Vaststelling selectielijst voor neerslag handelingen Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap beleidsterrein Justitiële Jeugdzorg 1945–2000

12 december 2005

Nr. C/S&A/05/2601

De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Gelet op artikel 5, tweede lid, onder b, van de Archiefwet 1995;

De Raad voor Cultuur gehoord (advies van de Raad voor Cultuur van 27 september 2005, nr. arc-2005.02518/3);

Besluit:

Artikel 1

De bij dit besluit gevoegde ‘selectielijst voor de neerslag van de handelingen van de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming en de onder hem ressorterende actoren op het beleidsterrein Justitiële Jeugdzorg over de periode 1945–2000’ en de daarbij behorende toelichting worden vastgesteld.

Artikel 2

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Een belanghebbende kan tegen dit besluit beroep instellen bij de rechtbank binnen het rechtsgebied waarvan hij zijn woonplaats heeft. Voordat hij beroep instelt, moet hij binnen zes weken na de inwerkingtreding van dit besluit bij de Staatssecretaris een bezwaarschrift indienen. Dit bezwaarschrift moet worden gestuurd naar CFI/FJZ, ter attentie van het secretariaat van de Commissie voor de bezwaarschriften, Postbus 606, 2700 ML Zoetermeer.

De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap is belast met de uitvoering van dit besluit dat met de daarbij behorende selectielijst en toelichting in de Staatscourant zal worden geplaatst.

Den Haag, 12 december 2005.
De Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,
namens deze:
de Algemene Rijksarchivaris, M.W. van Boven.

BASISSELECTIEDOCUMENT

Kinderbescherming en de deelbeleidsterreinen gezag over minderjarigen, adoptie, jeugdbescherming en jeugdstrafrecht over de periode 1945–2000

1. De selectie

Selectiedoelstelling

Het BSD is opgesteld tegen de achtergrond van de selectiedoelstelling van het NA/PIVOT, zoals die door de Minister van WVC bij de behandeling van het ontwerp van de Archiefwet 1995 in de Tweede Kamer op 13 april 1994 is verwoord. De selectiedoelstelling luidt: het mogelijk maken van een reconstructie van de hoofdlijnen van het handelen van de overheid. Door het Convent van Rijksarchivarissen is de selectiedoelstelling vertaald in de richting van de (bewaar)doelstelling van het Nationaal Archief als ‘het selecteren van handelingen van de overheid om bronnen voor de kennis van de Nederlandse samenleving en cultuur veilig te stellen voor blijvende bewaring’.

De algemene selectiedoelstelling is geoperationaliseerd voor de Kinderbescherming en de deelbeleidsterreinen gezag over minderjarigen, adoptie, jeugdbescherming en jeugdstrafrecht over de periode 1945–2000. Dat wil zeggen dat de geformuleerde handelingen van de betrokken overheidsactoren zijn gewaardeerd op de bijdrage die zij leveren aan de verwezenlijking van de selectiedoelstelling. De selectie gold derhalve de vraag ten aanzien van welke handelingen de administratieve neerslag noodzakelijk zou zijn om een reconstructie mogelijk te maken van de hoofdlijnen van het handelen op voornoemd beleidsterrein.

Selectiecriteria

Uitgaande van de selectiedoelstelling heeft PIVOT in 1993 een lijst van algemene selectiecriteria geformuleerd. Met behulp van die algemene criteria wordt in een BSD een waardering toegekend aan de handelingen die door middel van het institutioneel onderzoek in kaart zijn gebracht, gelet op de uit de contextbeschrijving naar voren gekomen hoofdlijnen van het overheidshandelen.

De algemene selectiecriteria van PIVOT zijn positief geformuleerd; het zijn bewaarcriteria. Is een handeling op grond van een criterium gewaardeerd met B (‘blijvend te bewaren’), dan betekent dit dat de administratieve neerslag van die handeling te zijner tijd geheel dient te worden overgebracht naar het Nationaal Archief. De neerslag van een handeling die niet aan een van de selectiecriteria voldoet, wordt dus in principe niet overgebracht. De waardering van de desbetreffende handeling luidt dan V (op termijn te vernietigen), onder vermelding van de periode waarna de vernietiging dient plaats te vinden. De neerslag die uit dergelijke handelingen voortvloeit, is niet noodzakelijk geacht voor een reconstructie van het overheidshandelen op hoofdlijnen.

De thans door PIVOT gehanteerde algemene bewaarcriteria luiden als volgt:

1. Handelingen die betrekking hebben op voorbereiding en bepaling van beleid op hoofdlijnen.

2. Handelingen die betrekking hebben op evaluatie van beleid op hoofdlijnen.

3. Handelingen die betrekking hebben op verantwoording van beleid op hoofdlijnen aan andere actoren.

4. Handelingen die betrekking hebben op (her)inrichting van organisaties belast met beleid op hoofdlijnen.

5. Handelingen die bepalend zijn voor de wijze waarop beleidsuitvoering op hoofdlijnen plaatsvindt.

6. Handelingen die betrekking hebben op beleidsuitvoering op hoofdlijnen en direct zijn gerelateerd aan of direct voortvloeien uit voor het Koninkrijk der Nederlanden bijzondere tijdsomstandigheden en incidenten.

De criteria zijn vooral ontwikkeld door de selectiedoelstelling te koppelen aan het uit de bestuurskunde afkomstige model van de beleidscyclus als voorstelling van feitelijk overheidshandelen. De fasen van de cyclus zijn achtereenvolgens beleidsvoorbereiding (inclusief agendavorming), bepaling, uitvoering en evaluatie/terugkoppeling. De toepassing van het model bij de selectie van overheidsarchief is uiteengezet in de PIVOT-brochure Handelend optreden (Rijksarchiefdienst/PIVOT, ’s-Gravenhage 1993).

Naast algemene criteria kunnen, eveneens binnen het kader van de selectiedoelstelling, in een BSD specifieke criteria worden geformuleerd voor handelingen die met behulp van de algemene criteria niet kunnen worden gewaardeerd. In dit BSD is voor de handelingen die betrekking hebben op adoptiezaken de waardering B 7 toegekend. Deze stukken worden bewaard in verband met de (mogelijke) vraag naar afstammingsgegevens. En het feit dat een geadopteerd kind de adoptie na zijn meerderjarigheid kan laten herroepen. De hier gehanteerde waardering is overeenkomstig het bepaalde in paragraaf 4.3 van de Normen 2000. Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming.

Op grond van deze selectielijst kunnen sociale dossiers van een Raad voor de Kinderbescherming vernietigd worden op het moment dat het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden, met uitzondering van de dossiers eindigend op een #. Dossiers eindigend op het cijfer #, die ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek van vernietiging worden uitgezonderd, kunnen op grond van artikel 12 lid 1 van het Archiefbesluit 1995 overgebracht worden naar een rijksarchiefbewaarplaats.

In het separate verslag van het driehoeksoverleg wordt op de vraag van de toepasselijkheid van de algemene selectiecriteria, c.q. de noodzaak tot het hanteren van specifieke criteria voor het beleidsterrein, nader ingegaan.

2. Vaststelling Basisselectiedocument

In 2001 is het ontwerp-BSD door de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie, de Minister van Financiën, de Minister van Justitie, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de vakminister, de onder deze ministers ressorterende actoren, de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming aan de Staatssecretaris van OC&W aangeboden, waarna deze het ter advisering heeft ingediend bij de Raad voor Cultuur (RvC). Van het gevoerde driehoeksoverleg over de waarderingen van de handelingen is een verslag gemaakt, dat tegelijk met het BSD naar de RvC is verstuurd. Vanaf 2 augustus 2005 lag de selectielijst gedurende zes weken ter publieke inzage bij de registratiebalie van het Nationaal Archief evenals in de bibliotheken van Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, de Minister van Defensie, de Minister van Financiën, de Minister van Justitie, de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de vakminister, de onder deze ministers ressorterende actoren, de Raad voor de Strafrechttoepassing en Jeugdbescherming, het Ministerie van OC&W en de rijksarchieven in de provincie/regionaal historische centra, hetgeen was aangekondigd in de Staatscourant en in het Archievenblad.

Op 27 September 2005 bracht de RvC advies uit (arc-2005.02518/3), hetwelk [naast enkele tekstuele correcties] aanleiding heeft gegeven tot de volgende wijzigingen in de ontwerp-selectielijst:

– De waardering van de handelingen 3 en 41 zal worden gewijzigd in ‘V 1 jaar’.

– De waardering van de handelingen 14 en 15 zal worden gewijzigd in ‘V 10 jaar’.

– De waardering van de handelingen 216, 217, 240, 408, 418, 432, 448, 449 en 493 zal worden gewijzigd in ‘V 10 jaar na vervallen regeling’ .

– De handelingen 399 en 404 worden gedifferentieerd gewaardeerd. De neerslag van ‘het opstellen van leerplannen’ blijft gewaardeerd met B1 maar de neerslag van ‘het uitvoeren van de leerplannen’ wordt gewaardeerd met ‘V 10 jaar’.

Daarop werd het BSD op 12 december 2005 door de Algemene Rijksarchivaris, namens de Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen, en de Minister van Binnenlandse Zaken [C/S&A/05/2596], de Minister van Justitie [C/S&A/05/2599], de Minister van Defensie [C/S&A/05/2597], de Minister van Financiën [C/S&A/05/2598] en de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport [C/S&A/05/2600] vastgesteld.

3. Actoren waarvoor de selectielijst geldt

Ministers

Minister van Binnenlandse Zaken, 1945–

De Minister van Binnenlandse Zaken is als bewindspersoon verantwoordelijk voor de gemeentebesturen, betrokken bij de uitvoering van de Pleegkinderenwet. Hij is ook de bewindsman die verantwoordelijk was voor het Rijkscomputer centrum.

Minister van Defensie, 1945–

– inspecteur van de geneeskundige dienst van de landmacht;

– garnizoensapotheek;

– ’s Rijks magazijn van geneesmiddelen te Amsterdam

Minister van Justitie, 1945–

De Minister van Justitie heeft als centrale taak de zorg voor de rechtsorde. Daaruit vloeien taken voort: het opstellen van rechtsregels ter bevordering van de rechtsorde, het voorkomen van verstoringen van de rechtsorde en het oplossen van conflicten, en tenslotte het bestrijden van bedreigingen van de rechtsorde, zoals misdaden.

Vanaf 1905 is deze minister de verantwoordelijke bewindsman voor het beleidsterrein justitiële jeugdzorg. De minister heeft uit dien hoofde een regulerende taak ten aanzien van uiteenlopende onderwerpen als het gezag over minderjarigen (een onderdeel van het familierecht), de maatregelen voor kinderbescherming (ofwel het jeugdbeschermingsrecht) adoptie, het jeugdstrafrecht en de tenuitvoerlegging daarvan, en de jeugdreclassering. Tevens schept hij voorzieningen m.b.t. de rijks- en particuliere instellingen op dit terrein, zoals de rijks- en particuliere inrichtingen voor justitiële kinderbescherming, en de voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen. Sinds 1989 heeft de Minister van Justitie een gedeelde verantwoordelijkheid voor het beleidsterrein jeugdhulpverlening.1

Hoofdpredikant/Hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van Justitie, 1965–1981

De Hoofdpredikant of Hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van Justitie was tussen 1965 en 1981 belast met het toezicht op protestantse en rooms-katholieke geestelijke verzorging in de jeugdinrichtingen van het rijk.

Minister waaronder Welzijn ressorteert, 1945–

De Minister waaronder Welzijn ressorteert (tegenwoordig de Minister van VWS) heeft sinds 1945 bemoeienis met het beleidsterrein jeugdhulpverlening. Zie voor een beschrijving van onder meer het jeugdwelzijnsbeleid het RIO Schappelijk welzijn op Maat: Een institutioneel onderzoek naar beleidsterreinen binnen het taakgebied welzijn, 1945–1996.

Vakminister, 1945–

De actor vakminister neemt deel aan het gestructureerd overleg met particuliere organisaties over het jeugdbeleid (GOPI) en het gestructureerd overleg met andere overheden over het jeugdbeleid (GOLO). Onbekend is welke ministers precies onder de actor vakminister vallen. Uit de Beschikking tijdelijk gestructureerd overleg jeugdhulpverlening overkoepelende particuliere organisaties van 20 mei 1981, nr. 284/781 en het Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188) blijkt dat hieronder iedere minister die het mede aangaat verstaan moet worden.

Raad voor de Kinderbescherming

Raad voor de Kinderbescherming/Voogdijraden, 1945–

De Raad voor de kinderbescherming en haar rechtsvoorgangers de Voogdijraden en de Raden voor de Kinderbescherming worden in dit BSD aangeduid als de actor de Raad. De Voogdijraden (eerst 15 en later 19) werden ingesteld bij de Burgerlijke Kinderwet uit 1901. Ze waren gevestigd in ieder arrondissement. In 1956 werden de Voogdijraden omgedoopt tot Raden voor de Kinderbescherming (Stb. 602/1954). In 1996 (Stb. 328 en 329) werd de organisatie ingrijpend gewijzigd. In plaats van de 19 Raden voor de kinderbescherming kwam er 1 Raad voor kinderbescherming. Deze Raad is gevestigd te Utrecht. Onder die ene Raad ressorteren 5 ressortbureaus (in ieder hofressort een) en ongeveer 40 werkeenheden. De Raad wordt ondersteund door een Landelijk Bureau. De taken en bevoegdheden van de Raad worden geregeld via het Burgerlijk Wetboek en lagere wet- en regelgeving. De voornaamste taak van de Raad is het optreden als adviseur van de rechter en andere overheden inzake de maatregelen van kinderbescherming en het jeugdstrafrecht. Daarnaast treed ze op in gevallen (zoals adoptie en echtscheiding) waar de belangen van minderjarigen in de knel dreigen te komen. De Raad is verantwoording over haar beleid schuldig aan de Minister van Justitie.

College van Advies voor de Kinderbescherming/College van Advies voor de Justitiële Kinderbescherming, 1956–

Het College van Advies voor de Kinderbescherming verving in 1956 het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies. Art. 22a van de gewijzigde Kinderbeginselenwet (Stb. 602/1954) bepaalt dat het College van Advies voor de Kinderbescherming de Minister van Justitie van advies dient over vraagstukken van algemeen beleid met betrekking tot de aan onze genoemde minister opgedragen uitvoering van de wettelijke bepalingen omtrent jeugdige personen. Nadere regels werden gegeven bij een wijziging op het Kinderbeginselenbesluit(Stb. 337/1956): art. 184–193. Het College bestaat uit ten minste 5 en ten hoogste 19 leden die benoemd worden door de Kroon. Het College zetelt in Den Haag. Aan het College wordt door de Minister van Justitie een secretaris toegevoegd, overige leden krijgen vergoeding voor de kosten. Naast de vraagstukken van algemeen beleid, kan het college vraagstukken het terrein van de kinderbescherming rakende in beraad nemen en de minister daarover adviseren. In 1989 werden de bepalingen met betrekking tot het College ondergebracht in de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 360/1989) art. 81–84. Het College, voortaan College van Advies voor de Justitiële Kinderbescherminggeheten, bestaat vanaf dat moment uit een voorzitter, een plaatsvervangend voorzitter en ten minste 9 andere leden, die benoemd en ontslagen worden door de Kroon.

Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie, 1975–1990

Klachtencommissies voor de Raden/Raad voor de kinderbescherming, 1982–

De klachtencommissies voor de Raden voor de kinderbescherming werden ingevoerd in 1982.2 Tot 1997 werden uit de leden van iedere raad voor de kinderbescherming, drie leden aangewezen voor een klachtencommissie. Tezamen waren er zes klachtencommissies die regionaal werkten. De klachtencommissies behandelden klachten gericht tegen medewerkers van het bureau van een raad voor de kinderbescherming uit de regio. De Minister van Justitie voegde een secretaris aan de commissie toe. In 1996 werden de raden voor de kinderbescherming ingrijpend gereorganiseerd. Het aantal raden werd teruggebracht tot een, waaronder vijf ressortbureaus en daaronder weer ongeveer 40 werkeenheden ressorteerden. Deze reorganisatie had ook gevolgen voor de klachtencommissies. Het aantal klachtencommissies werd, bij het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996), teruggebracht van 6 naar 5, een voor ieder ressort. De klachtencommissies behandelen klachten gericht tegen medewerkers van de raad werkzaam in hun ressort. De Minister van Justitie benoemt de leden van de klachtencommissie en voegt tevens een secretaris aan de commissie toe.

Overige actoren

Centrale Adoptieraad, 1956–1973

De Centrale Adoptieraad werd geïntroduceerd in het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (art.969) bij de invoering van de Adoptiewet (Stb. 42/1956). De raad bracht advies uit over verzoeken voor adoptie en verrichte voor het overige werkzaamheden die haar bij AMvB werden opgedragen. De raad bestond uit ten minste zeven leden, die bij Koninklijk Besluit benoemd en ontslagen werden. In 1973 werd de Raad opgeheven.

Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies, 1945–1955

Het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies voor het Rijkstucht- en opvoedingswezen is ingesteld op grond van art.5 van de Kinderbeginselenwet (Stb. 64/1901). Nadere regels werden gegeven bij het Kinderbeginselenbesluit (Stb. 209/1905): art. 184–198. Het College bestond uit ten minste 10 en ten hoogste 16 leden benoemd door de Kroon, en was gezeteld in Den Haag. Door de Minister van Justitie benoemde en bezoldigde ambtenaren stonden het College bij in haar werkzaamheden.

De taken van het College bestonden uit het houden van algemeen toezicht op de gang van zaken in de tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten, en op de naleving van de voorwaarden door de regering gesteld aan particuliere instellingen die regerings- of voogdijkinderen verzorgden en daarvoor subsidie ontvingen. Daarnaast verrichtte het College onderzoek naar vraagstukken op het gebied van de dwangopvoeding, en diende daarover de minister van advies. Tenslotte bestond de mogelijkheid voor de Minister van Justitie om het College te horen in een aantal individuele gevallen. Per 15 april 1955 werd het college opgeheven, maar het werd pas per 1 juli 1956 vervangen door College van Advies voor de Kinderbescherming

Raad voor Strafrechtstoepassing en Jeugdbescherming (RSJ sector Jeugd)

Klachtencommissie van een Rijksinrichting

Voor omschrijving van de Klachtencommissie van een Rijksinrichting zie de actor Commissies van Toezicht voor de Rijksinrichtingen/Commissies van toezicht voor de justitiële jeugdinrichtingen voor kinderbescherming van het rijk.

Commissie van toezicht van een rijksinrichting/Commissies van toezicht voor de justitiële jeugdinrichtingen voor de kinderbescherming van het rijk

Iedere rijksinrichting heeft een Commissie van toezicht. De leden van deze commissie worden door de Minister van Justitie benoemd en ontslagen. Van oorsprong was de taak van de commissies het bijstaan van de directeur van de inrichting van het rijk bij het beheer van de inrichting. Sinds 1983 (Stb. 273) zijn de commissies ook expliciet belast met de behandeling van klachten van minderjarige. Vanaf dat jaar bestaat er binnen de Commissie van toezicht ook een aparte klachtencommissie. Deze behandelt ingewikkelde zaken en beroepszaken tegen een eerdere beslissing van de commissies.

Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie, 1975–1990

De Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie tussen 1975 en 1990 op basis van Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975) belast met het houden van toezicht op de door het Rijks Computercentrum bij te houden centrale financiële administratie m.b.t. minderjarigen op wie een maatregel van kinderbescherming van toepassing was. De commissie gaf de Minister van Justitie advies over verzoeken tot inlichtingen over, en inzage of verbetering van gegevens in die administratie. En tenslotte mocht de commissie de Minister van Justitie of de Nationale federatie van advies dienen over aangelegenheden de administratie betreffende.

Directeur van een rijksinrichting/hoofd van een rijksinrichting (justitiële jeugdinrichting van het rijk)

De actor directeur van een rijksinrichting is de verantwoordelijke persoon voor het reilen en zeilen van een rijksinrichting voor de kinderbescherming. Deze rijksinrichtingen werden in 1905 ingesteld als inrichtingen voor de tenuitvoerlegging van de tuchtschoolstraf en de maatregel van ter beschikking stelling aan de Regering3 op basis van het Wetboek van Strafrecht. Ook minderjarigen die onder voogdij van een instelling stonden en wegens hun gedrag elders niet te handhaven waren, konden in een rijksinrichting worden opgenomen. Vanaf 1954 konden ook bepaalde kinderen die ondertoezicht gesteld waren op basis van het Burgerlijk Wetboek (OTS met uithuisplaatsing in een inrichting voor bijzondere tucht) in een rijksinrichting geplaatst worden.

De Minister van Justitie is de verantwoordelijke bewindsman voor de rijksinrichtingen. De inrichtingen worden onderscheiden naar opvangtehuizen, observatiehuizen, tuchtscholen (tegenwoordig inrichtingen voor de tenuitvoerlegging van jeugddetentie) en inrichtingen voor opvoeding, inrichtingen voor buitengewone behandeling en inrichtingen voor zeer intensieve behandeling.

Sinds de jaren tachtig vallen de rijksinrichtingen onder de noemer justitiële jeugdinrichtingen of inrichtingen voor justitiële kinderbescherming. Onder deze noemer worden ook particuliere inrichtingen begrepen. Het onderscheid ‘rijksparticulier’ is tegenwoordig eigenlijk alleen nog van belang in financiële termen, en voor de sturingsrelatie tussen het Ministerie (Dienst Justitiële Inrichtingen) en de inrichtingen. De particuliere inrichtingen vallen echter niet onder de Archiefwet en van hen zijn dan ook zowel in het RIO als dit BSD geen handelingen opgenomen.

Directeur van een inrichting voor de tenuitvoerlegging van jeugddetentie

Directeur van een rijksobservantenhuis

N.B. De handelingen die de Rechterlijke Macht (kinderrechter, rechtbank, gerechtshof) en het Openbaar Ministerie ten aanzien van de jeugdhulpverlening verrichten, zijn in dit BSD niet opgenomen. Er wordt hier volstaan met te verwijzen naar het bij het RIO Gedeelde geschillen samengestelde BSD en het samen te stellen BSD voor het Openbaar Ministerie.

Voor de handelingen van de Minister van Onderwijs wordt verwezen naar het BSD behorende bij PIVOT-rapport Speciaal Centraal: een institutioneel onderzoek naar het deelbeleidsterrein speciaal onderwijs, periode 1950–1996.

4. Een kort overzicht van de organisatie en het beleidsterrein4

Organisatie voogdijraden/Raden voor de kinderbescherming

De Burgerlijke kinderwet bepaalde dat er in ieder arrondissement tenminste een voogdijraad was. Deze raad gaf de rechtbank, bij ontheffing en ontzetting uit de ouderlijke macht, inlichtingen welke instelling de verzorging van het kind op zich diende te nemen.5 Een algemene maatregel van bestuur6 regelde de samenstelling van de Voogdijraden, hun aantal, ressort en zetel, en de wijze waarop de door de Voogdijraden gemaakte kosten door de Staat worden betaald en verantwoord.

Tot 1956 deden de, door de Kroon benoemde, leden van de raad zelf de onderzoeken die voor advisering aan de rechtbank in verband met maatregelen van kinderbescherming noodzakelijk waren.

Per 1 juli 1956 werden de Voogdijraden gereorganiseerd en kregen de naam ‘Raden voor de kinderbescherming’.7 Deze reorganisatie introduceerde een onderscheid tussen de raad zelf (die werd nu onderverdeeld in commissies) en het bureau van de raad, waaraan opgeleide onderzoekers werden verbonden die het feitelijke onderzoek deden. De Minister van Justitie benoemde deze medewerkers van het bureau. De beslissingsbevoegdheid over het uit te brengen advies lag echter nog steeds bij de leden van de Raad. De Minister van Justitie gaf aanwijzingen waarin de werkzaamheden van het bureau de Raad geregeld werden.

In 1972 stelde de Minister van Justitie een commissie in o.l.v. mr. Abbenhuis. Deze commissie adviseert dat de behandeling van individuele zaken en de beslissingen daarover, zoveel mogelijk bij het bureau moeten liggen. Aldus geschiedt en de leden van de raad gaan zich bezig houden met het uitzetten van algemenere beleidslijnen waarbij gestreefd werd naar betere waarborgen voor landelijke eenheid van beleid. De Minister van Justitie benadrukte daarbij dat het van belang was dat de raden zich niet alleen aan de wet hielden maar ook aan de ministeriële aanwijzingen; kennelijk was dit een moeilijk punt. Bovendien moest er een betere klachtenprocedure komen. M.b.t. het laatste werd besloten, dat er naast de mogelijkheden tot onderzoek van klachten via de Nationale Ombudsman (Stb. 35/1981) toch ook een eigen procedure moest komen.8

In 1996 (Stb. 328 en 329) werd de organisatie van de Raden ingrijpend gewijzigd. Voortaan is er slechts een Raad voor de kinderbescherming (gevestigd in Utrecht). De raad staat onder leiding van een algemeen directeur bijgestaan door 5 ressortdirecteuren die elk leiding hebben over de in hun ressort (overeenkomend met het werkgebied van het hof) werkzame eenheden. De regionale eenheden doen het feitelijke werk. Het Landelijk bureau van de raad voor de kinderbescherming verzorgt het beheer: zij coördineert de financiële administratie, de personeelsadministratie en het productiebeheer, en regelt tevens de pers- en publieksvoorlichting. De klachtenprocedure wordt via een apart AMvB geregeld.

Tot 1989 had de Raad op grond van de opeenvolgende Organisatiebesluiten de plicht om de samenwerking tussen de in zijn gebied werkzame instellingen van kinderbescherming te bevorderen. Sinds de invoering van de Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 360/1989) berust er een samenwerkingsplicht op alle rechtspersoonlijkheid bezittende uitvoerders van de jeugdhulp en het RIAGG binnen een regio. Ook de Raad neemt aan dit zogenaamde samenwerkingsverband deel.9 Het samenwerkingsverband is een rechtspersoon. De taken van het samenwerkingsverband zijn:

a. uitwisseling van informatie omtrent de inhoud van de door de deelnemende uitvoerders geboden voorzieningen;

b. het aanleggen en bijhouden van een overzicht van de in de regio aanwezige voorzieningen;

c. het op elkaar afstemmen van de werkzaamheden van de uitvoerders, en het maken van afspraken over de bijdrage van de RIAGG in de jeugdhulpverlening;

d. het maken van afspraken over de ondersteuning van voorzieningen en derden door wie een probleem of stoornis bij een jongere wordt gesignaleerd;

e. het geven van adviezen aan het provinciale bestuur m.b.t. de planning van regionale voorzieningen;

f. het in stand houden van het jeugdhulpadviesteam.

