Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006

Regeling van de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap van 19 februari 2006, nr. WJZ/2006/5709(8178), houdende nadere regels met betrekking tot het verstrekken van subsidies in het jaar 2006 voor het wegwerken van restauratieachterstanden (Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006)

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 43 van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

Besluit:

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. minister: Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap;

b. besluit: Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten;

c. subsidie: subsidie als bedoeld in artikel 43 van het besluit;

d. restauratieplan: plan als bedoeld in artikel 4, tweede lid;

e. subsidiabele kosten: kosten als bedoeld in artikel 3, voorzover die naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn om een beschermd monument te herstellen.

Artikel 2

Toepasselijke bepalingen Brim

De artikelen 3, tweede lid, 5, 7, tweede lid, 8, 9, 14, 15, 17, 23 tot en met 31, 34 en 35 van het besluit zijn van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat instandhouding en instandhoudingsplan telkens worden gelezen als restauratie, onderscheidenlijk restauratieplan.

Artikel 3

Subsidiabele kosten

1. Subsidiabel zijn de kosten van werkzaamheden, maatregelen en voorzieningen als bedoeld in de Leidraad Brim subsidiabele instandhoudingskosten, opgenomen als bijlage bij deze regeling, met dien verstande dat kosten uitsluitend subsidiabel zijn voorzover de werkzaamheden:

a. strekken tot herstel van het beschermde monument en zijn monumentale waarden;

b. sober en doelmatig zijn;

c. technisch noodzakelijk zijn; en

d. de werkzaamheden zijn gericht op maximaal behoud van aanwezige historische materialen en constructies.

2. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op het voorkomen van verval of het voorkomen van vervolgschade, zijn subsidiabel.

3. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op vervanging van materialen die hun functie niet meer kunnen vervullen, zijn subsidiabel.

4. Kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op reconstructie, zijn niet subsidiabel, tenzij ze in uitzonderlijke gevallen naar het oordeel van de minister ter versterking van de monumentale waarden gewenst zijn.

5. Niet subsidiabel zijn:

a. kosten voor werkzaamheden die voortvloeien uit veranderd gebruik; en

b. kosten voor werkzaamheden die zijn gericht op comfortverbetering.

Artikel 4

Aanvraag

1. Een aanvraag voor subsidie wordt vóór 1 september 2006 per beschermd monument ingediend en gaat vergezeld van:

a. een restauratieplan;

b. een bouwkundig inspectierapport per beschermd monument dat niet ouder is dan twee jaar;

c. een gemeentelijke of een door een bank afgegeven garantie waaruit blijkt dat de financiering van het gedeelte van de kosten van het restauratieplan dat niet door subsidie wordt gedekt, voldoende is gewaarborgd; en

d. de voor de restauratie verleende vergunning, bedoeld in artikel 11 van de wet.

2. Het restauratieplan, bedoeld in het eerste lid, onder a, bestaat uit:

a. een beschrijving van de technische staat van het beschermde monument, waarbij de gebreken van het beschermde monument nauwkeurig staan vermeld;

b. overzichts- en detailfoto’s die een duidelijke indruk geven van het beschermde monument en zijn gebreken;

c. tekeningen van de bestaande toestand van het beschermde monument en tekeningen waarop de voorgenomen herstelwerkzaamheden of wijzigingen staan aangegeven;

d. een op de onder a bedoelde beschrijving gebaseerd bestek of werkomschrijving per onderdeel van de toe te passen constructies, materialen, afwerkingen en kleuren alsmede van de wijze van verwerking daarvan;

e. een begroting die niet ouder is dan twee jaar en is gespecificeerd in hoeveelheden uren, materialen, stelposten en aantallen onderaannemers; en

f. in voorkomende gevallen rapporten inzake bouwfysische, constructieve, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aspecten.

3. De minister kan voor het indienen van aanvragen een formulier vaststellen.

Artikel 5

Subsidieplafonds en beslissing

1. De subsidieplafonds voor het jaar 2006 bedragen:

a. voor woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie € 4.000.000;

b. voor kerkgebouwen € 15.000.000;

c. voor kastelen en landhuizen € 7.000.000;

d. voor molens en gemalen € 2.900.000; en

e. voor overige monumenten € 4.000.000.

2. Vóór 1 januari 2007 beslist de minister per categorie monumenten als bedoeld in het eerste lid, onderdelen a tot en met e, gelijktijdig op de ingediende aanvragen.

