Openstellingsbesluit RIGO 2006

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 23 februari 2006, nr. TRCJZ/2006/361, houdende openstelling van de Regeling innovatie groen onderwijs 2006

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 2 en 4 van de Kaderwet LNV-subsidies en op de artikelen 3, 4, eerste en tweede lid, 6, eerste lid, 7a, derde lid, 9, derde lid en 12, tweede lid van de Regeling innovatie groen onderwijs;

Besluit:

Artikel 1

In dit besluit wordt verstaan onder regeling: Regeling innovatie groen onderwijs.

Artikel 2

1. De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van de datum van inwerkingtreding van dit besluit tot en met 31 maart 2006 projectvoorstellen indienen, als bedoeld in artikel 7 van de regeling.

2. De instellingen, genoemd in artikel 1, onderdeel b, van de regeling, kunnen met ingang van de datum waarop hun projectvoorstel positief is beoordeeld, op grond van artikel 7a van de regeling, tot en met 15 juli 2006 aanvragen tot subsidieverlening indienen, als bedoeld in artikel 7b van de regeling.

Artikel 3

Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, kunnen worden ingediend voor projecten die passen binnen één van de volgende categorieën:

a. kenniscirculatie met een aantoonbare bijdrage aan de ontwikkeling van sectoren, waarvoor het beleid van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit relevant is, en aan de innovatie van het initiële onderwijs;

b. vernieuwing van groene opleidingen naar vorm en inhoud.

Artikel 4

Aanvragen tot subsidieverlening als bedoeld in artikel 3, tweede lid, van de regeling, ten aanzien van de categorieën, genoemd in artikel 3, kunnen worden ingediend voor projecten die aansluiten bij één of meer van de volgende beleidsthema’s:

a. vitale, duurzame land- en tuinbouw;

b. natuur en landschap;

c. de V van voedselkwaliteit;

d. ruimte op het platteland;

e. maatschappelijk groen onderwijs.

Artikel 5

1. Met betrekking tot de aanvraagperiode, genoemd in artikel 2, tweede lid, bedraagt het subsidieplafond, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van de regeling € 4.000.000,00 per categorie, als bedoeld in artikel 3.

2. In geval van onderuitputting in een categorie komt het restant beschikbaar voor de andere categorie.

3. De hoogte van het subsidiebedrag per project bedraagt maximaal:

a. € 100.000,00 voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a;

b. € 300.000,00 voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b.

4. Het maximum uurtarief, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de regeling bedraagt € 41,15.

Artikel 6

De duur van de subsidieverlening is maximaal:

a. anderhalf jaar voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a;

b. tweeënhalf jaar voor projecten vallend binnen de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b.

Artikel 7

De hoogte van het subsidiepercentage met betrekking tot de vergoeding van de subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 6 van de regeling, is:

a. maximaal 50% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdeel a, van de regeling;

b. maximaal 75% voor kosten genoemd in artikel 5, onderdelen b tot en met d, van de regeling.

Artikel 8

De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beoordeelt de projectvoorstellen en de aanvragen tot subsidieverlening naast de criteria omschreven in artikel 7a, eerste lid, van de regeling onderscheidenlijk artikel 9, eerste lid, van de regeling, tevens aan de hand van de volgende criteria:

a. voor wat betreft de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel a: de meerwaarde voor het kennissysteem van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit als geheel, in het bijzonder blijkend uit:

1°. de mate waarin het project bijdraagt aan kenniscirculatie;

2°. de mate waarin de doelgroepen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het project;

3°. de betrokkenheid van relevante expertise.

b. voor wat betreft de categorie, genoemd in artikel 3, onderdeel b: de meerwaarde voor het groene onderwijs als geheel, in het bijzonder blijkend uit:

1°. de mate waarin het project bijdraagt aan de ontwikkeling of implementatie van competentiegericht leren, waar mogelijk ondersteund door informatie- en communicatietechnologie;

2°. de mate waarin het project bijdraagt aan doorlopende leerlijnen of leerarrangementen;

3°. de mate waarin de doelgroepen een bijdrage leveren aan de uitvoering van het project.

Artikel 9

Indien een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen kunnen gemaakte voorbereidingskosten ten bedrage van 5% van de projectbegroting worden verhaald tot een maximum van € 10.000,00.

