Besluit Adviescommissie Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2006

Besluit van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 12 december 2005, nr. HRM/2005/53959, houdende regels met betrekking tot de adviescommissie ten behoeve van de beslissing op bezwaarschriften van personeel van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (Besluit Adviescommissie Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2006)

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

1. De in dit besluit voorkomende begrippen hebben de zelfde betekenis als de begrippen in de Algemene wet bestuursrecht (stb. 1994.1), tenzij anders is aangegeven.

2. Voor de toepassing van dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Wet: de Algemene wet bestuursrecht;

b. de minister: de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

c. het ministerie: het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

d. besluit: een besluit, als bedoeld in de Wet, van of namens de minister waarbij een ambtenaar als zodanig belanghebbende is;

e. commissie: de adviescommissie, als bedoeld in artikel 7:13 van de Wet, die is ingesteld op grond van artikel 2, eerste lid;

f. voorzitter: de voorzitter dan wel de plaatsvervangend voorzitter van de commissie;

g. secretaris: de secretaris van de commissie bedoeld in artikel 3;

h. CAOP: de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen Overheidspersoneel te Den Haag;

i. Adviseur bezwaar en beroep: de ambtenaar bedoeld in artikel 4;

j. indiener: de ambtenaar daaronder begrepen zijn nagelaten betrekkingen of rechtverkrijgenden die als zodanig een bezwaarschrift tegen een besluit indient dan wel indienen;

k. vertegenwoordiger van de minister: het hoofd van het organisatieonderdeel dat is betrokken bij het besluit waartegen een bezwaarschrift is ingediend.

Artikel 2

De commissie

1. Er is een commissie Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW die de minister adviseert over te nemen beslissingen op bezwaarschriften tegen besluiten.

2. De commissie kan naar aanleiding van ingediende bezwaren, waaronder in voorkomend geval ook bezwaren die door intrekking buiten behandeling blijven, beleidsadviezen geven.

3. De commissie bestaat uit:

a. één onafhankelijke voorzitter en tenminste één onafhankelijke plaatsvervangend voorzitter;

b. één lid en tenminste één plaatsvervangend lid op voordracht van de centrales van overheidspersoneel;

c. één lid en tenminste één plaatsvervangend lid op voordracht van het ministerie.

De voorzitter, de plaatsvervangend voorzitters en de overige leden alsmede hun plaatsvervangers worden door de minister benoemd voor vijf jaren en zijn terstond herbenoembaar.

Het lid en de plaatsvervangend leden onder c kunnen werkzaam zijn bij het ministerie.

De voorzitter of plaatsvervangend voorzitter dan wel lid of plaatsvervangend lid van de commissie worden uit hun functie ontheven bij gebleken ongeschiktheid, of indien andere gewichtige redenen zulks naar het oordeel van de minister vorderen dan wel op eigen verzoek.

Het lid dat is benoemd op voordracht van de centrales van overheidspersoneel, alsmede diens plaatsvervanger(s) worden door de minister eerst uit de functie van lid van de commissie ontheven na overleg met bedoelde centrales.

De beëindiging van het dienstverband bij het ministerie met een lid van de commissie gedurende de looptijd van zijn benoeming in de commissie, kan aanleiding zijn om dat lid uit zijn functie van lid van de commissie te ontheffen. De minister kan deze bevoegdheid slechts tot uiterlijk 3 maanden na de beëindiging van het dienstverband met betrokkene gebruiken.

4. Bij de behandeling van een bezwaarschrift functioneert de commissie in een wisselende samenstelling van drie personen, bestaande uit:

– de voorzitter dan wel de plaatsvervangend voorzitter;

– het lid dan wel het plaatsvervangend lid dat is benoemd op voordracht van de centrales;

– het derde lid dan wel het plaatsvervangend derde lid.

De voorzitter stelt een functioneringsrooster vast.

Uiterlijk bij de aanvang van de hoorzitting stelt de voorzitter dan wel de plaatsvervangend voorzitter, voorzover nodig in afwijking van het functioneringsrooster de samenstelling van de commissie voor de behandeling van een bezwaarschrift vast.

5. De commissie stelt haar werkwijze vast, rekening houdend met de bepalingen van dit besluit.

Artikel 3

De secretaris

1. De secretaris voert het secretariaat ten behoeve van de commissie op basis van een overeenkomst tussen het ministerie en het CAOP. Het CAOP wijst in overleg met de commissie een secretaris van de commissie aan.

De secretaris verzorgt alle handelingen die voor een goed verloop van de advisering door de commissie als onderdeel van de bezwaarschriftprocedure noodzakelijk zijn.