Artikel 6

Algemene weigeringsgronden

Subsidie wordt niet verstrekt, indien:

a. voor de voorgenomen restauratie geen vergunning als bedoeld in artikel 11 van de wet is verleend;

b. naar het oordeel van de minister niet is gewaarborgd, dat het monument na uitvoering van het restauratieplan zonder aanvullende restauratiewerkzaamheden in een goede staat kan worden gehouden; of

c. de toekomstige bestemming van het te restaureren monument naar het oordeel van de minister een belemmering vormt voor de instandhouding van het monument.

Artikel 7

Specifieke weigeringsgronden

1. Onverminderd artikel 6 wordt subsidie voor woonhuizen en boerderijen zonder agrarische functie niet verstrekt, indien met de subsidiabele kosten van een restauratie een bedrag is gemoeid dat lager is dan € 300.000 of hoger is dan € 500.000.

2. Onverminderd artikel 6 wordt subsidie voor kerkgebouwen niet verstrekt, indien met de subsidiabele kosten van een restauratie een bedrag is gemoeid dat lager is dan € 1.000.000 of hoger is dan € 3.000.000.

3. Onverminderd artikel 6 wordt subsidie voor kastelen en landhuizen niet verstrekt, indien met de subsidiabele kosten van een restauratie een bedrag is gemoeid dat lager is dan € 1.000.000 of hoger is dan € 3.000.000.

4. Onverminderd artikel 6 wordt subsidie voor molens en gemalen niet verstrekt, indien met de subsidiabele kosten van een restauratie een bedrag is gemoeid dat lager is dan € 300.000 of hoger is dan € 500.000.

5. Onverminderd artikel 6 wordt subsidie voor overige monumenten niet verstrekt, indien met de subsidiabele kosten van een restauratie een bedrag is gemoeid dat lager is dan € 1.000.000 of hoger is dan € 3.000.000.

Artikel 8

Subsidiepercentages

1. De subsidie voor eigenaren die geen recht hebben op fiscale aftrek van onderhoudskosten als bedoeld in artikel 1, tweede lid, van het besluit bedraagt 70% van de subsidiabele kosten.

2. De subsidie voor eigenaren die recht hebben op fiscale aftrek van onderhoudskosten bedraagt 60% van de subsidiabele kosten.

Artikel 9

Niet-bereiken subsidieplafonds

Indien één of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, na toepassing van de artikelen 6, 7 en 8 niet wordt bereikt, verhoogt de minister één of meer van de overige subsidieplafonds met het resterende bedrag.

Artikel 10

Overschrijden subsidieplafonds

1. Indien één of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, na toepassing van de artikelen 6, 7, 8 en in voorkomend geval 9, te laag zijn om alle ingediende aanvragen te kunnen honoreren, geeft de minister voorrang aan monumenten, die zijn gelegen hetzij op een beschermde buitenplaats hetzij in een beschermd stads- of dorpsgezicht.

2. Indien één of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, ondanks de toepassing van de voorrangsregel, bedoeld in het eerste lid, te laag blijven om alle in aanmerking komende aanvragen te kunnen honoreren, brengt de minister met betrekking tot die aanvragen een rangorde aan in die zin, dat restauratieplannen met een lager bedrag aan subsidiabele kosten voorrang hebben op restauratieplannen met een hoger bedrag aan subsidiabele kosten.

3. Indien als gevolg van de toepassing van de in het eerste lid bedoelde voorrangsregel één of meer van de subsidieplafonds, bedoeld in artikel 5, niet wordt bereikt, komen ook de aanvragen met betrekking tot monumenten die niet zijn gelegen op een beschermde buitenplaats of die niet zijn gelegen in een beschermd stads- of dorpsgezicht, in aanmerking om te worden gehonoreerd. Daarbij hebben restauratieplannen met een lager bedrag aan subsidiabele kosten voorrang op restauratieplannen met een hoger bedrag aan subsidiabele kosten.

Artikel 11

Aanvullende subsidieverplichting

De subsidieontvanger is verplicht het restauratieplan binnen 2 jaar na de subsidieverlening uit te voeren.

Artikel 12

Voorschotten

1. Nadat subsidie is verleend, kan de minister aan de subsidieontvanger op basis van door de subsidieontvanger ingediende overzichten van gemaakte kosten die vergezeld gaan van de desbetreffende originele rekeningen en in voorkomend geval betalingsbewijzen, voorschotten verstrekken tot ten hoogste 70% van het verleende subsidiebedrag.

