlucht.

€ 2.250

 

5

In afwijking van artikel 4.45, tweede lid, onderdeel d, kunnen bij het uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a of b, elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen worden gebruikt met een toerental hoger dan 100 omwentelingen per minuut of met een lineaire zaagsnelheid groter dan 25 meter per minuut, indien deze zijn voorzien van een afzuigsysteem of een andere voorziening, zodanig dat de concentratie van asbeststof of crocidolietstof in de lucht, bedoeld in artikel 4.55a, tweede lid, niet wordt overschreden.

€ 2.250

4.55

 

Werkplan

 
 

1

Voordat wordt aangevangen met de handelingen, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, onderdelen a tot en met h, wordt door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, een schriftelijk werkplan opgesteld dat doeltreffende, op de specifieke situatie van de betreffende arbeidsplaats toegespitste, maatregelen bevat ter bescherming van de veiligheid en de gezondheid van de betrokken werknemers.

€ 900

 

3

Indien een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, is opgesteld, worden de resultaten hiervan opgenomen in het werkplan.

€ 900

 

4

In het werkplan worden de volgende gegevens opgenomen:

a. een beschrijving van de maatregelen, bedoeld in de artikelen 4.3a, aanhef en onderdeel d, 4.6a, vierde lid, onderdelen b, c en e, en vijfde lid, 4.18, 4.19, aanhef en onderdelen b en c, 4.20, eerste tot en met vierde lid, 4.45, eerste en tweede lid, onderdelen a, c en d, 4.47, derde lid, 4.51 en 4.54, derde en vierde lid;

€ 900

  

b. een beschrijving van de aard, duur en plaats van de werkzaamheden alsmede van de werkmethode;

 
  

c. een beschrijving van de werktuigen, machines, toestellen en overige hulpmiddelen die bij de werkzaamheden worden gebruikt;

 
  

d. de naam van de personen, bedoeld in artikel 4.54d, derde en vierde lid.

 
 

5

De handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden overeenkomstig het opgestelde werkplan uitgevoerd.

€ 2.250

 

6

Het werkplan of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 45

2. Het opschrift van afdeling 3 van hoofdstuk 6 en de artikelen 6.7, 6.8, 6.9, 6.10 en 6.11 met bijbehorende boetenormbedragen komen te luiden:

Artikel

Lid

Beboetbare feiten

Boetenormbedrag

Afdeling 3

Lawaai

 

6.7

 

Nadere voorschriften risico-inventarisatie en -evaluatie, beoordelen en meten

 
 

1

In het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, worden de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, beoordeeld en, indien nodig, gemeten teneinde te bepalen waar en in welke mate werknemers aan de in artikel 6.8 vastgestelde niveaus van schadelijk lawaai kunnen worden blootgesteld.

€ 450

 

2

De beoordeling en de meting worden, in aanvulling op artikel 5 van de wet, volgens een schriftelijk vastgelegd tijdschema periodiek uitgevoerd door de deskundigen, genoemd in artikel 13 van de wet, of de deskundigen of arbodiensten, genoemd in de artikelen 14 en 14a van de wet, en in ieder geval opnieuw uitgevoerd, indien de omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd, er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling of meting onjuist is of wanneer de resultaten van het arbeidsgezondheidskundig onderzoek, bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, dit nodig maken. Bij de beoordeling van de meetresultaten wordt rekening gehouden met de meetonzekerheden, die zijn vastgesteld volgens de bij het meten gangbare praktijk.

€ 450

 

3

De bij de meting gebruikte methoden en apparaten zijn op de desbetreffende omstandigheden afgestemd. Met name wordt daarbij gelet op de kenmerken van het te meten lawaai, de duur van de blootstelling, de omgevingsfactoren en de kenmerken van de meetapparatuur. De gebruikte methoden en apparaten zijn geschikt om te bepalen of de in artikel 6.8, derde, vierde, zevende, negende en tiende lid, vastgestelde niveaus van schadelijk lawaai al dan niet worden overschreden. Wanneer gebruik wordt gemaakt van steekproeven zijn die representatief voor de persoonlijke blootstelling van een werknemer.

€ 450

 

4

Bij de beoordeling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval aandacht besteed aan:

a. het niveau, de aard en de duur van de blootstelling, met inbegrip van eventuele blootstelling aan impulsgeluid;

€ 450

  

b. de in artikel 6.8, derde, vierde, zevende en negende lid vastgestelde actiewaarden en de in artikel 6.8, tiende lid, vastgestelde grenswaarden voor de blootstelling;

 
  

c. de mogelijke gevolgen voor de gezondheid en veiligheid van werknemers die tot bijzonder gevoelige risicogroepen behoren;

 
  

d. voorzover dit technisch uitvoerbaar is, de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en werkgerelateerde ototoxische stoffen en tussen lawaai en trillingen;

 
  

e. de mogelijke indirecte gevolgen voor de veiligheid en de gezondheid van werknemers van de wisselwerking tussen lawaai en waarschuwingssignalen of andere geluiden waarop dient te worden gelet teneinde het risico op ongelukken te verkleinen;

 
  

f. de informatie over de lawaai-emissie die door de fabrikanten van de arbeidsmiddelen is verstrekt;

 
  

g. het bestaan van alternatieve arbeidsmiddelen die ontworpen zijn om de lawaai-emissie te verminderen;

 
  

h. de voortzetting van de blootstelling aan lawaai buiten normale werktijd onder verantwoordelijkheid van de werkgever;

 
  

i. uit arbeidsgezondheidskundig onderzoek als bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, verkregen relevante informatie, met inbegrip van gepubliceerde informatie, voorzover dat mogelijk is;

 
  

j. de beschikbaarheid van individuele gehoorbeschermers met voldoende dempende werking.

 
 

6

De resultaten van de op grond van dit artikel uitgevoerde beoordelingen en metingen worden in passende vorm geregistreerd en bewaard, zodat latere raadpleging mogelijk is.

€ 45

 

8

De risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in het eerste lid, wordt adequaat gedocumenteerd en vermeldt de ingevolge de artikelen 6.8, 6.9 en 6.11 genomen maatregelen.

