Ontwerpbesluit wijziging Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer i.v.m. inrichtingen voor verstoken brandstoffen met een thermisch vermogen van meer dan 75 MW

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer maakt ingevolge artikel 21.6, vierde lid, van de Wet milieubeheer bekend dat gedurende vier weken na dagtekening van deze Staatscourant een ieder schriftelijk zijn zienswijze naar voren kan brengen over onderstaand ontwerpbesluit.

Adres: Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer Afdeling Mobiliteit en Verkeer, Postbus 30945, IPC 645, 2500 GX Den Haag.

Besluit van (...), houdende wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer in verband met inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van meer dan 75 MW

Wij Beatrix, bij de gratie Gods, Koningin der Nederlanden, Prinses van Oranje-Nassau, enz. enz. enz.

Op voordracht van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van (... ... ...), nr. ..., Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Gelet op artikel 41 van de Wet geluidhinder;

De Raad van State gehoord (advies van (... ... ...), nr. ...);

Gezien het nader rapport van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van (... ... ...), nr. ..., Centrale Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving;

Hebben goedgevonden en verstaan:

Artikel I

Artikel 2.4 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Er wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Voor de toepassing van het eerste lid, onderdeel 1.3, onder b, voor zover het thermisch vermogen 75 MW of meer bedraagt, blijven buiten beschouwing inrichtingen waarvan het equivalente geluidsniveau (LAr, LT), veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige vast opgestelde toestellen en installaties, alsmede door de in de inrichting verrichte werkzaamheden en activiteiten op de grens van het bedrijventerrein niet meer bedraagt dan:

a. 50 dB(A) tussen 07:00 en 19:00 uur;

b. 45 dB(A) tussen 19:00 en 23:00 uur;

c. 40 dB(A) tussen 23:00 en 07:00 uur.

Artikel II

Dit besluit treedt in werking met ingang van de dag waarop vier weken zijn verstreken sedert de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin het wordt geplaatst.

Lasten en bevelen dat dit besluit met de daarbij behorende nota van toelichting in het Staatsblad zal worden geplaatst.

...
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,...

Nota van toelichting

1. Algemeen

Het onderhavige besluit bevat een wijziging van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) met betrekking tot een ingevolge artikel 41van de Wet geluidhinder aangewezen categorie van inrichtingen.

Hoofdstuk V van de Wet geluidhinder heeft betrekking op zones rond industrieterreinen. Van een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder is, kort gezegd, sprake indien op het terrein een of meer inrichtingen zijn of - planologisch - kunnen worden gevestigd die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Rond een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder moet een zone worden vastgesteld. Binnen en op de grens van die zone gelden de voorschriften van de Wet geluidhinder.

Op grond van artikel 41 van de Wet geluidhinder worden bij algemene maatregel van bestuur categorieën van inrichtingen aangewezen die in belangrijke mate geluidhinder kunnen veroorzaken. Hieraan is uitvoering gegeven in artikel 2.4 van het Ivb. In dit artikel worden onder meer inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen met een thermisch vermogen van 75 MW of meer, aangewezen. Onder deze categorie kunnen ook energiecentrales vallen waar door verbranding van pluimveemest energie wordt opgewekt (hierna: pluimveemest-centrales).

Pluimveemest-centrales produceren behalve elektriciteit ook restwarmte in de vorm van heet water. Dit hete water wordt in beginsel gebruikt voor de stadsverwarming, hetgeen betekent dat deze centrales op niet te grote afstand van woonbebouwing moeten worden gevestigd.

Tijdens de plenaire behandeling van het voorstel tot aanpassing van de Wet geluidhinder (Kamerstuk 29 879) op 8 juni 2005 is gesproken over de problematiek van de vestiging van pluimveemest-centrales, met een thermisch vermogen van 75 MW of meer, op een bedrijventerrein dat niet wordt aangemerkt als een industrieterrein in de zin van de Wet geluidhinder.

Directe aanleiding vormde een uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, waarbij is bevestigd dat dit soort energiecentrales valt onder artikel 2.4 van het Ivb (AbRvS, 22 maart 2005, zaaknr. 200402102/1). Hieruit vloeit voort dat deze pluimveemest-centrales niet mogen worden gevestigd op een bedrijventerrein dat geen industrieterrein is in de zin van de Wet geluidhinder.