2. Indien rekeningen en betalingsbewijzen betrekking hebben op kosten van personeel dat in loondienst is bij de eigenaar, gaan de overzichten, bedoeld in het eerste lid, tevens vergezeld van een verklaring van een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent waaruit blijkt hoeveel uren door dat personeel is besteed aan de restauratie, waarvoor subsidie is verleend.

3. Onze minister keert de voorschotten uit voorzover de rekeningen werkzaamheden betreffen die in overeenstemming zijn met het restauratieplan.

Artikel 13

Vaststelling

Artikel 32 van het besluit is van overeenkomstige toepassing met dien verstande dat uiterlijk 3 maanden na afloop van de restauratie de subsidieontvanger een aanvraag tot vaststelling indient bij de minister.

Artikel 14

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling rijkssubsidiëring wegwerken restauratieachterstand 2006.

Artikel 15

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlage die ter inzage wordt gelegd in de bibliotheek van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en die bekend wordt gemaakt op de internetsites www.rdmz.nl, www.racm.nl en www.monumentenzorg.nl.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, M.C. van der Laan.

Toelichting

Algemeen

Opeenvolgende kabinetten hebben zich ten doel gesteld om in 2010 de restauratieachterstand te hebben teruggebracht tot 10%. Omdat de restauratieachterstand niet weggewerkt zal kunnen worden met instandhoudingsubsidie die op grond van het Besluit rijkssubsidiëring instandhouding monumenten (Brim) kan worden verstrekt, is in artikel 43 van het Brim een specifieke basis gelegd voor het zoveel mogelijk wegwerken van die restauratieachterstand. Een aanvraag kan alleen worden gehonoreerd, indien voor het herstel van het monument aanmerkelijk meer dan het maximum subsidiabele bedrag als bedoeld in artikel 6 van het Brim nodig is. In dat geval mag er namelijk van worden uitgegaan dat er sprake is van restauratie en niet van instandhouding. Ingevolge artikel 43 van het Brim komen uitsluitend de eigenaren, bedoeld in artikel 4 van het Brim, in aanmerking voor subsidie.

De onderhavige regeling strekt ertoe om het bedrag dat inmiddels voor het jaar 2006 voor restauratieachterstand beschikbaar is gekomen – € 32,9 miljoen – te verdelen. Het uitgangspunt daarbij is dat per categorie monumenten gelijktijdig zal worden beslist op de ontvangen aanvragen op basis van een vergelijking van hun geschiktheid om bij te dragen aan de doelstellingen van de subsidie (het wegwerken van restauratieachterstanden). Gelet op het doel van de subsidie, is naast subsidie op basis van deze regeling, tevens ‘reguliere’ subsidie voor de instandhouding van het monument mogelijk.

De regeling bevat diverse instrumenten om erin te voorzien dat de middelen voor het wegwerken van de restauratieachterstand zo evenwichtig mogelijk worden verdeeld.

In de eerste plaats zal het beschikbare bedrag door middel van subsidieplafonds worden verdeeld over alle in het Brim te onderscheiden categorieën monumenten. Hierbij is aangesloten bij de categorie-indeling die gehanteerd wordt bij de vaststelling van de maximum subsidiabele kosten op grond van het Brim. Voor buitenplaatsen is dus geen apart plafond vastgesteld. Elke categorie krijgt zijn eigen subsidieplafond. Dit is om te voorkomen dat door bepaalde categorieën een onevenwichtig beslag gelegd wordt op het totale budget. Een bijkomend gevolg van een dergelijk onevenwichtig beslag op het budget zou zijn een tekort aan werk in de ene restauratiebouwsector terwijl er overvraag in de andere zou ontstaan. De aard van de achterstandsproblematiek en de gemiddelde omvang van de objecten binnen elke categorie monumenten leiden ertoe dat voor de ene categorie een hoger subsidieplafond is vastgesteld dan voor de andere. Er wordt naar gestreefd dat binnen elke categorie nagenoeg evenveel subsidieverzoeken gehonoreerd kunnen worden.