€ 45

    

6.8

 

Maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling

 
 

1

Ter voorkoming of beperking van de blootstelling aan lawaai worden zodanige technische of organisatorische maatregelen genomen dat de risico’s van blootstelling worden weggenomen aan de bron of tot een minimum beperkt, waarbij rekening wordt gehouden met de technische vooruitgang en de beschikbaarheid van maatregelen.

€ 1.800

 

2

Bij het voorkomen of beperken van de blootstelling, bedoeld in het eerste lid, wordt in ieder geval rekening gehouden met:

€ 1.800

  

a) alternatieve werkmethoden die leiden tot minder blootstelling aan lawaai;

 
  

b) de keuze van de juiste arbeidsmiddelen, rekening houdend met het te verrichten werk, die zo weinig mogelijk lawaai maken, met inbegrip van de mogelijkheid om de werknemers te laten beschikken over arbeidsmiddelen die een beperking van de blootstelling aan lawaai tot doel of als gevolg hebben;

 
  

c) het ontwerp en de indeling van de werkplek en de arbeidsplaats;

 
  

d) een doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht om de werknemers te leren hoe arbeidsmiddelen juist te gebruiken teneinde de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken;

 
  

e) technische maatregelen ter beperking van lawaai:

 
  

i) beperking van het luchtgeluid, bijvoorbeeld door afscherming, omkasting of afdekking met geluidsabsorberend materiaal;

 
  

ii) beperking van het constructiegeluid, bijvoorbeeld door demping of isolatie;

 
  

f) passende onderhoudsprogramma’s voor de arbeidsmiddelen, de werkplek en de systemen op de werkplek;

 
  

g) de organisatie van de werkzaamheden, met het oog op een beperking van het lawaai:

 
  

i) beperking van de duur en intensiteit van de blootstelling;

 
  

ii) passende werkschema’s met voldoende rustpauzes.

 
 

3

Als de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 140 Pa, worden op basis van de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, met inachtneming van de maatregelen, bedoeld in het tweede lid, in het kader van het plan van aanpak, bedoeld in artikel 5 van de wet technische of organisatorische maatregelen vastgesteld en uitgevoerd om de blootstelling tot een minimum te beperken.

€ 1.800

 

4

Werkplekken waar de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger kan zijn dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger kan zijn dan 140 Pa, worden duidelijk aangegeven door middel van passende signaleringen en doelmatig afgebakend. Indien dit technisch uitvoerbaar is en het risico van blootstelling dit rechtvaardigt, wordt de toegang ertoe beperkt.

€ 270

 

5

De blootstelling aan lawaai in ontspanningsruimten als bedoeld in artikel 3.20 en nachtverblijven als bedoeld in artikel 3.21 wordt beperkt tot een niveau dat verenigbaar is met de functie van de ruimten en de omstandigheden waarin zij worden gebruikt.

€ 270

 

6

De maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met vijfde lid, worden afgestemd op de behoeften van werknemers die behoren tot bijzonder gevoelige risicogroepen.

€ 450

 

7

In gevallen waarin de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa, worden aan de werknemers passende, naar behoren aangemeten, individuele gehoorbeschermers ter beschikking gesteld. De individuele gehoorbeschermers voorkomen het risico van gehoorbeschadiging of brengen dit risico tot een minimum terug.

€ 1.800

 

9

Als de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is worden de individuele gehoorbeschermers door de werknemers gebruikt.

€ 900*

 

10

De dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, mag in geen geval hoger zijn dan 87 dB(A) of de piekgeluidsdruk mag in geen geval hoger zijn dan 200 Pa.

€ 1.800

 

11

Als ondanks de maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met zevende en negende lid, wordt vastgesteld dat de dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, hoger is dan de in het tiende lid vastgestelde grenswaarden worden:

€ 1.800

  

a. onmiddellijk maatregelen genomen om de blootstelling terug te brengen tot een niveau beneden die grenswaarden;

 
  

b. de oorzaken van de overmatige blootstelling vastgesteld en

 
  

c. de maatregelen, bedoeld in het eerste tot en met zevende en negende lid, aangepast om herhaling te voorkomen.

 
    

6.9

 

Weekgemiddelde

 
  

In gevallen waarin werknemers in verband met het uitvoeren van bijzondere taken moeten verblijven op een werkplek waar de dagelijkse blootstelling aan lawaai per werkdag aanmerkelijk verschilt en naleving van de verplichtingen, genoemd in artikel 6.8, derde, vierde, zevende, negende, tiende en elfde lid, redelijkerwijs niet gevergd kan worden, wordt in genoemde artikelleden in plaats van ‘de dagelijkse blootstelling aan lawaai’ gelezen ‘de wekelijkse blootstelling aan lawaai’. In dat geval bedraagt de wekelijkse blootstelling, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, niet meer dan 87 dB(A) en worden doeltreffende maatregelen genomen om het aan deze activiteiten verbonden risico tot een minimum te beperken.

€ 1.800

    

6.10

 

Audiometrisch onderzoek

 
 

1

Als uit de resultaten van de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, blijkt dat er voor een werknemer een gezondheidsrisico bestaat, wordt deze werknemer, in aanvulling op artikel 18 van de wet, in de gelegenheid gesteld een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

€ 45

 

2

Iedere werknemer waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 85 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 140 Pa wordt in de gelegenheid gesteld om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

€ 45

 

3

Iedere werknemers waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai hoger is dan 80 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa wordt in de gelegenheid gesteld om periodiek een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan, indien uit de beoordeling en meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, blijkt dat er een gezondheidsrisico bestaat.

€ 45

 

4

Het audiometrische onderzoek, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid, is gericht op een vroegtijdige diagnose van een eventuele achteruitgang van het gehoor ten gevolge van lawaai en op behoud van het gehoor.

€ 45

 

5

De deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de arbodienst houdt van iedere werknemer die een audiometrisch onderzoek als bedoeld in het eerste tot en met derde lid, heeft ondergaan, een persoonlijk medisch dossier bij, dat een samenvatting bevat van de uitslagen van het audiometrisch onderzoek, bedoeld in het eerste tot en met derde lid.