Klachtencommissie voor de raden/Raad voor de kinderbescherming

Bij het Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982 (Stb. 16/1982): artikel 35/ 43 werd een klachtenprocedure ingevoerd. Iedereen kan zijn beklag doen over optreden van een medewerker jegens klager persoonlijk of over de wijze waarop door een medewerker vorm was gegeven aan het beleid van de Raad. De klacht kon worden ingediend bij de directeur van het bureau. Wanneer de directeur geen aanvaardbare oplossing kan vinden, kan de klager zich wenden tot de klachtencommissie . Deze klachtencommissie wordt samengesteld uit meerdere raden, waarbij iedere raad 3 leden aanwijst. Aan de commissies wordt door de Minister van Justitie een secretaris toegevoegd.

De reorganisatie in 1996 van de raden voor de kinderbescherming had ook gevolgen voor de klachtencommissies. Bij deze reorganisatie werd het aantal raden teruggebracht tot een, waaronder vijf ressortbureaus en daaronder weer ongeveer 40 werkeenheden ressorteerden. Het aantal klachtencommissies werd, bij het Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996), teruggebracht van 6 naar 5, een voor ieder ressort. Deze klachtencommissies behandelen klachten gericht tegen medewerkers van de Raad werkzaam in hun ressort.10 De Minister van Justitie benoemt de leden van de klachtencommissie en voegt tevens een secretaris aan de commissie toe.

Gezag over minderjarigen: ouderlijk gezag en voogdij

Het Burgerlijk Wetboek bepaalt dat iedere minderjarige onder gezag staat. Dit gezag is de ouderlijke macht of voogdij, waarbij voogdij ook door een rechtspersoon kan worden uitgeoefend. De ouderlijke macht wordt altijd door twee personen binnen het huwelijk uitgeoefend.

Ouderlijke macht betreft het geheel van bevoegdheden en verplichtingen van ouders ten opzichte van de persoon en het vermogen van hun kind. Tot die verplichtingen behoort bijvoorbeeld de plicht om het kind te onderhouden en te verzorgen. De ouderlijke macht eindigt van rechtswege door meerderjarigheid van het kind. De ouderlijke macht kan ook eindigen door een uitspraak van de rechtbank. Dat gebeurt wanneer er sprake van een maatregel van ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht. In dat geval wijst de rechtbank een voogd aan.

Onder voogdij wordt de zorg verstaan, die krachtens rechterlijke aanwijzing of met rechterlijke kennisneming of goedvinden wordt uitgeoefend over de persoon en de goederen van een minderjarige. Normaal gesproken wordt de voogdij toegewezen of bevestigd door de kantonrechter. Dit gebeurt bijvoorbeeld wanneer per testament een voogd over een kind wordt aangewezen. De kantonrechter heeft ook de bevoegdheid om een voogd te benoemen wanneer een minderjarige niet onder gezag staat of wanneer dat gezag blijkbaar niet wordt uitgeoefend. Tot 1995 bestond er naast een voogd altijd een toeziend voogd. Die toeziend voogd werd benoemd door de kantonrechter.

Aan de toewijzing van voogdij komt dus altijd een rechter te pas. Tot 1993 was dit de kantonrechter of de rechtbank. Vanaf 1993 (Stb. 268/1993) kan ook de kinderrechter voogdij toewijzen. Hij kan een minderjarige moeder meerderjarig verklaren en haar dan tot voogdes over het kind benoemen (tot 1995 was hij ook bevoegd om te voorzien in een toeziende voogdij). De Raad mag, na schriftelijke toestemming van de moeder, het verzoek tot meerderjarigheidsverklaring namens haar indienen.

De juridische betekenis van de begrippen ouderlijke macht en voogdij was vroeger anders dan nu.

Tot 1995 was de ouderlijke macht een zogenaamd huwelijksgevolg. Dat wil zeggen dat het alleen kon bestaan binnen het huwelijk. Ouders die niet getrouwd, of gescheiden waren, voerden voogdij over hun kinderen. Dit noemde men vaak oudervoogdij, om het te onderscheiden van voogdij door derden, die ook gevoerd kon worden door rechtspersonen: de voogdij-instellingen. Wettige kinderen stonden, wanneer een van de ouders was overleden, meestal van rechtswege onder voogdij van de langstlevende ouder. Een natuurlijk kind (dat wil zeggen een kind dat buiten het huwelijk geboren was) stond van rechtswege onder de voogdij van de meerderjarige moeder.

De ouderlijke macht en de voogdij eindigden van rechtswege bij meerderjarigheid van het kind. De ouderlijke macht kon echter ook beëindigd worden door een uitspraak van de rechtbank. Dit gebeurde bij echtscheidingen of bij een maatregel van ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht. In die gevallen wees de rechtbank een voogd aan. De rechtbank had ook de mogelijkheid een (ouder-)voogd uit het gezag te ontheffen of ontzetten. Ouders die uit de ouderlijke macht of de voogdij over een kind waren ontzet, konden geen (toeziende) voogdij over dat kind meer voeren. Dat ontsloeg die ouders overigens niet van de plicht in het onderhoud van hun kinderen te voorzien.

Onder voogdij stonden dus minderjarigen:

– van wie de ouders binnen het huwelijk niet het gezag over hen hadden;

– over wie het gezag ontbreekt of niet wordt uitgeoefend;

– van wie de ouders of een der ouders was overleden;

– van wie de ouders of een der ouders uit de ouderlijke macht was ontzet of ontheven;

– van wie de ouders van echt waren gescheiden;

– of die natuurlijke, al dan niet wettig erkend kinderen zijn.

In 1995 werd het Burgerlijk Wetboek gewijzigd.11 Daarbij vervielen de toeziende voogdij en de oudervoogdij. Voogdij wordt voortaan altijd door een ander dan een ouder uitgeoefend. De term ouderlijke macht verdwijnt en maakt plaats voor de term ouderlijk gezag.

Ouders hebben vanaf 1995 ouderlijk gezag over hun kinderen ongeacht hun huwelijkse staat. Het ouderlijk gezag wordt door de ouders gezamenlijk of door een ouder alleen uitgeoefend. Na ontbinding van het huwelijk of na scheiding van tafel en bed blijven ouders samen het ouderlijk gezag uitoefenen, tenzij de ouders of één van hen de rechtbank verzoeken in het belang van het kind te bepalen dat het ouderlijk gezag over het kind of de kinderen aan één van de ouders alleen toekomt. Ouders die niet gehuwd zijn of waren, kunnen gezamenlijk het gezag over hun kinderen voeren wanneer ze dat laten aantekenen in het gezagsregister. De aantekening kan in bepaalde gevallen door de griffier geweigerd worden. Daartegen is beroep mogelijk bij de kantonrechter.

Per 1 januari 1998 bestaat er geregistreerd partnerschap.12 Dit is een familierechtelijke relatie naast en gelijkwaardig aan het huwelijk. Het kan worden aangegaan door twee personen van gelijk geslacht die niet kunnen huwen of twee personen van ongelijk geslacht die niet willen huwen.

Het geregistreerd partnerschap heeft geen gevolgen voor de familierechtelijke betrekkingen met kinderen. Maar op grond van de Wet van 30 oktober (Stb. 506/1997) kan de rechter gezamenlijk gezag toewijzen aan een ouder en diens partner (die dus niet van het andere geslacht hoeft te zijn). Op deze vorm van gezamenlijk gezag zijn praktisch alle zaken van toepassing die ook op het ouderlijk gezag van toepassing zijn. Dat betekent dat de ouder en diens partner een onderhoudsverplichting ten opzichte van hun kinderen hebben, maar ook dat de procedures van ontheffing en ontzetting uit het gezag op hen van toepassing zijn.

Wel nieuw is de mogelijkheid van gezamenlijk voogdij die in deze wet geïntroduceerd werd: de gezamenlijke gezagsuitoefening door twee personen die niet de ouders van het kind zijn, bijvoorbeeld twee pleegouders. Dit kan via testament of door toewijzing via de rechter geregeld worden.

Adoptie

Door adoptie ontstaan er familierechtelijke betrekkingen tussen een kind, zijn adoptiefouder(s) en de bloedverwanten daarvan. Hierbij houden de familierechtelijke betrekkingen tussen de geadopteerde en zijn eigen bloedverwanten op te bestaan. Tot 1997 leidde adoptie tot de status van wettig13 kind van zijn adoptiefouders. Adoptie geschiedt door een uitspraak van de rechtbank op verzoek van een echtpaar dat een kind wil adopteren.

Tegenwoordig denken we bij het woord ‘adoptie’ bijna automatisch aan buitenlandse kinderen. Oorspronkelijk had adoptie echter vooral betrekking op Nederlandse kinderen. De Adoptiewet (Stb. 42/1956) regelde de nodige wijzigingen op het Burgerlijk Wetboek, Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en het Wetboek van Strafrecht.

Jeugdbeschermingsrecht: maatregelen van kinderbescherming

Het Burgerlijk Wetboek voorziet in vier maatregelen van kinderbescherming: de voorlopige toevertrouwing (tegenwoordig voorlopige voogdij), de ondertoezichtstelling, de ontheffing en de ontzetting uit het gezag. Een ontheffing/ontzetting dient voor de rechtbank (met deelname van de kinderrechter). De OTS dient voor de kinderrechter. Alle maatregelen kunnen worden verzocht door de Raad voor de kinderbescherming of gevorderd door de officier van justitie.

De rechter kan de Raad voor de kinderbescherming verzoeken om een onderzoek te verrichten naar de gezinssituatie van een kind en vervolgens te adviseren over hoe verder te handelen met dat kind, de Raad kan een verzoekschrift indienen strekkende tot een verderstrekkende maatregel.

Als regel komen meldingen van ouders, voogden, familie en buren of scholen en artsen met betrekking tot opvoedingsproblemen, vermoedens van verwaarlozing en mishandeling of bij het ontbreken van ouderlijk gezag of voogdij terecht bij de Bureaus Jeugdzorg (BJZ) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK).

Meldingen van opvoedingsproblemen waarbij sprake is van een acute en ernstige bedreiging van het kind en waarbij aan het kind onmiddellijk hulp (of zorg) moet worden geboden en waarbij de ouders (of wettelijke vertegenwoordigers) de hulp (of zorg) niet geven, worden rechtsreeks bij de Raad gemeld.

Meldingen, waarbij de melder anoniem wenst te blijven, worden in behandeling genomen indien het evident is dat er sprake is van een (mogelijke) ernstige bedreiging van het fundamentele recht van een minderjarige op een gezonde en evenwichtige ontwikkeling en uitgroei naar zelfstandigheid.

Wanneer de Raad aanleiding ziet om de melding te onderzoeken, worden de ouders of verzorgers daarvan op de hoogte gesteld. De Raad verzamelt vervolgens informatie over de situatie waarin het kind zich in bevindt. Er wordt gesproken met de ouders/verzorgers, waarbij ook advies gegeven kan worden. Naar aanleiding van deze intake wordt bepaald of er een volledig onderzoek van de Raad moet plaats vinden. Vindt de Raad dat niet noodzakelijk, dan kan ze eventueel doorverwijzen naar de vrijwillige hulpverlening. Na het onderzoek heeft de Raad drie opties: ze kan besluiten geen actie te ondernemen, ze kan doorverwijzen naar andere instanties, en ze kan een maatregel van kinderbescherming uit te lokken. Dit laatste is het zogenaamde rekwestreren: de Raad verzoekt de rechter om een specifieke maatregel van kinderbescherming uit te spreken.

Voorlopige toevertrouwing of voorlopige voogdij

De voorlopige toevertrouwing was de enige maatregel van kinderbescherming die in eerste instantie door de officier van justitie kon worden gevorderd. Hij had de bevoegdheid om in bepaalde (nood)situaties kinderen voorlopig toe te vertrouwen aan de Raad. Daardoor konden kinderen aan de macht van hun ouders of voogden onttrokken worden en konden zij bijvoorbeeld in een pleeggezin geplaatst worden. Ook konden (buitenlandse) pleegkinderen uit een gezin gehaald worden waarin ze er illegaal verbleven. De officier kon deze bevoegdheid ook uitoefenen wanneer het kind verlaten of (kennelijk) zonder toezicht was, of wanneer niet in de ouderlijke macht of voogdij over het kind was voorzien.14 De Raad was verantwoordelijk voor de kinderen. Ze regelde de plaatsing en hield het toezicht daarop. Zoals de naam al aangeeft, had de maatregel een voorlopig karakter. De officier was daarom verplicht het nodige te verrichten zodat de rechter een uitspraak over het boven het kind te stellen gezag kon doen. Tot 1947 bestond er geen wettelijk vastgelegde termijn waarbinnen dat nodige verricht moest zijn. In de praktijk leidde dat soms tot uitwassen waarbij kinderen jarenlang uit huis geplaatst werden zonder dat een rechter dat kon toetsen.15 Om daar een einde aan te maken was de Raad vanaf 1947 verplicht om aan de kantonrechter een voorziening in het gezag te verzoeken, wanneer bleek dat de minderjarige niet onder gezag stond of als dit gezag niet werd uitgeoefend. Betrof het een kind dat door de officier van justitie aan de Raad was toevertrouwd, dan gold hiervoor een termijn van 6 weken.

In 1997 verdween de maatregel van voorlopige toevertrouwing uit het Burgerlijke Wetboek. Ze werd vervangen door de maatregel van voorlopige voogdij, waarbij een kind door de kinderrechter onder voorlopige voogdij van een voogdij-instelling werd geplaatst. Dit kan gebeuren op verzoek van de Raad of op vordering van de officier van justitie.

Er zijn twee mogelijkheden waarbij van de maatregel van voorlopige voogdij gebruik gemaakt kan worden:

– het gezag ontbreekt of wordt niet uitgeoefend (grond: er moet sprake zijn van ernstig gevaar voor de zedelijke of geestelijke belangen of voor de gezondheid van de minderjarige en de maatregel moet dringend en onverwijld noodzakelijk zijn);

– er is gezag, maar de ouder(s) worden geschorst in de uitoefening van dat gezag (grond: de gronden die tot ontzetting of gedwongen ontheffing van een ouder of tot ontzetting van de voogd kunnen leiden, de maatregel moet dringend en onverwijld noodzakelijk zijn en de kinderrechter bepaalt de duur van de voorlopige voogdij).

Ondertoezichtstelling (OTS)

Sinds 1921 bestaat de mogelijkheid om een kind ondertoezicht te stellen. Vroeger stelde het Burgerlijk Wetboek daaraan als voorwaarde dat het kind ‘zodanig opgroeit, dat het met zedelijke of lichamelijke ondergang bedreigd wordt’. Tegenwoordig geeft het Burgerlijk Wetboek als voorwaarde dat ‘de minderjarige zodanig opgroeit dat zijn zedelijke of geestelijke belangen of zijn gezondheid ernstig worden bedreigd, en andere middelen ter afwending van deze bedreiging hebben gefaald of, naar is te voorzien, zullen falen.’16

Bij een OTS blijft de formele verhouding tussen ouders en kinderen ongewijzigd, maar wijst de kinderrechter een gezinsvoogd (tegenwoordig een gezinsvoogdij-instelling) als toezichthouder aan. Oorspronkelijk kon de rechter naast particulieren, ook ambtenaren voor de kinderwetten en agenten van de ambtenaren van de reclassering als gezinsvoogd aanstellen.17 Sinds 1969 werden de benoemingen beperkt tot een nauwere kring van (werknemers van) gezinsvoogdij-instellingen of particulieren.18 Vanaf 1995 komen alleen gezinsvoogdij-instellingen zelf nog in aanmerking voor benoeming.

De gezinsvoogd(ij-instelling) houdt toezicht op de ontwikkeling van het kind, zorgt dat hulp en steun wordt geboden en geeft de ouders aanwijzingen over de verdere opvoeding en verzorging. De ouders zijn verplicht deze aanwijzingen op te volgen. Bij conflicten tussen de ouders en de gezinsvoogd, wordt door de kinderrechter beslist. De OTS wordt steeds voor de duur van een jaar uitgesproken. De kinderrechter kan de maatregel echter ten alle tijde verkorten of opheffen. In ieder geval eindigt een OTS bij meerderjarigheid van het kind.

Het verzoek tot een OTS kan worden ingediend door een ouder of degene die de minderjarige als behorend tot zijn gezin opvoedt of door de Raad. Daarnaast kan een OTS gevorderd worden door het Openbaar Ministerie.19 Hangende een onderzoek in verband met een verzoek of vordering tot ondertoezichtstelling, kan de kinderrechter een minderjarige voorlopig onder toezicht stellen. Daartegen is geen beroep mogelijk. Als er gelijktijdig met een verzoek of vordering tot OTS een verzoek of vordering tot ontheffing of ontzetting uit de ouderlijke macht ligt, dan kan de rechtbank de beslissing in de laatste zaak aanhouden totdat de OTS is afgewezen of afgelopen.

In 1995 werd de OTS belangrijk gewijzigd bij de Wet van 26 april 1995 (Stb. 255) tot herziening van de maatregel van ondertoezichtstelling van minderjarigen. Tot 1995 sprak de rechter niet alleen de maatregel uit, maar hield zich ook bezig met de uitvoering ervan. Formeel gesproken stond het kind namelijk ondertoezicht van de kinderrechter. De gezinsvoogd was dan ook verplicht maandelijks aan de kinderrechter te rapporteren, en diens aanwijzingen op te volgen. Dit systeem werd in 1995 losgelaten. Voortaan spreekt de kinderrechter de maatregel slechts uit en komt het kind onder toezicht van een gezinsvoogdij-instelling te staan.

Bij deze wetswijziging kregen de gezinsvoogdij-instellingen ook een aantal bevoegdheden die daarvoor bij de rechter lagen. Zo mogen zij bepalen of zij verlenging van de OTS of de uithuisplaatsing nodig vinden. Ter controle moet de instelling wel aan de Raad melden dat ze verlenging van de maatregel en/of uithuisplaatsing niet noodzakelijk vindt. De Raad kan dan namelijk, als ze het daar niet mee eens is ,een verzoek indienen tot verlenging van de ondertoezichtstelling of tot vervanging van de gezinsvoogdij-instelling.

Verder kregen in 1995 zowel het pleeggezin als de minderjarige zelf voor het eerst een stem in het kapittel.

De pleegouders kunnen een ondertoezichtstelling en een verlenging van de ondertoezichtstelling verzoeken. Ook kunnen zij verzoeken de plaatsing te beëindigen of de duur ervan te bekorten. Verder kunnen zij de gezinsvoogdij-instelling verzoeken af te zien van, een krachtens een machtiging toegestane, wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige.

De minderjarige kan verzoeken om opheffing van de maatregel, om beëindiging van de uithuisplaatsing of om een bekorting wegens gewijzigde omstandigheden. Ook kan hij verzoeken af te zien van een krachtens de machtiging toegestane wijziging van de verblijfplaats van de minderjarige.

Gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringinstellingen

De particuliere gezinsvoogdij-instellingen werden als sinds 1922 betrokken bij de uitvoering van de maatregel van ondertoezichtstelling (OTS). Ze werden echter pas vanaf de invoering van de Beginselenwet voor de kinderbescherming (Stb 403/1961) in 1965 aan een aanvaardingsprocedure onderworpen en gesubsidieerd. De wetgever heeft het in de wet over rechtspersoonlijkheid bezittende verenigingen, stichtingen of instellingen van weldadigheid met als doelstelling het verlenen van leiding en steun aan patroons20 en gezinsvoogden, en/of het verlenen van hulp en steun aan voorwaardelijk veroordeelde, invrijheidgestelde of ontslagen minderjarigen en de nazorg te doel hebben. Particuliere instellingen die zich bezig hielden met jeugdreclassering en die voorheen een aparte regeling hadden, vielen vanaf 1965 dus onder dezelfde regeling als de gezinsvoogdij-instellingen. Dit was een logische aanpak omdat veel verengingen zich gelijktijdig bezig hielden met gezinsvoogdij en jeugdreclasseringswerk.

5. Selectielijst

In dit hoofdstuk zijn de handelingen zoals deze in het institutioneel onderzoek zijn opgenomen gewaardeerd; hierbij is de indeling van het onderzoek gevolgd. Allereerst zijn hier de verschillende handelingen van de betrokken ministers opgesomd, waarna de handelingen met waarderingen voor de overige actoren (raden, inspecties en overlegorganen) volgen.

Van een groot aantal handelingen die de Raad voor de Kinderbescherming verricht, vormt een gezinsdossier de neerslag. De in het BSD gebruikte terminologie en de toegekende waardering is overeenkomstig paragraaf 4.3 (Vernietiging van dossier) van de Normen 2000. Beleidsregels met betrekking tot de werkwijze van de Raad voor de Kinderbescherming.

Leeswijzer bij de handelingen

Handelingnummer: de handelingen zijn genummerd overeenkomstig de nummering in het RIO, zodat eenduidigheid is gewaarborgd en het naast elkaar gebruiken van RIO en BSD wordt vereenvoudigd.

Handeling: een handeling is een complex van activiteiten, gericht op het tot stand brengen van een product, dat een actor verricht ter vervulling van een taak of op grond van een bevoegdheid. De formulering van de handelingen is in de regel toegespitst op het product. Echter, een handeling als zodanig omvat alle activiteiten die leiden tot het product. Dientengevolge is de neerslag van een handeling niet beperkt tot het (eind)product, maar omvat ze alle archiefbescheiden die in verband daarmee zijn voortgebracht.

Aangezien handelingen voortvloeien uit taken en bevoegdheden is het mogelijk dat een vermelde handeling in de praktijk nimmer is uitgevoerd. Dit maakt gelet op de structurele functie van een BSD evenwel niets uit. Het is immers altijd mogelijk dat een ‘lege’ handeling in de toekomst wel zal plaatsvinden.

Periode: deze rubriek betreft in beginsel het tijdvak waarbinnen de handeling (ongeacht de frequentie) is of kan zijn uitgevoerd, gelet op de wettelijke grondslag daarvoor of gezien de gebruikte bronnen. Bij slechts eenmaal uitgevoerde handelingen kan in voorkomende gevallen uit de periode-aanduiding de duur van de handeling worden afgeleid.

Grondslag: de grondslag betreft de formele wettelijke basis, ingevolge waarvan een handeling binnen een bepaalde periode wordt of kan worden verricht. Het betreft hier geen uitputtend overzicht van alle wet- en regelgeving op grond waarvan de handeling verricht wordt.

Opmerking: zo nodig is een korte toelichting gegeven ten behoeve van een beter begrip van de handeling zelf, of wordt een aanvulling verstrekt op de informatie in een andere rubriek. De rubriek is in de regel gebruikt voor een inhoudelijke toelichting op de handelingen.

Waardering: de afkorting ‘B’ staat voor ‘bewaren’, dat wil zeggen het na afloop van de wettelijke overbrengingstermijn overdragen aan een rijksarchiefbewaarplaats van de documentaire neerslag (ongeacht de gegevensdrager) van de handeling, in overeenstemming met de geldende archiefwettelijke bepalingen en conform de normen voor de goede en geordende staat van de Rijksarchiefdienst/PIVOT. Zie voor deze normen de brochure Om de kwaliteit van het behoud: normen goede en geordende staat (RAD/PIVOT, Ministerie van WVC, ’s-Gravenhage 1993). Bij een B-handeling is achter de selectiebeslissing aangegeven welk selectiecriterium is toegepast. De afkorting ‘V’ staat voor ‘vernietigen (op termijn)’ oftewel ‘niet overbrengen’. Bij de desbetreffende handelingen wordt de vernietigingstermijn vermeld. Deze termijn betreft het aantal volle jaren dat dient te zijn verlopen sinds het einde van het jaar waarin een archiefbestanddeel (dossier) dat de neerslag van de handeling bevat, is afgesloten, voordat tot vernietiging van dat bestanddeel wordt overgegaan.

SELECTIELIJST

Actor Minister van Justitie

Beleidsontwikkeling en evaluatie

1.

Handeling: Het voorbereiden, mede vaststellen, coördineren en evalueren van het beleid m.b.t. de justitiële jeugdzorg

Opmerking: onder deze handeling valt ook: het voeren van overleg met de andere betrokken en op het beleidsterrein

het voorbereiden ven een standpunt ter inbrenging in de Ministerraadvergaderingen voor beraad en besluitvorming betreffende het beleidsterrein

het voeren van overleg met/het leveren van bijdragen aan het overleg met het Staatshoofd betreffende het beleidsterrein

het voorbereiden van de Memorie van toelichting op de Rijksbegroting betreffende het beleidsterrein; zie ook handelingen 5, 177 en 183 van het BSD ‘Per slot van Rijksrekening’

het toetsen van de uitvoering van het beleid (evaluatie)

het leveren van commentaar op de recht- en doelmatigheidscontroles van de Algemene Rekenkamer op het beleidsterrein; zie ook ‘Per Slot van Rijksrekening’ handeling 295, 357 en 374

het aan externe adviescommissies verzoeken om advies betreffende het beleidsterrein

het informeren van het Kabinet van de Koningin over ontwikkelingen op het beleidsterrein

het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (als beleidsinstrument)

de jaarlijkse verslaglegging aan de Tweede Kamer, en het eenmaal in de 4 jaar vaststellen van een termijnplan voor de jeugdhulpverlening op basis van de Wjhv (Stb. 360/1989): art. 7–art. 9)

Waardering: B 1, 2

Totstandkoming van wet- en regelgeving

2.

Handeling: Het voorbereiden van de totstandkoming, wijziging en intrekking van wet- en regelgeving betreffende het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Periode: 1945–1996

Waardering: B 1

Verantwoording van beleid

3.