In de tweede plaats is binnen elke categorie een maximumbedrag (bovengrens) per monument vastgesteld. Dit is om te voorkomen dat een klein aantal zeer omvangrijke restauraties een onevenredig beslag zal leggen op het budget van een categorie. Een bijkomend effect van het hanteren van een maximumbedrag zal zijn dat men voor heel grote projecten, die het maximumbedrag zullen overschrijden, deel-restauratieplannen zal maken. In verband daarmee is in de regeling het voorschrift opgenomen dat geen subsidie zal worden verstrekt, indien niet is gewaarborgd dat het monument na afloop van de restauratie in een goede staat verkeert en zonder aanvullende restauratiewerkzaamheden in een goede staat gehouden kan worden. Op deze manier wordt voorkomen dat bij uitblijven of niet tijdig beschikbaar komen van nieuw subsidiebudget, de gedane investering door verval ongedaan wordt gemaakt.

In de derde plaats is per categorie een drempelbedrag (ondergrens) geformuleerd in de vorm van een minimumbedrag aan subsidiabele kosten. Hierdoor komen alleen monumenten met een aanmerkelijke restauratieachterstand in aanmerking. Aldus wordt tevens inperking van het aantal aanvragen bewerkstelligd. Dat is nodig omdat het beschikbare bedrag te laag is om de gehele restauratieachterstand weg te werken. Door het stellen van een ondergrens wordt voorkomen dat teveel aanvragen worden ingediend, met als gevolg veel afwijzingen. De aanvrager kan op grond van de maximum- en minimumbedragen een goede eerste inschatting maken of het zinvol is om te investeren in het laten opstellen van een restauratieplan.

Het is op voorhand niet uitgesloten dat het financiële beslag dat met de in aanmerking komende aanvragen is gemoeid één of meer subsidieplafonds overstijgt. In dat geval wordt een selectie aangebracht ten aanzien van de ingediende aanvragen. Bij het vaststellen van een selectie wordt in de eerste plaats rekening gehouden met de relatie tussen het monument en zijn omgeving, oftewel de context. Zo nodig wordt ook de hoogte van de subsidiabele kosten van de aanvragen vervolgens bij het vaststellen van een rangorde betrokken. Het is immers wenselijk om zoveel mogelijk restauratieplannen aan bod te laten komen. Wanneer in de nabije toekomst mogelijk meer budget beschikbaar komt zal alsdan worden bezien of de subsidieplafonds zullen worden verhoogd zodat meer aanvragen kunnen worden gehonoreerd, of dat er een nieuwe aanvraagronde komt waarbij de criteria wellicht worden gewijzigd.

Samenvattend komt het bovenstaande op het volgende neer:

– per categorie wordt een subsidieplafond vastgesteld;

– er zijn bovengrenzen vastgesteld om te voorkomen dat een klein aantal zeer omvangrijke restauraties een te groot beslag zal leggen op het budget van een categorie;

– er zijn ondergrenzen vastgesteld om alleen monumenten met een aanmerkelijke restauratieachterstand in aanmerking te laten komen en het aantal aanvragen te beperken;

– monumenten die in een beschermd stads- of dorpsgezicht of op een beschermde buitenplaats liggen worden bij te weinig budget bij voorrang in aanmerking gebracht voor subsidie. Vervolgens worden, als verdere selectie noodzakelijk blijkt te zijn, subsidieaanvragen voor restauratieplannen met de laagste subsidiabele kosten met voorrang gehonoreerd.

Artikelsgewijs

Artikelen 1, onderdeel e, en 3

De inhoud van artikel 3 is vrijwel identiek aan die van artikel 2 van de Regeling rijkssubsidiëring instandhouding monumenten. Op grond van artikel 43 van het Brim wordt onder restauratie verstaan het verrichten van die werkzaamheden, die de normale instandhouding te boven gaan en die voor het herstel van het monument noodzakelijk zijn. Volgens artikel 1, onder e, zijn subsidiabele kosten de kosten die naar het oordeel van de minister noodzakelijk zijn om een beschermd monument als zodanig te herstellen. Dit betekent in de eerste plaats dat de kosten gericht moeten zijn op herstel van de monumentale waarden. Uit de aard der zaak wordt de hoofdstructuur van het monument daartoe gerekend, maar ook bijvoorbeeld interieuronderdelen.

In de regeling zijn de basiscriteria opgenomen om te beoordelen of er sprake is van subsidiabele kosten. In de Leidraad, de bijlage bij de regeling, zijn werkzaamheden die als zodanig kunnen worden aangemerkt, opgenomen. Eén en ander neemt niet weg dat deze werkzaamheden niet altijd noodzakelijk zullen zijn en dus ook niet altijd zonder meer subsidiabel zullen zijn. Zo zal herstel van voegwerk dat technisch gezien nog goed is, niet subsidiabel zijn.