€ 45

 

6

De persoonlijke medische dossiers worden in een zodanige vorm bewaard dat zij later, met inachtneming van het medisch beroepsgeheim, kunnen worden geraadpleegd.

€ 45

 

7

Iedere werknemer heeft recht op inzage in het hem betreffende medisch dossier.

€ 45

 

8

Een daartoe aangewezen ambtenaar als bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet ontvangt desgevraagd een exemplaar van de medische dossiers, bedoeld in het vijfde lid.

€ 45

    

6.11

 

Voorlichting en onderricht

 
  

Aan werknemers die worden blootgesteld aan een dagelijkse blootstelling aan lawaai van 80 dB(A) of hoger en een piekgeluidsdruk van 112 Pa of hoger worden doeltreffende voorlichting en doeltreffend onderricht gegeven over:

€ 270

  

a. de aard van de risico’s die voortvloeien uit blootstelling aan lawaai;

 
  

b. de genomen maatregelen, bedoeld in artikel 6.8, om de risico’s, bedoeld onder a, te voorkomen of tot een minimum te beperken;

 
  

c. de actiewaarden, bedoeld in artikel 6.8, derde, vierde, zevende en negende lid, en de grenswaarden, bedoeld in artikel 6.8, tiende lid;

 
  

d. de resultaten van de beoordeling en meting van de lawaainiveaus waaraan de werknemers zijn blootgesteld, bedoeld in artikel 6.7, eerste en tweede lid, en een uitleg van de betekenis en mogelijk daaraan verbonden risico’s;

 
  

e. het juiste gebruik van individuele gehoorbeschermers;

 
  

f. hoe signalen van gehoorbeschadiging zijn op te sporen en kunnen worden gemeld;

 
  

g. de omstandigheden waarin werknemers recht hebben op arbeidsgezondheidskundig onderzoek en het doel van dit onderzoek en

 
  

h. veilige werkmethoden om de blootstelling aan lawaai tot een minimum te beperken.

 

3. De volgende artikelen met boetenormbedragen worden in numerieke volgorde ingevoegd:

4.54a

 

Asbestinventarisatie

 
 

1

Voordat een handeling als bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b of d, wordt aangevangen, wordt de aanwezigheid van asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten volledig geïnventariseerd en worden de resultaten hiervan opgenomen in een inventarisatierapport.

€ 900

 

3

De inventarisatie en het inventarisatierapport, bedoeld in het eerste lid, worden uitgevoerd, onderscheidenlijk opgesteld, door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat voor asbestinventarisatie dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 900

 

4

Een afschrift van het inventarisatierapport wordt verstrekt aan het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, die de handeling, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b, of d, verricht.

€ 45

 

5

Het certificaat of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 45

    

4.54c

 

Uitzonderingen maatregelen

 
 

5

De uitvoering van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54b, met uitzondering van de werkzaamheden, bedoeld in de onderdelen a en e, vindt plaats overeenkomstig een deugdelijke schriftelijke werkmethode, die is gebaseerd op een doeltreffende beoordeling van het blootstellingsniveau en zodanige beheersmaatregelen bevat dat blootstelling zoveel mogelijk wordt voorkomen.

€ 2.50

 

6

De werkmethode, bedoeld in het vijfde lid, of een afschrift daarvan is op de arbeidsplaats aanwezig en wordt desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 45

    

4.54d

 

Asbestverwijdering

 
 

1

De handelingen, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, worden verricht volgens een vooraf opgesteld werkplan als bedoeld in artikel 4.55 door een bedrijf dat in het bezit is van een certificaat asbestverwijdering, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 2.50

 

2

Bij een bedrijf als bedoeld in het eerste lid is in ieder geval een persoon als bedoeld in het derde lid werkzaam.

€ 900

 

3

De handelingen, bedoeld in het eerste lid, worden verricht door of onder voortdurend toezicht van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 900*

 

4

Voorzover de handelingen, bedoeld in het eerste lid, mede worden verricht door een andere persoon dan de persoon, bedoeld in het derde lid, is deze andere persoon in het bezit van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest en crocidoliet, dat is afgegeven door Onze Minister of een certificerende instelling.

€ 900* 2

 

5

Voordat wordt aangevangen met de handelingen, bedoeld in het eerste lid, is het bedrijf, bedoeld in het eerste lid, in het bezit van een afschrift van een inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid.

€ 45

 

6

De certificaten, bedoeld in het eerste, derde en vierde lid, of afschriften daarvan en een afschrift van het inventarisatierapport, bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, zijn op de arbeidsplaats aanwezig en worden desgevraagd getoond aan een ambtenaar als bedoeld in artikel 24 van de wet.

€ 45*

    

4.55a

 

Eindbeoordeling

 
 

1

Na reiniging van de arbeidsplaats, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel c, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, onderdeel b tot en met i, wordt, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de desbetreffende arbeidsplaats in een binnenruimte een eindbeoordeling uitgevoerd waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.50, achtste lid, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.50, negende lid.

€ 900

 

2

De eindbeoordeling, bedoeld in het eerste lid, betreft een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, teneinde vast te stellen of de concentratie van asbeststof en crocidolietstof in de lucht niet hoger is dan 0,01 vezel per cm3.

€ 450

 

3

Na het reinigen van de arbeidsplaats, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel c, met uitzondering van de handelingen, bedoeld in artikel 4.54b, onderdeel b tot en met i, en na het opruimen van stoffen of producten, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel d, is, voordat met andere werkzaamheden een aanvang wordt gemaakt, op de betreffende arbeidsplaats in de buitenlucht een visuele inspectie uitgevoerd waarbij is vastgesteld dat de aanwezigheid van asbest of crocidoliet niet meer visueel waarneembaar is door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust.

€ 450

4. Het volgende artikel met boetenormbedragen wordt in numerieke volgorde ingevoegd:

6.10a

 

Maatregelen bij gehoorbeschadiging

 
 

1

Als bij een audiometrisch onderzoek als bedoeld in artikel 6.10, eerste tot en met derde lid, bij een werknemer een aantoonbare gehoorbeschadiging wordt vastgesteld, beoordeelt de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of een specialist, als de deskundige persoon dat noodzakelijk acht, of de beschadiging vermoedelijk het gevolg is van blootstelling aan lawaai op het werk.

