Richtlijn voor strafvordering jeugd

Categorie: Strafvordering

Rechtskarakter: Aanwijzing i.d.z.v. artikel 130 lid 4 Wet RO

Afzender: College van procureurs-generaal

Adressaat: Hoofden van de parketten

Registratienummer: 2006R001

Datum vaststelling: 06-03-2006

Datum inwerkingtreding: 01-04-2006

Geldigheidsduur: 31-03-2010

Publicatie in Stcrt.: 23-03-2006, nr. 59

Vervallen: Richtlijn voor strafvordering kinderzaken (1999R001)

Relevante beleidsregels OM: ‐

Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen (2005A005) ‐

Aanwijzing 12-minners inclusief STOP-reactie (2004A014) ‐

Aanwijzing HALT-afdoening (2004A008)

Wetsbepalingen: ‐

Jurisprudentie: ‐

Bijlage(n): 4

Beschrijving

Préambule(algemeen geldende noties)

De essentie van een effectief jeugdstrafrecht is dat strafbaar gedrag van jeugdigen wordt tegengegaan door passende interventies. Sancties en maatregelen, die in dat kader worden toegepast, zijn er in hoofdzaak en primair op gericht, een aanmerkelijke recidivereductie te bereiken.1

Interventies worden wel onderscheiden in drie ‘lijnen’: (i) snel ingrijpen bij vroege signalen, (ii) stevig ingrijpen bij risicojeugd, en (iii) repressie bij jeugdigen die volharden in het plegen van strafbare feiten.

Staan bij (i) (overigens) de ‘seinen op groen’, dan volgt een zakelijke, standaard afdoening (Halt, geldboete, werkstraf volgens het officiersmodel). Bij ‘seinen op rood’ (in gezin, school, vriendenkring) wordt nader onderzocht ‘wat er aan de hand is’ (voorzover relevant), en wordt een beroep gedaan op corrigerende mechanismen, als de opvoedingsrol van de ouders, opvoedingsondersteuning, kinderbeschermingsmaatregelen, aanpak schoolverzuim, alles eventueel aan te vullen met een werkstraf voor normbevestiging.

Bij (ii), risicojeugd: bij gevaar voor verder afglijden naar een delinquent levenspatroon zal worden gekozen voor een zogenoemde persoonsgerichte aanpak. Deze aanpak heeft twee componenten, een toeleidingscomponent en een toezichtscomponent. De eerste concentreert zich in hoofdzaak op versterking van persoonlijke en sociale omstandigheden die conformisme bevorderen (schoolbezoek, vrijetijdsbesteding, aanpak deelname aan een delinquente vriendenkring, gezinsrol). De toezichtscomponent gaat over een patroon van verplichtingen die moeten worden nagekomen; op die nakoming wordt intensief toegezien door de Jeugdreclassering.

Bij (iii), volhardende jeugdigen, staan repressie en/of gedwongen behandeling voorop. Er kan aandacht worden besteed aan ‘mechanismen van ‘afwending’: het verkrijgen van vast werk, relatie- en gezinsvorming (met externe vormen van beïnvloeding en beheersing die een rem zetten op gedrag dat verworvenheden in de waagschaal stelt).

Uniforme strafmaten voor de Halt-afdoening(bijlage 1)

In overleg met het openbaar ministerie heeft Halt-Nederland een overzicht samengesteld van landelijk uniform te hanteren aantallen werkuren, al naar gelang (Halt-waardig) delict en persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

Bij de vermelding van leerplichtverzuim (beginnend verzuim) wordt geanticipeerd op de verheffing van beginnend schoolverzuim tot Halt-waardig feit.

Zie bijlage 1.

Taakstraf, tenzij

Het leidende beginsel taakstraf, tenzij is afhankelijk van de waardering van taakstraf als sanctiemodaliteit, ofwel van het ‘sanctieprestige’ van taakstraf, de mate waarin de straf als zodanig door de verdachten serieus wordt genomen. Taakstraf is bij uitstek een standaard-straf waarvan effect wordt verwacht in termen van recidive-reductie.

Op het beginsel ‘taakstraf, tenzij’ worden inmiddels enkele beperkingen aangebracht.

