Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 7 maart 2006, nr. 2006-0000065515, CS/CZW/WVOB, houdende regels betreffende de vaststelling van het gemiddelde belastbare loon van ministers (Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers)

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens;

Besluit:

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. wet: Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens;

b. gemiddelde belastbare loon van ministers: gemiddelde belastbare loon van ministers, bedoeld in artikel 8 van de wet.

Artikel 2

1. Het gemiddelde belastbare loon van ministers in enig jaar wordt berekend door de som van de over dat jaar voor de ministers vastgestelde belastbare lonen, bedoeld in artikel 1, onderdeel b, van de wet, te delen door het aantal ministers.

2. Indien in het betreffende jaar een ministersambt niet gedurende het gehele jaar door één persoon wordt vervuld, worden de belastbare jaarlonen van de persoon of personen die in dat jaar dat ambt heeft of hebben vervuld voor de toepassing van het eerste lid herrekend naar een belastbaar loon voor twaalf gehele maanden.

3. Het aldus verkregen gemiddelde wordt vermeerderd met de gemiddelde pensioenbijdrage die door de Staat zou zijn betaald als de pensioenaanspraken van ministers op grond van de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers zou zijn gedekt door afdracht aan een pensioenfonds.

4. Het aldus verkregen gemiddelde wordt verminderd met het gemiddelde van de compensatie die ministers ontvangen voor de inkomstenbelasting, verschuldigd voor het privé-gebruik van de dienstauto.

Artikel 3

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst, en werkt terug tot en met 1 maart 2006.

Artikel 4

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

Inleiding

Op 7 februari 2006 heeft de Eerste Kamer unaniem ingestemd met de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens. Eerder, op 17 november 2005, deed de Tweede Kamer hetzelfde. De wet treedt in werking op 1 maart 2006. Vanaf die datum moeten alle instellingen die voldoen aan de artikelen 2, 3 of 4 van de wet het belastbare loon, de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn, de functie of functies en de duur van het dienstverband in dat jaar van een ieder van wie de som van het belastbaar loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn van haar functie of functies openbaar maken die meer bedragen dan het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers.

Het openbaar te maken bedrag bestaat uit de som van het belastbaar jaarloon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn (in de meeste gevallen de reserveringen voor pensioen en de levensloopregeling, waaronder mede begrepen dat deel van de reserveringen dat op het belastbare jaarloon in mindering is gebracht), alsmede van uitkeringen door de werkgever in verband met beëindiging van het dienstverband (voor zover uitbetaald in een ander jaar dan het jaar van ontslag, want in dat geval is de uitkering opgenomen in het belastbaar jaarloon). Tevens dient op grond van artikel 6, vierde lid, van de wet door de instelling te worden gemotiveerd waarom in het specifieke geval de beloning hoger is dan het gemiddelde belastbaar jaarloon van ministers.

De openbaarmaking geschiedt door de vermelding van deze gegevens en de motivering in de jaarstukken van de instelling en door melding van deze gegevens en de motivering aan het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De gegevens over 2005 (en de gegevens over 2004 van de personen van wie het belastbaar loon in 2005 het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers te boven is gegaan, zie artikel 6, vijfde lid, van de wet) dienen vóór 1 juli 2006 bij het ministerie te worden gemeld. Het melden van de gegevens en de motivering kan via de website www.minbzk.nl/topinkomens, met behulp van de inlogcode die aan de instellingen ter beschikking wordt gesteld.

Ter uitvoering van de wet dient het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers te worden vastgesteld. Daartoe strekt onderhavige regeling.

De wet maakt het mogelijk om regels te stellen over de wijze waarop dit gemiddelde belastbare jaarloon van ministers moet worden berekend. Dat gebeurt in artikel 2. Vervolgens wordt het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers over 2005 vastgesteld. Dat gebeurt in artikel 3.

Artikel 2

In artikel 2, eerste en tweede lid, worden algemene regels gesteld over de berekening van het gemiddelde belastbare loon van ministers. Het eerste lid behoeft geen toelichting. Het tweede lid is geschreven voor het geval een minister zijn ambt niet het gehele kalender jaar vervult. De bepaling ziet zowel op het geval dat het ambt van minister in enig jaar door verschillende personen wordt vervuld, als op het geval dat het ambt van minister slechts een deel van het jaar bestaat. Het eerste geval deed zich voor in 2005, toen het ambt van Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aanvankelijk is vervuld door Minister de Graaf, daarna een korte tijd vacant is geweest en vervolgens is vervuld door Minister Pechtold. Het tweede geval kan zich voordoen als, bijvoorbeeld na verkiezingen, het aantal departementen of het aantal ministers zonder portefeuille wordt gewijzigd. In die gevallen wordt de feitelijke beloning van de betreffende ambtsdragers omgerekend naar een beloning voor twaalf gehele maanden.