Een uitgangspunt voor het subsidiabel zijn van werkzaamheden is dat de werkzaamheden naar het oordeel van de minister op een sobere en doelmatige wijze dienen te worden verricht. Dit houdt in dat de werkzaamheden gericht moeten zijn op maximaal behoud van monumentale waarden, op een vakkundige wijze worden uitgevoerd en dat met de werkzaamheden verval en vervolgschade worden voorkomen. Hieruit vloeit voort dat herstel van het exterieur, de buitenschil van het monument, vóór die van het interieur gaat. Ook vloeit daaruit voort dat herstel vóór vervanging gaat en vervanging vóór reconstructie. Bij (materiaal)technisch noodzakelijk gebleken vervanging dienen de nieuwe onderdelen in materiaal, vorm, detaillering, uitvoering, afwerking én kwaliteit zoveel mogelijk overeen te komen met de afkomende, te vervangen onderdelen. Van geval tot geval zal een gedegen afweging moeten plaatsvinden of onderdelen of elementen gereconstrueerd mogen en kunnen worden en zo ja op welke manier. Werkzaamheden die slechts op comfortverbetering of verfraaiing zijn gericht, komen niet voor subsidie in aanmerking.

Voorzover het werkzaamheden aan het interieur van het monument betreft moet nog het volgende worden opgemerkt. In de Leidraad is bij de subsidiabele kosten niet telkens onderscheid gemaakt tussen kosten van werkzaamheden aan de buitenkant van een monument en van werkzaamheden aan de binnenkant van een monument. Uitgangspunt is dat kosten die betrekking hebben op werkzaamheden aan de binnenkant van een beschermd monument slechts subsidiabel zijn indien die werkzaamheden strekken tot bescherming van de monumentale waarde van het monument of bijvoorbeeld om constructieve reden noodzakelijk zijn. Zo zal het ‘witten’ van binnenmuren in de meeste gevallen niet subsidiabel zijn omdat dit niet noodzakelijk is voor de bescherming van de monumentale waarde of een constructieve noodzaak heeft.

Of interieuronderdelen of objecten daadwerkelijk monumentale waarden bezitten, dient in de eerste plaats beoordeeld te worden aan de hand van hetgeen vermeld is in het monumentenregister. Daarnaast kan ook het oordeel van de minister ertoe leiden dat in het kader van de vaststelling van de subsidiabele kosten aan bepaalde onderdelen of objecten monumentale waarde mag worden toegekend.

Het bij de subsidieaanvraag gevoegde restauratieplan (zie ook de toelichting bij artikel 4) zal getoetst worden aan bovengenoemde uitgangspunten om te kunnen bepalen of de werkzaamheden die daarin zijn opgenomen voor subsidie in aanmerking kunnen komen. In alle gevallen geldt dat het oordeel van de minister doorslaggevend is voor de vraag of de werkzaamheden noodzakelijk zijn en sober en doelmatig worden uitgevoerd.

De subsidiabele kosten zelf zijn vastgelegd in de Leidraad Brim subsidiabele instandhoudingskosten. Met die Leidraad wordt gestreefd naar een betere en efficiënte afhandeling van subsidieaanvragen en subsidievaststellingen. Om dat te kunnen bereiken is aangesloten bij de indeling van werkzaamheden bij de reeds bestaande ‘STABU-hoofdcodering’ (STABU staat voor Standaardbestek voor de Burger- en Utiliteitsbouw). Ook in het restauratieplan, met name het bestek en de begroting, moeten de onderdelen zoals genoemd in de Leidraad terug te vinden zijn. De Leidraad is gebaseerd op dezelfde codering als STABU en heeft voor specifieke werkzaamheden, die niet of onvoldoende in de STABU hoofdcodering voorkomen, zoals werktuigbouwkundige installaties en klinkende monumenten, een nog niet bestaande codering toegevoegd.

In de Leidraad wordt uiteengezet welke kosten subsidiabel zijn. Kosten van werkzaamheden die niet zijn opgenomen in de Leidraad komen dus niet voor subsidieverlening in aanmerking. In een aantal gevallen is aangegeven welke kosten niet subsidiabel zijn. Deze niet-subsidiabele posten zijn bedoeld ter verduidelijking en als afbakening om aan te geven waar de grens tussen subsidiabel en niet-subsidiabel ligt, maar zijn niet limitatief bedoeld.

