Vaststelling subsidieplafond en tenderperiode voor de tweede tender 2006 van de Uitvoeringsregeling EOS: Demo

Regeling van de Minister van Economische Zaken van 1 maart 2006, nr. WJZ 6016812, tot vaststelling van het subsidieplafond en de tenderperiode voor de tweede tender 2006 van de Uitvoeringsregeling EOS: Demo

De Minister van Economische Zaken,

Gelet op artikel 6 van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten;

Besluit:

Artikel 1

1. Als periode na afloop waarvan de aanvragen om subsidie krachtens de Uitvoeringsregeling EOS: demo die in die periode zijn ontvangen, worden behandeld, wordt vastgesteld de periode die aanvangt op de dag dat deze regeling in werking treedt, en loopt tot met 11 mei 2006, 17.00 uur.

2. Het subsidieplafond voor het verlenen van subsidies op aanvragen op grond van artikel 6 van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten, ontvangen in de in het eerste lid genoemde periode, wordt vastgesteld op € 5.000.000.

Artikel 2

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

De regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 1 maart 2006.
De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.

Toelichting

In deze regeling wordt de tweede tender voor het jaar 2006 geopend voor energiedemonstratieprojecten en wordt het subsidieplafond vastgesteld. De met de subsidieaanvraag gemoeide administratieve lasten worden door deze regeling niet gewijzigd. Het aantal aanvragers zal naar verwachting even hoog zijn als bij de eerste tender.

Er wordt nogmaals op gewezen dat subsidie op grond van het Besluit EOS: demo en transitie-experimenten ook kan worden aangevraagd door ondernemers in de landbouwsector. Voor hen wordt dezelfde berekeningsmethodiek toegepast als voor niet-agrarische ondernemingen. Daar waar de Communautaire richtsnoeren voor staatssteun in de landbouwsector (PbEG 2000 C 28) meer subsidie toestaan (alg gevolg van een hoger maximum subsidiepercentage of van een andere berekeningsmethodiek) dan de Communautaire kaderregeling inzake staatssteun ten behoeve van het milieu (PbEG 2001 C 37), worden de grenzen van die kaderregeling gevolgd, zodat alle aanvragers (agrarisch en niet-agrarisch) die op grond van voornoemd besluit subsidie aanvragen gelijk worden behandeld wat betreft het berekenen van de subdiabele kosten en het maximum subsidiepercentage.

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

Naar boven