€ 45

 

2

Als wordt vastgesteld dat de gehoorbeschadiging is veroorzaakt door blootstelling aan lawaai op het werk, dan:

a. wordt de beoordeling en de meting, bedoeld in artikel 6.7, eerste lid, opnieuw uitgevoerd;

€ 450

  

b. worden de maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling, bedoeld in artikel 6.8, herzien;

 
  

c. wordt bij het nemen van maatregelen ter voorkoming of beperking van de blootstelling als bedoeld in artikel 6.8, met inbegrip van het toewijzen van ander werk zonder blootstellingsrisico, rekening gehouden met het advies van de deskundige persoon, bedoeld in artikel 2.14a, tweede lid, of de daartoe aangewezen ambtenaar, bedoeld in artikel 24, eerste lid, van de wet en

 
  

d. wordt iedere werknemer die op soortgelijke wijze is blootgesteld in de gelegenheid gesteld tussentijds opnieuw een arbeidsgezondheidskundig onderzoek in de vorm van een audiometrisch onderzoek te ondergaan.

 

5. Het volgende artikel met boetenormbedragen vervalt:

6.23

 

Geluidvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen

 
 

1

Arbeidsmiddelen aan boord van luchtvaartuigen en zeeschepen zijn van zodanige constructie, zijn zodanig ingericht, opgesteld of ondersteund en worden zodanig onderhouden dat zij bij in werking zijn op de arbeidsplaats geen equivalent geluidsniveau veroorzaken hoger dan 85 dB(A), tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

€ 1.800

 

2

Het verrichten van werkzaamheden aan boord van luchtvaartuigen en zeeschepen moet zodanig zijn dat daarbij op de arbeidsplaats het equivalente geluidsniveau niet hoger is dan 85 dB(A), tenzij dit redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

€ 1.800

 

3

Indien het bepaalde als bedoeld in het eerste en tweede lid redelijkerwijs niet kan worden gevergd, dan moeten doeltreffende voorzieningen worden getroffen, waardoor zoveel mogelijk wordt voorkomen dat het equivalente geluidsniveau hoger is dan 85dB(A) op de arbeidsplaats, tenzij ook dat redelijkerwijs niet kan worden gevergd.

€ 1.800

 

4

De in het derde lid bedoelde voorzieningen moeten worden vermeld in het plan van aanpak als bedoeld in artikel 5 Arbowet 1998.

€ 225

 

5

In gevallen waarin de voorzieningen, getroffen op grond van het derde lid, de werknemers onvoldoende bescherming bieden tegen de in het eerste en tweede lid genoemde geluidsniveaus, en in gevallen waarin het treffen van bedoelde voorzieningen redelijkerwijs niet kan worden gevergd, moeten doeltreffende maatregelen worden genomen om de blootstellingsduur, alsmede het aantal blootgestelde werknemers zoveel mogelijk te beperken.

€ 1.800

 

6

De in het vijfde lid bedoelde voorzieningen, moeten worden vermeld in het plan van aanpak als bedoeld in artikel 5 Arbowet 1998.

€ 225

 

7

In gevallen waarin werknemers aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen kunnen worden blootgesteld aan een equivalent geluidsniveau op de arbeidsplaats van 80 dB(A) of hoger, moeten persoonlijke beschermingsmiddelen in voldoende aantal ter beschikking worden gesteld.

€ 1.800

  

De persoonlijke beschermingsmiddelen bieden een demping van het geluid tot een equivalent geluidsniveau van 80 dB(A) of lager. Indien een zodanige demping

 
  

technisch niet mogelijk is, wordt door de persoonlijke beschermingsmiddelen ten minste een demping van het geluid geboden tot beneden het equivalente geluidsniveau van 85 dB(A).

 
 

8

Bij overschrijding van het equivalent geluidsniveau van 85 dB(A), aan boord van zeeschepen en luchtvaartuigen, moeten persoonlijke beschermingsmiddelen worden gebruikt.

€ 900*

E

Bijlage 2, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van ernstige beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

1. De ernstige beboetbare feiten betreffende

– artikel 4.45, lid 1, Arbobesluit, juncto lid 2, juncto artikel 4.54, lid 1;

– artikel 4.46, lid 1 Arbobesluit;

– artikel 4.54, lid 2, Arbobesluit, juncto artikel 4.55 lid 1 onder d en lid 2, en

– artikel 4.55, lid 2, Arbobesluit, juncto artikel 4.54, lid 4

komen respectievelijk te luiden:

Het niet zo laag mogelijk houden van de concentratie van asbeststof in de lucht, door1):

– het niet verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in voor asbest geschikte verpakking*,

– het niet spoedig verzamelen en verpakken van asbesthoudende afvalstoffen in geschikte, gesloten en gekenmerkte verpakking*, of

– het gebruik van elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental > 100 wentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid > 25 meter per minuut bij het repareren of onderhouden van asbesthoudende producten.*

(artikel 4.45, lid 1, Arbobesluit, juncto lid 2, juncto artikel 4.54, lid 5)

Het blootstellen van werknemers aan concentraties van asbest in de inademingslucht boven de grenswaarde van 0,3 vezel per kubieke centimeter, vastgesteld, berekend of gemeten over een referentieperiode van acht uur.

(artikel 4.46, lid 1, Arbobesluit)

N.B. Bij werkzaamheden, zoals bedoeld in artikel 4.54 Arbobesluit (slopen/verwijderen/reinigen/opruimen asbest en crocidoliet), wordt uitgegaan van overschrijding van de wettelijke grenswaarde.

Het bij slopen en verwijderen van asbest of crocidoliet of van producten die deze stoffen bevatten, met behulp van elektrisch of pneumatisch aangedreven verspanende werktuigen met een toerental > 100 wentelingen per minuut of een lineaire zaagsnelheid > 25 meter per minuut,

– niet toepassen van afzuiging met filterinstallatie van dit werktuig; of

– het visueel waarnemen van stof in de lucht bij het toepassen van dit werktuig

(artikel 4.54, lid 5, Arbobesluit, juncto artikel 4.55a, lid 2).