Artikel 2, derde en vierde lid, bevat twee regels die het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers zodanig corrigeren dat dit gemiddelde beter vergelijkbaar is met de openbaar te maken topinkomens. Deze regels zijn aangekondigd in de toelichting bij de nota van wijziging bij de wet (Kamerstukken II 2005/06, 30189, nr. 8).

Het derde lid betreft een fictieve bijtelling voor de pensioenaanspraken die ministers opbouwen, maar die, anders dan te doen gebruikelijk is, niet door de werkgever aan een pensioenfonds worden afgedragen. Op grond van artikel 6, eerste lid, van de wet moeten bij de overige uit publieke middelen gefinancierde topinkomens de door de werkgever aan een pensioenfonds overgemaakte pensioenpremies openbaar worden gemaakt (inclusief de op het belastbaar jaarloon in mindering gebrachte eigen bijdrage van de werknemer). Het pensioen van ministers is geregeld in de Algemene pensioenwet politieke ambtsdragers (Appa). Hoewel bij ministers op het bruto salaris een percentage voor de bijdrage aan de pensioenvoorziening wordt ingehouden dat overeenkomt met de inhouding bij ambtenaren in de sector Rijk, worden voor de pensioenen op grond van de Appa door de werkgever voor de opbouw van die pensioenen echter geen premies afgedragen aan een pensioenfonds. De pensioenen worden op het tijdstip dat het recht op het pensioen opeisbaar wordt, betaald uit de algemene middelen. Om de op grond van artikel 6 van de wet openbaar te maken gegevens vergelijkbaar te houden met het gemiddelde belastbaar jaarloon van ministers wordt dit gemiddelde verhoogd met een bedrag dat vergelijkbaar is met een fictieve pensioenbijdrage aan een pensioenfonds overeenkomend met de Appa-aanspraken.

Het vierde lid betreft het voor de vaststelling van het gemiddelde belastbare jaarloon van ministers buiten beschouwing laten van de compensatie die ministers ontvangen voor de inkomstenbelasting die zij betalen over het privé-gebruik van de dienstauto. Indien een belastingplichtige privé gebruik maakt van een hem ter beschikking gestelde auto, wordt op grond van artikel 3.20 van de Wet inkomstenbelasting 2001 22% van de cataloguswaarde van de auto bij het inkomen geteld en wordt daarover inkomstenbelasting betaald. Echter, een gewone werknemer kan ervoor kiezen om niet privé met de auto van de zaak te rijden. In dat geval vindt geen bijtelling plaats en wordt er geen inkomstenbelasting voor gebruik van de auto van de zaak betaald. Om veiligheidsredenen is het ministers niet toegestaan om privé met de eigen auto te rijden. Zij kunnen dus niet afzien van het privé-gebruik van de dienstauto. Wegens deze onvrijwilligheid werd het gebruik van de dienstauto door bewindspersonen aanvankelijk niet als privé-gebruik beschouwd. Sinds de Hoge Raad in zijn arrest van 5 februari 1997, nr. 31 312, heeft beslist dat over het gebruik van de dienstauto door bewindspersonen niettemin inkomstenbelasting moet worden geheven, vindt de bijtelling wegens privé-gebruik van de dienstauto plaats, en betalen bewindspersonen inkomstenbelasting over het gebruik van de dienstauto. Deze inkomstenbelasting wordt voor bewindspersonen gecompenseerd (zie thans: artikel 8 van het Voorzieningenbesluit ministers en staatssecretarissen), zodat het arrest van de Hoge Raad geen verlaging van het inkomen van de bewindspersonen tot gevolg heeft.

De compensatie geschiedt in de vorm van een maandelijkse toeslag op het salaris. Een en ander leidt tot een aanzienlijke stijging van het gemiddelde belastbaar jaarloon van ministers. Deze stijging is niet representatief voor de vergelijking met de overige uit publieke middelen gefinancierde topinkomens. Om deze reden wordt het gemiddeld belastbaar jaarloon voor ministers gecorrigeerd voor de compensatie van de inkomstenbelasting voor het privé-gebruik van de dienstauto.

Overigens zal het vierde lid in 2007 worden aangepast, nu per 1 januari 2006 het privé-gebruik van de dienstauto niet langer via de inkomstenbelasting, maar via de loonbelasting wordt belast.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

Naar boven