Handeling: Het opstellen van periodieke verslagen over ontwikkelingen op het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: V 1 jaar

4.

Handeling: Het beantwoorden van Kamervragen en het anderszins op verzoek incidenteel informeren van leden of commissies uit de Kamers der Staten Generaal betreffende het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: B 2,3

5.

Handeling: Het informeren van de Commissies voor Verzoekschriften en andere tot het onderzoeken van klachten bevoegde commissies uit de Kamers der Staten Generaal en de Nationale Ombudsman naar aanleiding van klachten over de uitvoering of de gevolgen van het justitiële jeugdzorgbeleid

Waardering: B3

6.

Handeling: Het beslissen op beroepschriften naar aanleiding van beschikkingen betreffende justitiële jeugdzorg en het voeren van verweer in beroepschriftprocedures voor administratief rechterlijke organen

Waardering: B3

Internationaal beleid

7.

Handeling: Het mede voorbereiden van het vaststellen, wijzigen en intrekken van internationale regelingen inzake justitiële jeugdzorg en het presenteren van Nederlandse standpunt in intergouvernementele organisaties

Waardering: B 1, 2

Informatieverstrekking

8.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: V 1 jaar

9.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het handelen van de Raad en de instellingen van voogdij en gezinsvoogdij en inrichtingen voor justitiële jeugdbescherming

Waardering: V 1 jaar

10.

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de justitiële jeugdzorg en kinderbescherming

Waardering: V 2 jaar na vervallen; NB van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt 1 exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd

Toelichting: Zie voor het voorbereiden en vaststellen van het voorlichtingsbeleid (waarbij voorlichting als beleidsinstrument gehanteerd wordt) handeling 1

Onderzoek

11.

Handeling: Het voorbereiden van intern (wetenschappelijk) onderzoek en het vaststellen van onderzoeksrapporten over het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: B 1, 2

Toelichting: voor (interdepartementale) commissies zie handeling 1

12.

Handeling: Het voorbereiden en begeleiden van extern (wetenschappelijk) onderzoek betreffende het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: V 2 jaar

Subsidiëring

13.

Handeling: Het verstrekken van subsidies aan personen, bedrijven en instellingen die actief zijn op het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Waardering: V 10 jaar

Organisatie Kinderbescherming

14.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de directeur en de ressortdirecteuren

Periode: 1996–

Grondslag: Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming (Stb. 329/1996): art. 2

Waardering: V 10 jaar

15.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van personeel van de Raad

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb.807/1933): art. 4; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 6; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 28; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 28; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 21; Organisatiebesluit raad voor de kinnderbescherming (Stb. 329/1996): art. 2

Waardering: V 10 jaar

16.

Handeling: Het bij AMvB geven van de samenstelling en organisatie van de Raad

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 385b; BW (Stb. H 232/1947): art. 461; NBW (Stb. 167/1969): art. 238

Waardering: B4

17.

Handeling: Het bij AMvB regelen van de behandeling van klachten door de Raad

Periode: 1996–

Grondslag: BW (Stb. 328/1996): art. 293

Waardering: B5

18.

Handeling: Het verdelen van de werkzaamheden van de tussen de kamers van de Voogdijraden in Rotterdam, Amsterdam en Den Haag

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905), zoals ingevoegd bij Besluit van 30 december 1933 (Stb. 804): art. 2a; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 3

Waardering: V 10 jaar

20.

Handeling: Het bij KB geven van een ontheffing van de verplichting voor de secretaris van de Raad om zijn standplaats te hebben in de gemeente waar de Raad gevestigd is

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 3; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 5

Waardering: V 10 jaar

22.

Handeling: Het toestaan dat de Raad een of meer plaatsvervangende secretarissen aanstelt

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 30 december 1933 (Stb. 804): art. 3; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 5

Opmerking: Na 1956 had de Raad hiervoor geen goedkeuring van de Minister van Justitie meer nodig

Waardering: V 10 jaar

23.

Handeling: Het bij KB benoemen of ontslaan van leden en secretaris van de Raad

Periode: 1945–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905): art. 4; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 5–art. 8; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 3–art. 8; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969 (Stb. 543/1969): art. 3–art. 8; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 6–art. 9, art. 14

Opmerking: De voorzitter werd aangewezen uit de leden. Tot 1956 werden de leden benoemd op voordracht van de Commissaris der Koningin en/of de president van de arrondissementsrechtbank; sinds 1956 droeg de Raad zelf nieuwe leden ter benoeming voor.

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

29.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van de benoeming van agenten door de Raad

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 9;

Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 11

Waardering: V 10 jaar

31.

Handeling: Het machtigen van de Raad te Rotterdam, Amsterdam of Den Haag om de ondervoorzitter de bevoegdheid tot tekenen van stukken te geven

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 10; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 12

Waardering: V 10 jaar

33.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het reglement van de Raad

Periode: Periode: 1945–1996

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905): art. 13; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 15, art. 16; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 10; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 2

Waardering: V 5 jaar

35.

Handeling: Het jaarlijks voorbereiden van de vaststelling van de som die iedere Raad mag besteden voor uitgaven

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 30 december 1909 (Stb. 39): art. 16; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 18

Opmerking: de vaststelling van de totale som die beschikbaar is voor de Voogdijraden geschied via de Rijksbegroting. Zie hiervoor PIVOT-onderzoek rijksbegroting

Waardering: V 10 jaar

36.

Handeling: Het vaststellen van regels over de wijze waarop de kosten van de Raad door de staat gedragen worden

Periode: 1956–1982

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 33–art. 35; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming(Stb. 327/1964): art. 33;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 33

Opmerking: de vaststelling van de totale som die beschikbaar is voor de Raad geschied via de Rijksbegroting. Zie hiervoor PIVOT-onderzoek rijksbegroting

Waardering: V 10 jaar

37.

Handeling: Het vergoeden van kosten gemaakt door de Raad

Periode: 1945–1982

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 39/1909): art. 16; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 33–art. 35; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 33

Opmerking: voor de posten op de rijksbegroting zie RIO rijksbegroting

Waardering: V 10 jaar

38.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden, reiskostenvergoedingen, bezoldigingen e.d. aan leden (en secretaris) van de Raad

Periode: 1945–1996

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933: art. 18; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 10; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 9; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 9; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 13

Opmerking: Dit zijn geen ambtenaren die bezoldigd worden vanwege de Minister van Justitie; zie daarvoor PIVOT-onderzoek over rechtspositie ambtenaren (in voorbereiding)

Waardering: V 5 jaar

39.

Handeling: Het voeren van periodiek overleg inzake de werkzaamheden en het beleid van de Raad voor de Kinderbescherming

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 18; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 20; Organisatiebesluit 1996, art. 1 lid 4

Product: Besluitenregister, notulen

Waardering: B 1

42.

Handeling: Het geven van voorschriften met betrekking tot de inrichting van het jaarverslag van de Voogdijraden

Periode: 1945–1996

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 20; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 22; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 26; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 34

Waardering: V 5 jaar

43.

Handeling: Het zorgdragen voor voldoende documentatie van de Raad over de kinderbescherming in het geheel

Periode: 1956–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 22;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 22; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 31

Waardering: V 10 jaar

46.

Handeling: Het geven van aanwijzingen voor het regelen van de werkzaamheden van het bureau van de Raad

Periode: 1956–1996

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 28;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 28

Opmerking: De reorganisatie van 1956 introduceert een onderscheid tussen de Raad zelf (die de besluiten neemt), en het bureau van de Raad, (waaraan de onderzoekers verbonden zijn). De secretaris van de Raad is tevens directeur van het bureau

Waardering: B4

47.

Handeling: Het verstrekken van opdrachten of algemene aanwijzingen over minderjarigen aan de Raad

Periode: 1945–1982

Grondslag: Besluit van 15 juni 1905 (Stb. 207), zoals laatstelijk gewijzigd bij Besluit van 30 december 1933 (Stb. 804): art. 19; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 21; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 25; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 25; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 4

Waardering: B5

56.

Handeling: Het benoemen of ontslaan van de (plaatsvervangende) voorzitters en (plaatsvervangende) leden van de klachtencommissies voor de Raad voor de kinderbescherming

Periode: 1996–

Grondslag: Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996): art.7

Waardering: V 10 jaar

57.

Handeling: Het toevoegen van een secretaris aan de klachtencommissie voor de Raden voor de kinderbescherming

Periode: 1982–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 40 ; Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996): art.8

Waardering: V 10 jaar

58.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden aan leden van de klachtencommissie voor de Raden voor de kinderbescherming

Periode: 1982–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 13, art. 43; Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996): art. 11

Waardering: V 10 jaar

61.

Handeling: Het bij KB benoemen of ontslaan van leden van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.4.; KbW (Stb. 612/1922): art. 5.4; Kbb (Stb. 209/1905): art. 184

Waardering: V 10 jaar

62.

Handeling: Het aanwijzen van een hoofdambtenaar die deelneemt aan de beraadslagingen van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 184

Waardering: V 10 jaar

63.

Handeling: Het bij KB benoemen of ontslaan van een secretaris van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 184

Waardering: V 10 jaar

64.

Handeling: Het, het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies gehoord, benoemen of ontslaan van ambtenaren t.b.v. het secretariaat van het college

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 184

Opmerking: deze ambtenaren worden door de Minister van Justitie bezoldigd; zie daarvoor PIVOT-onderzoek over rechtspositie ambtenaren

Waardering: V 10 jaar

65.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden, reiskostenvergoedingen, bezoldigingen e.d. aan de leden en de secretaris van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (337/1956): art. 188;

Waardering: V 10 jaar

67.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het reglement van orde van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 193

Waardering: V 5 jaar

69.

Handeling: Het beslissen op een verzoek om toestemming om door het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies behandelde zaken openbaar te mogen maken

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 197

Waardering: V 10 jaar

College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

71.

Handeling: Het bij KB benoemen of ontslaan van de leden, voorzitter en plaatsvervangend voorzitter van het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

Periode: 1955–

Grondslag: KbW (Stb. 602/1954): art. 22a.2; Kbb (Stb. 337/1956): art. 185–art. 187; Bkb (Stb. 403/1961): art. 2.2; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 4, art. 5; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 4, art. 5, artikel II; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 82; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 2, art. 3

Waardering: V 10 jaar

72.

Handeling: Het aanwijzen van een ambtenaar die namens de minister de vergaderingen van het College van Advies voor de (justitiële) Kinderbescherming kan bijwonen

Periode: 1955–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 5/art. 8 ; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 5

Waardering: V 10 jaar

73.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van een (adjunct-) secretaris voor het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

Periode: 1955–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (337/1956): art. 189; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 7;

Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 6

Product : Beschikking

Waardering: V 10 jaar

74.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden, reiskostenvergoedingen, bezoldigingen e.d. aan de leden van het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 191; Kbb (Stb. 337/1956): art. 191; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 9; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 9; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 8

Opmerking: Dit zijn geen ambtenaren die bezoldigd worden vanwege de Minister van Justitie; zie daarvoor PIVOT-onderzoek over rechtspositie ambtenaren (in voorbereiding)

Waardering: V 10 jaar

75.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels voor het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

Periode: 1955–

Grondslag: KbW (Stb. 602/1954): art. 22a.1, art. 22a.4; Bkb (Stb. 403/1961): art. 2.1; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 84

Opmerking: Er zit een gat van april ‘55 tot juli ‘56 tussen de invoering van het College van Advies en het uitvoeringsamvb

Waardering: B5

78.

Handeling: Het beslissen op een verzoek om toestemming tot openbaring van door het College behandelde zaken

Periode: 1956–1983

Grondslag: Kbb (Stb. 337/1956): art. 193; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 11

Waardering: V 10 jaar

81.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over de benoeming of ontslag van leden van het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming en zijn werkwijze

Periode: 1965–

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 2; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 84

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

Centrale Adoptieraad

82.

Handeling: Het bij KB benoemen of ontslaan van leden van de Centrale Adoptieraad

Periode: 1956–1973

Grondslag: Wet van 26 januari 1956 (Stb. 42): art. IV;

WBRv (Stb. 42/1956): art. 969

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

83.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over de werkzaamheden en benoeming en ontslag van de Centrale Adoptieraad worden geregeld

Periode: 1956–1973

Grondslag: WBRv (Stb. 42/1956): art. 969

Waardering: B5

Benoemingen Rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen & Commisies van Toezicht

84.

Handeling: Het vaststellen van de Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 664/1980) afwijkende regels voor de justitiële rijksinrichtingen voor de kinderenbescherming

Periode: 1980–

Grondslag: Arbeidsomstandighedenwet (Stb. 664/1980): art. 2.4

Waardering: B5

85.

Handeling: Het overleggen met de Arbeidsinspectie over de arbeidsomstandigheden in de justitiële rijksinrichtingen voor kinderbescherming

Periode: 1980–

Bron: Nota van Toelichting bij het Arbeidsomstandighedenbesluit Justitiële rijksinrichtingen (Stb. 491/1990)

Waardering: V 5 jaar

86.

Handeling: Het (voorbereiden van het) benoemen of ontslaan van de directeur van een rijksinrichting

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 612/1922): art. 5.4; KbW (Stb. 602/1954): art. 5.3; Bkb (Stb. 403/1961): art. 21.3; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 7

Opmerking: tot 1965 gaat benoeming van directeuren per KB

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

87.

Handeling: Het benoemen of ontslaan van ambtenaren van rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1945–1990

Grondslag: KbW (Stb. 612/1922): art. 5.4; KbW (Stb. 602/1954): art. 5.3; Bkb (Stb. 403/1961): art. 21.3

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

88.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van de leden van de Commissie van toezicht van een rijksinrichting

Periode: 1945

Grondslag: KbW (Stb. 612/1922): art. 5.4; KbW (Stb. 602/1954): art. 5.3; Bkb (Stb. 403/1961): art. 21.3; Bkb (Stb. 273/1982): art. 26a; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 150, art. 151; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 70; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 36–art. 37

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

92.

Handeling: Het bij KB op andere wijze voorzien in de vervulling van de werkzaamheden van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.5

Product: Koninklijk besluit

Waardering: B4

93.

Handeling: Het op andere wijze voorzien in de vervulling van de werkzaamheden van de Commissiën van Toezicht

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.5

Product : Ministerieel besluit/beschikking

Waardering: B4

94.

Handeling: Het bepalen van categorieën en aantal van de ambtenaren van de rijksinrichtingen

Periode: 1945–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 4, juncto art. 90;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 148

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B5

95.

Handeling: Het vaststellen van een instructie voor de directeur van een rijksinrichting

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 5, juncto art. 90;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 144;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 7

Product : Instructie, ministerieel besluit

Waardering: B5

96.

Handeling: Het vaststellen van een instructie voor de ambtenaren van de inrichting

Periode: 1965–1990

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 5, juncto art. 90; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 146

Product: Instructie

Waardering: B5

97.

Handeling: Het beslissen op een verzoek van de directeur van een rijksinrichting tot goedkeuring van de instructie voor de ambtenaren van de inrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 5, juncto art. 90

Product: Beschikking

Opmerking: vanaf 1965 stelt de Minister van Justitie zelf de instructie vast

Waardering: B5

98.

Handeling: Het regelen van de vervanging van een directeur van een rijksinrichting

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 8, juncto art. 90; Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 296/1954): art. 19, juncto art. 90; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 147; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 7

Waardering: V 5 jaar

100.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van voorzieningen getroffen door de directeur van een rijksinrichting , bij afwezigheid van ambtenaren

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 8, juncto art. 90

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

Rijksagenten/ambtenaren voor voorwaardelijk ontslag

102.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van Rijksagenten/ambtenaren voor voorwaardelijk ontslag

Periode: 1945–1956

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals ingevoegd bij besluit 13 juni 1933 (Stb. 331): art. 173ter; Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 296/1954): art. 173ter

Product: Beschikking

Opmerking: de Rijksagenten/ambtenaren zijn belast met het directe toezicht op de voorwaardelijk uit rijksopvoedingsgestichten of particuliere instellingen ontslagen minderjarige terbeschikkinggestelden

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

103.

Handeling: Het vaststellen van instructies voor de Rijksagenten/ambtenaren voor voorwaardelijk ontslag

Periode: 1945–1956

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals ingevoegd bij besluit 13 juni 1933 (Stb. 331): art. 173ter; Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 296/1954): art. 173ter

Product: Ministeriële regeling, instructie, aanwijzing standplaats, regels over vergoeding en betaling

Opmerking: de Rijksagenten/ambtenaren zijn belast met het directe toezicht op de voorwaardelijk uit rijksopvoedingsgestichten of particuliere instellingen ontslagen minderjarige terbeschikkinggestelden

Waardering: B5

104.

Handeling: Het bij AMvB bepalen dat het LBIO andere taken mag verrichten

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 1

Product: AMvB

Waardering: B4

105.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van de regeling van bezoldiging en verder rechtspositie van de leden van de directie van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 4

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

106.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden, ten laste van het bureau, aan leden van de Raad van Toezicht van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 9

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

107.

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van leden en voorzitter van de Raad van toezicht van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 10

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

108.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen aan een rechtspersoon

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 12

Product: Beschikking

Opmerking: Zie voor goedkeuring van vennootschappen het RIO rechtspersonen

Waardering: V 10 jaar

109.

Handeling: Het bij AMvB afwijken van het bepaalde over de rechtspositie van het personeel van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 14

Product: AMvB

Waardering: V 10 jaar

110.

Handeling: Het bij AMvB geven van de termijn waarbinnen de Minister van Justitie ten laste van de eigen begroting middelen aan het LBIO ter beschikking stelt

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 14

Product: AMvB

Opmerking: voor handelingen over de vaststelling van de begroting zie selectielijst rijksbegroting

Waardering: V 5 jaar

111.

Handeling: Het verstrekken van een voorschot aan het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 15

Product: Voorschot in maandelijkse termijnen

Waardering: V 5 jaar

112.

Handeling: Het beoordelen van (financiële) verantwoordingsgegevens van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 19, art. 21

Opmerking: In het kader van deze handeling onvangen de ministers o.a.: de begroting, jaarverslag, jaarrekening en stukken van de accountant etc.

Waardering: V 5 jaar

113.

Handeling: Het, in overeenstemming met de Minister waaronder Welzijn ressorteert, beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het meerjarenbeleidsplan van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 20

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

115.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels over de wijze van beoordeling van de rechtmatigheid van de wettelijke taakuitvoering van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 21

Product: AMvB

Waardering: B 1

116

Handeling: Het verlengen van de termijn waarbinnen het LBIO zijn financiële verantwoordingstukken moet indienen

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 21

Product: Beschikking

Waardering: V 2 jaar

117.

Handeling: Het beslissen dat het LIBIO, middels een periodiek rapportage, inlichtingen verschaft aan de Minister van Justitie en de Minister waaronder Welzijn ressorteert

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 22

Product: Beschikking?

Waardering: V 10 jaar

118.

Handeling: Het treffen van voorzieningen wanneer het LIBIO zijn taken verwaarloosd

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 24

Opmerking: de Minister van Justitie meldt dit terstond aan de Staten-Generaal

Waardering: B4

119.

Handeling: Het bepalen welke vermogensbestanddelen van de Staat worden toebedeeld aan het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 35

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

120.

Handeling: Het eenmalig benoemen van leden van de directie van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 36

Product: Benoeming

Waardering: V 75 jaar

121.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met particuliere instellingen over het jeugdbeleid (GOPI)

Periode: 1981–1991

Grondslag: Beschikking tijdelijk gestructureerd overleg jeugdhulpverlening overkoepelende particuliere organisaties van 20 mei 1981, nr. 284/781;

Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188): art. 5/art. 10

Opmerking: In 1991 zou er een evaluatie van de werking van beschikking plaatsvinden. Waarschijnlijk is het overleg daarna opgegaan in het GOLO

Waardering: B 1

122.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met andere overheden over het jeugdbeleid (GOLO)

Periode: 1981–

Bron: Toelichting op Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188) als geciteerd in S&J nr.200 (1990) p.426

Waardering: B 1

Registraties

124.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor het openbaar register over het gevoerde gezag over minderjarigen, bij te houden door de kantongerechten

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 385c en WS: art. 39decies.4 ; BW (Stb. H232/1947): art. 354; NBW (Stb. 167/1969): art. 244

Product: AMvB, o.a.:

Besluit van 19 juni 1922 (Stb. 403);

Besluit voogdijregisters (Stb. 240/1969)

Waardering: B 1

125.

Handeling: Het bijhouden van het adoptieregister

Periode: 1956–1995

Grondslag: WBRv (Stb. 42/1956): art. 984

Product: Register

Waardering: B5

126.

Handeling: Het bijhouden van een administratie over de opneming van buitenlandse pleegkinderen via bemiddelingsorganisaties

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 21

Product: Register

Opmerking: de organisaties zijn verplicht ieder opname te melden

Waardering: B5

127.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die belast worden met het beheer van de centrale lijst van aspirant-pleegouders met beginseltoestemming

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 24

Product: Aanwijzing

Waardering: V 10 jaar

128.

Handeling: Het bijhouden van een administratie van aspirant-pleegouders met beginseltoestemming

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 24

Product: Centrale lijst

Opmerking: deze lijst kan te allen tijde door belanghebbenden worden ingezien

Waardering: B6

129.

Handeling: Het aanwijzen van het rekencentrum dat de financiële pupillenadministratie bijhoudt

Periode: 1984–1987

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 375/1984): art. 1

Product: Beschikking

Opmerking: Als rekencentrum werd aangewezen het Rijks Computercentrum in Limburg

Waardering: V 10 jaar

130.

Handeling: Het (doen) bijhouden van een of meer financiële administraties over jongeren aan wie hulpverlening in het kader van justitiële jeugdzorg geboden wordt

Periode: 1945–

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975); Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 2–8; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 17; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 420/1992): art. 17; Besluit Privacyreglement financiële pupillenadministratie (Stcrt. 123/1990): art. 3, art. 4

Product: Administratie, ponsbanden

Opmerking: Sinds 1992 moet deze administratie en de daarbij behorende bewijsstukken minimaal 10 jaren bewaard blijven

Waardering: V 10 jaar

131.

Handeling: Het vaststellen van de wijze waarop gegevens voor de administratie van jeugdigen moeten worden verschaft

Periode: 1975–

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 2; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 17

Product: Formulieren, regeling

Opmerking: Formulieren werden vastgesteld in overleg met het Rijks Computercentrum. Ze dienden voor de toevoer van gegevens van de Raad, kinderrechters en voogdij-instellingen. De formulieren werden op het Ministerie verwerkt tot pondsbanden die aan het Rijks Computercentrum gezonden worden. Na 1990 werd de administratie betreffende jeugdigen van wie de hulpverlening door de Minister van Justitie gefinancierd wordt op het ministerie zelf gedaan. De raad, kinderrechters, officieren van justitie en de voogdij-instellingen leverden de gegevens aan.

Waardering: V 5 jaar

132.

Handeling: Het voeren van overleg met instanties over het wijzigen of vervangen van het systeem ter verwerking van de gegevens voor de administratie van pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 3

Product: Beschikking, mededeling aan vertrouwenscommissie

Opmerking: De instanties waren de Nationale Federatie/WIJN, en het RijksComputercentrum/rekencentrum

Waardering: V 5 jaar

133.

Handeling: Het (doen) vervaardigen van overzichten van gegevens over pupillen, en het verstrekken van die overzichten aan betrokken instanties en instellingen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 5, art. 6

Product: Overzichten

Opmerking: deze lijsten mogen, wanneer ze namen van minderjarigen bevatten, alleen worden verstrekt aan de Minister van Justitie, de Raad, voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en kinderrechters worden verstrekt.

Waardering: V 5 jaar

134.

Handeling: Het overleggen van een verklaring over beschikbaarstelling en vernietiging van de periodieke overzichten van gegevens over pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 6

Product: Verklaring

Opmerking: deze verplichting geldt ook voor (gezins-) voogdij-instellingen

Waardering: V 1 jaar na overlegging van de verklaring

137.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot toestemming voor het verstrekken van gegevens uit de financiële pupillenadministratie aan derden

Periode: 1975–

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 6; Besluit Privacyreglement financiële pupillenadministratie (Stcrt. 123/1990): paragraaf 4, onder 4

Product: Beschikking

Opmerking: tot 1990 moest de Nationale Federatie/WIJN gehoord worden

Waardering: V 5 jaar

138.

Handeling: Het doen vervaardigen van statistische overzichten over instanties en groepen van instanties, betrokken bij een maatregel van kinderbescherming

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 7

Product: Overzichten voor de Federatie/WIJN, de betrokken instanties en het Centraal Bureau voor de Statistiek

Waardering: V 5 jaar

Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie

139.

Handeling: Het benoemen van leden van de Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 9

Product: Beschikking

Opmerking: de nationale federatie gehoord

Waardering: V 10 jaar na uitdiensttreding

140.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden en reiskostenvergoedingen aan de leden van de Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 9

Product: Uitkering, financiële administratie

Waardering: V 5 jaar

145.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het reglement van de Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 12

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

147.

Handeling: Het doorsturen van het jaarverslag van de Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie aan de Nationale federatie voor de kinderbescherming/WIJN

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 13

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

148.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot inlichtingen over, inzage of verbetering van gegevens in de administratie

Periode: 1975–

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 15; Besluit Privacyreglement financiële pupillenadministratie (Stcrt. 123/1990): art. 4, art. 11/art. 13

Product: Beschikking

Opmerking: Tot 1990 moest de Vertrouwenscommissie worden gehoord

Waardering: V 10 jaar

Registratie van gegevens noodzakelijk voor uitvoering van de Wjhv

149.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over de gegevensverstrekking in het kader van de jeugdhulpverlening

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 56

Product: AMvB o.a.:

Besluit gegevensverstrekking jeugdhulpverlening (Stb. 328/1993)

Opmerking: Over het beheer van de gegevens, de wijze waarop en de vorm waarin ze worden aangeleverd en verwerkt, alsmede de organen belast met de verwerking

Waardering: B5

150.