Artikel 10

De maximale hoogte van de voorschotten, bedoeld in artikel 12 van de regeling, bedraagt:

a. bij projecten waarbij de duur van de subsidieverlening niet langer dan anderhalf jaar is:

b. 80% van het totale subsidiebedrag;

c. bij projecten waarbij de duur van de subsidieverlening langer dan anderhalf jaar is: 40% van het totale subsidiebedrag in 2006, 40% in 2007.

Artikel 11

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Artikel 12

Dit besluit wordt aangehaald als: Openstellingsbesluit RIGO 2006.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Algemeen

A. Inleiding

Het Openstellingsbesluit RIGO 2006 (hierna: het besluit) strekt tot openstelling van de aanvraagperiode voor subsidieaanvragen op grond van de Regeling innovatie groen onderwijs (hierna: de regeling).

Deze subsidies hebben tot doel projecten te stimuleren, die bijdragen aan de innovatie van het onderwijs op het gebied van landbouw en de natuurlijke omgeving.

De regeling vormt de basis voor het onderhavige besluit. Dat betekent dat de in de regeling gehanteerde begripsbepalingen en geformuleerde eisen onverkort doorwerken in het onderhavige besluit.

De wijzigingen in de regeling en de openstelling voor 2006 maken integraal onderdeel uit van het Meerjarenprogramma Groene Kennisverspreiding 2006-2010. Over dat programma zullen meerjarenafspraken worden gemaakt met de groene kennisinstellingen (agrarische opleidingscentra, hoger agrarisch onderwijs en Wageningen Universiteit en Researchcentrum) in het kader van de Groene Kenniscoöperatie (GKC). Leidende principes die ook ten grondslag liggen aan de regeling en dit besluit, zijn daarbij: ‘LNV-sectoren, met name het bedrijfsleven, beter bedienen’ en ‘De kleinschaligheid grootschalig organiseren’. Ook ten aanzien van categorieën en (sub)thema’s sluit de RIGO2006 nauw aan bij de GKC.

Met de GKC is overleg gepleegd over de openstelling (thema’s, voorwaarden, criteria). Voorts zal de GKC na de toekenning van de subsidies mede de samenhang, de doorwerking en de kwaliteit van de projecten ondersteunen en bevorderen.

Instellingen worden nadrukkelijk uitgenodigd in hun strategische instellingsplannen en hun beleidsverantwoording aandacht te besteden aan een samenhangende implementatie van onderwijsvernieuwing en kenniscirculatie en daarin de (beoogde) benutting van de RIGO en andere overheidssubsidies tot uitdrukking te laten komen.

B. Wijzigingen in de regeling en het besluit

De regeling en het besluit zijn, mede op basis van overleg met de instellingen, op diverse punten aangepast ten opzichte van de regeling en het besluit in 2005.

In de regeling is onder meer een wijziging van de aanvraagprocedure doorgevoerd. In 2005 werden subsidieaanvragen beoordeeld zonder voorselectie. Voor 2006 is er in de regeling voorzien in een beoordeling van de subsidieaanvragen in twee fasen. In de eerste fase vindt de beoordeling van de projectvoorstellen plaats. In deze fase worden de meest kansrijke projectvoorstellen geselecteerd, waarbij gekeken wordt naar relevantie voor het beleid en meerwaarde voor het kennissysteem. In de tweede fase vindt de formele beoordeling van de projectplannen plaats. In deze fase wordt besloten aan welke projecten subsidie zal worden toegekend. Subsidie kan alleen worden toegekend wanneer een projectvoorstel in de eerste fase als kansrijk is beoordeeld.

Daarnaast zijn de regeling en dit besluit voor 2006 meer nadrukkelijk toegespitst op samenwerking. Dit komt met name tot uitdrukking in de beoordelingscriteria. Bij de beoordeling van de projectvoorstellen en projectplannen wordt bijzonder acht geslagen op de samenwerking met de doelgroepen en tussen de instellingen mede aan de hand van de bijdrage die het project levert aan ontwikkeling en gebruik van de landelijke infrastructuur. Voorts is een belangrijk beoordelingscriterium: de mate (omvang) waarin wordt bijgedragen aan categorieën en (sub)thema’s. Bij de regeling gaat het overigens niet zozeer om baanbrekende innovaties, maar om (brede) doorwerking van vernieuwingen (vorm en inhoud) waar samenwerking en gezamenlijke voorzieningen dienstig zijn. Daarom wordt ook de spreiding naar instellingen, thema’s en opleidingsniveaus bij de beoordeling betrokken.