Allereerst wordt een categorie feiten onderscheiden die onder omstandigheden bij voorkeur worden afgedaan met een geldboete (zie bijlage 2). Voorts is er een categorie daders, die (blijkens hun voorgeschiedenis) aan taakstraf onvoldoende prestige toekennen, waardoor het beoogde effect van deze straf niet wordt bereikt.

Zowel de officier van justitie als de rechter zullen zich derhalve consequent de vraag moeten stellen of er in elk individueel geval een redelijk perspectief bestaat op uitvoering van een op te leggen taakstraf.

Taakstraf volgens het officiersmodel kan weliswaar worden toegepast voor zowel de categorie eerstplegers als voor de categorie recidivisten, maar toepassing van het officiersmodel ingeval van recidive is niet vanzelfsprekend. Waar recidive impliceert dat de eerste taakstraf kennelijk niet het beoogde effect heeft gehad, moet bij een herhaald voorstellen van een taakstraf volgens het officiersmodel steeds opnieuw worden overwogen of van een taakstraf effect kan worden verwacht.

Geldboete of geldtransactie in plaats van taakstraf(bijlage 2)

Geldboetetransactie voor de afhandeling van jeugdzaken wordt in zijn algemeenheid niet langer afgewezen als bruikbaar instrument. In bijlage 2 is een aantal delicten op een rij gesteld, en zijn voorwaarden geformuleerd waaronder in plaats van taakstraf een geldboete of een geldtransactie kan worden aangeboden.

Als omrekeningsfactor taakstraf-geldboete is vastgesteld voor elke 4 uur taakstraf € 25 boete.

Halt-afdoeningen (zoals in tabel 4 aangegeven) worden niet geconverteerd in geldboetes.

Persoonsgerichte aanpak(bijlage 3)

Zoekend naar de effectiviteit van interventies moet worden bepaald wat de inhoud van die interventies moet zijn. Aan de hand van een aantal criteria moet kunnen worden vastgesteld op grond waarvan die effectiviteit per persoon kan worden gemeten (aantoonbaar minder recidive, realiseren van schoolbezoek of werktoeleidingstrajecten).

In het bijzonder wanneer sprake is van een evident perspectief op recidive (veelal af te leiden van zogenoemde risicofactoren, waaronder historische recidive, veelplegerschap), dan is maatwerk geboden om te voorkómen dat die ontwikkeling zich voortzet. Het zoeken is dan naar een passend interventiescenario, bijvoorbeeld door schorsing van voorlopige hechtenis onder bijzondere voorwaarden.

Persoonsgerichte aanpak staat voor de keuze van een (intensief) traject, een ingrijpen of begeleiden van langere duur. Het gaat dan om een gerichte interventie in een in gang zijnde ontwikkeling, of ter voorkoming van zo’n ontwikkeling, en niet zozeer om de sanctie op een individueel feit. Het proportionaliteitsvereiste kan daardoor meer naar de achtergrond worden gedrongen.

Tot die trajectkeuze voor (soms) ‘aanstormend talent’ wordt besloten in het Justitieel Casus Overleg (JCO); de vormgeving van het traject kan goed plaatsvinden in het JCO, óók in die gevallen dat er wordt voorgeleid, en dus een eventuele vervolgingsbeslissing niet in het JCO wordt genomen. De ketenpartners stellen een gezamenlijke diagnose op basis van de voorhanden informatie. Ieder van hen is zonodig bij de uitvoering betrokken. Strafrecht en zorg (verwijzing naar Bureau Jeugdzorg) sluiten op elkaar aan. De aanpak wordt in samenhang met de ketenpartners uitgevoerd, tot en met de nazorg, de resocialisatie-inspanningen. De in ontwerp aan de Tweede Kamer aangeboden Wet gedragsbeïnvloedende maatregel biedt het instrumentarium voor de toezichthoudende taak van de Jeugdreclassering, evenals de mogelijkheid van een specifieke combinatie van sancties voor bepaalde doelgroepen. Het indringende karakter van maatregelen en straffen duurt dan voort zolang dat toezicht wordt uitgevoerd.

Een nadere uitwerking van de persoonsgerichte aanpak, en de gevallen waarin die kan worden toegepast is opgenomen in bijlage 3.

Uniformiteit in strafmaten(bijlage 4)

Elementen uit de, in het volwassenenstrafrecht wel toegepaste systematiek van BOS-Polarisrichtlijnen kunnen in het jeugdstrafrecht worden gebruikt ter bevordering van een consistente strafvordering.