Het bij slopen, verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of crocidoliet of van producten die deze stoffen bevatten niet conform het werkplan uitvoeren van de maatregelen ter bescherming van de veiligheid en gezondheid van de betrokken werknemers.

(artikel 4.55, lid 1 en 5, Arbobesluit)

N.B. Als een werkplan ontbreekt of onvolledig is, wordt gehandhaafd op basis van de in artikel 4.55 lid 4 onder a genoemde artikelen. Overtreding daarvan wordt bij het slopen en verwijderen, reinigen en opruimen van asbest of crocidoliet of van producten die deze stoffen bevatten, altijd aangemerkt als een ernstig beboetbaar feit

2. Het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit komt te luiden:

! Het verrichten van werkzaamheden zonder individuele gehoorbescherming in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai 85 dB(A) of hoger is, of de piekgeluidsdruk 140 Pa of hoger is.

(artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit)

3. De volgende ernstige beboetbare feiten worden in numerieke volgorde ingevoegd:

! Het niet verwijderen van het aanwezige asbest of crocidoliet dan wel de aanwezige asbesthoudende of crocidoliethoudende producten, voordat wordt aangevangen met het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten is of zijn verwerkt.

(artikel 4.54, lid 3, Arbobesluit)

Het niet nemen van maatregelen om de plaats van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit, af te schermen van de overige binnenruimten alsmede van de buitenlucht.

(artikel 4.54, lid 4, Arbobesluit)

Het na reiniging van de arbeidsplaats niet op de desbetreffende arbeidsplaats in een binnenruimte uitvoeren van een eindbeoordeling, waarbij de monsterneming wordt uitgevoerd door een persoon als bedoeld in artikel 4.50, lid 8, Arbobesluit, en de monsteranalyse door een laboratorium als bedoeld in artikel 4.50, lid 9, Arbobesluit.

(artikel 4.55a, lid 1, Arbobesluit)

Het bij de eindbeoordeling bedoeld in artikel 4.55a, lid 1, Arbobesluit, niet uitvoeren van een visuele inspectie gevolgd door een eindmeting, om vast te stellen of de concentratie van asbeststof en crocidolietstof in de lucht niet hoger is dan 0,01 vezel per cm3.

(artikel 4.55a, lid 2, Arbobesluit)

Het na het reinigen van de arbeidsplaats, bedoeld in artikel 4.54, lid 1, onderdeel c, Arbobesluit, en na het opruimen van stoffen of producten, bedoeld in artikel 4.54, lid 1, onderdeel d, Arbobesluit, op de desbetreffende arbeidsplaats in de buitenlucht geen visuele inspectie uitvoeren met vaststelling dat de aanwezigheid van asbest of crocidoliet niet meer visueel waarneembaar is door een bedrijf dat daartoe adequaat is toegerust.

(artikel 4.55a, lid 3, Arbobesluit)

4. De volgende ernstige beboetbare feiten worden in numerieke volgorde ingevoegd:

! Het verrichten van werkzaamheden in situaties waarbij de dagelijkse blootstelling aan lawaai, rekening houdend met de dempende werking van de door de werknemer gedragen individuele gehoorbeschermers, hoger is dan 87 dB(A) of de piekgeluidsdruk hoger is dan 200 Pa.

(artikel 6.8, lid 10, Arbobesluit)

! Het blootstellen van werknemers aan trillingen boven de grenswaarde voor blootstelling, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 2, Arbobesluit)

! Het niet onverwijld treffen van maatregelen om de blootstelling terug te brengen tot onder de grenswaarde voor blootstelling, bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder a, Arbobesluit)

! Het niet onderzoeken van de oorzaak van de overschrijding bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder b, Arbobesluit)

! Het niet aanpassen van de beschermings- en preventiemaatregelen om te voorkomen dat de grenswaarde opnieuw wordt overschreden bij overschrijding van de grenswaarde voor blootstelling aan trillingen, bedoeld in artikel 6.11 a, tweede lid, onderdeel a, en derde lid, onderdeel a Arbobesluit.

(artikel 6.11c, lid 3 onder c, Arbobesluit)

F

Bijlage 3, behorend bij beleidsregel 33 Arbowet 1998, Lijst van direct beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998, wordt gewijzigd als volgt:

1. De direct beboetbare feiten betreffende

– artikel 4.54, lid 3, Arbobesluit;

– artikel 4.54, lid 4, Arbobesluit, en

– artikel 4.54, lid 5, Arbobesluit

komen respectievelijk te luiden:

Het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten zijn verwerkt zonder (tijdige) melding aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.54, lid 2, Arbobesluit)

Het niet beschikken over een vooraf opgesteld schriftelijk werkplan, overeenkomstig artikel 4.55 Arbobesluit, bij het verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit.

(artikel 4.54d, lid 1, Arbobesluit)

Het verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit zonder voortdurend toezicht van (of niet door) een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest en crocidoliet.*

(artikel 4.54d, lid 3, Arbobesluit)

2. In numerieke volgorde worden de volgende direct beboetbare feiten ingevoegd:

Het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten uit bouwwerken of objecten zonder (tijdige) melding aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.54, lid 2, Arbobesluit)

Het reinigen van de arbeidsplaats na het geheel of gedeeltelijk afbreken of uit elkaar nemen van bouwwerken of objecten waarin asbest of asbesthoudende producten danwel crocidoliet of crocidoliethoudende producten zijn verwerkt of na het verwijderen van asbest of asbesthoudende producten danwel crocidoliet of crocidoliethoudende producten uit bouwwerken of objecten zonder (tijdige) melding aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.54, lid 2, Arbobesluit)

Het opruimen van asbest of asbesthoudende producten danwel crocidoliet of crocidoliethoudende producten die ten gevolge van een incident zijn vrijgekomen zonder (tijdige) melding aan de Arbeidsinspectie.

(artikel 4.54, lid 2, Arbobesluit)

Het voorafgaand aan een handeling als bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, onderdeel a, b of d, Arbobesluit, niet beschikken over een inventarisatierapport waarin de resultaten zijn neergelegd van de inventarisatie van de aanwezigheid van asbest en asbesthoudende producten dan wel crocidoliet of crocidoliethoudende producten.