In het besluit zijn de thema’s waarbinnen het projectvoorstel en projectplan dienen te passen uitgebreid met het thema maatschappelijk groen onderwijs. Dit nieuwe thema kan met name een rol van belang spelen bij de invulling van de categorie onderwijsvernieuwing.

Verder is het subsidiepercentage voor zowel de inzet van personeel van onderwijsinstellingen (50%) als voor externe kosten (75%) onder beide categorieën (kenniscirculatie en onderwijsvernieuwing) gelijk gesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 3

Naast het aanwijzen van een aanvraagperiode stelt het besluit ook de categorieën en thema’s vast, waarbinnen de projectplannen moeten vallen om in aanmerking te komen voor subsidie (artikel 3 en 4 van het besluit).

Met betrekking tot de categorie kenniscirculatie, genoemd in onderdeel a, gaat het om het bevorderen van kennisdoorstroming en -benutting door publiek-private samenwerking. Met enerzijds concrete resultaten en effecten voor gebruikers/doelgroepen in de betrokken sectoren (ondernemers, maatschappelijke organisaties, consumenten/burgers, intermediairen, overheden) in de vorm van netwerkvorming, (bij)scholing en (bijdrage aan) innovatie van producten, processen, nieuwe markten, en dergelijke. En anderzijds met doorwerking in het initiële onderwijs door actieve betrokkenheid van docenten en leerlingen. Daartoe is samenwerking vereist tussen onderwijsinstellingen, onderzoek en genoemde sectoren/doelgroepen. De projecten zijn veelal regionaal van aard, maar ook nationale en internationale projecten zijn mogelijk. Waar relevant is het ook de bedoeling dat ook de onderwijsinstellingen die onder het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OC&W) ressorteren als afnemer actief worden betrokken bij kenniscirculatie gericht op de thema’s genoemd in artikel 4 van het besluit.

De categorie vernieuwing van groene opleidingen, genoemd in onderdeel b, betreft ontwerp en implementatie van competentiegericht leren; waar mogelijk met de lerende centraal, met leren in de praktijk en ondersteund met informatie- en communicatietechnologie. Doorslaggevend voor subsidiëring van deze categorie is of het gaat om een door het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit bekostigde opleiding.

Beide categorieën zijn in Bijlage I A gevoegd bij deze toelichting, nader gespecificeerd met de bedoeling dat de aanvragers op basis hiervan het project qua doel, activiteiten en resultaten nader kunnen typeren.

Artikel 4

In Bijlage I B gevoegd bij deze toelichting is een onderverdeling in subthema’s gemaakt van de thema’s, genoemd in artikel 4. Deze lijst van subthema’s is wel richtinggevend maar niet limitatief. De aanvragers wordt hiermee een extra leidraad gegeven om het project aan de hand van deze lijst nader inhoudelijk te typeren.

Artikelen 5, 6 en 10

Op grond van artikel 5 van dit besluit bedraagt het subsidieplafond acht miljoen euro.

Dit bedrag wordt gelijkelijk verdeeld over de twee categorieën wat betekent dat er per categorie vier miljoen euro beschikbaar is aan subsidiegelden.

Ook worden in het besluit de maximale duur van de subsidieverlening en de maximale hoogte van het subsidiepercentage geregeld. De termijnen voor de duur van de subsidieverlening zijn berekend op basis van één of twee schooljaren plus de voorbereiding en afwikkeling van het project. Hierdoor komt de termijn voor één schooljaar op maximaal anderhalf jaar en de termijn voor twee schooljaren op maximaal tweeëneenhalf jaar.

Voorts wordt geregeld welk percentage van het gehele subsidiebedrag maximaal als voorschot kan worden uitgekeerd.