De basispunten die in BP de relatieve ernst van het misdrijf weerspiegelen, zijn in de tabel onder bijlage 4 verwerkt in de onderlinge verhouding tussen de basisbedragen of aantallen uren voor de genoemde misdrijven. De beoordelingsfactoren zijn zichtbaar gemaakt in afzonderlijke kolommen.

De strafverzwarende factor die bestaat in de kwaliteit van degene die als benadeelde van het feit is aan te merken, is overgenomen voorzover het een ambtenaar is, in het bijzonder waar het gaat om een politieman of -vrouw. De willekeur die de keuze van slachtoffers van met name geweldsdelicten veelal kenmerkt, is in de basisbestraffing verwerkt en niet als afzonderlijke factor aangemerkt.

In het jeugdstrafrecht wordt qua strafmaat geen onderscheid gemaakt naar aard van daderschap noch naar de mate van uitvoering van het delict. Art 77ggSr schrijft voor dat de straffen voor poging, voorbereiding, deelneming en medeplichtigheid dezelfde zijn als die voor het voltooide misdrijf. Dat zal er in het algemeen toe leiden dat aan een kwalificatie als bijvoorbeeld ‘medepleger’ geen strafverzwarende invloed wordt toegekend.

Basisfactoren als waarde van de goederen, wapengebruik en de mate van letsel bij een benadeelde zijn in voorkomende gevallen in de tabel ondergebracht als afzonderlijke categorieën.

De recidive als enige beoordelingsfactor die de persoon van de verdachte aangaat, is in de tabel opgenomen in de vorm van een verhoging met in het algemeen 50% van het basisgetal na verwerking van de beoordelingsfactoren.

Taakstraf voor (een deel van de) jeugddetentie

Waar in tabel 4 jeugddetentie van een bepaalde omvang is aangegeven, wordt daaronder mede verstaan het op enig moment, aan de hand van persoonlijke factoren, vervangen van (een deel van) de jeugddetentie door taakstraf.

Volgorde Halt, geldboete, taakstraf

Voor sommige, in beginsel Halt-waardige, delicten is in de basiskolom de vermelding ‘Halt’ opgenomen, terwijl in de geldende kolom ernaast geldboete of een aantal uren taakstraf is vermeld. Waar Halt, zoals gezegd, niet wordt geconverteerd in een geldboete, is de aan te houden keuzevolgorde (i) Halt, (ii) geldboete en (iii) uren taakstraf.

Recidiveregeling bij Halt

Voor Halt-waardige delicten geldt een recidiveregeling, inhoudend dat geen herhaalde verwijzing mag plaatsvinden voor een delict dat wordt gepleegd binnen 12 maanden na een eerdere Halt-afdoening. Voor vuurwerk-Halt is in zoverre een uitzondering gemaakt, dat die afdoening wèl in twee achtereenvolgende jaren is toegestaan, maar niet vaker dan twee keer.

Voorgeleiden

De aanduiding ‘voorgeleiden’ spreekt voor zich; bij voorgeleiding is het uitgangspunt dat voor het gepleegde feit voorlopige hechtenis zal worden gevorderd. Voorwaarde is uiteraard dat een of meer gronden van artikel 67a Sv kunnen worden aangevoerd.

Bijzondere omstandigheden

Bij het bepalen van de strafmaat kan overigens rekening worden gehouden met bijzondere omstandigheden als heel jeugdige leeftijd, een aanbod tot betaling van schadevergoeding aan het slachtoffer en de mate van professionaliteit bij de uitvoering van het delict. Voor de categorie 12-minners wordt verwezen naar de Aanwijzing 12-minners (incl. STOP-reactie).

Bijlage 1 Uniforme strafmaten Halt-afdoening

stcrt-2006-59-p10-SC74462-1.gif

Uitgangspunten

• de strafmaat bedraagt ten hoogste 20 uur, exclusief de duur van de gesprekken

• de inhoud van het landelijk overdrachtsformulier (LOF) is bepalend voor de strafmaat; het LOF bepaalt het delict

• schadebemiddeling vindt plaats ingeval van schade; schadevergoeding is een voorwaarde voor sepot bij 14 jaar en ouder

• de psychologische ontwikkeling van de dader is weerspiegeld in de strafmaat (leeftijd/cognitief niveau)

• ingeval van Halt-recidive volgt een zwaardere straftoemeting

• rechtsgelijkheid: gelijke gevallen moeten gelijk worden behandeld; afwijking is alleen toegestaan in overleg met de officier van justitie.