Handeling: Het aanwijzen van de organen/rechtspersonen belast met de registratie van gegevens over de jeugdhulpverlening

Periode: 1993–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 56

Besluit gegevensverstrekking jeugdhulpverlening (Stb. 328/1993): art. 3

Opmerking: Als verantwoordelijk orgaan/rechtspersoon werd aangewezen de Stichting Registratie Jeugd voorzieningen. De financiering van deze registratie wordt geregeld via de Rijksbegroting. zie hiervoor het RIO/BSD Rijksbegroting

Waardering: B4

Centraal Meldingspunt Particulier

152.

Handeling: Het vaststellen van een registratieformulier voor het aanmelden van niet direct of moeilijk plaatsbare jongeren bij het CMP

Periode: 1987–

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 2

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

154.

Handeling: Het periodiek opstellen van overzichten van niet direct, of moeilijk in een residentiele voorziening plaatsbare jeugdigen

Periode: 1987–

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 3 en 4

Product: Wachtlijst, overzicht

Opmerking: de definitieve lijsten worden doorgegeven aan de residentiele voorzieningen, WVC-toezicht en de inspecteur-ZIB’s van het Ministerie van Justitie

Waardering: V 10 jaar

156.

Handeling: Het houden van toezicht op het opnamebeleid van residentiële voorzieningen

Periode: 1987–

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 5

Product: Rapportages, overleg

Waardering: B5

Zakenregistratie Raden voor de Kinderbescherming

158.

Handeling: Het aanwijzen van personen en instellingen die bevoegd zijn tot kennisneming van gegevens in de zakenregistratie van de Raad

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 9

Product: Beschikking, besluit

Waardering: B4

160.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot toestemming tot verstrekking van persoonsgegevens uit de zakenregistratie van de Raad, ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 10

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

Gezag over minderjarigen

188.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot toestemming voor een huwelijk van een minderjarige

Periode: 1948–

Grondslag: BW (Stb. H232/1947): art. 98, art. 119; BW, zoals gewijzigd bij de Bkb (Stb. 403/1961): art. 98; NBW (Stb. 167/1969): art. 40; NBW (Stb. 391/1972): art. 40; NBW (Stb. 334/ 1987): art. 31

Product: Beschikking, mededeling aan het Openbaar Ministerie

Waardering: V 5 jaar

191.

Handeling: Het aanwijzen van de Raad die de invordering van de onderhoudsgelden op zich neemt

Periode: 1993–1997

Grondslag: NBW (Stb. 539/1993): art. 408

Product: Besluit

Opmerking: Aangewezen werd de Raad te Den Haag. De Dependance Gouda van deze raad nam het werk op zich.

Waardering: V 5 jaar

193.

Handeling: Het bepalen van het deel van het bedrag dat door de Gemeentelijke Sociale Dienst in mindering op het aan de Raad uit te keren bedrag voor onderhoudskosten mag worden gebracht

Periode: 1993–1997

Grondslag: NBW (Stb. 539/1993): art. 240

Product: ministeriële regeling

Waardering: V 5 jaar

197.

Handeling: Het wijzigen van de bij rechtelijke uitspraak of overeenkomst vastgestelde bedragen voor levensonderhoud

Periode: 1973–

Grondslag: NBW (Stb. 390/1972): art. 402a

Product: beschikking

Opmerking: het gaat om indexering van uitkeringen voor levensonderhoud, de Minister van Justitie stelt het percentage vast waarmee deze uitkeringen van rechtswege worden aangepast

Waardering: V 5 jaar

198.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor het door de rechter of de Raad ten laste van de staat brengen van de kosten van verzorging en opvoeding van minderjarigen

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. H232/1947): art. 469a

Product: AMvB, o.a.: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964)

Waardering: B5

199.

Handeling: Het vaststellen van de ouderbijdrage verschuldigd voor de justitiële hulpverlening

Periode: 1995–1997

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 44f

Product: beschikking

Opmerking: de Minister van Justitie kan dit overdragen aan een door hem aan te wijzen instantie, dat was tot 1997 formeel de dependance Gouda van de Raad te Den Haag

Waardering: V 5 jaar

200.

Handeling: Het aanwijzen van een instantie die de ouderbijdrage verschuldigd voor de justitiële en vrijwillige hulpverlening mag vaststellen en innen

Periode: 1995–1997

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 41f

Product: besluit o.a.: Besluit (Stcrt.81/1995) houdende aanwijzing van De raad Den Haag voor de vaststelling en inning van bijdragen bij justitiële kinderbescherming en vrijwillige jeugdhulpverlening

Opmerking: Dit (of liever de dependance Gouda van deze raad) is de voorloper het LIBIO

Waardering: V 5 jaar

201.

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarmee gegevens over kosten van secundaire jeugdhulpverlening aan de ministers ter kennis wordt gebracht

Periode: 1995–

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 32

Product: formulier

Waardering: V 5 jaar

202.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels over de hoogte van de (ouderlijke/jeugdige) eigen bijdrage verschuldigd voor de kosten van de hulpverlening

Periode: 1995–

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 41a.

Product: AMvB o.a.: Besluit bijdragen justitiële en vrijwillige jeugdhulpverlening (Stb. 226/1995)

Waardering: B5

Adoptie Buitenlandse Pleegkinderen

208.

Handeling: Het beslissen over de opneming van een buitenlands pleegkind

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 2–art. 7, art. 12. Art. 13

Product: Beschikking, aanwijzing de Raad, voorlichting, mededeling aan het Openbaar Ministerie

Opmerking: verlenen, afwijzen, verlengen, intrekken en herziening van een dergelijke beslissing. Bij herzieningsprocedure komt het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming eraan te pas.

Waardering: B 7 bij plaatsing van een pleegkind;

V 5 indien geen plaatsing heeft plaatsgevonden.

210.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over hoe de organisatie, inhoud en bekostiging van de algemene voorlichting voor aspirant-pleegouders geregeld wordt

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 5

Product: AMvB

Opmerking: –

Waardering: B 1

212.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die de minister vertegenwoordigen bij vergaderingen over herziening van beginseltoestemming

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 7

Waardering: V 10 jaar

213.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over de herziening van beslissingen over beginseltoestemming voor opneming van buitenlandse pleegkinderen

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 7

Waardering: B 1

Bemiddelingsorganisaties adoptie

214.

Handeling: Het beslissen over erkenning van een bemiddelingsorganisatie voor opname van buitenlandse pleegkinderen

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 16–art. 23, art. 25

Product: Beschikking, publicatie in de Staatcourant, correspondentie

Opmerking: Dit is inclusief het toezicht op de naleving der voorwaarden. In het kader van deze handeling ontvangt de Minister van Justitie jaarverslagen en financiële verantwoordingsgegevens van de vergunninghouders.

Waardering: B4

215.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels voor bemiddelingsorganisaties voor opname van buitenlandse pleegkinderen

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 16

Product: AMvB

Waardering: B5

216.

Handeling: Het vaststellen van regels over de gegevens die door de vergunninghouder in verband met het toezicht moeten worden verstrekt

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 20

Product: Circulaire, publicatie in de staatscourant

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

217.

Handeling: Het bij AMvB stellen van eisen aan het jaarverslag en de financiële verantwoordingsgegevens van bemiddelingsorganisaties voor opneming van buitenlandse pleegkinderen

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 23

Product: AMvB

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

218.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren belast met het toezicht op de bemiddelingsorganisaties voor opname van buitenlandse pleegkinderen

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 25

Product: Aanwijzing, publicatie in de Staatscourant

Waardering: V 10 jaar

Jeugdbeschermingsrecht: maatregelen van kinderbescherming

239.

Handeling: Het vergoeden van kosten gemaakt i.v.m. een maatregel van OTS

Periode: 1945–1995

Grondslag: Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 15; Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 14

Product: Subsidie

Waardering: V 10 jaar

240.

Handeling: Het vaststellen van regels voor de vergoeding van kosten gemaakt i.v.m. een maatregel van OTS

Periode: 1945–1995

Grondslag: Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 15; Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 14

Product: Regeling

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

241.

Handeling: Het vaststellen van regels voor de opname van minderjarigen met een maatregel van OTS in justitiële inrichtingen van het rijk of particulieren

Periode: 1945–1990

Grondslag: Besluit van 19 juni 1922 (Stb. 402): art. 14; Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 16, art. 17; Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 16

Product: Circulaire

Waardering: B 1

242.

Handeling: Het machtigen van de kinderrechter om een minderjarige met een maatregel van OTS te laten opnemen in een particuliere inrichting

Periode: 1945–1990

Grondslag: Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 18; Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 16

Product: Machtiging

Waardering: V 10 jaar

243.

Handeling: Het bij AMvB aanwijzen van observatiehuizen waarin de geestelijke en lichamelijke toestand van minderjarigen met een maatregel van OTS onderzocht kan worden

Periode: 1945–1990

Grondslag: Burgerlijk Wetboek (Stb. 834/1921): art. 373m; BW (Stb. H232/1947): art. 372a; NBW (Stb. 167/1969): art. 262

Product: AmvB, o.a.:

1. Besluit van 19 juni 1922 (Stb. 402);

2. Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88);

3. Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. .527/1969);

4. Besluit van 23 mei 1990 Stb. 257/1990 tot wijziging van het Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling

Opmerking: In observatiehuizen kunnen kinderen in het kader van een OTS met uithuisplaatsing voor 3 maanden, met 1 keer verlenging geplaatst worden. Onder de Wjhv komt deze handeling niet meer voor; de observatiehuizen vallen nu onder de verantwoordelijkheid van de Minister waaronder Welzijn ressorteert.

Waardering: B5

244.

Handeling: Het bij AMvB aanwijzen van gestichten of inrichtingen bestemd voor opneming van minderjarigen met een maatregel van OTS die bijzondere tucht behoeven/voor wie dit in het belang van opvoeding en verzorging noodzakelijk is

Periode: 1945–1995

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 373n; BW (Stb. H232/1947): art. 372b; NBW (Stb. 167/1969): art. 262

Product: AMvB, o.a.:

1. Besluit van 19 juni 1922 (Stb. 402);

2. Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88);

3. Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969)

Opmerking: In gestichten of inrichtingen voor bijzondere tucht kunnen kinderen onder de 14, in het kader van een OTS met uithuisplaatsing voor 6 maanden geplaatst worden. Kinderen boven de 14 kunnen voor 1 jaar geplaatst worden. Er is 1 keer verlenging van de termijn mogelijk. In 1986/1987 ging het meerdendeel van de tehuizen voor bijzondere tucht over naar de Minister waaronder Welzijn ressorteert. De bevoegdheid voor de Minister van Justitie bleef bestaan voor 8 particuliere inrichtingen en de inrichtingen van het rijk. In 1995 wordt de aanwijzing niet meer geregeld via een AMvB maar via een ministeriele regeling.

Waardering: B5

245.

Handeling: Het aanwijzen van gesloten inrichtingen die voor plaatsing van minderjarigen met een maatregel van OTS in aanmerking kunnen komen

Periode: 1995–

Grondslag: NBW1 (Stb. 255/1995): art. 261

Product: Ministeriele regeling o.a.:

Besluit van 27 oktober 1995 (Stcrt. 211)

Waardering: B5

246.

Handeling: Het ontslaan van een minderjarige met een maatregel van OTS uit een Rijksinrichting

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 373o.2, art. 436a; BW (Stb.. H232/1947): art. 372b;

NBW1 (Stb. 167/1969): art. 263; Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 20;

Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 17; NBW (Stb. 255/1995): art. 261

Product: Beschikking, overleg met de kinderrechter, mededeling aan de kinderrechter

Waardering: V 5 jaar

247.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere voorschriften voor de uitvoering van de maatregel van OTS

Periode: 1945–1995

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 374; Wetboek van Strafrecht (Stb. 834/1921): art. 39decies; BW (Stb. H232/1947): art. 373; NBW (Stb. 167/1969): art. 265

Product: AMvB, o.a.:

1. Besluit (Stb. I 88/1948)

2. Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969)

Waardering: B5

Regelgeving jeugdstrafrecht

254.

Handeling: Het bij KB vaststellen van de maximale duur van de gevangenisstraf voor minderjarigen onder de 18

Periode: 1945–1965

Grondslag: WSv (Stb. 308/1925): art. 487.2

Product: Koninklijk besluit

Waardering: B 1

255.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor de tenuitvoerlegging van het jeugdstrafrecht

Periode: 1945–

Grondslag: Wetboek van Strafrecht (Stb. 63/1901): art. 39bis; KbW (Stb. 64/1901): art. 3 en 21; WS (Stb. 402/1961): art. 77ff; Bkb (Stb. 403/1961): art. 30; WS (Stb. 358/1989): art. 77g bis, art.77ff

Product: AMvB, o.a. :

1. Kbb Besluit van 15 juni 1905 (Stb. 209)

2. Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296)

3. Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964)

4. Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990)

5. Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994)

Waardering: B 1

256.

Handeling: Het bij AMvB geven van voorschriften ter uitvoering van de opschorting van de gevangenisstraf

Periode: 1945–1965

Grondslag: WS (Stb. 63/1901): art: 39sexies

Product: AMvB, o.a.:

Uitvoeringsregeling opschorting gevangenisstraf.

Waardering: B 1

257.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor door de Staat te betalen kosten van de straffen van arrest en plaatsing in een tuchtschool

Periode: 1970–1989

Grondslag: Bkb (Stb. 167/1969): art. 31.2

Product: AMvB

Waardering: B 1

258.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor de uitvoer en bekostiging van alternatieve sancties binnen het jeugdstrafrecht (Halt-projecten en leerprojecten)

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77e , art. 77ff , art. 77m

Product: AmvB

Waardering: B 1

259.

Handeling: Het vaststellen van regels over de gegevens die de directeur van een tuchtschool in zijn advies over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een tuchtschoolpupil moet verstrekken

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 12

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B 1

260.

Handeling: Het vaststellen van het formulier voor de verslaglegging over een voorwaardelijk uit een rijksopvoedingsgesticht of particuliere instelling ontslagen minderjarige met jeugd-TBR

Periode: 1945–1965?

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 173

Product: Ministeriële regeling/circulaire

Opmerking: dit verslag (of eventuele bijzondere mededelingen) wordt gezonden naar de directeur van het rijksopvoedingsgesticht of het bestuur van de particuliere instelling waar de minderjarige verpleegd werd; deze zend het dan door aan de Minister van Justitie

Waardering: V 5 jaar

284.

Handeling: Het beslissen over hoe verder te handelen met een jongere aan wie een maatregel van jeugd-TBR, plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen is opgelegd

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 12, art. 20; Kbb (Stb. 209/1905): art. 83, art. 84, art. 123; Bkb (Stb. 403/1961): art. 27, art. 28; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 185, art. 186, art. 190/193, art. 197, art. 198, juncto art. 220; WS (Stb. 358/1989): art. 77hbis; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 2, art. 3, juncto art. 20; WS (Stb.. 528/1994): art. 77s

Product: Beschikking, terugzending van het dossier aan het Openbaar Ministerie beschikking, kennisgeving (onder bijvoeging van het dossier) aan Openbaar Ministerie, mededeling aan de Raad, correspondentie/overleg met instelling (aanvaard de instelling de opdracht dan bijvoeging van het dossier en na verblijf in rijksinrichting ook rapport over het verblijf aldaar), correspondentie met/advies van directeur van een rijksinrichting

Opmerking: De Minister van Justitie kan een opdracht tot verpleging en opvoeding verstrekken aan een instelling, meestal een voogdij-instelling , die de jeugdige plaatst in een inrichting of pleeggezin. Hij kan het kind ook plaatsen in een rijksinrichting, of doen opnemen in een particuliere inrichting voor kinderbescherming.

Sinds 1956 moet hij zijn beslissing melden aan de Raad, tussen 1965 en 1995 moest de Raad zelfs worden gehoord. Ook de rechter kan een advies indienen. Wordt de jongere overgeplaatst van een rijksinrichting dan wordt de directeur van een rijksinrichting gehoord

Waardering: V 10 jaar

307.

Handeling: Het beslissen over de plaats van tenuitvoerlegging van de straf van jeugddetentie of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77v. art77w

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

310.

Handeling: Het in een krankzinnigengesticht, ziekenhuis of andere inrichting doen opnemen van een verpleegde uit een tuchthuis of rijksinrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 17

Product: Beschikking tot overbrenging

Waardering: V 10 jaar

313.

Handeling: Het in afwijking van de normale bestemming van rijksobservatiehuizen, plaatsen van een minderjarige aldaar

Periode: 1954–

Grondslag: Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 98

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

303.

Handeling: Het beslissen over de (plaats van) tenuitvoerlegging van een maatregel van jeugd-TBR, plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 12, art. 20; Kbb (Stb. 209/1905): art. 83, art. 84, art. 123; Bkb (Stb. 403/1961): art. 27, art. 28; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 185, art. 186, art. 190/193, art. 197, art. 198, juncto art. 220; WS (Stb. 358/1989): art. 77hbis; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 2, art. 3, juncto art. 20; WS (Stb.. 528/1994): art. 77s; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994): art. 2, art. 3

Product: Beschikking, terugzending van het dossier aan het Openbaar Ministerie beschikking, kennisgeving (onder bijvoeging van het dossier) aan Openbaar Ministerie, mededeling aan de Raad, correspondentie/overleg met instelling (aanvaard de instelling de opdracht dan bijvoeging van het dossier en na verblijf in rijksinrichting ook rapport over het verblijf aldaar), correspondentie met/advies van directeur van een rijksinrichting

Waardering: V 10 jaar

299.

Handeling: Het beslissen over vervroegde beëindiging van een PIJ-maatregel

Periode: 1945–

Grondslag: Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994): art. 5, art.6, art.8, art. 9, art. 13

Opmerking: aan de vervroegde beëindiging kunnen voorwaarden worden gesteld. De Minister van Justitie wijst bij zijn beschikking de toezichthouder aan en een instelling die belast is met het verlenen van hulp en steun bij de naleving van de voorwaarden

Waardering: V 10 jaar

307.

Handeling: Het, na overleg met de rechter die de straf heeft opgelegd, bepalen dat de tuchtschoolstraf in een andere rijksinrichting wordt ondergaan

Periode: 1965–1995

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 221

Waardering: V 10 jaar

284.

Handeling: Het beslissen over (voorwaardelijk) beëindiging van een maatregel van jeugd-TBR of van plaatsing in een inrichting voor bijzondere beHandeling: –

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 18; Kbb (Stb. 209/1905): art. 165–174bis; Kbb (Stb. 337/1956): art. 165–174; WS (Stb. 402/1961): art. 77q, art. 77r; Bkb (Stb. 403/1961): art. 29; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art.51, art. 204/art. 213, juncto art. 220; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 6/art. 15, juncto art. 22

Product: Beschikkingen, voorwaarden, ontslagbrief, mededeling aan directeur van een rijksinrichting of mededeling aan bestuur van voogdij-instelling, mededeling aan de Raad, mededeling aan het Openbaar Ministerie, mededelingen aan particuliere instellingen voor gezinsvoogdij/reclassering

Opmerking: voor de beslissing over het ontslag moet eerst de directeur van het rijksopvoedingsgesticht, of het bestuur van de particuliere instelling gehoord worden; sinds 1956 moet de Minister van Justitie ook de Raad horen.

Aan het ontslag worden meestal voorwaarden verbonden. De minister wijst dan ook een toezichthouder aan: meestal een jeugdreclasseringsvereniging of -stichting. Deze toezichthouder doet de minister verslag door tussenkomst van de directeur of het bestuur van de inrichting waar de minderjarige voor het ontslag verpleegd werd. Tot 1956 waren ook ‘rijksagenten (of ambtenaren) voor het voorwaardelijk ontslag’ die belast waren met het toezicht op voorwaardelijk ontslagenen minderjarigen.

Vanaf 1956 kan de Raad voor de kinderbescherming opdrachten van de minister krijgen i.v.m. het uit te voeren toezicht op deze voorwaardelijk ontslagenen. Wanneer het ontslag wordt ingetrokken wordt de minderjarige meestal teruggeplaatst naar de instelling die hem voor het voorwaardelijk ontslag verpleegde; de Minister van Justitie beslist na advies van degene die belast is met het toezicht. zowel de Raad als de directeur van een rijksinrichting of het bestuur van een particuliere inrichting kunnen een voorstel tot beëindiging doen. Bij voorwaardelijke beëindiging wordt een particuliere instelling voor gezinsvoogdij/reclassering aangewezen voor het verlenen van hulp en steun bij het naleven van de voorwaarden. Wordt de voorwaardelijke beëindiging omgezet in een onvoorwaardelijke dan krijgt deze laatste instelling dat uiteraard ook te horen.

Tot 1990 was de Minister van Justitie is bevoegd tot wijziging van de voorwaarden en schorsing van de beëindiging. In het kader van deze handeling ontvangt de Minister van Justitie driemaandelijkse verslagen van de toezichthouder.

Ook de kinderrechter kan deze handeling verrichten (WS: art. 77q en 77 r)

Waardering: V 10 jaar

289.

Handeling: Het, na afloop van een maatregel van jeugd-TBR, opschorten van een gevangenisstraf

Periode: 1945–1965

Grondslag: WS (Stb. 63/1901): art. 39quater; Besluit van 15 juni 1905 (Stb. 208): art. 1–3, art. 8.3, art. 9.1, art. 12, art. 13

Product: Beschikking, (duplicaat)verlofpas, besluit tot schorsing of herroeping, mededelingen aan het Openbaar Ministerie, mededelingen aan de hoofden der politie, mededelingen aan het Openbaar Ministerie, mededeling aan directeur van de (rijks)inrichting

Opmerking: De procedure en de bevoegdheden worden geregeld bij AMvB (Stb. 208/1905)

Waardering: V 10 jaar

290.

Handeling: Het houden van toezicht op jongeren met jeugd-TBR die voorwaardelijk ontslagen zijn uit tuchtscholen, rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen of particuliere instellingen

Periode: 1945–1994

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 18; Uitvoeringsbesluit inderbescherming (Stb. 327/1964): art. 214, juncto art. 220; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 16, juncto art. 22

Product: Tweejaarlijks verslag aan het Openbaar Ministerie

Waardering: V 10 jaar

315.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor de opname van pupillen van voogdij-instellingen in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1965–1990

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 19.2, art. 20.2

Product: AMvB, o.a.: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964)

Waardering: B 1

316.

Handeling: Het vaststellen van het model van de verklaring tot verzoek van opneming van een verpleegde in een rijksopvoedingsgesticht

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 179

Waardering: V 5 jaar

317.

Handeling: Het (op verzoek van een particuliere instelling) in een rijksinrichting opnemen van een minderjarige

Periode: 1945–1989

Grondslag: KbW (Stb. H 232/1947): art. 16, art. 20; Kbb (Stb. 209/1905): art. 179; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 178/art. 180

Product: Bevel tot opneming

Opmerking: hiermee vervalt de subsidie die de particuliere instelling voor de minderjarige ontving. De kosten voor overbrenging en terugvoering komen ten laste van de vereniging. De procedure wordt geregeld in Kbb (Stb. 209/1905): art. 179–182. Sinds 1956 wordt dit verzoek ingediend middels tussenkomst van de Raad.

Waardering: V 10 jaar

321.

Handeling: Het, op voorstel van de directeur van een rijksinrichting, ontslaan van een jongere die op verzoek van een particuliere instelling geplaatst werd

Periode: 1945–1965

Grondslag: KbW (Stb. H 232/1947): art. 16, art. 20; Kbb (Stb. 209/1905): art. 182

Product: Bevel tot ontslag

Waardering: V 10 jaar

Inrichtingen van het Rijk

323.

Handeling: Het houden van toezicht op het beleid en de toestand in de rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.1; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 146; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 67; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 67

Opmerking: In het kader van deze handeling ontvangt de Minister van Justitie o.a. jaarlijks een verslag van de directeur, en verder mededelingen over bijzonder omstandigheden. Ook ontvangt hij verslagen/mededelingen van de commissies van Toezicht

Waardering: B5

324.

Handeling: Het geven van aanwijzingen aan een directeur van een rijksinrichting

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 17, juncto art. 90; Bkb (Stb. 403/1961): art. 21; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 144

Product: Aanwijzing

Waardering: B 5

Indeling van jeugdinrichtingen van het rijk & distributie jongeren

326.

Handeling: Het bepalen van het aantal, de plaats, de naam en de bestemming van rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen van het rijk/inrichtingen voor justitiële kinderbescherming

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 3; Besluit van 4 september 1926 (Stb. 323): art. 7; Kbb (Stb. 331/1933): art. 44bis; Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 96.3; Bkb (Stb. 403/1961): art. 15.2; art. 17.3; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 58

Product: o.a.: AmvB:

1. Kbb (Stb. 209/1905)

2. Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964)

Ministeriële regeling/circulaire

Plan, overleg met provinciale besturen en vertegenwoordigers steunfuncties en uitvoerders, publicatie in de Staatscourant

Opmerking: Dit wordt tot 1990 geregeld per AMvB en ministreiele regeling. Vanaf 1990 stelt de Minister van Justitie ieder jaar het de justitiële inrichtingen betreffende deel van het grotere jeugdhulpverleningsplan op grond van de Wjhv (Stb. 360/1989): art. 58 vast.

Waardering: B 1

327.

Handeling: Het vaststellen van onderscheidingstekenen voor verpleegden in de 3e klasse van een tuchtschool

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 456/1916): art. 49octies, art. 53

Product: Ministerieel besluit

Waardering: V 5 jaar

329.

Handeling: Het toestaan van afwijking van de normale leeftijdsindeling voor de tuchtschool in Nijmegen

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 331/1933): art. 43

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

330.

Handeling: Het machtigen van een directeur van een tuchtschool tot het voor een bepaalde termijn terugplaatsen van verpleegden naar de 1e klasse

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 17 juni 1933 (Stb. 331): art. 48.5, art. 49bis.3, art. 53

Product: Machtiging

Waardering: V 5 jaar

331.

Handeling: Het machtigen van de directeur van een tuchtschool, tot verlenging van de termijn van verblijf in de 1e klasse voor een verpleegde

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 25 september 1916 (Stb. 456): art. 49bis, art. 53

Product: Machtiging

Waardering: V 5 jaar

335.