(artikel 4.54a, lid 1, Arbobesluit)

Het niet conform een deugdelijke schriftelijke werkmethode, gebaseerd op een doeltreffende beoordeling van het blootstellingsniveau, uitvoeren van de werkzaamheden, bedoeld in artikel 4.54b Arbobesluit.

(artikel 4.54c, lid 5, Arbobesluit)

Het verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit door een bedrijf dat niet in het bezit is van een certificaat voor asbestverwijdering.

(artikel 4.54d, lid 1, Arbobesluit)

Het bij een gecertificeerd asbestverwijderingsbedrijf niet werkzaam zijn van een persoon die in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het toezicht houden op het verwijderen van asbest en crocidoliet.

(artikel 4.54d, lid 2, Arbobesluit)

Het mede verrichten van de handelingen bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit door een persoon die niet in het bezit is van een certificaat van vakbekwaamheid voor het verwijderen van asbest en crocidoliet.*

(artikel 4.54d, lid 4, Arbobesluit) 3

Het voorafgaand aan een handeling bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit, niet beschikken over een afschrift van het inventarisatierapport als bedoeld in artikel 4.54a, eerste lid, Arbobesluit.

(artikel 4.54d, lid 5, Arbobesluit)

Het niet beschikken over een, overeenkomstig artikel 4.55 Arbobesluit opgesteld, schriftelijk werkplan door de werkgever van het bedrijf, bedoeld in artikel 4.54d, eerste lid, Arbobesluit, voordat wordt aangevangen met de handelingen, bedoeld in artikel 4.54, eerste lid, Arbobesluit.

(artikel 4.55, lid 1, Arbobesluit)

Artikel II

In het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 oktober 2005, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/A&V/2005/80897, tot wijziging van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit inzake blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (mechanische trillingen) (Stcrt. 220) wordt in de aanhef van artikel I ‘deel 1, Arbowet 1998’ vervangen door: Deel 2 Arbeidsomstandighedenbesluit.

Artikel III

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 16 maart 2006.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,
namens deze:
de Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen, J.A.M. Hilgersom.

Toelichting

Algemeen

In dit besluit worden de beleidsregels 6.7, Beoordelen en zo nodig meten van het geluid op de arbeidsplaats, en 6.8, Voorkomen of beperken van schadelijk geluid, gewijzigd en worden de beleidsregels 6.9, Weekgemiddelde schadelijk geluid, en 6.23, Geluidsvoorschriften zeeschepen en luchtvaartuigen, ingetrokken. Daarnaast bevat dit besluit een aantal wijzigingen van de bijlagen bij beleidsregel 33, Boeteoplegging. Een en ander houdt verband met het Besluit van 25 januari 2006, tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van lawaai (Stb. 56). De bijlagen zijn tevens aangepast naar aanleiding van het Besluit van 16 december 2005, houdende vaststelling van regels voor het inventariseren van asbest in het algemeen en uit een bouwwerk in het bijzonder en in verband hiermee een wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (Asbestverwijderingsbesluit 2005)(Stb, 704). Verder is bijlage 2 nog aangepast naar aanleiding van het Besluit van 5 juli 2005 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (voorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (mechanische trillingen)(Stb. 372). Van de gelegenheid is ten slotte nog gebruik gemaakt om een kleine onjuistheid te corrigeren in het besluit van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 31 oktober 2005, Directie Arbeidsomstandigheden, nr. ARBO/A&V/2005/80897, tot wijziging van de Beleidsregels arbeidsomstandighedenwetgeving in verband met de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit inzake blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (mechanische trillingen) (Stcrt. 220).

Artikelsgewijs

Artikel I, onderdeel A

Beleidsregel 6.7 Arbobesluit

In het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie zoals voorgeschreven in artikel 5 van de Arbowet 1998 wordt de lawaainiveaus waaraan werknemers worden blootgesteld beoordeeld op de mogelijke schadelijkheid voor het gehoor van de werknemers. Indien de dagelijkse blootstelling van een werknemer de grens van 80 dB(A) overschrijdt of de piekgeluidsdruk hoger is dan 112 Pa, wordt deze beoordeling gevolgd door metingen om de geluidssituatie volledig in kaart te brengen.

De beoordeling en eventueel meting van het lawaai op de arbeidsplaats moet deugdelijk zijn uitgevoerd. Dit betekent dat zowel aan de uitvoering van de beoordeling en eventueel meting als aan de registratie van de resultaten kwaliteitseisen kunnen worden gesteld.

In sommige bedrijfstakken, zoals de bouwnijverheid, zijn de lawaainiveaus van bepaalde activiteiten op brancheniveau geïnventariseerd. Wanneer deze gegevens van voldoende kwaliteit zijn, kunnen metingen achterwege blijven en kunnen deze gegevens worden gebruikt.

De lawaainiveaus kunnen in eerste instantie globaal worden beoordeeld aan de hand van de volgende vuistregel: wanneer het omgevingsgeluid zodanig is dat conversatie op normale toon mogelijk is, is er geen sprake van schadelijk lawaai en hoeft er niet te worden gemeten. Moet men daarentegen met stemverheffing spreken om zich verstaanbaar te maken, dan moet men er van uitgaan dat een lawaainiveau van 80 dB(A) wordt overschreden. In ieder geval zijn dan steekproefmetingen noodzakelijk om hierover uitsluitsel te verschaffen.

Bij de beoordeling en meting wordt de Nederlandse norm NEN 3418 als leidraad gehanteerd. De werkzaamhedenanalyse die deel uitmaakt van het in NEN 3418 vastgelegde meet- en beoordelingsprotocol biedt voldoende waarborgen dat de beoordeling en meting representatief zijn voor de blootstelling aan geluid op de arbeidsplaats gedurende de dagelijkse arbeidstijd. De beoordeling en meting moeten overeenkomstig een schriftelijk vastgelegd programma periodiek worden herhaald.

Op grond van artikel 6.7, tweede lid, moet de werkgever de beoordeling en meting opnieuw uitvoeren indien de omstandigheden ingrijpend zijn gewijzigd en er redenen zijn om aan te nemen dat de uitgevoerde beoordeling en meting onjuist zijn. Dit betekent dat na elke verandering in de werksituatie, zoals een herinrichting van de werkplek, verandering in werkmethoden of vervanging van machines de beoordeling en zo nodig meting van het lawaai moeten worden herhaald.