Vanuit de Tweede Kamer werd aangedrongen op een oplossing om de vestiging van deze centrales op dergelijke bedrijventerreinen in de toekomst wel mogelijk te maken. Het werd als onnodig belemmerend en milieuhygiënisch niet verdedigbaar ervaren dat pluimveemest-centrales niet dichtbij de afnemers van stadsverwarming kunnen worden gevestigd. De gezoneerde terreinen zijn meestal groter van omvang en juist vanwege de geluidszone vaak verder weg gelegen van de afnemers van stadsverwarming. Daarnaast doet de ontstane problematiek afbreuk aan het rijksbeleid waarin het vestigen van pluimveemest-centrales wordt gestimuleerd uit oogpunt van CO2-reductie. Door de onderhavige aanvulling van artikel 2.4 van het Ivb zullen inrichtingen voor het verstoken van brandstoffen niet langer onnodig in hun vestigingsmogelijkheden belemmerd worden.

In een brief aan de Tweede Kamer (Kamerstukken II 2004/05, 29 879, nr. 18) is toegezegd dat een onderzoek zal worden uitgevoerd naar de mogelijkheden om de vestiging van pluimveemest-centrales op niet gezoneerde bedrijventerreinen mogelijk te maken. In het kader van het onderzoek is bezien op welke wijze het Ivb aanpassing behoeft. Overwogen is, zoals in eerder genoemde brief is aangegeven, de huidige categorisering vanaf een vermogen van 75 MW aan te passen tot een hogere maat. Hiervan is afgezien omdat deze oplossing ertoe zou kunnen leiden dat inrichtingen, die wel in belangrijke mate geluidhinder veroorzaken, onbedoeld worden vrijgesteld van de verplichting tot vestiging op een gezoneerd bedrijventerrein. Ook zou onbedoeld een wijzing van het bevoegd gezag kunnen optreden door de voorgestane oplossing.

In het voorliggende voorstel is een geluidsgrens gekoppeld aan de categorisering vanaf een vermogen van 75 MW. Bij de keuze van deze grens is aangesloten bij de normstelling uit de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening en bij de geluidsnormering ten behoeve van de zogenoemde art. 8.40 amvb-bedrijven in het kader van de Wet milieubeheer. In concrete situaties is het aan het bedrijf om aan te tonen, dat zij niet in belangrijke mate geluidhinder buiten het bedrijventerrein veroorzaakt en aan de norm kan voldoen. Zij kan dit aantonen door middel van een akoestisch rapport, dat zij bij een vergunning ingevolge de Wet milieubeheer.

Wanneer blijkt dat zij voldoet aan de norm, dan kan een dergelijke inrichting worden ontheven van de verplichting zich op een gezoneerd bedrijventerrein te vestigen.

Ten overvloede zij opgemerkt dat het voldoen aan de norm geen vrijbrief inhoudt. De betreffende inrichting zal zowel aan de in dit voorstel geïntroduceerde norm als aan de voorschriften, die door het bevoegd gezag aan de Wet milieubeheervergunning zullen worden verbonden, moeten voldoen.

2. Toetsingsaspecten

Administratieve lasten

Ten behoeve van deze inrichtingen behoeven de procedures uit hoofdstuk V van de Wet geluidhinder niet meer gevolgd te worden, hetgeen tot minder administratieve lasten leidt.

Milieutoets

De onderhavige aanpassing van het Ivb introduceert, zoals gezegd, voor energiecentrales met een thermisch vermogen groter dan 75 MW de mogelijkheid van vestiging buiten gezoneerde bedrijventerreinen. Dit leidt echter niet tot meer of andere nadelige gevolgen voor het milieu dan reeds door de op grond van artikel 8.1 Wet milieubeheer verleende vergunningen zijn toegestaan. Daarnaast blijven gedeputeerde staten van de provincie waarin de inrichting geheel of in hoofdzaak zal zijn of is gelegen, bevoegd te beslissen op de vergunningaanvraag.

Bedrijfseffecttoets

Een positief bedrijfseffect van de onderhavige aanpassing van het Ivb is, dat de vestigingsmogelijkheid van pluimveemest-centrales in de nabijheid van de afnemers van stadsverwarming wordt verruimd. Dit zal de rentabiliteit van dergelijke energiecentrales versterken. Er zijn geen nadelige bedrijfseffecten.

3. Reacties op het ontwerp

Het ontwerp voor dit besluit is op grond van artikel 172, eerste lid, van de Wet geluidhinder overgelegd aan beide kamers van de Staten-Generaal en op ** in de Staatscourant gepubliceerd. PM: reacties

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

...

Naar boven