Handeling: Het machtigen van de directeur van het rijksopvoedingsgesticht Doetichem, tot verlenging van de termijn van verblijf in de 1e afdeling voor een verpleegde

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905) ), zoals gewijzigd bij besluit van 23 september 1910 (Stb. 291): art. 97

Product: Machtiging

Waardering: V 5 jaar

Rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen; Reglementen & verslaglegging

337.

Handeling: Het vaststellen van een rechtspositiereglement voor minderjarigen opgenomen in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 177a; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 14

Product: Besluit, o.a.:

Besluit van de Staatssecretaris van 28 maart 1984 (Stcrt. 114/1984): Reglement betreffende de rechtspositie van hen die in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen voor kinderbescherming zijn opgenomen.

Waardering: B 1

338.

Handeling: Het vaststellen van huishoudelijke reglementen voor rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen en de nadere regeling der werkzaamheden van de Commissies van Toezicht

Periode: 1945–1983

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 22

Product: Besluit

Waardering: B4

339.

Handeling: Het beslissen op een verzoek om goedkeuring van het huisreglement van een rijksinrichting

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 177a ;

Reglement rechtspositie rijksinrichtingen (Stcrt. 114/1984): art. 2;

Waardering: B5

341.

Handeling: Het vaststellen van voorschriften voor de verslaglegging door de directeur van een rijksinrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 21

Product: Ministeriële regeling/circulaire

Waardering: V 5 jaar

342.

Handeling: Het vaststellen van regels voor de verslaglegging over het verblijf buiten de groep en de toepassing van afzondering in de rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 160e; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 18

Product: Regeling

Waardering: B 1

343.

Handeling: Het vaststellen van voorschriften voor de inrichting van de aantekeningen en de persoonsbeschrijving van verpleegden in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 27, juncto art. 9; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 159.2

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B5

347.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van een voorstel voor een dagverdeling voor een rijksinrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 22, juncto art. 90

Product: Beschikking

Waardering: B 5

352.

Handeling: Het aanwijzen van een ambtenaar die de vergadering van de Commissie van toezicht kan bijwonen

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 156; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 156;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 41

Product: Aanwijzing

Opmerking: de directeur van een rijksinrichting woont de vergaderingen van de commissie bij, de commissie mag in bijzondere gevallen echter zonder hem vergaderen

Waardering: V 5 jaar

355.

Handeling: Het bij AMvB geven van verdere taken en samenstelling van de commissies van toezicht voor de rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen worden geregeld

Periode: 1982–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26k; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 80

Product: AMvB; o.a.: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990)

Waardering: B 1

359.

Handeling: Het toekennen van vacatiegelden, reiskostenvergoedingen, bezoldigingen e.d. aan leden van de Commissie van toezicht voor de rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157c;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 43

Waardering: V 5 jaar

363.

Handeling: Het toevoegen van een secretaris aan de klachtencommissie van een rijksinrichting

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157

Waardering: V 5 jaar na opheffing functie

365.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor de beloning van toegevoegde advocaten bij zaken van jongeren voor de klachtencommissie van een rijksinrichting

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26g; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 76

Product: AMvB, o.a.:

Besluit van 19 december 1989 (Stb. 3/1990) tot wijziging van de bijlage, behorende bij het Besluit vergoedingen rechtsbijstand in strafzaken (Stb. 431/1987)

Waardering: V 5 jaar

Rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen; Opvoeding en verzorging verpleegden

374.

Handeling: Het beslissen in gevallen waarin het Reglement rechtspositie rijksinrichtingen (Stcrt. 114/1984) niet voorziet

Periode: 1984–

Grondslag: Reglement rechtspositie rijksinrichtingen (Stcrt. 114/1984): art. 54

Product: Beschikking

Waardering: B 1

383.

Handeling: Het verlenen van verlof aan verpleegden de rijksinrichting tijdelijk te verlaten

Periode: 1945–1965

Grondslag: WS: art. 16; Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 13–18 ;WS (Stb. 528/1994): art. 77j; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 29; Kbb (Stb. 209/1905): art. 30, juncto art. 91

Product: Beschikking, verlofpas

Waardering: V 10 jaar

377.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot toelating van bezoek tot een verpleegde

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 32, juncto art. 91

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

378.

Handeling: Het bepalen welke kledingstukken en uitrustingsstukken die van rijkswege zijn verstrekt, in het bezit gelaten kunnen worden bij het ontslag van een verpleegde uit een rijksopvoedingsgesticht

Periode: 1945–1965

Grondslag: Besluit van15 juni 1905 (Stb. 208), zoals gewijzigd bij besluit van 25 september 1916 (Stb. 456): art. 113

Waardering: V 10 jaar

379.

Handeling: Het vaststellen van regels over de voeding der jongeren

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 35, juncto art. 93; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 165

Waardering: V 5 jaar

381.

Handeling: Het voorzien in het geneeskundig toezicht, de geneeskundige verzorging en de verstrekking van geneesmiddelen; en het geven van regelen volgens welke niet aan een rijksinrichting verbonden geneeskundigen in consult kunnen worden geroepen en de behandeling aan specialisten toevertrouwd

Periode: 1954–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 96/1954): art. 39, juncto art. 95; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 167

Product: Beschikking,

Opmerking: vergoeding van kosten gaat waarschijnlijk op de normale rekening? Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 39: aan ieder tuchtschool zijn een huisarts en psychiater verbonden.

Waardering: V 5 jaar

384.

Handeling: Het, de inspecteur van de geneeskundige dienst van de landmacht gehoord, beslissen op een verzoek tot goedkeuring van een contract tot levering van geneesmiddelen, af te sluiten tussen een apotheker en een rijksinrichting

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 41, juncto art. 95

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

386.

Handeling: Het vaststellen, wijzigen, intrekken van nadere regels over de wijze van uitvoering van het urineonderzoek bij jongeren in inrichtingen voor justitiële kinderbescherming

Periode: 1995–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 104/1995): art. 31a

Waardering: B5

Rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen; Beloning en beheer uitgaanskas

388.

Handeling: Het vaststellen van regels voor zakgeld en geldelijke beloning voor verrichte arbeid voor in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen opgenomen jongeren

Periode: 1945–

Grondslag: Besluit van15 juni 1905 (Stb. 208), zoals gewijzigd bij besluit van 23 september 1910 (Stb. 291): art. 63; Kbb (Stb. 209/1905): art. 109; Bkb (Stb. 403/1961): art. 24.1; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 69

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B5

390.

Handeling: Het beslissen op een verzoek van een directeur van een rijksinrichting, om de uitgaanskas te mogen overschrijven aan het bestuur van een particuliere instelling of de instelling of persoon belast met het toezicht op de verpleegde na ontslag

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 23 september 1910 (Stb. 291): art. 78, juncto art. 112

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

392.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot machtiging van de directeur van een rijksinrichting tot uitvoering van de disciplinaire straf van water en brood of boeiing

Periode: 1954–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 296/1954): art. 11, juncto art. 72.2

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

493.

Handeling: Het vaststellen van het model van het register van strafoplegging aan verpleegden in een rijksinrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 111, juncto art. 72

Product: Ministeriële regeling

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

394.

Handeling: Het machtigen van de directeur van een tuchtschool om af te wijken van de normale termijnen van afzondering voor een verpleegde

Periode: 1954–?

Grondslag: Kbb (Stb. 296/1954): art. 43

Product: Beschikking

Waardering: B5

Rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen; Godsdienst

396.

Handeling: Het benoemen/toelaten van geestelijke verzorgers voor rijksinrichtingen

Periode: 1945–1981

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 65, juncto art. 110; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 171

Product: Correspondentie, notulen, evt. toestemming tot betreding van het gesticht

Opmerking: wanneer de eisen van de godsdienst zich verzetten tegen de benoeming door een wereldlijke overheid, wordt de benoeming verricht door de kerkelijke overheid. De Minister van Justitie moet dan wel toestemming geven voor het betreden van de inrichting

Waardering: V 5 jaar na opheffing functie

397.

Handeling: Het toelaten van genootschappen op geestelijke grondslag die bijeenkomsten in rijksinrichtingen organiseren

Periode: 1965–1981

Grondslag: Beginselenwet (Stb. 403/1961): art. 23.1 b; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 169

Product: Besluit

Opmerking: aan iedere inrichting zijn naar behoefte geestelijk verzorgers van protestantse, rooms-katholieke en Israëlitische gezindte verbonden. Op protestantse en rooms-katholieke geestelijke verzorging wordt toezicht uitgeoefend door de hoofdpredikant en de hoofdaalmoezenier bij de inrichtingen van Justitie

Waardering: B 1

Rijksinrichtingen/justitiele jeugdinrichtingen; Onderwijs en arbeid

398.

Handeling: Het uitoefenen van toezicht op protestantse en rooms-katholieke geestelijke verzorging in rijksinrichtingen voor jongeren

Periode: 1965–1981

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 170

Waardering: B 1

400.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van een plan voor het geven van lager onderwijs aan opgenomen jongeren

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 58, art. 102; Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 102 juncto art. 58/art. 61

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

403.

Handeling: Het vaststellen van regels waarbij de inrichting van de (handen)arbeid voor de opgenomen jongeren van een tuchtschool geregeld wordt

Periode: 1945–1954

Grondslag: Besluit van 15 juni (Stb. 291/1910): art. 62

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B 1

405.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van plannen voor het geven van vakonderricht aan jongeren in een rijksinrichting

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 106

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

406.

Handeling: Het vaststellen van regels over de aan de jongeren in rijksinrichtingen op te dragen arbeid

Periode: 1954–?

Grondslag: Kbb (Stb. 296/1954): art. 106, art. 107

Product: Ministeriële regeling

Waardering: B 1

Particuliere (gezags)instellingen en inrichtingen; Algemene regelgeving

407.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor kwaliteitseisen en subsidieverstrekking aan particuliere instellingen voor voogdij, gezinsvoogdij en jeugdreclassering en particuliere inrichtingen

Periode: 1965–

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 3.1.c, art. 4.1, art. 5, art. 8, art. 10.1, art. 14, art. 13.1, art. 13.2; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 60, art. 60, juncto art. 35, art. 61, art. 61.4

Product: AMvB, o.a.:

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964)

Besluit kwaliteitsregels en taken voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stb. 354/1990)

Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990)

Waardering: B5

408.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels over de begroting en financiële controle in verband met subsidieverstrekking aan voogdij-instellingen, gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringinstellingen en particuliere inrichtingen voor justitiële kinderbescherming

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 142; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 8, art. 12

Product: Ministeriële regeling, o.a.:

Regeling controleprotocol subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 235/1994);

Besluit handhaving subsidieregels voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 251/1994);

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

409.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels voor de aanvaarding van voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen

Periode: 1990–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 62

Product: Besluit, o.a.:

Besluit aanvaarding voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 242/1989)

Waardering: B 1

Particuliere (gezags)instellingen en inrichtingen; Subsidie

410.

Handeling: Het verstrekken van subsidie aan voogdij-instellingen, gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringinstellingen en particuliere inrichtingen

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 12, art. 15; KbW (Stb. 322/1909): art. 16bis; KbW (Stb. H 232/1947): art. 15, art. 20; KbW (Stb. 29/1954): art. 15; Kbb (Stb. 209/1905): art. 175 juncto art. 158–art. 164, art. 177bis, art. 178; Kbb (Stb. 331/ 1933): art. 176;

Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 7; Bkb (Stb. 403/1961): art. 10, art. 11, art. 12, art. 14, art. 27; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 106/art. 114, art. 116, art. 119/art. 122, art. 139, art. 143; Wet van 1 juli 1987 (Stb. 335): art. X; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 61, art.65; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 2, art. 3, art.5; Besluit handhaving subsidieregels voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen ( Stcrt.251/1994)

Product: Subsidie

Opmerking: Vanaf 1965 geld het volgende systeem: na afloop van ieder jaar wordt door de instelling een opgave gedaan van de hoofdelijke kosten en baten over het afgelopen jaar. Op grond daarvan stelt de Minister van Justitie het bedrag van de subsidie voor het komend jaar vast. De subsidie wordt per kwartaal voorlopig uitgekeerd,. Aan het eind van het jaar wordt ze, na verrekening van eventueel tekort of teveel, definitief. De instellingen ontvangen dus per pupil een subsidie, terwijl ook de ouders moeten bijdragen in de kosten van verzorging. Deze ouderbijdrage liep via de Raad, tegenwoordig via het LBIO.

Waardering: V 10 jaar

411.

Handeling: Het verstrekken van subsidie voor experimenten op het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Periode: 1990–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 53; Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 4

Waardering: V 10 jaar

Particuliere (gezags)instellingen en inrichtingen; Aanvaarding

412.

Handeling: Het beslissen over de aanvaarding van particuliere instellingen voor voogdij, gezinsvoogdij, jeugdreclassering en nazorg

Periode: 1990–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 60, art. 63, art. 64; Besluit kwaliteitsregels en taken voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stb. 354/1990): art. 2, art. 3; Besluit aanvaarding voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 242/1989): art. 1/art. 6

Product: o.a.: besluiten, dossier, mededeling aan het samenwerkingsverband, kinderrechter en de Raad

Opmerking: De instelling een werkplan en haar statuten in. De minister is verplicht de kinderrechters en de Raden voor de kinderbescherming in het arrondissement te horen. Tussen 1992 en 1995 zijn de instellingen tevens voorziening van pleegzorg

Waardering: B5

Particuliere (gezags)instellingen en inrichtingen; Toezicht

413.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren aan wie de particuliere instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming informatie over haar werkzaamheden moeten verstrekken

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 22; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 67

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

Jeugdreclasseringsinstellingen; Algemene regelgeving

416.

Handeling: Het vaststellen van nadere voorschriften ter uitvoering van het Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947)

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 20

Product: Ministeriële regeling/circulaire

Waardering: B 1

417.

Handeling: Het vaststellen van regels over de registers waarin particuliere jeugdreclasseringsinstellingen de door hen behandelende gevallen moet aantekenen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 5

Product: Circulaire

Waardering: B5

Jeugdreclasseringsinstellingen; Subsidie

418.

Handeling: Het vaststellen van regels over de inrichting van de financiële administratie die door particuliere reclasseringsinstellingen moet worden bijgehouden

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 6

Product: Circulaire

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

419.

Handeling: Het vaststellen van regels over de toekenning van subsidie aan particuliere reclasseringsinstellingen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 7

Product: Circulaire

Waardering: B5

420.

Handeling: Het toekennen van subsidie aan particuliere reclasseringsinstellingen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 7

Product: Subsidie, correspondentie

Waardering: V 5 jaar

Jeugdreclasseringsinstellingen; Aanvaarding

421.

Handeling: Het beslissen over de aanvaarding van een particuliere jeugdreclasseringsinstelling

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 4

Product: Beschikking, evt. voorwaarden

Opmerking: de instelling levert daartoe een schriftelijke verklaring in, waarin ze zich bereid verklaart tot het uitvoeren van rechterlijke opdrachten tot het verlenen van hulp aan, en toezicht op voorwaardelijk veroordeelde jeugdigen, en/of ze zich bereid verklaart tot het uitvoeren van ministeriële opdrachten van bijzonder toezicht op tot een tuchtschool veroordeelde, maar voorwaardelijk invrijheidgestelde jeugdigen. De instelling moet zich daarbij onderwerpen aan de bepalingen van Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947). De instelling kan overigens haar arbeid beperken tot een of meer bepaalde groepen van personen.

Voor de aanvaarding moet de Minister van Justitie het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies horen.

Waardering: B 1

Jeugdreclasseringsinstellingen; Toezicht

423.

Handeling: Het houden van toezicht op jeugdreclasseringsinstellingen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 5

Product: Huisbezoek, verslag, correspondentie met reclasseringsinstelling

Opmerking: de reclasseringsinstelling is verplicht te bevorderen dat aan deze ambtenaren toegang tot de verblijfplaats van de jeugdigen wordt verschaft

Waardering: B 2

Gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringsinstellingen; Algemene regelgeving

424.

Handeling: Het vaststellen van voorschriften over de inrichting van het dossier dat een gezinsvoogdij-instelling over ieder pupil moet bijhouden

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 44

Product: Circulaire

Opmerking: Onder het Besluit kwaliteitseisen en taken voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stb. 354/1990), is de instelling verplicht zelf in haar werkplan aan te geven hoe zij de dossiers inricht. De Minister van Justitie neemt kennis van de inhoud van het werkplan

Waardering: B5

Gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringsinstellingen; Subsidie

425.

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarmee gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringsinstellingen subsidie kunnen aanvragen

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 139

Opmerking: dit betreft instellingen voor patroons en gezinsvoogden, jeugdreclassering en nazorg.

Waardering: V 5 jaar

426.

Handeling: Het vaststellen van modellen voor de in te dienen begroting en werkplan i.v.m. subsidieverstrekking gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringsinstellingen

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 8

Product: Modellen

Waardering: V 5 jaar

Gezinsvoogdij- en jeugdreclasseringsinstellingen; Aanvaarding

427.

Handeling: Het beslissen over de aanvaarding van particuliere instellingen voor patroons en gezinsvoogden, jeugdreclassering en nazorg

Periode: 1965–1990

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 4; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 14, art. 15, art. 22–art. 25;

Product: o.a.: besluiten, dossier, mededeling aan het samenwerkingsverband, kinderrechter en de Raad

Opmerking: De instelling levert daartoe een schriftelijke verklaring in bij de minister, waarin zij verklaart zich te onderwerpen aan de bij AMvB te stellen voorwaarden. De minister is verplicht de kinderrechters en de Raden voor de kinderbescherming in het arrondissement te horen en ook de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of in plaats van de laatste een groepsfederatie.

Waardering: B5

Voogdij-instellingen; Algemene regelgeving

430.

Handeling: Het vaststellen van voorschriften en modellen voor het dossier en de verslaglegging over de minderjarige, die door voogdij-instellingen moet worden bijgehouden

Periode: 1945–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 149 juncto art. 178; Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 4; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 28.3

Product: Model

Opmerking: Onder het Besluit kwaliteitseisen en taken voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stb. 354/1990), is de instelling verplicht zelf in haar werkplan aan te geven hoe zij de dossiers inricht. De Minister van Justitie neemt kennis van de inhoud van het werkplan

Waardering: B5

Voogdij-instellingen; Subsidie

432.

Handeling: Het vaststellen van regels voor de melding van omstandigheden die invloed hebben op de subsidieverstrekking

Periode: 1945–1964

Grondslag: Kbb (Stb. 331/1933): art. 162

Product: Circulaire

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

433.

Handeling: Het vaststellen van formulieren i.v.m. de aanvraag en controle voor subsidie voor voogdij-instellingen

Periode: 1945–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 331/1933): art. 176 ; Kbb (Stb. 331/1933): art. 163, art. 164; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 106

Product: Circulaire

Waardering: V 5 jaar

434.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels voor de subsidieverstrekking voor de voogdij-instellingen

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 113

Product: Circulaire

Waardering: B5

435.

Handeling: Het vaststellen van het model van het formulier waarmee een voogdij-instelling subsidie kan aanvragen ten behoeve van een pupil die veroordeeld is tot TBR of plaatsing in een inrichting van buitengewone behandeling

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 116

Product: Formulier

Waardering: V 5 jaar

436.

Handeling: Het vaststellen van modellen voor de in te dienen begroting en werkplan i.v.m. subsidieverstrekking aan voogdij-instellingen

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 8

Product: Modellen

Waardering: V 5 jaar

Voogdij-instellingen; Aanvaarding

437.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels waaraan rechtspersonen die voogdij op zich willen nemen zich moeten onderwerpen

Periode: 1947–1965

Grondslag: BW (Stb. H232/1947): art. 396

Product: AMvB o.a.: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468), tot vaststelling van een AMvB , houdende de voorwaarden, waaraan de rechtspersonen als bedoeld in art. 396 van het BW zich onderwerpen

Waardering: B5

438.

Handeling: Het stellen van voorwaarden aan particuliere instellingen die met een opdracht tot verpleging van TBR-gestelde jongeren kunnen worden belast of aan wie de voogdij over jongeren is opgedragen

Periode: 1945–1965

Grondslag: KbW (Stb. H 232): art. 14

Opmerking: De voorwaarden betreffen maatregelen ten behoeve van de gezondheid, zedelijkheid, schoolonderwijs en vakonderricht. Daarnaast kunnen voorwaarden betreffende de opneming in gestichten en tot de opvoedkundige inrichting der gestichten

Waardering: B5

439.

Handeling: Het vaststellen van regels over het toezicht op verpleegden door of vanwege de instelling te houden

Periode: 1950–1965

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 8

Product: Circulaire

Waardering: B5

440.

Handeling: Het beslissen over de aanvaarding van voogdij-instellingen

Periode: 1945–1990

Grondslag: KbW (Stb. H 232): art. 15; Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 10, art. 12; Bkb (Stb. 403/1961): art. 3; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 14, art. 15.

Product: o.a.: besluiten, correspondentie, dossier, mededelingen aan kinderrechter, de Raad en samenwerkingsverband

Opmerking: De instelling levert daartoe een schriftelijke verklaring in bij de minister, waarin zij verklaart zich te onderwerpen aan de bij AMvB te stellen voorwaarden. De minister is verplicht de kinderrechters en de Raden voor de kinderbescherming in het arrondissement te horen en tot 1990 ook de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of in plaats van de laatste een groepsfederatie.

Waardering: B5

Voogdij-instellingen; Toezicht

444.

Handeling: Het houden van toezicht op voogdij-instellingen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 149, art. 150, art. 151, art. 178; KbW (Stb. H 232/1947): art. 13; Bkb (Stb. 403/1961): art. 3; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 22–art. 25, art. 40, art. 41, art. 200/art. 203; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 63

Product: Correspondentie, dossier

Opmerking: in het kader van deze handeling ontvangt de Minister van Justitie o.a. jaarverslagen, mededelingen over bijzondere voorvallen en financiële verantwoordingsinformatie en/of accountantsrapporten. Niet nakoming van de voorwaarden kan leiden tot intrekking van de aanvaarding. In het kader van het toezicht op jeugd-TBR in particuliere stuurde de instelling driemaandelijkse rapporten betreffende de jongere aan de minister; bijzondere voorvallen worden directe gemeld. Aan de Minister van Justitie worden alle ter zake dienende inlichtingen verstrekt

Waardering: B 2

Particuliere inrichtingen en tehuizen: Reglementen en verslaglegging

447.

Handeling: Het vaststellen van voorschriften/modellen voor de inrichting van de verslaglegging die particuliere inrichtingen of instellingen moeten bijhouden over de aan hen toevertrouwde jongeren

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 149

Product: Model

Opmerking: Na 1965 wordt deze handeling ondergebracht in de vaststelling van een AMvB

Waardering: B5

448.

Handeling: Het vaststellen van het model van het register voor strafaantekening in inrichtingen van voogdij-instellingen

Periode: 1950–?

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 15

Product: Circulaire

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

Particuliere inrichtingen en tehuizen; Subsidie

449.

Handeling: Het vaststellen van regels over de afzonderlijke subsidie voor tegemoetkoming in de kosten van het toezichthoudend personeel van particuliere inrichtingen

Periode: 1954–1964

Grondslag: Kbb (Stb. 482/1954): art. 161bis

Product: Circulaire

Waardering: V 10 jaar na vervallen regeling

450.

Handeling: Het, voor ieder inrichting afzonderlijk, vaststellen welk bedrag aan verpleegkosten ten hoogste als basis voor de toekenning van subsidie wordt aangehouden

Periode: 1962–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 84/1962): art. 161; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 109

Product: Circulaire

Opmerking: bedrag wordt bepaald aan de hand van door de inrichting ingediende exploitatie-rekening of begroting

Waardering: V 5 jaar

451.

Handeling: Het vaststellen van modellen voor de in te dienen begroting en werkplan i.v.m. subsidieverstrekking aan inrichtingen voor justitiële kinderbescherming

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit subsidiëring voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen en inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 307/1990): art. 8

Product: Modellen

Waardering: V 5 jaar

452.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels over de kosten van verblijf door jongeren in niet goedgekeurde particuliere inrichtingen

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 123

Product: Circulaire, ministeriële regeling

Waardering: B5

453.

Handeling: Het verstrekken van subsidie voor de bouw van particuliere inrichtingen en tehuizen

Periode: 1965–1989

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 13.1, 13.2; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 125/art. 138

Product: Subsidie, voorschot, beschikking, voorwaarden, dossier waarin verzoek, bouwtekening, uittreksel kadastrale kaart, begroting enz., correspondentie, bezoekverslagen

Opmerking: de wet verplicht de instelling tot het verstrekken van een hypotheek ten behoeve van de Staat tot zekerheid voor het nakomen van de gestelde voorwaarden

Waardering: V 5 jaar

454.

Handeling: Het geven van toestemming voor verandering van de bestemming van een door de overheid gesubsidieerd gebouw aan een particuliere inrichting of voor de vervreemding of bezwaaring van de inrichting van het gebouw

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 136

Waardering: V 5 jaar

455.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die controle uitoefenen op de door de overheid gesubsidieerde bouw van particuliere inrichtingen

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 138

Opmerking: Na 1989 wordt deze handeling gezamenlijk uitgevoerd door de Minister van Justitie en de Minister waaronder Welzijn ressorteert op grond van art. 55 van Wjhv(Stb. 390/1989). Zie hiervoor Schappelijk welzijn op Maat

Waardering: V 5 jaar

Particuliere inrichtingen en tehuizen; Aanvaarding

456.

Handeling: Het beslissen over aanvaarding van particuliere observatieklinieken voor minderjarige verdachten

Periode: 1945–1965

Grondslag: Besluit van 4 september 1926 (Stb. 323): art. 2–art. 6

Product: Onderzoek, correspondentie, evt. voorwaarden verbetering, beschikking

Opmerking: het bestuur van de inrichting zendt daartoe een schriftelijke verklaring van onderwerping in, waarop een onderzoek door het ministerie volgt.

Waardering: B 1

457.