De Arbeidsomstandighedenwet stelt eisen met betrekking tot veiligheid, gezondheid en welzijn van degenen die met de uitvoering van werk belast zijn. Deze wet is ook van toepassing op restauratiewerkzaamheden. Op grond daarvan moeten zogenoemde Arbo-voorzieningen worden getroffen om risico’s zo veel mogelijk te beperken. Met betrekking tot het herstel van monumenten wordt onderscheid gemaakt tussen tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen (steigers, dakrandbeveiliging, en dergelijke) en voorzieningen van meer permanente aard (zoals bij voorbeeld ladder- en veiligheidshaken, loopbruggen, luiken en verlichting). De tijdelijke bouwplaatsvoorzieningen zijn uitsluitend nodig, indien ingrijpende werkzaamheden moeten worden uitgevoerd. In de regel wordt hiervoor een (hoofd-)aannemer ingeschakeld. Het treffen van de benodigde tijdelijke voorzieningen valt onder de verantwoordelijkheid van de aannemer en daarvoor wordt verwezen naar de paragrafen 01.04 en 01.05 van de Leidraad.

Het komt vaak voor dat delen van monumenten zeer moeilijk of niet bereikbaar zijn zonder een hoogwerker, kraan of steiger. Om reguliere inspecties en werkzaamheden goed en veilig te kunnen uitvoeren is het in zo’n situatie noodzakelijk voorzieningen van meer permanente aard aan te brengen om die gedeelten steeds gemakkelijk te kunnen bereiken. Voorbeelden van dergelijke voorzieningen zijn loopbruggen in ruimten boven gewelven in kerken, ladder- en veiligheidshaken, klimhaken (voldoende en op de juiste plaats) en dak- en torenspitsluiken. Hoewel zelden een verfraaiing zijn dergelijke Arbo-voorzieningen noodzakelijk om monumenten in stand te kunnen blijven houden. Het aanbrengen, mits deskundig uitgevoerd, is dan ook subsidiabel (zie de paragrafen 32, 33 en 70 van de Leidraad).

Diverse specialistische werkzaamheden worden in de planvorming niet door de restauratiearchitect uitgevoerd maar door andere specialisten. In dit verband kan gedacht worden aan adviezen op bouwfysisch, constructief of installatietechnisch gebied, aan bouwhistorisch- of interieuronderzoek en aan beeldhouwwerk, bijzonder schilderwerk en werkzaamheden aan installaties en interieur.

Dergelijke werkzaamheden door derden (adviseurs, onderzoekers, restaurateurs) zijn subsidiabel, mits ze noodzakelijk zijn en voorgeschreven dan wel vooraf goedgekeurd door de minister (zie ook paragraaf 01.04 van de Leidraad onder ‘overige kosten’).

Voor het in stand houden van een beschermd monument is specifiek vakmanschap onontbeerlijk. De regelgeving biedt een eigenaar van een beschermd monument de ruimte om herstelwerkzaamheden – gedeeltelijk of geheel – zelf uit te voeren dan wel door eigen personeel of hemzelf uit te laten voeren in het kader van een door hem gedreven onderneming (zie hiervoor paragraaf 01.04 van de Leidraad).

In het algemeen geldt dat de kosten van ‘eigen arbeid’ alleen dan subsidiabel zijn indien uit een te overleggen accountantsverklaring duidelijk blijkt hoeveel uren door de eigenaar of zijn personeel binnen het kader van een door hem gedreven onderneming zijn besteed aan subsidiabele werkzaamheden. Uren die zijn besteed buiten het kader van de door hem gedreven onderneming gelden als ‘doe-het-zelf’-uren en zijn derhalve niet subsidiabel.

Artikel 4

In artikel 4 is nauwkeurig aangegeven welke stukken (beschrijving, foto’s, rapporten, tekeningen en andere bescheiden) bij de aanvraag moeten worden gevoegd.

Het restauratieplan is de basis voor subsidieverlening (eerste lid, onderdeel a, en tweede lid).

Overzichtsfoto’s en detailfoto’s (tweede lid, onderdeel b) dienen bijgevoegd te worden ter verduidelijking en ondersteuning van de tekeningen. Indien fotomateriaal bij het plan gevoegd wordt, is de planbeoordeling sneller en beter te doen. Zonder fotomateriaal is beoordeling zonder opname ter plaatse niet of onvoldoende mogelijk waarbij de behandeltermijn van het subsidieverzoek in het geding komt.