2. De commissie kiest domicilie ten kantore van het CAOP.

Artikel 4

Adressering bezwaarschrift

Het bezwaarschrift bedoeld in artikel 6:4 van de Wet wordt geadresseerd aan de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ter attentie van de adviseur bezwaar en beroep bij de directie P&O.

Artikel 5

In behandeling nemen bezwaarschrift door de minister

1. De adviseur bezwaar en beroep bevestigt de ontvangst van een bezwaarschrift. Voorzover noodzakelijk wordt bij deze ontvangstbevestiging overeenkomstig de laatste zinsnede van artikel 6:6 van de Wet de gelegenheid gegeven een verzuim te herstellen.

2. De adviseur bezwaar en beroep doet mededeling van de ontvangst van een bezwaarschrift aan de vertegenwoordiger van de minister en aan de secretaris. Een afschrift van het bezwaarschrift met bijlagen wordt bijgevoegd.

3. De vertegenwoordiger van de minister zendt, voorzover niet reeds bij het bezwaarschrift gevoegd, per ommegaande een afschrift van het bestreden besluit en alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken aan de adviseur bezwaar en beroep.

De vertegenwoordiger van de minister vangt op verzoek van de adviseur bezwaar en beroep aan met de voorbereiding van een verweerschrift.

4. Zodra het bezwaarschrift compleet is of als de termijn tot herstel van een verzuim als bedoeld in artikel 6:6 van de Wet is verstreken, zendt de adviseur bezwaar en beroep het bezwaarschrift ter verdere behandeling door aan de commissie, ter attentie van de secretaris. Indien de indiener schriftelijk laat weten dat hij geen gebruik wenst te maken van een hem op grond van artikel 6:6 van de Wet geboden gelegenheid tot herstel van een verzuim, wordt het bezwaarschrift terstond doorgezonden.

5. De adviseur bezwaar en beroep meldt de doorzending aan de indiener en aan de vertegenwoordiger van de minister onder bijvoeging van nader ontvangen stukken. Na ontvangst van deze melding draagt de vertegenwoordiger van de minister zorg voor de voltooiing van het verweerschrift.

6. Met schriftelijke instemming van de indiener kan de adviseur bezwaar en beroep de doorzending ter behandeling van een ingediend bezwaar opschorten. Daarbij wijst de adviseur bezwaar en beroep de indiener er op dat hij het recht heeft onmiddellijke doorzending en behandeling te verlangen.

Artikel 6

Voorbereiding hoorzitting van de commissie

1. De vertegenwoordiger van de minister zendt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk binnen twee weken na de ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 5, lid 5, in tweevoud het verweerschrift aan de commissie, ter attentie van de secretaris, onder bijvoeging, voorzover nodig in aanvulling op de reeds ingevolge artikel 5, lid 3, ingezonden stukken, van alle verder op de zaak betrekking hebbende stukken.

Op gemotiveerd verzoek van de vertegenwoordiger van de minister kan de voorzitter de in de eerste volzin genoemde termijn van twee weken verlengen.

2. Indien de indiener zich laat vertegenwoordigen zendt de secretaris de op de zaak betrekking hebbende stukken zowel naar de gemachtigde als naar de indiener.

3. De secretaris nodigt de indiener en de vertegenwoordiger van de minister en in voorkomend geval andere belanghebbenden uit voor een hoorzitting, tenzij de commissie gezien artikel 7:3 van de Wet van oordeel is dat kan worden afgezien van een hoorzitting. In de uitnodiging wordt de plaats, de datum en het tijdstip van de hoorzitting vermeld alsmede de samenstelling van de commissie tijdens de hoorzitting.

4. Een verzoek om de uitgeschreven hoorzitting te verplaatsen wordt door de voorzitter beoordeeld en komt slechts in geval van dringende redenen voor inwilliging in aanmerking.

5. Indien de commissie van oordeel is dat toepassing dient te worden gegeven aan artikel 7:3 van de Wet doet de secretaris daarvan mededeling aan de indiener, de vertegenwoordiger van de minister en eventuele andere belanghebbenden onder vermelding van de reden.

6. Tot uiterlijk 10 dagen voor de hoorzitting kunnen partijen en andere belanghebbenden bij de secretaris nadere stukken indienen. Later ingediende stukken kunnen door de commissie buiten beschouwing worden gelaten.

Artikel 7

Terinzagelegging

De op de zaak betrekking hebbende stukken worden, met inachtneming van artikel 7:4, leden zes tot en met acht, van de Wet, één week voor de hoorzitting voor belanghebbenden ter inzage gelegd door de adviseur bezwaar en beroep en door de secretaris bij respectievelijk de directie P&O en ten kantore van het CAOP.

Artikel 8

Hoorzitting

1. Bij de aanvang van de hoorzitting doet de voorzitter dan wel plaatsvervangend voorzitter mededeling van de samenstelling van de commissie zoals deze zal adviseren.