Handeling: Het beslissen over goedkeuring van particuliere inrichtingen en tehuizen voor de tenuitvoerlegging van de straf van arrest aan jongeren

Periode: 1965–1990

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 30; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 223/art. 229

Product: Ministeriële besluiten, onderzoek, dossier, mededeling aan het Openbaar Ministerie

Opmerking: De inrichting dient een schriftelijk verzoek bij de Minister van Justitie in, onder mededeling van de categorie en het aantal jongeren dat de inrichting wenst op te nemen. Eventueel laat de Minister van Justitie nog een onderzoek instellen. De (voorlopige) goedkeuring wordt schriftelijk aan de instelling medegedeeld, evenals een intrekking van de goedkeuring. Van goedkeuring of intrekking daarvan doet de Minister van Justitie mededeling aan het Openbaar Ministerie

Waardering: B5

458.

Handeling: Het bij AMvB geven van kwaliteitsregels voor inrichtingen van justitiële kinderbescherming

Periode: 1990–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989) art.66, art.80

Product: AMvB, o.a.: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990)

Opmerking: Vanaf 1983 moeten de inrichtingen ook voldoen aan voorwaarden over de rechtspositie van de jongeren

Waardering: B5

459.

Handeling: Het beslissen over goedkeuring van particuliere inrichtingen en tehuizen

Periode: 1945–1990

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 152 juncto art. 178; Bkb (Stb. 403/1961): art. 5;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 53–art. 58, art. 82

Product: o.a.: besluit, dossier waarin verklaring van onderwerping, statuten, stichtingsbrieven of reglementen, samenstelling bestuur, plattegrond, gegevens over de jongeren waarvoor de inrichting bedoeld is, uiteenzetting over de methodiek, gegevens over onderwijs en vakonderricht, het personeel van de inrichting, financiële positie van de rechtspersoon, inspectierapport, rechtspositie reglement, correspondentie over wijzigingen

Opmerking: De inrichting levert daartoe een schriftelijke verklaring in bij de minister, waarin zij verklaart zich te onderwerpen aan de bij AMvB te stellen voorwaarden. De Minister moet zich overtuigen dat de inrichting aan de gestelde voorwaarden voldoet. De minister is verplicht voor de goedkeuring en de intrekking daarvan de Raden voor de kinderbescherming in het arrondissement te horen, alsmede de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of in plaats van de laatste een groepsfederatie

Waardering: B5

Particuliere inrichtingen en tehuizen; Toezicht

461.

Handeling: Het aanwijzen van personen die altijd toegang hebben tot particuliere observatieklinieken voor minderjarige verdachten

Periode: 1945–1965

Grondslag: Besluit van 4 september 1926 (Stb. 323): art. 1

Waardering: V 5 jaar

462.

Handeling: Het aanwijzen van ambtenaren die particuliere inrichtingen mogen bezoeken

Periode: 1950–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 74;

Product: Aanwijzing

Opmerking: Uit Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. blijkt echter dat de Minister van Justitie dit al sinds 1950 doet

Waardering: V 5 jaar

464.

Handeling: Het houden van toezicht op de particuliere inrichtingen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 149; Kbb (Stb. 209/1905): art. 150 Kbb (Stb. 209/1905): art. 155 Kbb (Stb. 209/1905): art. 155 juncto art. 178; Bkb (Stb. 403/1961): art. 5.5; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 74, art. 76, art. 79–art. 81 ; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 67

Product: Correspondentie, inspectiebezoeken, rapportage, verslagen

Opmerking: in het kader van deze handeling ontvangt de Minister van Justitie mededelingen over bijzondere zaken, en verder o.a. jaarverslagen en financiële verantwoordingsinformatie en/of accountantsrapporten.

Waardering: B 2

Particuliere inrichtingen en tehuizen; Regels verpleging

466.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van de regeling voor het toezicht gedurende de nacht

Periode: 1945–1965

Grondslag: Besluit van 15 juni 1905 (Stb. 208), zoals gewijzigd bij het besluit van 10 mei 1907 (Stb. 99): art. 134

Waardering: V 5 jaar

467.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van een ‘leerplan’ voor het geven van onderwijs aan verpleegden van een particuliere inrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 136

Product: Beschikking

Waardering: V 5 jaar

468.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot toestemming voor gemengde verpleging voor een particuliere inrichting

Periode: 1950–1965

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 17

Waardering: V 5 jaar

469.

Handeling: Het machtigen van een particuliere inrichting tot het in afzondering houden van jongeren

Periode: 1983–1990

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 62b, art. 62c

Product: Beschikking

Opmerking: let op: de inrichting krijgt een algemene machtiging. De directeur beslist over de individuele gevallen. Afzondering mag bovendien alleen in door de minister goedgekeurde ruimten; het kan zijn dat dit geen aparte handeling is maar valt onder aanvaarding inrichting

Waardering: B 1

Voortgezette hulpverlening aan meerderjarigen

470.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels voor subsidieverstrekking aan instellingen voor voortgezette hulpverlening aan meerderjarige jongeren

Periode: 1988–1991

Grondslag: Bkb (Stb. 335/1988): art. 10a

Product: AMvB

Waardering: B 1

471.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot voortzetting of wijziging van de uithuisplaatsing van een jongere na het bereiken van de meerderjarigheid

Periode: 1988–1991

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143c

Product: Beschikking, dossier waarin: formulier, advies van de plaatsende instantie, inlichtingen van de plaatsende instantie

Opmerking: Het gaat hier om de voortzetting van subsidie voor hulpverlening aan particuliere instellingen of inrichtingen. In de beschikking wordt vermeld voor welke hulpverlening de plaatsende instantie subsidie in de kosten, dan wel machtiging om de kosten van de hulpverlening in uitgaaf te stellen wordt verleend. De duur van de hulpverlening is ten hoogste 6 maanden, die door de Minister van Justitie, op verzoek, steeds verlengd kan worden totdat de jongere 21 wordt of in het huwelijk treed. De plaatsende instantie is verplicht beëindiging van de hulpverlening onmiddellijk te melden.

Waardering: V 10 jaar

472.

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarmee een verzoek tot voortzetting of wijziging van de hulpverlening, door een uit huisgeplaatste jongere na het bereiken van de meerderjarigheid, gedaan moet worden

Periode: 1988–1991

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143b

Product: Formulier

Opmerking: het formulier wordt aan de jongere verstrekt door instantie die hem oorspronkelijk geplaatst heeft. Deze plaatsende instantie moet de Minister van Justitie terzake adviseren.

Waardering: V 5 jaar

475.

Handeling: Het vaststellen van regels voor de aftrek van eigen inkomsten van de subsidie of vergoeding voor voortgezette hulpverlening aan meerderjarigen

Periode: 1988–1995

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143c; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 40

Product: Publicatie in Staatscourant

Waardering: V 5 jaar

476.

Handeling: Het verstrekken van subsidie voor voortgezette hulpverlening aan uit huisgeplaatste meerderjarige jongeren

Periode: 1988–1990

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143a–143e;

Product: Subsidie, administratie

Waardering: V 10 jaar

Pleegzorg; Algemene regelgeving

477.

Handeling: Het houden van toezicht op de particuliere verpleging van jongeren met jeugd-TBR buiten gestichten

Periode: 1945–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit van 23 september 1910: art. 156, Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 9

Waardering: B 2

480.

Handeling: Het bevelen van een geneeskundig onderzoek voor een pleeggezin

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 38

Product: Beschikking

Opmerking: ook de instelling mag tot een dergelijk onderzoek bevelen

Waardering: V 10 jaar

481.

Handeling: Het vaststellen van het model van het pleegcontract voor opvoeding in een pleeggezin

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 39

Product: Ministeriële regeling, o.a.:

Besluit van 27 februari 1990, no. AJB-U 8 920 245 (Stcrt. 46/1990)

Waardering: B 1

Pleegzorg; Subsidie

483.

Handeling: Het aanwijzen van een pleeggezin als inrichting

Periode: 1950–1989

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 26; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 36

Product: Beschikking

Waardering: V 10 jaar

484.

Handeling: Het vaststellen van (regels voor) de vergoeding van pleegzorg

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 40

Product: Ministeriële regeling, o.a.:

Regeling vergoeding pleeggezinnen (Stcrt. 252/1989)

Besluit tot wijziging van Regeling vergoeding pleeggezinnen (Stcrt. 215/1990)

Waardering: B5

485.

Handeling: Het verstrekken van subsidie aan plaatsende instanties, opnemende instanties,

centrales van pleegzorg en instellingen voor therapeutische gezinsverpleging

Periode: 1990–1992

Grondslag: Regeling vergoeding pleeggezinnen (Stcrt. 252/1989); Besluit tot wijziging van Regeling vergoeding pleeggezinnen (Stcrt.215/1990); Besluit tijdelijke regeling bekostiging jeugdhulpverlening (Stb. 564/1990)

Product: Subsidie

Waardering: V 10 jaar

Pleegzorg; Pleegkinderen

486.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels ter uitvoering van de Pleegkinderenwet

Periode: 1951–

Grondslag: Pleegkinderenwet (Stb. 595/1951): art. 1.c, art. 4 en 5

Product: AMvB o.a.: Uitvoeringsbesluit Pleegkinderenwet (Stb. 19/1953)

Waardering: B 1

487.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels betreffende de uitvoering van de Pleegkinderenwet

Periode: 1951–

Product: Circulaire, o.a.:

Circulaire van de Minister van Justitie aan de Voogdijraden van 9 maart 1953, nr. 2073

Waardering: B5

488.

Handeling: Het vaststellen van de modellen voor de formulieren waarmee opname, vertrek of overlijden van pleegkinderen aan de gemeenteraad moet worden aangemeld

Periode: 1953–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Pleegkinderenwet (Stb. 19/1953): 12

Product: Model

Waardering: V 5 jaar

Actor Minister van Defensie

– inspecteur van de geneeskundige dienst van de landmacht;

– garnizoensapotheek;

– ’s Rijks magazijn van geneesmiddelen te Amsterdam

380.

Handeling: Het houden van toezicht op de geneeskundige dienst van rijksinrichting

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 39, juncto art. 95

Waardering: V 5 jaar

382.

Handeling: Het verstrekken van geneesmiddelen ten behoeve van de verpleegden in een rijksinrichting

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 41, juncto art. 95

Opmerking: de kosten van deze verstrekkingen en de toelage voor de militaire apotheker komen ten laste van de justitiebegroting

Waardering: V 5 jaar

383.

Handeling: Het adviseren aan de Minister van Justitie, over een verzoek tot goedkeuring van een contract tot levering van geneesmiddelen, af te sluiten tussen een apotheker en een rijksinrichting

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 41, juncto art. 95

Waardering: V 5 jaar

385.

Handeling: Het verstrekken van genees-, verband- en verdere hulpmiddelen aan de geneeskundige dienst van rijksinrichtingen

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 42, juncto art. 95

Opmerking: kosten van deze verstrekkingen komen ten laste van de justitiebegroting

Waardering: V 5 jaar

491.

Handeling: Het, in samenwerking met andere overheidsinstellingen, opleiden, trainen, aanleren van sociale vaardigheden en disciplineren van jongeren

Periode: 1999–

Grondslag: Defensienota 2000

Waardering: V 5 jaar

Actor Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties

487.

Handeling: Het vaststellen van nadere regels betreffende de uitvoering van de

Pleegkinderenwet

Periode: 1951–

Waardering: B5

Actor Minister waaronder Welzijn ressorteert

Rijksagenten/ambtenaren voor voorwaardelijk ontslag

104.

Handeling: Het bij AMvB bepalen dat het LBIO andere taken mag verrichten

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 1

Waardering: B4

105.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van de regeling van bezoldiging en verdere rechtspositie van de leden van de directie van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 4

Waardering: V 5 jaar

107.

Handeling: Het benoemen, schorsen en ontslaan van leden en voorzitter van de Raad van toezicht van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 10

Waardering: V 75 jaar

108.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot goedkeuring van het oprichten of mede-oprichten van een privaatrechtelijke rechtspersoon of het deelnemen aan een rechtspersoon

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 12

Opmerking: Zie voor goedkeuring van vennootschappen het RIO rechtspersonen

Waardering: V 10 jaar

109.

Handeling: Het bij AMvB afwijken van het bepaalde over de rechtspositie van het personeel van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 14

Waardering: V 10 jaar

111.

Handeling: Het verstrekken van een voorschot aan het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 15

Waardering: V 5 jaar

112.

Handeling: Het beoordelen van (financiële) verantwoordingsgegevens van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 19, art. 21

Opmerking: In het kader van deze handeling onvangen de ministers o.a.: de begroting, jaarverslag, jaarrekening en stukken van de accountant etc.

Waardering: V 5 jaar

114.

Handeling: Het overeenstemmen met de Minister van Justitie, over goedkeuring van het meerjarenbeleidsplan van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 20

Waardering: V 10 jaar

115.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels over de wijze van beoordeling van de rechtmatigheid van de wettelijke taakuitvoering van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 21

Waardering: B 1

118.

Handeling: Het treffen van voorzieningen wanneer het LIBIO zijn taken verwaarloosd

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 24

Opmerking: de Minister van Justitie meldt dit terstond aan de Staten-Generaal

Waardering: B4

119.

Handeling: Het bepalen welke vermogensbestanddelen van de Staat worden toebedeeld aan het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 35

Waardering: V 5 jaar

120.

Handeling: Het eenmalig benoemen van leden van de directie van het LBIO

Periode: 1997–

Grondslag: Wet Landelijk Bureau Inning Onderhoudsbijdragen (Stb. 198/1995): art. 36

Waardering: V 75 jaar

121.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met particuliere instellingen over het jeugdbeleid (GOPI)

Periode: 1981–1991

Grondslag: Beschikking tijdelijk gestructureerd overleg jeugdhulpverlening overkoepelende particuliere organisaties van 20 mei 1981, nr. 284/781;

Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188): art. 5/art. 10

Opmerking: In 1991 zou er een evaluatie van de werking van beschikking plaatsvinden. Waarschijnlijk is het overleg daarna opgegaan in het GOLO

Waardering: B 1

122.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met andere overheden over het jeugdbeleid (GOLO)

Periode: 1981–

Bron: Toelichting op Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188) als geciteerd in S&J nr.200 (1990) p.426

Waardering: B 1

Registratie van gegevens noodzakelijk voor uitvoering van de Wjhv

149.

Handeling: Het bij AMvB geven van nadere regels over de gegevensverstrekking in het kader van de jeugdhulpverlening

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 56

Opmerking: Over het beheer van de gegevens, de wijze waarop en de vorm waarin ze worden aangeleverd en verwerkt, alsmede de organen belast met de verwerking

Waardering: B5

150.

Handeling: Het aanwijzen van de organen/rechtspersonen belast met de registratie van gegevens over de jeugdhulpverlening

Periode: 1993–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 56

Besluit gegevensverstrekking jeugdhulpverlening (Stb. 328/1993): art. 3

Opmerking: Als verantwoordelijk orgaan/rechtspersoon werd aangewezen de Stichting Registratie Jeugd voorzieningen. De financiering van deze registratie wordt geregeld via de Rijksbegroting. zie hiervoor het RIO/BSD Rijksbegroting

Waardering: B4

156.

Handeling: Het houden van toezicht op het opnamebeleid van residentiële voorzieningen

Periode: 1987–

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 5

Waardering: B5

200.

Handeling: Het aanwijzen van een instantie die de ouderbijdrage verschuldigd voor de justitiële en vrijwillige hulpverlening mag vaststellen en innen

Periode: 1995–1997

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 41f

Product: –

Opmerking: Dit (of liever de dependance Gouda van deze raad) is de voorloper het LIBIO

Waardering: B4

201.

Handeling: Het vaststellen van het formulier waarmee gegevens over kosten van secundaire jeugdhulpverlening aan de ministers ter kennis wordt gebracht

Periode: 1995–

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 32

Product: –

Opmerking: –

Waardering: V 5 jaar

202.

Handeling: Het bij AMvB geven van regels over de hoogte van de (ouderlijke/jeugdige) eigen bijdrage verschuldigd voor de kosten van de hulpverlening

Periode: 1995–

Grondslag: Wjhv (Stb. 225/1995): art. 41a.

Waardering: B5

481.

Handeling: Het vaststellen van het model van het pleegcontract voor opvoeding in een pleeggezin

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 39

Waardering: B 1

484

Handeling: Het vaststellen van (regels voor) de vergoeding van pleegzorg

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 40

Waardering: B5

Actor Vakminister

121.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met particuliere instellingen over het jeugdbeleid (GOPI)

Periode: 1981–1991

Grondslag: Beschikking tijdelijk gestructureerd overleg jeugdhulpverlening overkoepelende particuliere organisaties van 20 mei 1981, nr. 284/781;

Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188): art. 5/art. 10

Opmerking: In 1991 zou er een evaluatie van de werking van de beschikking plaatsvinden. Waarschijnlijk is het overleg daarna opgegaan in het GOLO

Waardering: B 1

122.

Handeling: Het deelnemen aan het gestructureerd overleg met andere overheden over het jeugdbeleid (GOLO)

Periode: 1981–

Bron: Toelichting op Besluit gestructureerd overleg jeugdbeleid. (Stcrt. 151/188) als geciteerd in S&J nr. 200 (1990) p. 426

Waardering: B 1

Actor Raad voor de Kinderbescherming/voogdijraad

Steekproef dossiers Raden voor de Kinderbescherming

Op grond van deze selectielijst kunnen cliëntendossiers van een Raad voor de Kinderbescherming vernietigd worden op het moment dat het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden, met uitzondering van de dossiers gevormd vóór 1956 en eindigend op een 1 en een 6 voor blijvende bewaring aangemerkt. Voor de dossiers gevormd vanaf 1956 geldt dat de dossiers eindigend op een 1 bewaard moeten worden. De te bewaren steekproef heeft uitsluitend betrekking op de cliëntendossiers.

Informatieverstrekking

8.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het beleidsterrein justitiële jeugdzorg

Periode : 1945–

Waardering: V 1 jaar

9.

Handeling: Het beantwoorden van vragen van individuele burgers, bedrijven en instellingen over het handelen van de Raad en de instellingen van voogdij en gezinsvoogdij

Periode: 1945–

Waardering: V 1 jaar

10.

Handeling: Het uitvoeren van voorlichtingsactiviteiten op het terrein van de kinderbescherming

Bron: Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming (Stb. 329/1996)

Opmerking: Van het gedrukte voorlichtingsmateriaal wordt een exemplaar bewaard. De voorbereidende stukken worden vernietigd

Waardering: B 1 eindproduct

V 2 jaar: overige stukken

15.

Handeling: Het benoemen en ontslaan van personeel van de Raad

Periode: 1996–

Grondslag: Organisatiebesluit raad voor de kinderbescherming (Stb. 329/1996): art. 2

Waardering: V 75 jaar

19.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de ontheffing van de verplichting voor de secretaris van de Raad, om zijn standplaats te hebben in de gemeente waar de Raad gevestigd is

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905): art. 3; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 5

Product: Advies

Waardering: V 5 jaar

21.

Handeling: Het aanstellen van een plaatsvervangende secretaris

Periode: 1945–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 3; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 5; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 29

Product: Verzoek aan de minister, besluit tot aanstelling

Opmerking: Tot 1956 had de Raad hiervoor de goedkeuring van de Minister van Justitie nodig

Waardering: V 5 jaar na aanstelling

24.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie i.v.m. de benoeming van leden voor de Raad

Periode: 1956–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 5; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 7; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 6; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 7–10

Product: voordracht, advies

Opmerking: Tot 1956 werden de leden benoemd op voordracht van de Commissaris der Koningin en/of de president van de arrondissementsrechtbank; sinds 1956 draagt de Raad zelf nieuwe leden ter benoeming voor.

Waardering: V 5 jaar na advies

25.

Handeling: Het verzoeken aan de Commissaris der koningin/president der arrondissementsrechtbank om bij de Minister van Justitie een voordracht te doen ter vervanging van een lid van de Raad

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 6;

Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 8

Product: Verzoek

Waardering: V 5 jaar na indiening van het verzoek

26.

Handeling: Het aanwijzen van een plaatsvervangend voorzitter uit de leden

Periode: 1945–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 7.2; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 9; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 7; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 10

Product: besluit, kennisgeving aan de minister

Waardering: V 5 jaar na aanwijzing

27.

Handeling: Het instellen van commissies over wie de werkzaamheden verdeeld worden en het aanwijzen van de voorzitters daarvan

Periode: 1956–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 11; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 11; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 12

Product: Notulen

Opmerking: in het reglement wordt bepaald welke commissies er zijn; de commissies zijn bevoegd te beslissen. in 1982 krijgen deze interne commissies er een taak bij: het toetsen van de werkzaamheden van het bureau aan het algemeen beleid (zoals geformuleerd door de Raad) de medewerkers van het bureau kunnen deelnemen aan de werkzaamheden van de commissies

Waardering: V 5 jaar na instelling van de commissie

28.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, benoemen van agenten

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 9; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 11

Product: besluit, verzoek aan de minister

Opmerking: De agenten mochten namens de Raad onderzoek verrichten en ontvingen daarvoor vergoeding voor reis- en verblijfskosten. Later is deze bevoegdheid tot delegatie ingetrokken. Raadsonderzoeken worden uitgevoerd door personeel van de Raad zelf

Waardering: V 75 jaar na benoeming

30.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, machtigen van de ondervoorzitter om stukken te tekenen

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933) art. 10; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 12

Product: Machtiging, verzoek aan de minister

Waardering: V 1 jaar na verlenen van de machtiging

32.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, vaststellen, wijzigen of intrekken van het reglement

Periode: 1945–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 207/1905): art. 13; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 15; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 10; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 10; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 2

Product: Reglement

Waardering: B4

34.

Handeling: Het publiceren van de vergaderdata van de Raad en de spreekuren van de secretaris

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 15; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 17

Product: publicatie in dagbladen

Waardering: V 1 jaar na publicatie

39.

Handeling: Het voeren van periodiek overleg inzake de werkzaamheden en het beleid van de Raad voor de Kinderbescherming

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 18; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 20; Organisatiebesluit 1996, art. 1 lid 4

Product: Besluitenregister, notulen

Waardering: B 1

40.

Handeling: Het afgeven van een uittreksel van het besluitenregister/notulen aan de president van de rechtbank

Periode: 1945–1956

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 18; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 20

Product: uittreksel register

Waardering: V 1 jaar

41.

Handeling: Het opstellen van jaarverslagen, jaarplannen, periodieke verantwoordingsrapportages, activiteitenplannen met betrekking tot de werkzaamheden

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebesluit Voogdijraden (Stb. 804/1933): art. 20; Organisatiebesluit Voogdijraden 1948 (Stb. I 134/1948): art. 22; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 26; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 34; Organisatiebesluit 1996, art. 1 lid 4

Opmerking: De desbetreffende stukken worden ter beoordeling aan de Minister van Justitie aangeboden

Waardering: V 1 jaar

44.

Vervallen

45.

Handeling: Het, met inachtneming van de aanwijzingen van de Minister van Justitie, regelen van de werkzaamheden van het bureau van de Raad

Periode: 1956–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 28;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 28;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 20

Opmerking: De reorganisatie van 1956 introduceert een onderscheid tussen de Raad zelf (die de besluiten neemt), en het bureau van de Raad, (waaraan de onderzoekers verbonden zijn). De secretaris van de Raad is tevens directeur van het bureau

Waardering: V 10 jaar

Regionale samenwerking

49.

Handeling: Het bevorderen van en deelnemen aan regionale samenwerkingsverbanden

Periode: 1989–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 23;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 23;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 32;

Wjhv (Stb. 360/1989): art. 14; NBW (Stb. 328/1996): art. 238

Waardering: V 5 jaar

50.

Handeling: Het leveren van bijdragen en deelnemen aan de werkzaamheden van het jeugdhulpadviesteam

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 17–art. 21

Product: Advies

Waardering: V 5 jaar

51.

Handeling: Het jaarlijks opstellen van een verslag over zijn plaatsingsbeleid ten behoeve van het regionale jeugdhulpadviesteam

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 33

Product: Verslag

Waardering: B3

Klachtencommissie

52.

Handeling: Het afhandelen van klachten gericht tegen gedragingen van raadsmedewerkers jegens belanghebbenden en/of informanten m.b.t. een bij de raad in behandeling zijnde of geweest zijnde aangelegenheid

Periode: 1982–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 35, art. 36, art. 37, art. 38; Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996): art. 2, art. 3, art. 4, art. 5, art. 6

Product: Oplossing, schriftelijke beslissing, mededeling aan de rechter, dossier, beslissing afschriften aan de Minister van Justitie, de directeur van het betreffende bureau, de voorzitter van de betreffende Raad

Waardering: V 5 jaar nadat een klacht is ingediend of zoveel eerder als van het

gezin het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad

meerderjarig is geworden.

54.

Handeling: Het aanwijzen van leden uit haar midden die zitting nemen in de klachtencommissie

Periode: 1982–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 39

Product: Besluit

Waardering: V 5 jaar

55.

Handeling: Het aanwijzen van de (plaatsvervangende) voorzitter van de klachtencommissie

Periode: 1982–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 40

Product: Aanwijzing

Waardering: V 5 jaar

Registraties

134.

Handeling: Het overleggen van een verklaring over beschikbaarstelling en vernietiging van de periodieke overzichten van gegevens over pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 6

Product: Verklaring

Opmerking: deze verplichting geldt ook voor (gezins-) voogdij-instellingen

Waardering: V 1 jaar na overlegging van de verklaring

135.

Handeling: Het vernietigen van de overzichten van gegevens over pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 6;

Product: Verklaring

Opmerking: deze verplichting geldt ook voor (gezins)voogdij-instellingen; op de bescheiden bij het ministerie is de Archiefwet van toepassing

Waardering: V 1 jaar

136.

Handeling: Het verzoeken om toestemming voor het verstrekken van gegevens aan derden over pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 6

Product: Verzoek

Opmerking: deze verplichting geldt ook voor (gezins)voogdij-instellingen

Waardering: V 1 jaar na verzoek om toestemming

Registratie van gegevens noodzakelijk voor uitvoering van de Wjhv

151.

Handeling: Het leveren van gegevens aan de registratie gegevensverstrekking jeugdhulpverlening

Periode: 1993–

Grondslag: Besluit gegevensverstrekking jeugdhulpverlening (Stb. 328/1993): art.