De van het plan deel uitmakende tekeningen (tweede lid, onderdeel c) worden onderscheiden in: opnametekeningen (bestaande toestand en waar doet zich welk gebrek voor), plantekeningen (nieuwe toestand en wanneer en hoe wordt welk gebrek verholpen en/of welke wijzigingen worden aangebracht) en aanvullende tekeningen (zoals bijvoorbeeld doorsneden, principedetails en werktekeningen). Het vervaardigen van de tekeningen behoort bij het opstellen van het restauratieplan en is subsidiabel (zie paragraaf 01.04 van de Leidraad bij ‘architecten-/plankosten’).

Als er werkzaamheden van bouwfysische, constructieve, decoratieve, materiaaltechnische of preventieve aard in het restauratieplan zijn opgenomen, dienen de rapporten met betrekking tot die aspecten te worden bijgevoegd. In specifieke gevallen kan het zijn dat meerdere aspecten aan de orde zijn en er dus meerdere rapporten bijgevoegd moeten worden.

Het overleggen van een bouwkundig inspectierapport is voorgeschreven om de noodzaak van het herstel van het monument te kunnen verifiëren (eerste lid, onderdeel b).

Het overleggen van een gemeente- dan wel bankgarantie (eerste lid, onderdeel c) is verplicht gesteld, gezien de omvang van de werkzaamheden waar het hier om gaat en de subsidiebedragen die daarmee zijn gemoeid. Het moet vaststaan dat het restauratieplan ook daadwerkelijk kan worden gerealiseerd.

Om het restauratieplan te kunnen uitvoeren is een vergunning als bedoeld in artikel 11 van de Monumentenwet 1988 een conditio sine qua non (eerste lid, onderdeel d, zie ook artikel 6). Een afschrift van de vergunning dient dan ook bij het verzoek om subsidie te worden gevoegd, zodat zeker is dat de voorgenomen werkzaamheden ook daadwerkelijk kunnen worden uitgevoerd.

Artikel 5

Het beschikbare bedrag (€ 32,9 miljoen) wordt in een aantal budgetten verdeeld. Dit is om te voorkomen dat door bepaalde categorieën een onevenredig beslag gelegd wordt op het totale budget. Wanneer in de nabije toekomst mogelijk meer geld beschikbaar komt, zal worden bezien of de subsidieplafonds worden verhoogd zodat meer aanvragen kunnen worden gehonoreerd, of dat er een nieuwe aanvraagronde komt, waarbij wellicht de criteria worden gewijzigd.

Artikel 6

Een bijkomend effect van het hanteren van een bovengrens (zie hierna bij de toelichting op artikel 7) zal zijn dat men voor heel grote projecten die de voorgeschreven bovengrens zullen overschrijden, deelrestauratieplannen zal maken. Onderdeel b van artikel 6 beoogt te bevorderen dat alleen restauratieplannen (volledige restauratieplannen of plannen voor onderdelen) die er voor zorgen dat het monument na uitvoering van het plan in een goede staat verkeert en zonder noodzakelijke aanvullende restauratiewerkzaamheden in een goede staat gehouden kan worden, in aanmerking zullen komen voor subsidie. Te denken valt aan een bouwkundig te onderscheiden onderdeel van een gebouw, zoals een toren bij een kerk of een vleugel van een landhuis. Op deze manier kan voorkomen worden dat bij uitblijven of niet tijdig beschikbaar komen van nieuw subsidiebudget, de gedane investering door verval teniet wordt gedaan. Onderdeel c beoogt te voorkomen dat de (beoogde) gebruiksfunctie van het monument de noodzakelijke instandhouding na de restauratie in de weg staat.

Tenslotte kent artikel 14 van het Brim – dat in artikel 2 van overeenkomstige toepassing is verklaard – nog een algemene weigeringsgrond. Subsidie kan op grond van dat artikel worden geweigerd, indien de financiering van het gedeelte van de kosten van de voorgenomen restauratie dat niet door subsidie wordt gedekt, naar het oordeel van de minister onvoldoende is gewaarborgd. De vraag of de financiering van het gedeelte van de kosten van de voorgenomen restauratie dat niet door subsidie wordt gedekt voldoende is gewaarborgd, wordt mede beantwoord aan de hand van een door de gemeente of bank afgegeven garantie, één van de verplichte aanvraagbescheiden.