De Nederlandse norm NEN 3418 staat centraal bij de meting en beoordeling van schadelijk lawaai. In deze norm ligt niet alleen vast welke grootheden moeten worden gemeten en op welke wijze de metingen moeten worden uitgevoerd, maar ook worden de eisen geformuleerd waaraan de te gebruiken meetapparatuur moet voldoen. In het algemeen kan men dus stellen dat wanneer een terzake deskundige (bijvoorbeeld een arbeidshygiënist van een deskundige dienst) geluidsmetingen verricht overeenkomstig het genoemde normblad, wordt voldaan aan de in de wettelijke bepalingen gestelde eisen.

De resultaten van de beoordeling en meting van het lawaai moeten in passende vorm worden geregistreerd en bewaard, zodat latere raadpleging mogelijk is. Omdat blootstelling aan schadelijk lawaai pas over langere tijd leidt tot gezondheidsklachten wordt het van belang geacht dat beoordelings- en meetgegevens gedurende tenminste tien jaar worden bewaard. Elk bedrijf dient dus te beschikken over een schriftelijke beoordeling. Een bedrijf waar werkzaamheden worden verricht waarbij het lawaainiveau de grens van 80 dB(A) overschrijdt of waar de piekgeluidsdruk hoger is dan 115 Pa dient daarnaast te beschikken over een schriftelijke verslaglegging van de geluidsmetingen. Daarin moet in ieder geval zijn beschreven bij welke werkzaamheden schadelijk geluid voorkomt, hoeveel werknemers daaraan zijn blootgesteld, wat de blootstellingsduur is en hoe hoog de dagelijkse blootstellingen (‘geluidsdoses’) zijn die daaruit volgen. Deze dagelijkse blootstelling is bepalend voor de beoordeling van de risico’s die voortvloeien uit de blootstelling aan schadelijk lawaai.

De ondernemingsraad of personeelsvertegenwoordiging of, bij het ontbreken daarvan, de belanghebbende werknemers, dienen op de hoogte te worden gebracht van de resultaten van de geluidsmetingen en de gevolgtrekkingen die de werkgever daaraan verbindt.

Artikel I, onderdeel B

Beleidsregel 6.8 Arbobesluit

Eerste en tweede lid

In beginsel dienen ondernemingen zich bij de bestrijding van schadelijk lawaai te conformeren aan hetgeen bereikbaar is door toepassing van algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding. Wat de technische haalbaarheid betreft moet de werkgever zich daarbij houden aan hetgeen overeenkomt met de algemeen erkende stand van de lawaaibestrijdingstechniek en de algemene stand van de techniek in de desbetreffende bedrijfstak. Ook voor nieuwe machines betekent dit dat de geluidsproductie ervan dient te beantwoorden aan de algemeen erkende stand van de lawaaibestrijdingstechniek. Het is daarom van belang de hoeveelheid lawaai die een nieuwe machine op de werkplek maakt mede bepalend te laten zijn bij de keuze van de aan te schaffen machines. Voor onderlinge vergelijking van de hoeveelheid door machines geproduceerd lawaai kan het zogenaamde geluidsvermogenniveau gebruikt worden. Fabrikanten moeten hiervan opgave doen op grond van de machinerichtlijn. Het werkelijke geluidsniveau op de arbeidsplaats is niet enkel gerelateerd aan het geluidsvermogenniveau, maar wordt bovendien in sterke mate beïnvloed door de eigenschappen van de omgeving waarin een machine wordt geplaatst en de locatie van de arbeidsplaats. In algemene zin kan wèl worden gesteld dat vervanging van een machine door een met een lager geluidsvermogenniveau zal leiden tot een vergelijkbare verlaging van het geluidsniveau op de arbeidsplaats.

Derde lid

Wanneer toepassing van de algemeen gangbare voorzieningen voor lawaaibestrijding niet toereikend is om de dagelijkse blootstelling van de werknemer tot beneden de grens van 85 dB(A) te reduceren, neemt de werkgever maatregelen ter vermindering van de overdracht van het geluid naar de arbeidsplaats. Maatregelen die de geluidsoverdracht zo dicht mogelijk bij de bron aanpakken verdienen daarbij de voorkeur. In de praktijk betekent dit dat een gedeeltelijke of algehele geluidsisolerende omkasting van de bron als eerste wordt overwogen. Ook hierbij geldt dat oplossingen die elders in vergelijkbare situaties gangbaar zijn in beginsel overal moeten worden toegepast.

Zo geldt in algemene zin dat automatisch werkende machines die schadelijk lawaai veroorzaken, zoals voortstuwingsinstallaties en hulpaggregaten aan boord van binnenschepen, van een geluidsisolerende omkasting kunnen worden voorzien.

Indien een dergelijke omkasting in een specifiek geval op grond van operationele overwegingen niet mogelijk is, komen geluidsschermen, ruimte-akoestische maatregelen en geluidsisolerende bedieningsruimten, afzonderlijk of in combinatie, voor toepassing in aanmerking.

In alle gevallen geldt dat de kosten van de maatregelen in verhouding moeten zijn met de verbetering die ermee wordt bereikt. In een plan van aanpak geeft de werkgever de overwegingen aan die hebben geleid tot de keuze voor een bepaald pakket van maatregelen.

Zevende lid

Van de omstandigheden ter plaatse waarmee bij de selectie van gehoorbeschermers rekening moet worden gehouden zijn de klimaatomstandigheden, de aard van de te verrichten werkzaamheden en de hoeveelheid vrije ruimte op de arbeidsplaats de belangrijkste. In een warme omgeving wordt het gebruik van oorkappen door de meeste gebruikers als buitengewoon belastend ervaren. Overmatige transpiratie en een broeierig, beklemd gevoel zijn daarbij de voornaamste klachten. Persoonlijk aangemeten gehoorbeschermers die in de gehoorgang worden gedragen (zogenaamde otoplastieken) verdienen daarom in dit soort omstandigheden de voorkeur. Voorts is de aard van de te verrichten werkzaamheden van belang. Onder specifieke omstandigheden, zoals werken in gebukte of anderszins geforceerde lichaamshouding, kan een op het hoofd gedragen gehoorbeschermer dermate hinderlijk zijn dat hij niet gedragen wordt. In een dergelijk geval verdient toepassing van een ander type gehoorbeschermer eveneens de voorkeur.