Product: Overzicht

Waardering: V 5 jaar

Centraal Meldingspunt Particulier

153.

Handeling: Het melden aan de Minister van Justitie van niet direct, of moeilijk in een residentiele voorziening plaatsbare jeugdigen

Periode: 1987–2000

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 2

Product: Formulier

Waardering: V 5 jaar

155.

Handeling: Het maandelijks meewerken aan het opstellen van overzichten van niet direct, of moeilijk in een residentiele voorziening plaatsbare jeugdigen

Periode: 1987–2000

Grondslag: Besluit CMP (Stcrt. 115/1987): 4

Product: Geschoonde wachtlijst

Waardering: V 5 jaar

Zakenregistratie van de Raad

157.

Handeling: Het bijhouden van de zakenregistratie van de Raad

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 4

Opmerking: In deze registratie worden ook gegevens opgenomen verkregen van het Ministerie van justitie

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

158.

Handeling: Het aanwijzen van personen en instellingen die bevoegd zijn tot kennisneming van gegevens in de zakenregistratie van de Raad

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 9

Waardering: B4

159.

Handeling: Het verstrekken van gegevens uit de registratie aan derden (personen en instellingen voor die gegevens beroepshalve van belang zijn)

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 10

Opmerking: Verstrekking van gegevens wordt apart geregistreerd. Gegevens worden in het kader van de uitoefening van hun wettelijke taak verstrekt aan Openbaar Ministerie, Rechtelijke Organisatie, advocaatuur, Minister van Justitie, andere raden, en personen en instellingen werkzaam op het gebied van de jeugdhulpverlening en jeugdwelzijn; Personen en instellingen met publiekrechtelijke taak kunnen onder voorwaarden ook gegevens verkrijgen

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

161.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot kennisneming van de gegevens in de zakenregistratie door een geregistreerde of diens wettelijke vertegenwoordiger

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 11

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

162.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot wijziging van de gegevens in de zakenregistratie door een geregistreerde of diens wettelijke vertegenwoordiger

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 12

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

163.

Handeling: Het beslissen op een verzoek tot kennisneming van een geregistreerde of diens wettelijke vertegenwoordiger, over de verstrekking van gegevens uit de registratie aan derden

Periode: 1991–

Grondslag: Privacyreglement zakenregistratie Raden voor de kinderbescherming (Stcrt. 126/1991): art. 11; Wet Persoonsregistraties: art. 30

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

164.

Handeling: Het beslissen over en verlenen van inzage in of afschrift van bescheiden aan jeugdigen, hun wettelijke vertegenwoordigers of derden

Periode: 1989–

Grondslag: Wjhv (Stb. 360/1989): art. 42–44

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

172.

Handeling: Het verzoeken aan de rechtbank of kantonrechter om te bepalen dat de overlevende ouder of een derde persoon met het gezag over minderjarige kinderen wordt belast

Periode: 1995–

Grondslag: NBW (Stb. 240/1995): art. 253g

Waardering: B 7 in geval van adoptiezaken

V 5 jaar: wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden: in geval van overige stukken

174.

Handeling: Het verzoeken aan de kinderrechter om een meerderjarigverklaring van een minderjarige moeder

Periode: 1993–

Grondslag: NBW (Stb. 268/1993): art. 291a; NBW (Stb. 240/1995): art. 253ha

Waardering: B 7 in geval van adoptiezaken

V 5 jaar: wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden: in geval van overige stukken

179.

Handeling: Het verzoeken aan de kantonrechter/rechtbank om te voorzien in het gezag over een kind bij het ontbreken van gezag, onbevoegdheid, tijdelijk onvermogen of de afwezigheid van de ouder(s)

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. H232/1947): art. 393; NBW, (Stb. 167/1969): art. 299, NBW (Stb. 188/1997): art. 241, art. 251.4, art. 253g.2

Waardering: B 7 in geval van adoptiezaken

V 5 jaar: wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden: in geval van overige stukken

186.

Handeling: Het verzoeken aan de rechtbank om de voogdij over een kind toe te wijzen aan de overlevende, gescheiden ouder

Periode: 1945–1995

Grondslag: BW (Stb. H232/1947): art. 304; NBW (Stb. 167/1969): art. 285

Waardering: V 5 jaar

192.

Handeling: Het uitkeren van gelden ten behoeve van het onderhoud van minderjarigen

Periode: 1945–1997

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 385b; BW (Stb. H232/1947): art. 461b; NBW (Stb. 167/1969): art. 238 art. 241.2, art. 273, art. 333; NBW (Stb. 333/1987): art. 238 art. 241.2, art. 273, art. 333, art. 240;

Waardering: V 6 jaar

194.

Handeling: Het invorderen van de uitkering tot onderhoud voor jeugdigen

Periode: 1947–1997

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 374h, art. 440c; BW ( Stb. H232/1947): art. 344g;

NBW (Stb. 167/1969): art. 408; NBW (Stb. 333/1987): art. 408, art. 395b;

NBW (Stb. 539/1993): art. 408; WBRv (Stb. H232/1947): art. 479b, 479g; Wet uitvoering Verdrag van New York (Stb. 303/1961): art. 2–art. 11; Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/188): art. 10;

Waardering: V 6 jaar

195.

Handeling: Het verzoeken aan de rechter om de onderhoudsbijdrage vast te stellen en/of te wijzigen van een (stief)ouder die geen gezag heeft over het kind

Periode: 1945–1993

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 374g, art. 440c; BW (Stb. H232/1947): art. 344a, art. 468; NBW (Stb. 167/1969): art. 406, art. 407

Opmerking: Vanaf 1993 berust de mogelijkheid van een dergelijk verzoek uitsluitend bij de andere ouder of voogd

Waardering: V 6 jaar

204.

Handeling: Het uitvoeren van een raadsonderzoek en het adviseren van de rechter i.v.m. een adoptie of de herroeping daarvan

Periode: 1956–

Grondslag: WBRv (Stb. 42/1956): art. 971, art. 972, art. 975, art. 976, art. 978, art. 979, art. 982, art. 983

Opmerking: tot 1973 zond de Raad haar rapport, begeleid door een voorlopig advies, aan de Centrale Adoptieraad. Die bracht advies uit, waarop de Raad haar rapport, haar eindadvies en het advies van de Centrale Adoptieraad ter griffie indiende

Waardering: B7

206.

Handeling: Het betekenen van een toegewezen vonnis van adoptie of herroeping daarvan aan de (adoptief)ouders van een kind

Periode: 1956–

Grondslag: WBRv (Stb. 42/1956): art. 973, art. 980

Waardering: B7

207.

Handeling: Het doen inschrijven van een adoptie of de herroeping daarvan bij de burgerlijke stand der gemeente

Periode: 1956–

Grondslag: BW (Stb. 42/1956): art. 38a, art. 38b

Waardering: B7

Adoptie Buitenlandse pleegkinderen

209.

Handeling: Het onderzoeken van de geschiktheid van (aspirant-)pleegouders i.v.m. opneming van een buitenlands pleegkind

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 5–art. 7, art. 11

Opmerking: afschrift aan aspirant-pleegouders

Waardering: B 7: bij plaatsing van een pleegkind;

V 5 jaar indien geen plaatsing heeft plaats gevonden

Raadsonderzoek

219.

Handeling: Het, naar aanleiding van een melding, beoordelen of een raadsonderzoek noodzakelijk is

Periode: 1945–

Bron: Brochures van de Raad

Opmerking: Deze fase wordt de intake genoemd

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft

gehad meerderjarig is geworden.

220.

Handeling: Het instellen van een onderzoek m.b.t. minderjarigen

Periode: 1945–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming (Stb. 336/1956): art. 30;

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1969: art. 30; Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 24

Opmerking: tot 1956 is het doen van onderzoek een taak van de leden van de raad. Vanaf 1956 geeft de secretaris/directeur van het bureau, de opdracht aan een maatschappelijk werker verbonden aan het bureau, maar mag de Raad nog wel onderzoek doen. Tussen 1982 en 1997 mogen de leden van de Raad geen onderzoeken meer verrichten. Ze mogen wel zaken behandelen nadat het bureau zich ermee bemoeid heeft, of het bureau een opdracht geven tot behandeling van een zaak. Na 1997 is het onderzoek uitsluitend een taak van de maatschappelijk werkers verbonden aan de raad.

Waardering: B 7: bij plaatsing van een kind ter adoptie in een gezin;

V 5 jaar indien geen plaatsing heeft plaats gevonden.

222.

Handeling: Het zorgen voor een minderjarige die hem door het Openbaar Ministerie of de rechtbank voorlopig is toevertrouwd

Periode: 1945–1997

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 385b, art. 439a; BW (Stb. H232/1947): art. 374f, art. 374g, art. 422, art. 461b, art. 461c; NBW (Stb. 167/1969): art. 240, art. 272, art. 332; Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 10;

Wjhv (Stb. 390/1989): art. 29–32

Opmerking: de kosten die de Raad maakt ten behoeve van de hem toevertrouwde kinderen komen ten laste van de ouders of het kind zelf, in geval van onvermogen ten laste van de staat. Wanneer de ontheffing of ontzetting niet toegewezen wordt kan de rechtbank bepalen dat het betaalde aan de ouders teruggegeven moet worden. Sinds 1947 kan de Raad verlenging van de toevertrouwing aanvragen gedurende procedures van ontheffing en ontzetting. Sinds de Wjhv (Stb. 390/1989):treed de Raad op als plaatsende instantie als bedoeld onder die wet. Ze meldt daartoe begin en einde van hulpverlening middels pleegzorg, semi-residentiele of residentiele hulpverlening aan de Minister van Justitie, Minister waaronder Welzijn ressorteert en het jeugdhulpadviesteam in de regio. NB: hier valt niet de handeling onder van uitkeren van gelden t.b.v. minderjarigen

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

224.

Handeling: Het verzoeken om een maatregel van voorlopige voogdij over een minderjarige bij de kinderrechter

Periode: 1997–

Grondslag: NBW (Stb. 38/1997): art. 241, art. 272

Product: Verzoek

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

227.

Handeling: Het verzoeken aan de kinderrechter om een maatregel van OTS voor minderjarige

Periode: 1945–

Grondslag: Burgerlijk Wetboek (Stb. 834/1921): art. 373, art. 436a; BW (Stb. H232/1947): art. 365, art. 418; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 49; NBW (Stb. 167/1969): art. 254, art. 326;

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

228.

Handeling: Het, op verzoek van de kinderrechter, instellen van een onderzoek i.v.m. een maatregel van OTS van een minderjarige

Periode: 1945–1995

Grondslag: Besluit van 19 juni 1922 (Stb. 402): art. 1, art. 11; Besluit van 3 maart 1948 (Stb. I 88): art. 1; Uitvoeringsbesluit ondertoezichtstelling (Stb. 527/1969): art. 1

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

233.

Handeling: Het in hoger beroep gaan tegen de afwijzing van een verzoek tot een maatregel van OTS van een minderjarige

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 373f.2, art. 436a; WBRv (Stb. H232/1947): art. 941

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

237.

Handeling: Het, op verzoek van de ouder, in beroep gaan tegen een beslissing van de kinderrechter in een geschil tussen de gezinsvoogd en de ouder

Periode: 1945–1947

Grondslag: BW (Stb. 834/1921): art. 373l.4, art. 436a; WS (Stb. 834/1921): art. 39decies.3

Waardering: V 10 jaar

238.

Handeling: Het verzoeken om verlenging van de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met een maatregel van OTS

Periode: 1995–

Grondslag: NBW1 (Stb. 255/1995): art. 262

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

248.

Handeling: Het verzoeken aan de rechtbank om een maatregel van ontheffing of ontzetting uit het gezag uit te spreken of in te trekken

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 374a, art. 374b, art. 374d, art. 374e, art. 438, art. 440a, art. 440b; BW (Stb. H232/1947): art. 374a, art. 374d, art. 374l, art. 420, art. 423, art. 425,art. 451; NBW (Stb. 167/1969): art. 267, art. 270, art. 278, art. 329, art. 330, art. 335, art. 367

Waardering: V 5 jaar wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft

252.

Handeling: Het in beroep gaan tegen een beslissing over een ontheffing van een ouder

Periode: 1945–

Grondslag: WBRv (Stb. 602/1954): art. 910, art. 429n; WBRv (Stb. ?/ 1995): art. 429a t/m 429t, art. 806

Waardering: V 5 jaar wanneer het gezin het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

264.

Handeling: Het adviseren aan de rechter over het opleggen van alternatieve sancties

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77n

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

265.

Handeling: Het voorbereiden en ondersteunen van de tenuitvoerlegging van een alternatieve sanctie opgelegd aan een jeugdige

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77o

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

273.

Handeling: Het inwinnen van inlichtingen over de persoonlijkheid en levensomstandigheden van een jeugdige verdachte

Periode: 1954–

Grondslag: WSv (Stb. 308/1925): art. 488b; WSv ( Stb. 602/1954): art. 488a; Besluit (Stb. 339/1956): art. 2; WSv (Stb. 402/1961): art. 494, 495

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

281.

Handeling: Het houden van toezicht op een voorwaardelijke veroordeelde jeugdige

Periode: 1965–1995

Grondslag: WS (Stb. 402/1961): art. 77aa; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 236/art. 238; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 25/art. 28

Opmerking: de rechter draagt de begeleiding op aan een particuliere reclasseringsinstelling. Sinds 1976 (Stb. 282) kunnen ook particulieren hiermee belast worden. In het kader van deze handeling ontvang de Raad van degene die met het verlenen van hulp en steun is belast, periodieke verslagen en voorts mededelingen over bijzondere voorvallen van de toezichthouder

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

297.

Handeling: Het opdragen van een onderzoek naar de persoonlijkheid van een jeugdige aan inrichting voor opvang

Periode: 1990–1994

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 32, art. 33

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

282.

Handeling: Het adviseren aan de Minister van Justitie omtrent de plaats van de ten uitvoerlegging van een opgelegde maatregel van jeugd- TBR, plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 99/1907): art. 82, art. 84; Kbb (Stb. 337/1956): art. 82, art. 84; Beginselenwet voor de kinderbescherming (Stb. 403/1961): art. 28,2; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 185, art. 187; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 2, art. 4 ; WS (Stb. 528/1994): art. 77s, art. 77v

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

308.

Handeling: Het, op verzoek, adviseren van de Minister van Justitie omtrent de plaats van tenuitvoerlegging van de straf van jeugddetentie

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77v

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

283.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie/ het Openbaar Ministerie over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een tot tuchtschool/arreststraf veroordeelde jongere

Periode: 1956–1995

Grondslag: Besluit (Stb. 338/1956): art. 12; KbW (Stb. 602/1954): art. 20.2

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 240; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 30

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

308.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de vervroegde beëindiging van een maatregel van jeugd-TBR, plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 170 Bkb (Stb. 403/1961): art. 29; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 205, art. 209;

Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 7, juncto art. 22

WS, art. 775

Opmerking: zelfde handeling bestaat voor het bestuur van particuliere instellingen; sinds 1956 moet hierbij de Raad geraadpleegd worden

Waardering: V wanneer de betreffende jeugdige de leeftijd van 21 jaar heeft bereikt.

392.

Handeling: Het houden van toezicht op een voorwaardelijk in vrijheidgestelde jongere

Periode: 1956–

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947), zoals gewijzigd bij besluit (Stb. 338/1956): art. 18; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 241/art. 244; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 29/art. 35; Bkb (Stb. 403/1961): art. 29;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 210/art. 212, art. 218, art. 220; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 12/art. 14, juncto art. 22 art. 20, juncto art. 22

Opmerking: In het kader van deze handeling ontvangt de Raad verslagen en mededelingen van o.a. de directeur van de inrichting, de voogdij-instelling, de toezichthouder en eventueel het Openbaar Ministerie. De raad stuurt afschriften van deze mededelingen door aan de Minister van Justitie

Waardering: V 10 jaar

319.

Handeling: Het, namens een particuliere instelling, verzoeken aan de Minister van Justitie om een verpleegde in een rijksinrichting op te nemen

Periode: 1956–1989

Grondslag: Besluit van 12 juni 1956 (Stb. 337/1956): art. 179 ; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 179

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

414.

Handeling: Het overleggen met een uitvoerder over het hulpverleningsplan voor een jeugdige

Periode: 1990–1995

Grondslag: Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening (Stb. 503/1990): art. 5

Opmerking: Zie ook Schappelijk welzijn op Maat

Waardering: V 5 jaar

422.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie i.v.m. de aanvaarding van een particuliere jeugdreclasseringsinstelling

Periode: 1956–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 4

Waardering: B 1

423.

Handeling: Het houden van toezicht op jeugdreclasseringsinstellingen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 5

Opmerking: de reclasseringsinstelling is verplicht te bevorderen dat aan deze ambtenaren toegang tot de verblijfplaats van de jeugdigen wordt verschaft

Waardering: B5

428.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de aanvaarding van particuliere patroons en gezinsvoogden, jeugdreclassering en nazorg

Periode: 1965–1995

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 43; Besluit aanvaarding voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 242/1989): art. 1, art. 4

Opmerking: handeling werd tot 1990 ook door de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of een groepsfederatie uitgevoerd.

Waardering: B5

429.

Handeling: Het houden van toezicht op particuliere gezinsvoogdij- of jeugdreclasseringsinstellingen

Periode: 1965–1995

Grondslag: Bkb (Stb. 403/1961): art. 4; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 22–art. 25; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 63

Waardering: B5

441.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de aanvaarding van voogdij- instellingen

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 27; Besluit aanvaarding voogdij- en gezinsvoogdij-instellingen (Stcrt. 242/1989): art. 1, art. 4

Opmerking: De handeling werd tot 1990 ook door de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of een groepsfederatie uitgevoerd.

Waardering: B 1

446.

Handeling: Het houden van toezicht op voogdij-instellingen

Periode: 1945–

Grondslag: BW (Stb. 62/1901): art. 421a; BW (Stb. H232/1947): art. 461d; BW (Stb. 602/1954): art. 399; NBW (Stb. 167/1969): art. 305; Bkb (Stb. 403/1961): art. 3; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 22; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 22–art. 25, art. 63

Waardering: V 10 jaar

460.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de goedkeuring van particuliere inrichtingen en tehuizen

Periode: 1965–1989

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 54, art. 57

Opmerking: handeling wordt ook door de Nationale Federatie voor Kinderbescherming of een groepsfederatie uitgevoerd

Waardering: B5

465.

Handeling: Het houden van toezicht op goedgekeurde inrichtingen

Periode: 1950–

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 9; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 74; Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening (Stb. 503/1990): art. 5

Opmerking: na 1990 heet dit het als plaatsende instantie beoordelen van de kwaliteit van de jeugdhulpverlening

Waardering: B5

473.

Handeling: Het verstrekken van het formulier waarmee een verzoek tot voortzetting of wijziging van de hulpverlening aan een uithuisgeplaatste jongere na het bereiken van de meerderjarige leeftijd gedaan wordt

Periode: 1988–1991

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143b

Opmerking: Het formulier wordt aan de jongere verstrekt door plaatsende instantie. Dit kan ook een voogdij-instelling zijn. De instantie moet de jongere zonodig behulpzaam zijn bij het invullen.

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

474.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over een verzoek tot voortzetting of wijziging van de hulpverlening aan een uithuisgeplaatste jongere na het bereiken van de meerderjarige leeftijd

Periode: 1988–1991

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 558/1987): art. 143b

Opmerking: Wanneer de minderjarige in een inrichting verbleef, dan brengt ook deze, middels tussenkomst van de plaatsende instantie advies uit over de voortzetting van de hulpverlening

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

479.

Handeling: Het houden van toezicht op gezinnen waaraan verpleegden van voogdij-instellingen zijn toevertrouwd.

Periode: 1950–

Grondslag: Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 9;

Besluit kwaliteitsregels jeugdhulpverlening (Stb. 503/1990): art. 19 lid 4

Opmerking: Sinds 1990 beslist de Raad op een verzoek tot afgifte van een verklaring van geen bezwaar voor een pleegouder

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden indien de Raad een dossier heeft aangelegd;

V 5 jaar wanneer de Raad geen dossier heeft aangelegd.

489.

Handeling: Het toezicht houden op de verzorging en opvoeding van pleegkinderen in inrichtingen of pleeggezinnen

Periode: 1953–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit Pleegkinderenwet (Stb. 19/1953): artt.2–10; Circulaire van de Minister van Justitie aan de Voogdijraden van 9 maart 1953, nr. 2073

Pleegkinderenwet (Stb. 595/1951): art. 6, art. 7, art. 9;

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

490.

Handeling: Het (voorwaardelijk) besluiten of intrekken van een besluit dat:

– een pleegkind niet mag worden opgevoed en verzorgd in een pleeggezin of inrichting

– in bepaald pleeggezin of inrichting geen pleegkinderen mogen worden opgevoed en verzorgd

Periode: 1953–

Grondslag: Pleegkinderenwet (Stb. 595/1951): art. 10–art. 14, art. 16

Waardering: V wanneer het jongste kind met wie de Raad bemoeienis had meerderjarig is geworden.

Actor Klachtencommissie van de raad voor de Kinderbescherming

53.

Handeling: Het afhandelen van klachten gericht tegen gedragingen van raadsmedewerkers jegens belanghebbenden en/of informanten m.b.t. een bij de raad in behandeling zijnde of geweest zijnde aangelegenheid

Periode: 1982–

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 35, art. 36, art. 37, art. 38; Besluit klachtbehandeling raad voor de kinderbescherming (Stb. 330/1996): art. 2, art. 3, art. 4, art. 5, art. 6

Waardering: V 5 jaar nadat een klacht is ingediend of zoveel eerder als van het gezin het jongste kind met wie de Raad bemoeienis heeft gehad meerderjarig is geworden.

55.

Handeling: Het aanwijzen van de (plaatsvervangende) voorzitter van de klachtencommissie

Periode: 1982–1997

Grondslag: Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 40

Waardering: V 5 jaar

Actor Centrale adoptieraad

205.

Handeling: Het adviseren van de Raad i.v.m. een adoptie of de herroeping daarvan

Periode: 1956–1973

Grondslag: WBRv (Stb. 42/1956): art. 969, art. 971

Waardering: V 20 jaar

Actor Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies

59.

Handeling: Het rapporteren aan de Minister van Justitie in het kader van het algemeen toezicht op de tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.3; Kbb (Stb. 209/1905): art. 189–190

Waardering: B 2

60.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie inzake de vaststelling van huishoudelijke reglementen voor tuchtscholen en rijksopvoedingsgestichten

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 22

Waardering: B 1

66.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie vaststellen van het reglement van orde

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 193

Waardering: V 5 jaar

68.

Handeling: Het verzoeken aan de Minister van Justitie om toestemming om door het college behandelde zaken openbaar te mogen maken

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 197

Waardering: V 10 jaar

70.

Handeling: Het rapporteren aan de Minister van Justitie over haar bevindingen en verrichtingen over het afgelopen jaar

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 198

Waardering: B3

89.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over benoeming en ontslag van ambtenaren van rijksinrichtingen en de leden van de Commissiën van Toezicht

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.4

Waardering: V 10 jaar

304.

Handeling: Het, eventueel gehoord de Commissiën van Toezicht en de Voogdijraden, adviseren van de Minister van Justitie over de opdracht tot verpleging van een ter beschikking gestelde jeugdige persoon aan particuliere vereniging

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 12; art. 20

Product: –

Opmerking: Van oorsprong was de Minister van Justitie verplicht het College in al deze gevallen te horen; sinds 1922 (Stb. 612) was hij daartoe slecht verplicht (behalve in spoedeisende gevallen) bij de zaken bedoeld in art. 12 en art. 18.

Waardering: V 10 jaar

311.

Handeling: Het, eventueel gehoord de Commissiën van Toezicht en de Voogdijraden, adviseren van de Minister van Justitie over de overbrenging van een verpleegde uit een tuchthuis of rijksinrichting naar een krankzinnigengesticht, ziekenhuis of andere instelling

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 17, art. 20

Waardering: V 10 jaar

285.

Handeling: Het, eventueel gehoord de Commissiën van Toezicht en de Voogdijraden, adviseren van de Minister van Justitie over het (voorwaardelijk) ontslag uit een tuchtschool, rijksinrichting of een particuliere instelling van een jongere met jeugd-TBR

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 18, art. 20

Waardering: V 10 jaar

318.

Handeling: Het, eventueel gehoord de Commissiën van Toezicht en de Voogdijraden, adviseren van de Minister van Justitie over opneming of ontslag van een minderjarige in een rijksopvoedingsgesticht

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 16, art. 20

Opmerking: Van oorsprong was de Minister van Justitie verplicht het College in al deze gevallen te horen; sinds 1922 (Stb. 612) was hij daartoe slecht verplicht (behalve in spoedeisende gevallen) bij de zaken bedoeld in art. 12 en art. 18.

Waardering: V 10 jaar

422.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie i.v.m. de aanvaarding van een particuliere jeugdreclasseringsinstelling

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 4

Waardering: B 1

423.

Handeling: Het houden van toezicht op jeugdreclasseringsinstellingen

Periode: 1948–1965

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 5

Product: –

Opmerking: de reclasseringsinstelling is verplicht te bevorderen dat aan deze ambtenaren toegang tot de verblijfplaats van de jeugdigen wordt verschaft

Waardering: B5

431.

Handeling: Het, eventueel gehoord de Commissiën van Toezicht en de Voogdijraden, adviseren van de Minister van Justitie over

1. de beschikking tot subsidie aan een particuliere instelling voor verpleging van een jeugdige persoon die terbeschikkinggesteld is (art. 12);

2. de beschikking tot subsidie aan een particuliere instelling voor verpleging van een minderjarige die onder voogdij van de instelling is geplaatst (art. 15);

3. de beschikking tot betaling der kosten van Rijkswege aan een particuliere instelling, voor bijzondere verpleging van een jeugdige persoon die terbeschikking is gesteld (art. 16bis);

4. de beschikking tot betaling der kosten van Rijkswege aan een particuliere instelling, voor de bijzondere verpleging van een minderjarige die onder voogdij van de instelling staat (art. 16bis);

5. de beschikking tot betaling der kosten van Rijkswege aan een particuliere instelling, voor bijzondere kosten voortvloeiend uit overlijden van een jeugdige persoon die terbeschikking van de regering is gesteld (art. 16bis);

6. de beschikking tot betaling der kosten van Rijkswege aan een particuliere instelling, voor bijzondere kosten voortvloeiend uit overlijden van een minderjarige die onder voogdij van de instelling staat (art. 16bis);

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 20

Waardering: V 10 jaar

463.