Bijlage 2 Geldboete in plaats van taakstraf

Overzicht van de feiten waarin een geldboete passend wordt geoordeeld, en de voorwaarden waaronder een geldtransactie kan worden aangeboden en tegen welk ‘tarief’.

Voorwaarden:

• Halt-feiten worden niet geconverteerd (waar in de Requireerrichtlijn is vermeld ‘Halt of 20 uur’ wordt Halt-afdoening de voorkeur gegeven boven een geldboete)

• alleen voor 16- en 17-jarigen (voor 12- tot en met 15-jarigen blijft gelden ‘taakstraf, tenzij’

• verdachte beschikt over enig inkomen (zakgeld, verdiensten), niet persé afkomstig uit werk

• alleen indien sprake is van één strafbaar feit

• alleen eerstplegers

• geen sprake van signaalgedrag of (vermoede) achterliggende problematiek

• alleen feiten die onder het officiersmodel kunnen worden afgedaan (geen geweld tegen personen, geen zedendelict, geen brandstichting)

• er loopt geen schadevergoedingsregeling.

Omrekenfactor

Voor de thans onder ‘taakstraf’ geboekte feiten die in aanmerking komen voor geldboete wordt de omrekeningsfactor gehanteerd:

voor elke 4 uur taakstraf als equivalent € 25 (maximum taakstraf volgens officiersmodel dus 40 uur = € 250);

Voor geldboete in aanmerking komende delicten

art (Sr)

misdrijf

 

i.p.v.(taakstraf)

transactie

eis ttrz

141

openlijk geweld (goederen) schade tot € 900

20u

 

€125

 

€150

 

180

wederspannigheid

32u

 

€200

 

€240

 

184

niet voldoen aan bevel

 

24u

 

€150

 

€180

188

valse aangifte (zonder ernstige gevolgen)

 

32u

 

€200

 

€240

225

valsheid in geschrift

 

28u

 

€175

 

€210

266

belediging

 

20u

 

€125

 

€150

267

belediging ambtenaar in f.

28u

 

€175

 

€210

 

285

bedreiging verbaal

24u

 

€150

 

€180

 

310

diefstal (i.v.) schade > € 150

20u

 

€125

 

€150

 

321

verduistering schade > € 150

32u

 

€200

 

€240

 

326

oplichting schade tot € 150

28u

 

€175

 

€210

 
 

oplichting schade > € 150

40u

 

€250

 

€300

 

350

vernieling schade tot € 900

20u

 

€125

 

€150

 
 

id. schade >€ 900

40u

 

€250

 

€300

 

416/

417bis

(schuld)heling schade € 150 tot € 900

30u

 

€225

 

€270

 
 

id., schade >€ 900

40u

 

€250

 

€300

 

424

baldadigheid/vandalisme schade >€ 900

20u

 

€125

 

€150

 

7WVW

doorrijden na aanrijding

40u

 

€250

 

€300

 

11WVW joyriding (geen schade)

40u

 

€250

 

€300

 

Bijlage 3 Persoonsgerichte aanpak

Voor het requireerbeleid is van belang of een delict op zichzelf staat, dan wel onderdeel uitmaakt van een inmiddels door een jeugdige opgebouwd patroon aan strafbare feiten. Een persoonsgerichte aanpak is het meest nodig voor de meest risicovolle jongeren, veelal aangeduid als ‘veelplegers’ of ‘harde kern-jongeren’. Het doel van een speciaal daarop gerichte aanpak is

• voorkomen dat risicojongeren uitgroeien tot veelpleger; en

• door middel van effectieve sancties tot staan brengen van veelplegerschap.

De variëteit aan definities die in het land worden gehanteerd hebben met elkaar gemeen dat zij uitgaan van het aantal over een bepaalde periode door de jongere gepleegde (geverbaliseerde) misdrijven.

