Wijziging enige regelingen gemeentebestuur en provinciebestuur

Regeling van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties van 22 februari 2006, nr. 2006-0000050963, CZW WVOB, tot het wijzigen van enige regelingen in verband met de dualisering van het gemeentebestuur en het provinciebestuur

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 12 van de Financiële-verhoudingswet en artikel 25 van het Besluit financiële verhouding 2001, de artikelen 4 en 7 van het Besluit financiële verhouding 2001, artikel 7, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid; de artikelen 119, eerste en derde lid, 120a, 138, tweede lid, en 139, tweede lid, de Wet gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens en de artikelen 53b, 53c, 53d, 76, 92 en 93 van het Besluit gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens, de artikelen 2, eerste lid, onder g, tweede en derde lid, 3, eerste, derde, vierde en zevende lid, 16, tweede lid, 26, eerste lid, onder d en derde lid, 27, eerste lid, 30, eerste lid, 31, derde lid, 40, eerste lid, onder d en zesde lid, 43, 57 en 59 van de Paspoortwet, artikel 3 van het Besluit paspoortgelden; artikel 33a, tweede lid, van het Algemeen Rijksambtenarenreglement, en artikel 57, tweede lid, van het Ambtenarenreglement Staten-Generaal;

Besluit:

Artikel I

In artikel 2, derde lid, van de Regeling aanvullende uitkering gemeentefonds wordt ‘het gemeentebestuur’ vervangen door: de gemeenteraad.

Artikel II

In de artikelen 2, 3, eerste en tweede lid, en 4 van de Regeling belastingcapaciteit wordt ‘Het gemeentebestuur’ vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders.

Artikel III

In artikel 10, de onderdelen k, m, n, o, t en u, van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt ‘de gemeente’ vervangen door: de gemeenteraad.

Artikel IV

De Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt als volgt gewijzigd:

A

In artikel 19 wordt ‘dat gemeentebestuur’ vervangen door: dat college.

B

In artikel 38 vervallen het tweede lid alsmede de aanduiding ‘1.’ voor het eerste lid.

Artikel V

In de artikelen 3, 4, 5 en 6 van de Regeling overdracht vestigingsregister en centrale registers wordt ‘het gemeentebestuur’ vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

Artikel VI

A

In de artikelen 73, onder g, en 100 van de Paspoortuitvoeringsregeling Nederland 2001 wordt ‘het gemeentebestuur’ vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

B

In Bijlage E bij de Paspoortuitvoeringsregeling wordt in 1.1, de vragen 1.1.1, 1.1.2 en 1.1.3 en in Bijlage 2 ‘gemeentebestuur’ vervangen door: college van burgemeester en wethouders.

Artikel VII

De Regeling periodieke audit GBA wordt als volgt gewijzigd:

A

In de artikelen 1, tweede lid, en 35, tweede lid, wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

B

In artikel 6, eerste lid, onder e, wordt ‘een gemeente’ vervangen door: een college van burgemeester en wethouders.

C

In artikel 26, vierde lid, wordt ‘gemeenten’ vervangen door: colleges van burgemeester en wethouders.

D

In de onderdelen 2 en 4 van Bijlage 1. Bijlage bij artikel 4 en in antwoordmogelijkheid 5.2 van Bijlage 3. Bijlage bij artikel 15 wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

E

In de vraag Ad 6 en in de antwoordmogelijkheid 6.1.2. van Bijlage 2. Bijlage bij artikel 11 wordt ‘de gemeente’ vervangen door: het college van burgemeester en wethouders.

F

In antwoordmogelijkheid 9.2 van Bijlage 2. Bijlage bij artikel 11 wordt ‘De gemeente’ vervangen door: Het college van burgemeester en wethouders.

Artikel VIII

In artikel 2, onderdeel b, van de het besluit van 12 april 1994, nummer AD94/U481, betreffende vaststelling van de taakduren lidmaatschap publiekrechtelijke colleges wordt ‘artikel 35, tweede lid,’ vervangen door: artikel 35a, derde lid.

Artikel IX

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Artikel X

Deze regeling treedt in werking met ingang van 8 maart 2006.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Pechtold.