Handeling: Het houden van toezicht op particuliere jeugd-TBR instellingen

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 155 juncto art. 178, art. 189–190, art. 195–196; KbW (Stb. H 232/1947): art. 13; Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 9

Waardering: B 2

478.

Handeling: Het houden van toezicht op de particuliere verpleging van jongeren met jeugd-TBR buiten gestichten

Periode: 1945–1955

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 157 juncto art. 178; Besluit van 31 oktober 1950 (Stb. K 468): art. 9

Waardering: B 2

Actor College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

76.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over vraagstukken van algemeen beleid met betrekking tot de aan de minister opgedragen uitvoering van de wettelijke bepalingen over jeugdigen

Periode: 1956–

Grondslag: KbW (Stb. 602/1954): art. 22a.1.; Kbb (Stb. 337/1956): art. 192; Bkb (Stb. 403/1961): art. 2.1; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 10; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 81; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 9

Waardering: B 1

77.

Handeling: Het verzoeken om toestemming tot openbaar making van door het College behandelde zaken

Periode: 1956–1983

Grondslag: Kbb (Stb. 337/1956): art. 193; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 11

Waardering: V 10 jaar

79.

Handeling: Het behandelen van beroepschriften als bedoeld in art. 26j van de Bkb

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 11; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 10

Opmerking: het college kan de behandeling opdragen aan een uit haar midden benoemde commissie

Waardering: B5

80.

Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 12; Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 12

Waardering: V 5 jaar

211.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over een herziening van een beslissing in Beginseltoestemming tot opneming van een buitenlands pleegkind

Periode: 1988–

Grondslag: Wet opneming buitenlandse pleegkinderen (Stb. 566/1988): art. 7, art. 13;

Besluit College van Advies voor de justitiële kinderbescherming (Stb. 113/1990): art. 10

Opmerking: het college kan uit haar midden en commissie aanwijzen om dit soort zaken te behandelen

Waardering: B 1

309.

Handeling: Het beslissen in beroepsprocedures omtrent de plaats van tenuitvoerlegging van de straf van jeugddetentie of de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77w

Opmerking: de Minister van Justitie geeft zo spoedig mogelijk uitvoering aan de beslissing van het College

Waardering: B 2

369.

Handeling: Het beslissen in beroepszaken inzake jeugdigen in rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26j; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 79

Waardering: B 2

Actor Commissie van toezicht van een rijksinrichting

90.

Handeling: Het adviseren van het Algemeen College van Toezicht, Bijstand en Advies over benoeming en ontslag van ambtenaren van rijksinrichtingen en de leden van de Commissiën van Toezicht

Periode: 1945–1955

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.4

Waardering: V 5 jaar

91.

Handeling: Het informeren van de Minister van Justitie over periodieke aftreding van een lid van de commissie

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 151;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 37

Waardering: V 5 jaar

351.

Handeling: Het vaststellen van een reglement van orde

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 156; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157d;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 44

Waardering: V 5 jaar

353.

Handeling: Het jaarlijks uitbrengen van verslag over haar werkzaamheden aan de Minister van Justitie

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 157;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157b.1; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 42

Waardering: B3

356.

Handeling: Het bijstaan van de directeur bij het beheer van de inrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.2

Waardering: V 5 jaar

357.

Handeling: Het houden van toezicht op de gang van zaken over de jongeren in de inrichting

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 154, art. 157.2; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 153, art. 154, art. 156, art. 157b.2; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 38–art. 42

Opmerking: De handeling kan uitmonden in advies aan de Minister van Justitie, of aanbevelingen aan de directeur van een rijksinrichting.

De leden van de commissie hebben altijd toegang tot de inrichting en ontvangen alle gewenste inlichtingen; de commissie brengt zo vaak zij dat gewenst acht aangelegenheden betreffende de inrichting ter kennis van de Minister van Justitie. De commissie is niet bevoegd tot bindende advisering aan de directeur, zij mag wel haar mening geven en aanbevelingen doen. De directeur woont de vergaderingen van de commissie bij. Sinds 1983 moeten de leden zich middels regelmatig persoonlijk contact op de hoogte houden van de gevoelens en wensen van de jongeren die verblijven in de inrichting.

Waardering: V 5 jaar

B5: adviezen aan de Minister van Justitie

358.

Handeling: Het, op verzoek, adviseren van de Minister van Justitie over aangelegenheden betreffende de inrichting

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 154; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 153 ; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 38, art. 39

Opmerking: zie ook vorige Handeling: –

Waardering: B 2

Klachtenprocedure rijksinrichtingen/justitiële jeugdinrichtingen

360.

Handeling: Het beslissen over een klacht van een jeugdige persoon tegen beslissingen van de directeur

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26b–26d; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 70–art. 73;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 45

Opmerking: hangende de beslissing kan de commissie om schorsing van de door de directeur genomen beslissing verzoeken. Wanneer de directeur vindt dat schorsing niet mogelijk is, beslist de commissie (na overleg met de directeur) op zo kort mogelijke termijn over de gegrondheid van de klacht

Waardering: V 5 jaar

362.

Handeling: Het uit haar midden aanwijzen van de leden van de klachtencommissie

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157

Waardering: V 5 jaar

402.

Handeling: Het, in overleg met de directeur, samenstellen van de bibliotheek

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 61, juncto art. 105

Waardering: V 5 jaar

Actor Vertrouwenscommissie financiële pupillenadministratie

141.

Handeling: Het houden van toezicht op de centrale administratie van gegevens over pupillen

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 10, art. 11

Waardering: V 10 jaar

142.

Handeling: Het, op verzoek, adviseren van de Minister van Justitie over aangelegenheden betreffende de administratie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 10, art. 14

Waardering: B 1

143.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over verzoeken om inlichtingen, inzage of verbetering van gegevens over pupillen, in de administratie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 10, art. 14

Waardering: V 10 jaar

144.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, vaststellen van een reglement van orde

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 12

Waardering: V 5 jaar

146.

Handeling: Het jaarlijks verslag uitbrengen over haar werkzaamheden aan de Minister van Justitie

Periode: 1975–1990

Grondslag: Besluit automatisering financiële pupillenadministratie kinderbescherming (Stb. 79/1975): art. 13

Waardering: B4

Actor Directeur van een rijksinrichting/hoofd van een inrichting

85

Handeling: Het overleggen met de Arbeidsinspectie over de arbeidsomstandigheden in de justitiële rijksinrichtingen voor kinderbescherming

Periode: 1980 ?–

Bron: Nota van Toelichting bij het Arbeidsomstandighedenbesluit Justitiële rijksinrichtingen (Stb. 491/1990)

Waardering: V 5 jaar

96.

Handeling: Het vaststellen van een instructie voor de ambtenaren van de inrichting

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 5, juncto art. 90; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 146

Waardering: B5

99.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, treffen van voorzieningen bij afwezigheid van ambtenaren

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 8, juncto art. 90

Waardering: V 5 jaar

101.

Handeling: Het mededelen aan de Commissie van toezicht voornemens te zijn ’s nachts buiten het gesticht of de woning te verblijven

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 19, juncto art. 90

Waardering: V 5 jaar

306.

Handeling: Het adviseren over verlenging van een maatregel van plaatsing in een inrichting

Periode: 1995–

Grondslag: WS (Stb. 528/1994): art. 77t

Waardering: V 10 jaar

314.

Handeling: Het overbrengen van een jongere aan wie een maatregel van voogdij of jeugd-TBR is opgelegd naar plaats van bestemming

Periode: 1965–1995

Grondslag: Kbb (Stb. 99/1907): art. 83, art. 121; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 181

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 181, art. 186, art. 188, art. 189, art. 196, juncto art. 220; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 3, art. 5, juncto art. 22

Waardering: V 10 jaar

298.

Handeling: Het houden van aantekening over een jongere met een PIJ-maatregel

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994): art. 4

Waardering: V 10 jaar

300.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de vervroegde beëindiging van een PIJ-maatregel

Periode: 1999–

Grondslag: Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994): art. 5

Waardering: V 10 jaar

302.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie omtrent de verlenging van een PIJ-maatregel

Periode: 1994–

Grondslag: Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht 1994 (Stb. 866/1994): art. 14

Opmerking: De Minister van Justitie zendt het advies aan het Openbaar Ministerie bij de rechtbank die de veroordeling heeft uitgesproken.

Waardering: V 10 jaar

309.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie/het Openbaar Ministerie over de voorwaardelijke invrijheidstelling van een jongere

Periode: 1948

Grondslag: Besluit van 13 december 1947 (Stb. H 424/1947): art. 12; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 239; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 29; Besluit tenuitvoerlegging 1994 (Stb. 866/1994): art. 18–

Product: Advies, afschrift naar de Raad

Waardering: V 10 jaar

313.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de vervroegde beëindiging van een maatregel van jeugd-TBR, plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling of plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 170 Bkb (Stb. 403/1961): art. 29; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 205, art. 209;

Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 7, juncto art. 22 WS, art. 775

Product: Advies, voorstel tot voorwaardelijk ontslag, voorstel over de te verlenen hulp en steun

Opmerking: zelfde handeling bestaat voor het bestuur van particuliere instellingen; sinds 1956 moet hierbij de Raad geraadpleegd worden

Waardering: V 10 jaar na het bereiken van de leeftijd van 21 jaar

314.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over het opschorten van een gevangenisstraf na afloop van een maatregel van TBR voor een jeugdige veroordeelde

Periode: 1945–1965

Grondslag: Besluit van 15 juni 1905 (Stb. 208): art. 1–2

Product: Advies

Opmerking: Zie (Stb. .63/1901): art. 39quater; de handeling heeft een pendant voor particuliere instellingen

Waardering: V 10 jaar

322.

Handeling: Het houden van toezicht op de naleving der voorwaarden voor het voorwaardelijk ontslag van een maatregel van jeugd-TBR of plaatsing in een inrichting voor buitengewone behandeling

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit van 13 juni 1933 (Stb. 331): art. 173, art. 174 Bkb (Stb. 403/1961): art. 29;

Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 210/art. 212, juncto art. 220; Besluit tenuitvoerlegging jeugdstrafrecht (Stb. 165/1990): art. 12/art. 14, juncto art. 22

Product: Doorzending van verslagen/bijzondere mededelingen aan de Minister van Justitie, evt. vergezeld van advies over herroeping van het ontslag

Opmerking: in het kader van deze handeling ontvangt de directeur van de rijksinrichting verslagen en mededelingen van de toezichthouder die hij doorstuurt naar de Raad; doet de toezichthouder een voorstel tot schorsing van de beëindiging dan zend de directeur van een rijksinrichting deze direct aan de Minister van Justitie . de handeling bestaat ook voor directeuren van particuliere inrichtingen voor justitiële kinderbescherming en voor het bestuur van voogdij-verengingenhandeling bestaat ook voor bestuur particuliere instellingen

Waardering: V 10 jaar

320.

Handeling: Het, in overeenstemming met het bestuur van een particuliere instelling, ontslaan van een jongere die op verzoek van de particuliere instelling in de inrichting werd geplaatst

Periode: 1956–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit van 12 juni 1956 (Stb. 337): art. 182; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 182

Product: Besluit, correspondentie

Waardering: V 10 jaar

322.

Handeling: Het adviseren over de mogelijke (over)plaatsing van jongeren met jeugd-TBR in particuliere instellingen

Periode: 1945–1989

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 118; Kbb (Stb. 331/1933): art. 100ter; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 193

Product: Advies

Waardering: V 10 jaar

325.

Handeling: Het voeren van de dagelijkse leiding en het beheer over de inrichting

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 5.2; Bkb (Stb. 403/1961): art. 21; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 144, art. 145, art. 149; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 7

Product: o.a.: vergaderstukken, financiële stukken

Waardering: V 10 jaar

336.

Handeling: Het vaststellen van regels voor toelating van bezoek, telefoongesprekken en verlof

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 163; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/ 1983): art. 163, art. 163c ,art. 163f; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 18

Waardering: V 5 jaar

340.

Handeling: Het vaststellen van een huisreglement

Periode: 1983–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 177a; Reglement rechtspositie rijksinrichtingen (Stcrt. 114/1984): art. 2; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 14

Product: Huisreglement

Waardering: B4

344.

Handeling: Het jaarlijks uitbrengen van verslag over het gevoerde beheer en de toestand van de inrichting aan de Minister van Justitie

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 21, juncto art. 90; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 146

Product: Jaarverslag, jaarrekening

Waardering: B 3

345.

Handeling: Het melden van buitengewone voorvallen aan de Minister van Justitie

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 21, juncto art. 90; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 146; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 8

Product: Correspondentie

Waardering: B 3

346.

Handeling: Het, onder goedkeuring van de Minister van Justitie, vaststellen van een dagverdeling

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 22, juncto art. 90

Opmerking: Dagindeling

Waardering: V 5 jaar

349.

Handeling: Het bijhouden van een registratie van beslissingen tot plaatsingen buiten de groep en van afzondering

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 18

Waardering: V 5 jaar

354.

Handeling: Het opstellen van een werkplan

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 9

Product: Werkplan

Opmerking: Werkplan en wijzigingen worden toegezonden aan Minister van Justitie

Waardering: B 1

361.

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen aan de Commissie van toezicht in verband met de behandeling van een klacht van een jeugdige persoon

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26b–26d; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 70–art. 73

Waardering: V 10 jaar

364.

Handeling: Het in beroep gaan tegen beslissing van de Commissie van toezicht over een klacht van een jeugdige persoon bij de klachtencommissie van de rijksinrichting

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26e; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 74

Product: Correspondentie

Opmerking: ook de jeugdige persoon heeft het recht om in beroep te gaan bij de klachtencommissie

Waardering: V 10 jaar

367.

Handeling: Het verstrekken van inlichtingen aan de klachtencommissie

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26h; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157a; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 74–art. 78

Waardering: V 10 jaar

368.

Handeling: Het in beroep gaan tegen beslissing van de klachtencommissie over een klacht van een minderjarige bij het College van Advies voor de (Justitiële) Kinderbescherming

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26j; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 79

Product: Correspondentie

Opmerking: ook de minderjarige heeft het recht om in beroep te gaan bij de klachtencommissie

Waardering: V 10 jaar

370.

Handeling: Het zorgdragen voor opvoeding en verzorging van een jongere die is opgenomen in een rijksinrichting, met name het:

– bijhouden van regelmatige registratie van, in het bijzonder op pedagogisch en medisch gebied, van belang zijnde gegevens;

– houden van besprekingen over de ontwikkeling;

– berichten aan ouders/voogden;

– voorzien in toezicht en bewaking;

– meewerken aan maatregelen in het belang van het onderzoek van het Openbaar Ministerie;

– houden van controle op de briefwisseling;

– toestaan van bezoek;

– verstrekken van kleding;

– verstrekken van (speciale) voeding;

– zorgdragen voor geneeskundig onderzoek en toezicht;

– zorgdragen voor tandheelkundige controle;

– zorgdragen voor de verstrekking van geneesmiddelen;

– voorzien in/regelen van een beroepsopleiding of voortgezet onderwijs;

– regelen van deelname aan godsdienstoefeningen/godsdienstlessen of bijeenkomsten onder leiding van geestelijke verzorgers;

– verstrekken van reisgeld/reisgelegenheid bij ontslag;

– naar aanleiding van (lopende) klachtenprocedure al of niet herzien van zijn beslissing t.o.v. een jeugdige persoon.

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 7; art. 19; Kbb (Stb. 209/1905): art. 3 juncto art. 89, art. 25–art. 38 juncto art. 90–art. 95, art. 66 juncto art. 110, art. 69 juncto art. 110; art. 80; art. 125; Besluit (Stb. 456/1916): art. 113, art. 81, juncto 114; Kbb (Stb. 296/1954): art. 106, art. 107; Bwkb (Stb. 403/1961): art. 23.2; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 159/art. 176; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 159/art. 176; Bkb (Stb. 273/1982): art. 26b–26d; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 70–art. 73; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 8, art. 17–art. 28; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 8, art. 17–art. 31a, 32–art. 34; Reglement rechtspositie rijksinrichtingen (Stcrt. 114/1984): art. 3–art. 53

Opmerking: het bepaalde over de particuliere opvangtehuizen, observatiehuizen en Inrichtingen voor Buitengewone Behandeling is van overeenkomstige toepassing (Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): titel IV afdeling II, III en V)

Waardering: V 10 jaar

371.

Handeling: Het vaststellen van een hulpverleningsplan

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 35

Waardering: V 10 jaar

372.

Handeling: Het periodiek verslag uitbrengen van verslag in het kader van de uitvoering van het hulpverleningsplan aan de instantie die de jeugdige heeft geplaatst

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 35

Waardering: V 10 jaar

376.

Handeling: Het beslissen over toestaan van verlof

Periode: 1990–

Grondslag: Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 29–art. 31; Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 104/1995): art. 29–art. 31a

Waardering: V 10 jaar

387.

Handeling: Het toekennen van geldelijke beloning voor gedane arbeid door verpleegden

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 9; Kbb (Stb. 456/ 1916): art. 49quinquis, art. 53

Kbb (Stb. 296/1954): art. 63, juncto art. 109; Bkb (Stb. 403/1961): art. 24.1

Product: Storting in uitgaanskas?

Waardering: V 5 jaar

389.

Handeling: Het beheren van het geld (uitgaanskas) van een verpleegde

Periode: 1945–

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 9; Kbb (Stb. 209/1905): art. 78, juncto art. 112;

Kbb (Stb. 291/1910.): art. 92, art. 120, art. 125; Bkb (Stb. 403/1961): art. 24;

Wjhv (Stb. 360/1989): art. 69

Opmerking: een gedeelte van de geldelijke beloning kan worden uitgekeerd als zakgeld, schade aan derden kan worden verhaald op de uitgaanskas. Bij ontslag wordt de uitgaanskas uitgekeerd

Waardering: V 5 jaar

391.

Handeling: Het opleggen en intrekken van disciplinaire straffen aan verpleegden

1. onthouding van voorrechten,

2. water en brood,

3. opsluiting,

4. boeiing

Periode: 1945–1983

Grondslag: KbW (Stb. 64/1901): art. 10, Kbb (Stb. 209/1905): art. 111, juncto art. 72–77; KbW (Stb. H 232/ 1947): art. 10; Kbb (Stb. 296/1954): art. 111, juncto art. 71–76; Bkb (Stb. 403/1961): art. 25

Waardering: B5

399.

Handeling: Het opstellen en, na goedkeuring van de Minister van Justitie, doen uitvoeren van leerplannen voor het geven van lager onderwijs aan opgenomen jongeren

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 58, art. 102; Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 58/art. 61, juncto art. 102

Waardering : B1: het opstellen van leerplannen

V 10 jaar: het uitvoeren van de leerplannen

402.

Handeling: Het, in overleg met de Commissie van Toezicht, samenstellen van de bibliotheek

Periode: 1945–1965

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 61, juncto art. 105

Waardering: V 5 jaar

404.

Handeling: Het opstellen en, na goedkeuring van de Minister van Justitie, uitvoeren van leerplannen voor het geven van vakonderricht aan opgenomen jongeren

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905): art. 106

Waardering: B1: het opstellen van leerplannen

V 10 jaar: het uitvoeren van de leerplannen

Actor Directeur van een inrichting voor de tenuitvoerlegging van jeugddetentie

301.

Handeling: Het adviseren van de Minister van Justitie over de overplaatsing van een verpleegde van de ene naar de andere tuchtschool

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 25 september 1916 (Stb. 456): art. 45

Waardering: V 10 jaar

328.

Handeling: Het verzoeken aan de Minister van Justitie af te mogen wijken van de normale leeftijdsindeling

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 331/1933): art. 43

Opmerking: Het betreft hier de directeur van de tuchtschool in Nijmegen

Waardering: V 10 jaar

330.

Handeling: Het, onder machtiging van de Minister van Justitie, terugplaatsen van verpleegden naar de 1e klasse

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 17 juni 1933 (Stb. 331): art. 48.5, art. 53

Waardering: V 10 jaar

332.

Handeling: Het, onder machtiging van de Minister van Justitie, verlengen van de termijn van verblijf in de 1e klasse voor een verpleegde

Periode: 1945–1954

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij Besluit van 25 september 1916 (Stb. 456): art. 49bis, art. 53

Waardering: V 10 jaar

395.

Handeling: Het, onder machtiging van Minister van Justitie, afwijken van de normale termijnen van afzondering voor een verpleegde

Periode: 1954–?

Grondslag: Kbb (Stb. 96/1954): art. 43

Waardering: V 10 jaar

Actor Directeur van een rijksobservatiehuis

296.

Handeling: Het onderzoeken van de persoonlijkheid van de minderjarige en het milieu waaruit deze afkomstig is, ten behoeve van een beslissing over de plaatsing van een jongere

Periode: 1954–1989

Grondslag: Besluit van 7 juli 1954 (Stb. 296): art. 97; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 177 juncto art. 90

Product: Observatierapport (ten behoeve van de kinderrechter, de Raad, of voogdij-instelling), opvoedingsplan, behandelplan, advies over verdere beHandeling: –

Waardering: V 10 jaar

334.

Handeling: Het, onder machtiging van de Minister van Justitie, verlengen van de termijn van verblijf in de 1e afdeling voor een verpleegde

Periode: 1945–

Grondslag: Kbb (Stb. 209/1905), zoals gewijzigd bij besluit van 23 september 1910 (Stb. 291): art. 97

Product: –

Opmerking: Het betreft hier de directeur van het rijksopvoedingsgesticht Doetichem

Waardering: V 10 jaar

350.

Handeling: Het halfjaarlijks doen van een opgave aan de Minister van Justitie over het aantal vertrokken jongeren

Periode: 1965–

Grondslag: Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 327/1964): art. 177 juncto art. 89

Waardering: V 10 jaar

Actor Klachtencommissie van een rijksinrichting

366.

Handeling: Het beslissen in klacht- of beroepszaken

Periode: 1983–

Grondslag: Bkb (Stb. 273/1982): art. 26h; Uitvoeringsbesluit kinderbescherming (Stb. 729/1983): art. 157, 157a, art. 157e; Wjhv (Stb. 360/1989): art. 74–art. 79;

Besluit regels inrichtingen voor justitiële kinderbescherming (Stb. 112/1990): art. 45

Waardering: V 10 jaar

1

Zie hiervoor het RIO Schappelijk welzijn op Maat: Een institutioneel onderzoek naar beleidsterreinen binnen het taakgebied welzijn, 1945–1996..

2

Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982: art. 35/43.

3

In dit rapport kortweg jeugd-TBR genoemd. De maatregel werd in de jaren zestig aangevuld met de mogelijkheid tot opname in een inrichting voor buitengewone behandeling (de IBB-maatregel), In 1995 werden jeugd-TBR en IBB vervangen door de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen (PIJ-maatregel).

4

Voor een uitgebreide beschrijving van het beleidsterrein zij verwezen naar de hoofdstukken 2–9 van het rapport institutioneel onderzoek Kinderbescherming.

5

Burgerlijk Wetboek (1901): art. 385b, Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij wet (Stb. H232/1947): art. 461e.v. Het besluit Stb.207/1905 regelde dat in het arrondissement ‘s-Gravenhage en Groningen twee Voogdijraden is gevestigd.

6

Organisatiebesluit 1905.

7

Wet van 24 december 1954, Stb.602. Bij KB (Stb.111/1955) trad art. VI van deze wet, m.u.v. de 2e bepaling onder 2 en de bepaling onder 3B in werking per 15 april 1955 in werking. De overige bepalingen van de wet traden per 1 juli 1956 in werking bij KB (Stb.308/1956).

8

Dit werd neergelegd in het Organisatiebesluit Raden voor de kinderbescherming 1982 (Stb. 16/1982). Nota van toelichting.

9

In 1992 werd de wet overigens zodanig gewijzigd dat een aantal grote steden ook in aanmerking kon komen voor het predikaat regio. Wet op de jeugdhulpverlening (Stb. 115/1992).

10

Ook hierbij bestaat de mogelijkheid voor een interne fase, nu uitgevoerd door de ressortdirecteur of een door hem aangewezen plaatsvervanger.

11

gewijzigd bij de Wet van 6 april 1995 (Stb. 240/1995) tot nadere regeling van het gezag over en van de omgang met minderjarige kinderen.

12

Wet van 5 juli 1997 Stb. 324.

13

Bij de wet van 24 december 1997 (Stb. 772) vervielen de termen: ‘wettig, onwettig en natuurlijk kind’.

14

De voorlopige toevertrouwing werd geregeld in het Burgerlijk Wetboek (1901): art. 374f, art. 439a; Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij wet (Stb.H 232/1947): art. 461c e.v.; Nieuw Burgerlijk Wetboek (Stb.167/1969): art. 241.3).

15

M.v.T. op de wet van 10 juli 1947 Stb.H 232, Handelingen van de Staten Generaal. Bijlagen 387.3 p. 48.

16

Burgerlijk Wetboek (Stb. 255/1995): art. 254.

17

Besluit van 19 juni 1922 (Stb.402): art. 3/4. Dit besluit verviel bij inwerkingtreding van de wet (Stb. H232) en werd vervangen door Besluit (Stb.I 88/1948).

18

Stb. 527/1969.

19

Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij wet (Stb.834/1921): art. 373, art. 436a; Burgerlijk Wetboek, zoals gewijzigd bij wet (Stb. H232/1947): art. 365, art. 418. Nieuw Burgerlijk Wetboek (Stb.167/1969): art. 254–265, art. 326.

20

Hiermee worden personen bedoeld die een gezin begeleiden, zonder dat er sprake is van een maatregel van kinderbescherming. De hulpverlening vindt dus plaats op basis van vrijwilligheid. Men noemt dit ook wel vrij patronaat.

Naar boven