Regeling mandaat en machtiging vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet 2005

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 24 februari 2006, nr. SAS2005209115, houdende mandateringen en machtigingen van bevoegdheden krachtens de Kernenergiewet (Regeling mandaat en machtiging vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet 2005)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, alsmede, voor zover het mede aan hen toekomende bevoegdheden betreft, de Minister van Economische Zaken, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat en de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Besluiten:

Artikel 1

1. In dit besluit wordt verstaan onder:

a. de Minister: de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer;

b. de wet: de Kernenergiewet.

2. De in dit besluit gebruikte formulering ‘mede namens de andere betrokken bewindspersonen’ houdt telkens in:

de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

en voorts voor zover het aan hen toekomende bevoegdheden betreft, danwel waarmee overeenstemming nodig is:

a. de Minister van Economische Zaken;

b. de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

c. de Minister van Verkeer en Waterstaat of

d. de Minister van Landbouw, Natuurbeheer en Voedselkwaliteit.

Artikel 2

1. Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder a, van de wet, voor het vervoeren, voorhanden hebben anders dan bij opslag in verband met het vervoer, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen, dan wel zich ontdoen van splijtstoffen en ertsen.

2. Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 15, onder b, van de wet voor het wijzigen van een inrichting, waarin kernenergie kan worden vrijgemaakt, splijtstoffen kunnen worden vervaardigd, bewerkt of verwerkt, dan wel splijtstoffen worden opgeslagen.

3. Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen de schriftelijke verklaring op de melding af te geven als bedoeld in artikel 18 van de wet juncto artikel 18.9, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen of voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken.

Artikel 3

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de wet, voor het bereiden, vervoeren, voorhanden hebben, toepassen, binnen of buiten Nederlands grondgebied brengen of doen brengen, dan wel zich ontdoen van radioactieve stoffen.

Artikel 4

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen te beslissen op een aanvraag om een vergunning als bedoeld in artikel 34 van de wet juncto artikel 23 Besluit stralingsbescherming, voor het verrichten van handelingen met ioniserende stralen uitzendende toestellen.

Artikel 5

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen toestemming te geven voor overdracht van een vergunning als bedoeld in artikel 70, derde lid, van de wet.

Artikel 6

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen ontheffingen te verlenen krachtens de artikelen 31, derde lid en 123 van het Besluit stralingsbescherming, van de controle- en administratieplicht voor aanwijsinstrumenten waaraan voor verlichtingsdoeleinden radioactieve stoffen zijn toegevoegd en van de in paragraaf 3.3 van het Besluit stralingsbescherming genoemde voorschriften voor toestellen en radioactieve stoffen en van de administratieplicht voor en de eisen aan de administratie van handelingen met radioactieve stoffen en ioniserende straling uitzendende toestellen.

Artikel 7

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen een oordeel te vormen als bedoeld in artikel 45, onder c en d van het Besluit stralingsbescherming, dat het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren, en indien al eerder vergunning voor een toestel van hetzelfde type met betrekking tot dezelfde plaats is verleend, niet te verwachten is dat door gebruikmaking van de gevraagde vergunning meer schade kan ontstaan dan bij de eerder verleende vergunning in aanmerking is genomen.

Artikel 8

Aan de Minister wordt machtiging verleend om een mededeling te doen als bedoeld in artikel 47, derde lid, van het Besluit Stralingsbescherming, van de besluiten op aanvragen van vergunningen met betrekking tot de totstandkoming waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, in de Staatscourant.

Artikel 9

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen goedkeuringen te verlenen krachtens de artikelen 21, tweede lid, onder d, 23, derde lid, onder c en 26, eerste lid, onder a, van het Besluit stralingsbescherming, voor typen ioniserende straling uitzendende toestellen en ingekapselde bronnen.

Artikel 10

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen certificaten van goedkeuring of erkenning van het model van het te vervoeren collo af te geven als bedoeld in artikel 3, tweede lid, onder h, ten eerste, artikel 5, eerste lid, onder b, en artikel 6, tweede lid, onder b, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen Kernenergiewet.

Artikel 11

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen ontheffingen te verlenen als bedoeld in artikel 8, derde lid, artikel 10, derde lid, artikel 11, artikel 12, artikel 14, tweede lid, artikel 16, tweede lid, artikel 19, tweede lid, en artikel 22, tweede lid, van het Besluit vervoer splijtstoffen, ertsen en radioactieve stoffen Kernenergiewet, van het VSG (Regeling vervoer over de spoorweg van gevaarlijke stoffen), het VBG (Regeling vervoer over de binnenwateren van gevaarlijke stoffen), het VLG (Regeling vervoer over land van gevaarlijke stoffen) en bijlage 18 van het op 7 december 1944 te Chicago tot stand gekomen Verdrag inzake de burgerlijke luchtvaart en de daarbij behorende technische voorschriften.