2. Indien een partij niet verschijnt, handelt de commissie naar bevind van zaken.

Artikel 9

Aanbieding van het advies van de commissie

1. De commissie zendt het advies aan de minister via de adviseur bezwaar en beroep.

2. Indien het bezwaar naar het oordeel van de commissie ontvankelijk is, kan het advies aanbevelingen bevatten voor de heroverweging van het bestreden besluit als bedoeld in artikel 7:11 van de Wet, zo mogelijk in de vorm van een voorstel voor het voorzover nodig in plaats daarvan te nemen nieuwe besluit.

Artikel 10

Bekendmaking advies

Het advies van de commissie wordt tezamen met de beslissing van de minister door de adviseur bezwaar en beroep toegezonden aan de indiener en de vertegenwoordiger van de minister.

Artikel 11

Inwerkingtreding, overgangsrecht en citeertitel

1. Het besluit Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2005 wordt ingetrokken.

2. Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

3. De op grond van het Besluit P&O/POZ-95005855 ingestelde commissie en de daarbij horende benoemings- en beloningsbesluiten berusten vanaf de inwerkingtreding van dit besluit op dit besluit.

4. Dit besluit wordt aangehaald als: Besluit Adviescommissie Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2006.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 12 december 2005.
De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.J.A. van der Hoeven.

Toelichting

Bij Besluit Interne Bezwaarschriftprocedure Personeel OCenW 1995 is een adviescommissie, als bedoeld in artikel 7:13 van de Algemene wet bestuursrecht centraal ingesteld teneinde de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap te adviseren bij de beslissing op bezwaarschriften tegen besluiten en andere handelingen, als bedoeld in artikel 7:1 j° artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht, van of namens de minister waarbij een ambtenaar bij het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap als zodanig belanghebbende is. Dit besluit is in 1999 gewijzigd. De wijziging vloeide voort uit het besluit tot het onderbrengen van het secretariaat voor de commissie bij de Stichting Centrum voor Arbeidsverhoudingen. Ook is bij deze wijziging bepaald dat de behandeling van een bezwaarschrift door de commissie om proceseconomische redenen pas zal plaatsvinden nadat – met inachtneming van de rechten van de ambtenaar die een bezwaarschrift heeft ingediend – onder regie van de directeur Personeel en Organisatie door de adviseur bezwaar en beroep is onderzocht en vastgesteld dat niet tot een schikking kan worden gekomen en het bezwaarschrift niet wordt ingetrokken. Ten slotte zijn bij deze wijziging nadere procedures vastgesteld voor de behandeling van bezwaarschriften.

In 2005 is het Besluit Bezwaarschriftprocedure Personeel OCenW 1999 opnieuw gewijzigd. Tot dat moment schreef het besluit voor, dat één lid en één plaatsvervangend lid afkomstig zijn uit de kring van OCW-ambtenaren. Deze (plv.) leden verliezen van rechtswege hun zetel in de commissie op het moment dat zij de OCW-dienst verlaten. Om verschillende redenen werd het belang van deze voorwaarde minder gevoeld. De overwegingen zijn aldus aanleiding geweest om het besluit aan te passen en niet langer te eisen dat een deel van de commissie (de derde categorie) uit OCW-ambtenaren bestaat. In de nieuwe bepaling kon de minister vrijelijk kandidaten in deze derde categorie in de commissie benoemen. Betrokkene mag OCW-ambtenaar zijn maar een voorwaarde wordt niet langer gesteld. De betrokkenheid van de centrales van overheidspersoneel bij de benoeming van één lid en zijn plaatsvervanger blijft gehandhaafd. Van de gelegenheid is tevens gebruik gemaakt om enige aanduidingen in het besluit te actualiseren.

Het Besluit Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2005 dat in werking trad op 23 december 2004 en terug werkte tot 1 juli 2004 liet het instellen van meer dan één plaatsvervangend voorzitter of plaatsvervangend lid niet toe. Nu het aantal bezwaarschriften dat jaarlijks wordt ingediend is gestegen, is het met de huidige bezetting van de commissie soms lastig op redelijke termijn een zitting te plannen. Wanneer het mogelijk wordt op meer plaatsvervangend leden beroep te doen, kunnen in drukke periodes meer zittingen worden gepland. De behandeling (en afhandeling) van bezwaren kan hierdoor sneller plaatsvinden. Deze overweging is aanleiding geweest om het Besluit Bezwaarschriftprocedure Personeel OCW 2005 opnieuw aan te passen en de in artikel 2, lid 3 van het Besluit genoemde beperking van één plaatsvervangend voorzitter en één plaatsvervanger per soort lid, op te heffen.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.J.A. van der Hoeven

Naar boven