Artikel 7

Om in aanmerking te komen voor een restauratiesubsidie dient de behoefte aan subsidie aanzienlijk te zijn. Om die reden en om te voorkomen dat aanvragers in verband met het beperkte beschikbare budget onnodig met administratieve handelingen worden belast, zijn er per categorie monumenten ‘ondergrenzen’ geformuleerd: alleen monumenten met een wezenlijke achterstand komen aldus in aanmerking. Omdat daarnaast voorkomen moet worden dat binnen een bepaald budget slechts enkele aanvragen volledig beslag leggen op het totaal beschikbare bedrag, zijn in de regeling ook nog ‘bovengrenzen’ aangebracht.

De aanvrager kan op grond van de onder- en bovengrenzen een goede eerste inschatting maken of het zinvol is om te investeren in het laten opstellen van een restauratieplan. Door daarbij de subsidiabele kosten als uitgangspunt te nemen heeft de aanvrager op voorhand helderheid omtrent zijn kansen op subsidie.

Artikel 8

Uitgangspunt voor artikel 8 is dat de subsidiepercentages hoger moeten zijn dan de reguliere Brim-percentages. Tegelijkertijd moeten de percentages stimulerend zijn voor het wegwerken van de restauratieachterstand. De hoogte van de percentages is afgeleid van het Besluit rijkssubsidiëring restauraties monumenten 1997 (Brrm 1997). Voor het onderscheid in hoogte van het percentage voor eigenaren met en zonder fiscale aftrekmogelijkheid van onderhoudskosten is echter aangesloten bij het verschil van 10% zoals die ook bij de instandhoudingsubsidie wordt toegepast.

Artikel 9

Indien voor één of meer van de te onderscheiden categorieën monumenten het subsidieplafond niet wordt bereikt, kan het resterende budget worden overgeheveld naar een andere categorie. Dat dient uiteraard te gebeuren voordat de besluitvorming met betrekking tot die ‘begunstigde’ categorie plaatsvindt. Hiermee wordt bewerkstelligd dat het totaal beschikbare budget geheel voor het wegwerken van de restauratieachterstand wordt ingezet.

Artikel 10

Omdat ondanks de drempels en bovengrenzen het totaal van de gevraagde subsidies mogelijk nog steeds omvangrijker is dan op grond van het beschikbare budget kan worden gehonoreerd, is gezocht naar criteria op basis waarvan in de diverse categorieën een rangorde kan worden bepaald om de aanvragen die het meest bijdragen aan de doelstelling van de regeling met voorrang te honoreren. De duidelijkheid voor de aanvrager heeft bij het opstellen van die criteria voorop gestaan; het is immers van groot belang dat de eigenaar voordat hij een plan laat opstellen weet waar hij aan toe is.

Bij het vaststellen van een rangorde zal in de eerste plaats de relatie tussen het monument en zijn omgeving, oftewel de context, een rol spelen. Daarbij moet worden gedacht aan monumenten die in een beschermd stads- of dorpsgezicht liggen. Voor de categorie kastelen en landhuizen geldt dat zij bijna nooit in een beschermd stads- of dorpsgezicht gesitueerd zijn. Voor die categorie wordt aangehouden dat zij onderdeel dienen uit te maken van een beschermde buitenplaats.

In geval het ondanks het voorgaande in verband met het beschikbare budget noodzakelijk is de aanvragen nog selectiever te benaderen, zal in de tweede plaats de hoogte van de subsidiabele kosten een rol gaan spelen. Om zoveel mogelijk subsidieaanvragen te kunnen honoreren en daarmee zo veel mogelijk urgente gevallen te kunnen verhelpen, is er voor gekozen om in die situatie restauratieplannen met de laagste subsidiabele kosten voorrang te verlenen.

Artikel 11

Artikel 11 ziet er op toe dat de werkzaamheden binnen 24 maanden gerekend vanaf de beschikking, dienen te zijn afgerond. Dit om te voorkomen dat onnodig lang subsidiegelden gereserveerd worden voor werkzaamheden die nooit of pas op lange termijn zullen worden uitgevoerd.

Artikel 12

Een eigenaar kan gedurende een jaar werkzaamheden uitvoeren en betalingen tussentijds laten bevoorschotten door het NRF. Het percentage van 70 is conform de wijze waarop dat in het kader van het Brrm 1997 geschiedde.

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

M.C. van der Laan

Naar boven