Artikel 12

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen richtlijnen vast te stellen inzake de inhoud van een milieueffectrapport als bedoeld in artikel 7.15 van de Wet milieubeheer, indien een dergelijk rapport ter voorbereiding van een besluit op grond van de wet wordt gemaakt.

Artikel 13

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen ontheffingen te verlenen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling detectie radioactief besmet schroot, van de voorschriften met betrekking tot detectieapparatuur, de wijze van meten en de omstandigheden waaronder de metingen worden verricht en van de voorschriften met betrekking tot de registratie van meetgegevens.

Artikel 14

Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen mededelingen te doen als bedoeld in artikel 15 van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981, welke bijdrage betrokkene is verschuldigd, op welke wijze betaling van de bijdrage kan plaatsvinden en binnen welke termijn deze dient te geschieden.

Artikel 15

1. Aan de Minister wordt mandaat verleend om mede namens de andere betrokken bewindspersonen te besluiten op bezwaar tegen besluiten als bedoeld in de artikelen 2, 3, 4, 5, 6, 9, 10, 11, 12, 13 en 14, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door hem in mandaat is genomen en voor zover niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd.

2. Aan de Minister wordt machtiging verleend om gerechtelijke procedures te voeren in het kader van de in dit Besluit verleende bevoegdheden.

Artikel 16

1. De Minister kan de aan hem gemandateerde bevoegdheden ondermandateren aan onder hem ressorterende functionarissen en aan de algemeen directeur van SenterNovem, behoudens voor zover het gevallen betreft waarin wordt beslist op bezwaar tegen een besluit van de betrokken functionaris zelf.

2. De Minister kan met betrekking tot de bevoegdheden waarvoor hij is gemachtigd machtiging verlenen aan onder hem ressorterende functionarissen en aan de algemeen directeur van SenterNovem.

Artikel 17

1. Indien uitvoering wordt gegeven aan de artikelen 1 tot en met 15 , luidt de ondertekening: De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, mede namens [de bewindspersonen namens wie wordt gehandeld] en in overeenstemming met [de betrokken bewindspersonen] gevolgd door de handtekening en de naam van de bewindspersoon.

2. Indien uitvoering wordt gegeven aan artikel 16, luidt de ondertekening:

De Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

o.l.,

gevolgd door de functieaanduiding, de handtekening en de naam van de betreffende functionaris.

Artikel 18

Het Mandaatbesluit vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet wordt ingetrokken.

Artikel 19

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 20

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling mandaat en machtiging vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet 2005.

Deze regeling wordt met de toelichting in de Staatscourant geplaatst.

Den Haag, 24 februari 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.De Minister van Economische Zaken, L.J. Brinkhorst.De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, M.H. Schultz van Haegen.De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Het bevoegd gezag in het kader van de Kernenergiewet wordt gevormd door de Ministers van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer en van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, alsmede, voor zover het aan hen toekomende bevoegdheden betreft, de Ministers van Economische Zaken, van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, van Verkeer en Waterstaat en van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

Bij het Mandaatbesluit vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet van 26 mei 2003 (Stcrt. 2003, 124) is mandaat verleend aan de Minister van VROM om mede namens de andere bevoegde en overeenstemmende Ministers beslissingen te nemen inzake aanvragen voor vervoersvergunningen krachtens de Kernenergiewet, en, indien deze beslissingen worden genomen met betrekking tot een nucleaire inrichting, inzake aanvragen om een vergunning krachtens de Kernenergiewet voor handelingen met splijtstoffen en ertsen, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, voor het wijzigen van een nucleaire inrichting, en om richtlijnen vast te stellen inzake de inhoud van een milieueffectrapport, indien een dergelijk rapport ter voorbereiding van een besluit op grond van de Kernenergiewet wordt gemaakt. Bij datzelfde besluit is mandaat verleend aan de Minister van SZW om mede namens de andere bevoegde en overeenstemmende Ministers beslissingen te nemen inzake aanvragen voor vergunningen krachtens de Kernenergiewet voor handelingen met splijtstoffen en ertsen, radioactieve stoffen en ioniserende stralen uitzendende toestellen, indien deze beslissingen niet worden genomen met betrekking tot een nucleaire inrichting, en inzake aanvragen voor een aantal ontheffingen en goedkeuringen krachtens het Besluit stralingsbescherming.

Bij regeling van 30 augustus 2004, tot wijziging van het Mandaatbesluit vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet (Stcrt. 2004, 174) is mandaat verleend aan de Minister van VROM om mede namens de Minister van SZW ontheffingen te verlenen als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Regeling detectie radioactief besmet schroot.

Bij besluit van 23 december 2004, tot wijziging van het Mandaatbesluit vergunningen, ontheffingen en goedkeuringen Kernenergiewet (Stcrt. 2005, 8) is mandaat verleend aan de Minister van VROM om mede namens de andere betrokken bewindspersonen toestemming te geven voor overdracht van een vergunning als bedoeld in artikel 70, derde lid, van de Kernenergiewet.

