Examenreglement basisexamen inburgering

Regeling van de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie van 14 februari 2006, nr. 5403488/06, tot vaststelling van het examenreglement voor het basisexamen inburgering (Examenreglement basisexamen inburgering)

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

Handelende in overeenstemming met de Minister van Buitenlandse Zaken;

Gelet op artikel 3.98b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

Besluit:

Artikel 1

Algemeen

1. In dit reglement wordt verstaan onder:

a. basisexamen: het basisexamen inburgering, bedoeld in artikel 3.98a, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000;

b. deelnemer: de vreemdeling die zich voor het basisexamen heeft aangemeld;

c. hoofd: het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging waar het basisexamen wordt afgenomen;

d. toezichthouder: de door het hoofd aangewezen ambtenaar, medewerker, autoriteit of instelling, onder wiens toezicht het basisexamen wordt afgelegd.

2. Voor zover uit een wettelijk voorschrift niet anders voortvloeit, worden de bevoegdheden genoemd in deze regeling uitgeoefend namens Onze Minister. Bij de uitoefening van deze bevoegdheden worden de algemene en bijzondere aanwijzingen van Onze Minister in acht genomen.

Artikel 2

Aanmelding voor het basisexamen

1. De vreemdeling die aan het basisexamen wenst deel te nemen, meldt zich daartoe aan door het indienen bij de Minister van Buitenlandse Zaken van het ingevulde aanmeldformulier, waarvan het model als bijlage bij dit reglement is gevoegd, en het overmaken van het examengeld.

2. Na overmaking van het examengeld maakt de deelnemer onder vermelding van het toegekende referentienummer mondeling of schriftelijk een afspraak bij het hoofd.

3. Het hoofd maakt de examenlocatie en het tijdstip waarop het basisexamen kan worden afgelegd bekend.

Artikel 3

Gang van zaken voor en tijdens het examen

1. De deelnemer meldt zich onder medebrenging van het referentienummer, bedoeld in artikel 2, tweede lid, en het identiteitsdocument, bedoeld in artikel 3.98b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000, ten minste vijftien minuten voor aanvang van het basisexamen op de door het hoofd aangegeven examenlocatie.

2. Voor de aanvang van het basisexamen draagt de toezichthouder zorg voor:

a. de controle van het referentienummer en van het identiteitsdocument;

b. het maken van een scan of kopie van het identiteitsdocument, en

c. voor het nemen van digitale vingerafdrukken van alle vingers van de deelnemer en een digitale foto van de deelnemer.

3. Voor de aanvang van het basisexamen ontvangt de deelnemer instructies van de toezichthouder. Deze instructies hebben in ieder geval betrekking op:

a. het gebruik van de apparatuur tijdens het basisexamen;

b. de wijze waarop tijdens het basisexamen de luister- en spreekvaardigheid en kennis van de Nederlandse samenleving worden getoetst;

c. de materialen en hulpmiddelen waarvan het gebruik of bezit tijdens het basisexamen niet is toegestaan;

d. de maatregelen die kunnen worden getroffen in geval van onregelmatigheden of ordeverstoring.

4. Tijdens het basisexamen behandelt de deelnemer de onderdelen van het basisexamen volgens de gegeven instructies.

5. De deelnemer die het basisexamen gereed heeft, meldt dit aan de toezichthouder. De toezichthouder controleert of alle onderdelen van het basisexamen zijn voltooid.

6. De toezichthouder houdt van het verloop van het basisexamen een logboek bij.

Artikel 4

Ordemaatregelen

1. Gedurende de afname van het basisexamen worden aan de deelnemer geen mededelingen, van welke aard dan ook, aangaande de exameninhoud gedaan.

2. Gedurende de afname van het basisexamen is het de deelnemer niet toegestaan:

a. zonder toestemming van de toezichthouder zijn plaats of de examenlocatie te verlaten;

b. andere dan volgens de instructie van de toezichthouder toegestane materialen of hulpmiddelen te gebruiken of in het bezit te hebben.

3. Na afloop van het basisexamen is het de deelnemer niet toegestaan andere documenten of zaken uit de examenruimte mee te nemen, dan volgens de instructie van de toezichthouder is toegestaan.

4. Het hoofd kan aanvullende maatregelen stellen om onregelmatigheden en ordeverstoring tijdens het basisexamen te voorkomen.