Toelichting

1. Algemeen

In 2002 en 2003 heeft de dualisering zijn intrede gedaan in de gemeenten en de provincies. Daarmee werd beoogd de posities van de gemeenteraad en provinciale staten enerzijds en het college van burgemeester en wethouders en gedeputeerde staten anderzijds te ontvlechten en te verduidelijken. Onderdeel van die ontvlechting is een herverdeling van bestuursbevoegdheden met als uitgangspunt dat bestuursbevoegdheden zoveel mogelijk worden geconcentreerd bij het college van burgemeester en wethouders respectievelijk gedeputeerde staten. Aan dat uitgangspunt is allereerst uitwerking gegeven ten aanzien van de in de Gemeentewet en de Provinciewet geregelde bestuursbevoegdheden in de Wet dualisering gemeentebestuur1 en de Wet dualisering provinciebestuur2 die het startpunt zijn geweest van de dualiseringsoperatie. Vervolgens zijn op basis van een daartoe ontwikkeld toetsingskader3 ruim tachtig medebewindswetten aangepast4 . In het toetsingskader worden de volgende criteria gehanteerd.

1. In het geval van het vaststellen van algemeen verbindende voorschriften behoort de bevoegdheid bij de raad te berusten.

2. De bevoegdheid om (uitvoerende) regels vast te stellen die geen algemeen verbindende voorschriften inhouden worden bij het college neergelegd.

3. De raad oefent de bevoegdheid uit als het een onderwerp betreft dat in hoge mate een kaderstellend karakter heeft of wanneer er sprake is van een (bestuurs)bevoegdheid op hoofdlijnen.

4. Als het belang van een sterke democratische legitimatie van de uitoefening van een bepaalde bevoegdheid groot is, dan is de raad eveneens het aangewezen orgaan.

5. Het college is het aangewezen orgaan als het gaat om uitwerkingen of uitvoering van beleid.

Dat heeft geleid tot een herverdeling van bevoegdheden, maar ook tot verduidelijking van de bevoegdheidsverdeling waar bevoegdheden waren toegekend aan het gemeentebestuur of het provinciebestuur.

In vervolg hierop is het Besluit dualisering gemeentelijke en provinciale medebewindsbevoegdheden vastgesteld (Stb. 2005, 574). Dit besluit strekt ertoe de bevoegdheidsverdeling in een aantal algemene maatregelen van bestuur in overeenstemming te brengen met dualistische uitgangspunten.

Thans worden de ministeriële regelingen van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties aangepast aan de dualisering van het gemeente- en provinciebestuur.

2. Inwerkingtreding

Deze ministeriële regeling treedt in werking met ingang van 8 maart 2006. De inwerkingtreding vindt gelijktijdig plaats met de inwerkingtreding van de Wet dualisering gemeentelijke medebewindsbevoegdheden en de Wet dualisering provinciale medebewindsbevoegdheden en het Besluit dualisering gemeentelijke en provinciale medebewindsbevoegdheden.

3. Artikelsgewijs

Artikel I

In artikel I wordt aangesloten bij de bevoegdheidsverdeling in de ‘gedualiseerde’ medebewindswet. De bevoegdheid tot het doen van een aanvraag voor een aanvullende uitkering als bedoeld in artikel 12, eerste lid, van de Financiële-verhoudingswet, wordt evenals in genoemde wet en in het Besluit financiële verhoudingen 2001, bij de raad neergelegd.

Artikel III

In artikel III wordt de gemeenteraad aangewezen als het bevoegde bestuursorgaan. In artikel 10, de onderdelen k, m, n, o, t en u van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid, wordt een aantal indicatoren bepaald dat een hoog kaderstellend karakter bezit. Toepassing van het toetsingskader leidt ertoe dat de gemeenteraad deze indicatoren bepaalt.

Artikelen II, IV, V, VI en VII

In de artikelen II, IV, onder A, V, VI en VII worden de bestuursbevoegdheden toebedeeld aan het college van burgemeester en wethouders of aan gedeputeerde staten. Dit komt tegemoet aan het genoemde toetsingskader en het algemene uitgangspunt dat in gedualiseerde verhoudingen de bestuursbevoegdheden zoveel mogelijk bij het college van burgemeester en wethouders of bij gedeputeerde staten worden geconcentreerd.

Artikel IV, onder B

In artikel 38, tweede lid, van de Regeling gemeentelijke basisadministratie persoonsgegevens wordt het begrip ‘gemeentebestuur’, voor zover dat in de betreffende paragraaf wordt gebruikt, gedefinieerd. Dat begrip komt in die paragraaf echter in het geheel niet voor. De bepaling is derhalve overbodig en wordt daarom geschrapt.

Artikel VIII

In artikel VIII wordt van de gelegenheid gebruik gemaakt om een inmiddels verouderde verwijzing naar de Provinciewet te actualiseren.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Pechtold

Naar boven