Inmiddels is door het bevoegd gezag krachtens de Kernenergiewet besloten tot het doorvoeren van zodanige wijzigingen in de praktijk van vergunningverlening dat de mandaatverleningen krachtens de Kernenergiewet geactualiseerd dienen te worden.

De uitvoerende werkzaamheden met betrekking tot vergunningverlening krachtens de Kernenergiewet worden per 1 januari 2006 van het ministerie van SZW overgebracht naar het agentschap SenterNovem en op termijn zal de bevoegdheidverdeling tussen de betrokken Ministers in de Kernenergiewet zodanig worden gewijzigd dat de Minister van VROM de verantwoordelijke Minister wordt voor alle vergunningen krachtens de Kernenergiewet. Bij besluit van 1 september 2005, houdende de overdracht van de zorg voor onderdelen van de Kernenergiewet (Stb. 2005, 443) zijn de taken en bevoegdheden ten aanzien van het vervoer van radioactieve stoffen, splijtstoffen en ertsen, op grond van de Kernenergiewet, al overgedragen van de Minister van V&W naar de Minister van VROM.

De twee bovenstaande ontwikkelingen hebben het bevoegd gezag krachtens de Kernenergiewet doen besluiten de mandaatregelingen zodanig te wijzigen dat de bevoegdheden die waren gemandateerd aan de Minister van SZW worden gemandateerd aan de Minister van VROM en vervolgens ondergemandateerd aan de algemeen directeur van SenterNovem. De bevoegde Ministers behouden op deze wijze hun verantwoordelijkheid voor de verleende vergunningen en het vergunningenbeleid en de Minister van VROM heeft rechtstreekse instructiebevoegdheid richting SenterNovem, waardoor geanticipeerd wordt op de rol van verantwoordelijke Minister die de Minister van VROM in de toekomst wettelijk zal gaan vervullen.

De onderhavige regeling voorziet in de benodigde mandateringen aan de Minister van VROM. Vanwege de duidelijkheid en overzichtelijkheid is ervoor gekozen een nieuwe mandaatregeling voor de Kernenergiewet op te stellen. Het eerder genoemde mandaatbesluit wordt daarom ingetrokken.

In een andere regeling zal de Minister van VROM zijn bevoegdheden ondermandateren aan de algemeen directeur van SenterNovem.

Van de gelegenheid is gebruik gemaakt nog een aantal bevoegdheden aan de Minister van VROM te mandateren. Het gaat om de volgende bevoegdheden: (1) de schriftelijke verklaring op de melding afgeven als bedoeld in artikel 18 van de Kernenergiewet juncto artikel 18.9, tweede lid, onder c, van de Wet milieubeheer, voor veranderingen van de inrichting of van de werking daarvan die niet in overeenstemming zijn met de voor de inrichting verleende vergunning of de daaraan verbonden beperkingen of voorschriften, maar die niet leiden tot andere of grotere nadelige gevolgen voor het milieu dan die de inrichting ingevolge de vergunning en de daaraan verbonden beperkingen en voorschriften mag veroorzaken, (2) een oordeel vormen als bedoeld in artikel 45, onder c en d van het Besluit stralingsbescherming, dat het belang van de toepassing van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht, alsmede afdeling 13.2 van de Wet milieubeheer niet opweegt tegen de daaraan verbonden bezwaren, en indien al eerder vergunning voor een toestel van hetzelfde type met betrekking tot dezelfde plaats is verleend, niet te verwachten is dat door gebruikmaking van de gevraagde vergunning meer schade kan ontstaan dan bij de eerder verleende vergunning in aanmerking is genomen, (3) mededelingen doen als bedoeld in artikel 15 van het Bijdragenbesluit Kernenergiewet 1981, welke bijdrage betrokkene is verschuldigd, op welke wijze betaling van de bijdrage kan plaatsvinden en binnen welke termijn deze dient te geschieden en (4) beslissen op bezwaar, voor zover het besluit waartegen het bezwaar zich richt niet door hem in mandaat is genomen en voor zover niet de uniforme openbare voorbereidingsprocedure als bedoeld in afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht is gevolgd.

Tevens is de Minister van VROM gemachtigd om gerechtelijke procedures te voeren in het kader van de in deze Regeling verleende bevoegdheden en om een mededeling te doen als bedoeld in artikel 47, derde lid, van het Besluit Stralingsbescherming, van de besluiten op aanvragen van vergunningen met betrekking tot de totstandkoming waarvan afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht niet van toepassing is, in de Staatscourant.

Om er voor te zorgen dat de mandaatverlenende ministers zicht houden op de binnengekomen aanvragen, de ontwerp- en definitieve beschikkingen, hebben de mandaatverlenende ministers en de Minister van VROM hierover werkafspraken gemaakt.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

De Minister van Economische Zaken,

L.J. Brinkhorst

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat,

M.H. Schultz van Haegen

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Naar boven