Artikel 5

Maatregelen in het geval van onregelmatigheden

1. Indien de toezichthouder voor of tijdens de afname van het basisexamen constateert dat een deelnemer enige regel ter voorkomen van onregelmatigheden of ordeverstoring overtreedt of heeft overtreden, treft hij de maatregelen die hem passend voorkomen. Hij kan daartoe:

a. de deelnemer voor aanvang van het basisexamen de toegang tot de examenruimte ontzeggen;

b. voor de duur van het basisexamen andere dan volgens de instructie toegestane materialen of hulpmiddelen tijdelijk in bewaring nemen;

c. de afname van het basisexamen voortijdig afbreken en de deelnemer verdere deelname aan het basisexamen ontzeggen;

d. de deelnemer uit de examenruimte verwijderen.

2. Bij constatering van fraude kan het hoofd de resultaten van het basisexamen met terugwerkende kracht ongeldig verklaren.

3. Bij constatering van fraude of ordeverstoring kan het hoofd de deelnemer voor een periode van maximaal één jaar van toekomstige deelname aan het basisexamen uitsluiten.

Artikel 6

Uitslag

Het hoofd maakt de uitslag van het basisexamen bekend door toezending, uitreiking of op een andere naar zijn oordeel geschikte wijze.

Artikel 7

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop de Wet inburgering in het buitenland in werking treedt.

Artikel 8

Deze regeling wordt aangehaald als: Examenreglement basisexamen inburgering.

Deze regeling wordt (met de toelichting) in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 14 februari 2006.
De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, M.C.F. Verdonk.

Toelichting

Algemeen

In artikel 16, eerste lid, onder h, van de Vreemdelingenwet 2000, is een nieuwe voorwaarde voor toelating tot Nederland neergelegd. De Wet inburgering in het buitenland, Stb. 2006, 28. De vreemdeling, die voor zijn komst naar Nederland in het bezit moet zijn van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) en die na zijn komst naar Nederland als nieuwkomer in de zin van de Wet inburgering nieuwkomers (WIN) inburgeringsplichtig zou zijn, dient reeds voor zijn komst naar Nederland te beschikken over kennis op basisniveau van de Nederlandse taal en de Nederlandse samenleving. Deze basiskennis wordt op de vertegenwoordigingen van het Koninkrijk in het buitenland getoetst aan de hand van het basisexamen inburgering.

In de onderhavige regeling worden, ter uitvoering van artikel 3.98b, vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 regels gesteld over de gang van zaken tijdens het basisexamen inburgering, de maatregelen om onregelmatigheden en ordeverstoring tijdens het basisexamen te voorkomen en de maatregelen die in geval van onregelmatigheden of ordeverstoring kunnen worden getroffen. In aanvulling daarop zijn regels gesteld over de toelating tot het basisexamen inburgering alsmede de bekendmaking door het hoofd van de Nederlandse diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van de uitslag van het basisexamen. Gedurende het basisexamen houdt de toezichthouder een logboek bij, waarin alle bijzonderheden worden vermeld die zich hebben voorgedaan. Ook als zich geen bijzonderheden voordoen, wordt dit gemeld. Dit logboek zal een belangrijk hulpmiddel kunnen zijn bij het beoordelen van eventuele klachten.

Uitgangspunt bij het opstellen van deze regeling is het vinden van een optimaal evenwicht tussen het bieden van een duidelijk rechtskader voor deelnemers aan het basisexamen inburgering enerzijds en het bieden van voldoende uitvoeringsruimte aan het hoofd anderzijds.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Twee centrale begrippen in de regeling zijn de termen ‘hoofd’ en ‘toezichthouder’. Het hoofd is, namens ondergetekende, de verantwoordelijke voor het ordelijk verlopen van de gang van zaken tijdens het basisexamen en het daartoe treffen van de nodige preventieve en sanctionerende maatregelen.

De toezichthouder is de door het hoofd aangewezen ambtenaar, medewerker, autoriteit of instelling die het feitelijk toezicht houdt op de gang van zaken voorafgaande aan en gedurende het afleggen van het basisexamen inburgering. Afhankelijk van de lokale omstandigheden en de werkdruk kan het bevoegd gezag een interne (ambtenaar of lokale medewerker) dan wel een externe (autoriteit of instelling) aanwijzen.

Artikel 2

Het aanmeldformulier voor het basisexamen staat op de website van het Ministerie van Buitenlandse Zaken. Dit aanmeldformulier kan digitaal ingevuld en verstuurd worden, waarop een referentienummer toegekend wordt wat vermeld moet worden bij de betaling.