Het jeugdige veelplegersbeleid wordt in hoofdzaak gekenmerkt door interventies met als directe aanleiding het ‘zoveelste’ strafbare feit, gericht op een omschreven categorie jongeren, die zoveel mogelijk letterlijk de jongere van de straat houden, althans fysiek beletten het veelplegerschap voort te zetten. Dan kan door in voorkomende gevallen voorlopige hechtenis te vorderen, en in andere gevallen door tussenkomst van het Justitieel Casus Overleg (JCO) op zeer korte termijn een stringente begeleiding of streng toezicht te bewerkstelligen (ITB, ITB-Criem).

Een landelijk te hanteren definitie voor ‘jeugdige veelpleger’ luidt:

jeugdige veelpleger: een jongere in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie meer dan 5 processen-verbaal zijn opgemaakt waarvan de laatste in het peiljaar.2

Voor de veelplegende jongeren geldt dat zij zo vroeg mogelijk als zodanig moeten worden onderkend, dat zij in een voorlopige hechteniscircuit worden opgenomen, hetzij hen in het casusoverleg een snelle en consequente sanctie wordt opgelegd, en dat er wordt gezorgd voor een goede aansluiting tussen justitiële en (anderszins) maatschappelijke voorzieningen.

Ten aanzien van de jeugdige veelpleger wordt niet langer zaaksgericht gewerkt, maar persoonsgericht; dat betekent dat het relevante criminele verleden in beeld wordt gebracht en dat op grond daarvan door het OM een passende straf en/of maatregel wordt gevorderd. Daarbij wordt ook bekeken of de jeugdige in het recente verleden meerdere delicten heeft gepleegd. Om te voorkomen dat een jeugdige zich ontwikkelt tot veelpleger wordt de persoonsgerichte aanpak in ieder geval reeds gehanteerd bij jongeren in de leeftijd van 12 tot en met 17 jaar tegen wie in de laatste 3 jaar ten minste 2 processen-verbaal zijn opgemaakt waarop een inhoudelijke justitiële afdoening is gevolgd, en die opnieuw een (actueel) strafbaar feit (misdrijf) pleegt.

Niet het strafbare feit - geïsoleerd - maar de persoon van de jeugdige dader staat bij de aanpak van jeugdcriminaliteit centraal. In het verleden werd met het strafrechtelijk verleden rekening gehouden bij het bepalen van de strafhoogte; de persoonsgerichte aanpak biedt ruimte voor het zwaarder (of anders) bestraffen van de telastegelegde feiten, op de enkele grond dat ‘het de zoveelste keer is’.

Waar hiervoor gesproken wordt over maatregelen en gedwongen behandeling, zal in het algemeen moeten worden gedacht aan de maatregel Plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ), als bedoeld in artikel 77s Sr, of aan een Intensieve trajectbegeleiding (ITB). De in ontwerp zijnde gedragsbeïnvloedende maatregel (artikel 77w ontwerp Sr) past qua doelgroep tussen de bijzondere voorwaarden bij een voorwaardelijke veroordeling en in het kader van de taakstraf, en de PIJ.

De maatregel Hulp en Steun ex art. 77f, lid 1, sub a Sr behelst door de Jeugdreclassering (Bureau Jeugdzorg) uit te voeren reclasseringsactiviteiten onder regie van de Raad voor de Kinderbescherming.

Bijlage 4 Strafvorderingstabel jeugdzaken

OM-commissie Jeugd / Landelijk platform jeugdOM

stcrt-2006-59-p10-SC74462-2.gifstcrt-2006-59-p10-SC74462-3.gifstcrt-2006-59-p10-SC74462-4.gifstcrt-2006-59-p10-SC74462-5.gifstcrt-2006-59-p10-SC74462-6.gifstcrt-2006-59-p10-SC74462-7.gif

1 Aanwijzing effectieve afdoening strafzaken jeugdigen, College van procureurs-generaal, in werking getreden 1 mei 2005.

2 Voorzover voorlopige hechtenis wordt toegepast, wordt wel voorzien in speciaal daarvoor gereserveerde detentieplaatsen waarin bij voorrang jeugdige veelplegers worden geplaatst, zo mogelijk in de eigen regio. Daarnaast zijn zogenoemde tenderplaatsen ingericht voor jeugdige veelplegers uit de G30; dat zijn detentieplaatsen met een kort durend behandelprogramma (ten hoogste 6 maanden).

Naar boven