De hoeveelheid vrije ruimte op de arbeidsplaats speelt eveneens een belangrijke rol. Er zijn nogal wat situaties waar die ruimte zo beperkt is dat bij het gebruik van oorkappen deze kappen regelmatig in aanraking komen met obstakels, zoals leidingen en wanden. Afgezien van het feit dat dit een onplezierige ervaring is, komt het vaak voor dat via deze obstakels contactgeluid wordt overgedragen op de oorkappen. Dit heeft een sterk nadelige invloed op de geluiddemping van de kappen. Bij werken in nauwe ruimten zijn derhalve oorkappen als gehoorbeschermers minder geschikt.

Voor afstemming van gehoorbeschermers op de ergonomische eisen en de vereisten met betrekking tot de gezondheid van de werknemer is de inbreng van de werknemer bij de keuze van gehoorbeschermers buitengewoon belangrijk. Met name het oordeel over het draagcomfort van de toekomstige gebruiker is voor een belangrijk deel bepalend voor de bereidheid van de gebruiker om de gehoorbeschermers ook te gebruiken in alle situaties waarin dat nodig is. Als algemeen uitgangspunt moet gelden dat de toekomstige gebruikers in staat wordt gesteld zelf te kiezen uit een aantal verschillende typen gehoorbeschermers die voldoende demping bieden voor de situatie waarin de gehoorbeschermers gebruikt gaan worden. De moderne, persoonlijk aangemeten otoplastieken zijn onovertroffen wat betreft draagcomfort en aan bijna elke blootstellingssituatie aan te passen.

Artikel I, onderdeel D

Overtreding van artikel 4.54 is in artikel 9.9b, eerste lid, onderdeel d, van het Arbeidsomstandighedenbesluit als beboetbaar feit aangemerkt (zie artikel 12, onderdeel N, van het Asbestverwijderingsbesluit 2005). Omdat in artikel 9.37b van het Arbeidsomstandighedenbesluit is bepaald dat artikel 4.54d, vierde lid, tot 1 januari 2008 niet van toepassing is, is overtreding van artikel 4.54d, vierde lid, echter tot 1 januari 2008 niet beboetbaar. Niettemin is het artikellid al wel als beboetbaar feit opgenomen in deel 2, Arbeidsomstandighedenbesluit, van de Tarieflijst boetenormbedragen bestuurlijke boete Arbeidsomstandighedenwet 1998 en tevens als direct beboetbaar feit in de Lijst van direct beboetbare feiten Arbeidsomstandighedenwet 1998. In een voetnoot bij het artikellid in beide lijsten is daarom aangegeven dat overtreding van het artikellid tot 1 januari 2008 niet (direct) beboetbaar is.

Artikel I, onderdeel E

Op basis van de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is de omschrijving van een aantal ernstige beboetbare feiten aangepast en is een aantal nieuwe ernstige beboetbare feiten toegevoegd. Bij het omschrijven van de nieuwe ernstige beboetbare feiten is gekeken naar situaties en werkzaamheden die ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen.

De omschrijving van het ernstige beboetbare feit betreffende artikel 6.8, lid 9, Arbobesluit is aangepast aan de gewijzigde formulering van dit artikellid als gevolg van het Besluit van 25 januari 2006, tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van lawaai (Stb. 56). Verder is een nieuw ernstig beboetbaar feit betreffende artikel 6.8, lid 10, toegevoegd. Ook hier is gekeken naar situaties en werkzaamheden die ernstig gevaar (kunnen) opleveren voor personen.

De ernstige beboetbare feiten op basis van artikel 4.54, lid 3, 6.8, lid 9 en 6.8, lid 10, Arbobesluit zijn voorzien van een uitroepteken omdat in die gevallen weliswaar sprake kan zijn van ernstig gevaar voor personen, maar dit van de situatie afhankelijk is.

Tenslotte zijn nog een viertal ernstige beboetbare feiten op basis van artikel 6.11c, tweede en derde lid, Arbobesluit toegevoegd. Dit houdt verband met het hiervoor al genoemde Besluit van 5 juli 2005 tot wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit (voorschriften inzake veiligheid en gezondheid met betrekking tot blootstelling van werknemers aan risico’s van fysische agentia (mechanische trillingen) (Stb.372). Ook deze vier feiten zijn voorzien van een uitroepteken omdat het van de situatie afhankelijk is of er sprake is van ernstig gevaar voor personen.

Artikel I, onderdeel F

Op basis van de wijziging van het Arbeidsomstandighedenbesluit in het kader van het Asbestverwijderingsbesluit 2005 is de omschrijving van een aantal direct beboetbare feiten aangepast en is een aantal nieuwe direct beboetbare feiten toegevoegd.

Bij het omschrijven van de nieuwe direct beboetbare feiten is gekeken naar feiten waarvoor naar huidige inzichten het eerst geven van een waarschuwing of het eerst stellen van een eis als inadequaat is te beschouwen.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid

namens deze:

de Directeur-Generaal Arbeidsomstandigheden en Sociale Verzekeringen,

J.A.M. Hilgersom

  • 1

    De norm NEN 3418 wordt aangepast aan het Besluit van 25 januari 2006 tot wijziging van het Arbobesluit houdende regels met betrekking tot de blootstelling van werknemers aan de risico’s van lawaai (Stb. 56). De herziening verschijnt naar verwachting in april 2006.

  • 2

    Artikel 4,54d, vierde lid, is volgens artikel 9.37b Arbobesluit tot 1 januari 2008 niet van toepassing en tot die datum dus ook niet beboetbaar.

  • 3

    Artikel 4,54d, vierde lid, is volgens artikel 9.37b Arbobesluit tot 1 januari 2008 niet van toepassing en tot die datum dus ook niet beboetbaar.

Naar boven