Het is ook mogelijk een papieren versie van het aanmeldformulier op te vragen bij de IND en deze schriftelijk te verzenden naar het Ministerie van Buitenlandse Zaken.

Met het oog op rechtszekerheid voor de burger dient het hoofd een aantal basisvoorwaarden voor het afleggen van het basisexamen bekend te maken, waaronder de examendata en de examenlocatie.

Artikel 3

Artikel 3 regelt de gang van zaken tijdens het afleggen van het basisexamen. Het afleggen van het basisexamen is laagdrempelig, waardoor ook weinig procedureregels voor het afleggen van het basisexamen nodig zijn. De procedure is in vogelvlucht:

– aanmelding van een deelnemer 15 minuten vóór het tijdstip van aanvang van het examen om instructies te ontvangen, kopie maken van identiteitsbewijs en biometrische kenmerken (digitale foto en digitale vingerafdrukken van alle vingers van de deelnemer ) af te laten nemen;

– de deelnemer legt het examen volgens de instructies af;

– de toezichthouder controleert na afloop of het examen is beëindigd (om problemen met het genereren van het examenresultaat te voorkomen).

Per examenonderdeel (kennis van de Nederlandse samenleving en kennis van de Nederlandse taal) wordt een instructieblad, met daarop de gang van zaken, uitgereikt. De deelnemer krijgt vijf minuten leestijd. Indien betrokkene analfabeet is zal dit instructieblad worden voorgelezen. Na het lezen c.q. voorlezen van het instructieblad legt de examenleider nogmaals uit wat er in het examen gaat gebeuren en wordt uitleg gegeven over de gebruikte apparatuur.

Tevens wordt de kandidaat gewezen op de maatregelen die getroffen kunnen worden in het geval van fraude en ordeverstoring en wordt de deelnemer gewezen op zijn/haar rechten.

Artikel 4

Artikel 4 bevat de belangrijkste gedragsregels om onregelmatigheden (zoveel mogelijk) te voorkomen:

– er mag met deelnemers niet over de exameninhoud worden gesproken,

– hulpmiddelen zijn alleen toegestaan indien door de toezichthouder geaccordeerd,

– deelnemers mogen niet zonder toestemming hun plaats verlaten, en

– deelnemers mogen geen documenten meenemen uit de examenruimte.

Artikel 5

Onregelmatigheden die zich (direct) voorafgaand aan of tijdens het afleggen van het basisexamen voordoen, kunnen door de toezichthouder worden geconstateerd. Daarom is in het eerste lid een aantal bevoegdheden aan de toezichthouder toebedeeld die hem ten dienste staan om adequaat op te treden tegen ordeverstoringen of andere onregelmatigheden. Het gaat daarbij om maatregelen die een directe relatie hebben met de geconstateerde onregelmatigheid.

Zwaardere maatregelen tegen ernstiger onregelmatigheden, zoals fraude, behoren – vanwege de zwaarte van de rechtsgevolgen daarvan – tot de bevoegdheid van het hoofd. Bij fraude kan een examenresultaat met terugwerkende kracht ongeldig worden verklaard zonder dat recht bestaat op restitutie van het betaalde examengeld.

Identiteitsfraude wordt voorkomen doordat een deelnemer zich voorafgaand aan het afleggen van het basisexamen deugdelijk dient te identificeren. Hiertoe dient de deelnemer toestemming te geven voor het maken van een digitale foto, het afnemen van digitale vingerafdrukken van alle vingers van de deelnemer en het maken van een scan of kopie van het paspoort of een ander identiteitsbewijs (artikel 3.98b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000).

Artikel 6

De schriftelijke uitslag van het basisexamen bevat in elk geval de NAW-gegevens (Naam Adres en Woonplaats) van de deelnemer en het resultaat per examenonderdeel. Ingevolge artikel 8:4 Algemene wet bestuursrecht (Awb) staat er tegen de examenuitslag geen bezwaar open. Wel kan bezwaar gemaakt worden tegen de omstandigheden waaronder het examen is afgelegd. Ook kan gebruik gemaakt worden van het klachtrecht zoals geregeld in de Awb.

De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie,

M.C.F. Verdonk

Bijlage

stcrt-2006-51-p13-SC74179-1.gifstcrt-2006-51-p13-SC74179-2.gifstcrt-2006-51-p13-SC74179-3.gifstcrt-2006-51-p13-SC74179-4.gif
Naar boven