Artikel 8

De criteria genoemd in artikel 8 zijn ter aanvulling op de beoordelingscriteria genoemd in de artikelen 7a en 9 van de regeling.

Onderdeel a

Onderdeel a van dit artikel geeft beoordelingscriteria voor projecten die passen binnen de categorie kenniscirculatie.

Onder 3°, wordt met de betrokkenheid van relevante expertise gedoeld op de betrokkenheid van onder meer onderzoeksinstellingen en intermediairen.

Onderdeel b

Onderdeel b van dit artikel geeft beoordelingscriteria voor projecten die passen binnen de categorie onderwijsvernieuwing. Bij projectaanvragen voor het vernieuwen van groene opleidingen zal bij de beoordeling specifiek worden gelet op landelijke samenwerking. Gezamenlijk ontwerp of herontwerp van opleidingen ligt voor de hand, met variatie qua implementatie waarbij rekening gehouden wordt met verschillen tussen regio’s en instellingen. Bij opleidingen met een (landelijk) gering aantal deelnemers zal ook bij de uitvoering landelijk moeten worden samengewerkt.

Onderdeel b, onder 2°, betreft de inhoudelijke vernieuwing van groene opleidingen. Bepalend voor de beoordeling van de relevantie voor het beleid is de mate waarin ingespeeld wordt op de (sub)thema’s. Dit betreft het thema maatschappelijk groen onderwijs. Deze toets geldt voorts voor de thema’s van Vitaal & Samen in afnemende mate voor achtereenvolgens universiteit, hoger beroepsonderwijs, middelbaar beroepsonderwijs en voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs.

Onderdeel a, onder 2°,en onderdeel b, onder 3°, doelen beide op de bijdrage die de doelgroepen leveren aan de uitvoering van het project. Die bijdrage kan zowel van feitelijke aard als van financiële aard zijn.

Artikel 9

Op grond van artikel 9 kunnen voor projecten, waarvan de aanvraag tot subsidieverlening is afgewezen, gemaakte projectkosten ten bedrage van 5% van de projectbegroting worden verhaald tot een maximum van € 10.000,00.

Aanvragen tot subsidieverlening van instellingen, waarvan het projectvoorstel negatief is beoordeeld, worden op grond van artikel 7b, vijfde lid, van de regeling niet in behandeling genomen. Instellingen waarvan het projectvoorstel negatief is beoordeeld, komen derhalve niet in aanmerking voor het verhalen van de gemaakte projectkosten.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

Bijlage I A

Categorieën

Vormthema’s

Kenniscirculatie t.b.v. LNV-beleid

– Post initiële scholing

 

– Kenniskringen

 

– Lerende ondernemersnetwerken

 

– Gebiedsgerichte kenniscirculatie

 

– LNV-Kennis voor jongeren (via OCW-onderwijs)

 

– Benutting van onderzoekskennis

Competentiegerichte groene

– Competentiegericht toetsen en examineren

opleidingen

– Leren en begeleiden op maat (o.a. doorlopende leerlijnen, zorg, coaching, portfolio)

 

– Leren in/uit de praktijk (o.a. praktijkleren en BPV)

 

– Nieuwe onderwijsgevende

Bijlage I B

Thema’s LNV-beleid (Vitaal & Samen) en (vakdepartementaal) onderwijs

Hoofdthema’s

Thema’s (doelstellend, richtinggevend)

Vitale, duurzame land- en tuinbouw

– Concurrentiekracht (internationale) ketens

 

– Vermindering van administratieve lasten

 

– Toekomst intensieve veehouderij

 

– Duurzame Glastuinbouw (incl. energie)

 

– Herstructurering Melkveehouderij

 

– Duurzame open teelten

 

– Biologische Landbouw

 

– Herziening mestbeleid

 

– Gewasbescherming

 

– Duurzame visserij en aquacultuur

 

– Vermarkting duurzame producten

 

– Agrologistiek

Natuur en landschap

– Realisatie en beheer Ecologische HoofdStructuur

 

– Biodiversiteit

 

– Landschapsbeleid

 

– Natuur en jongeren

De V van Voedselkwaliteit

– Voedselveiligheid

– Diergezondheid

– Dierenwelzijn

– Voedselkwaliteit (smaaklessen)

Ruimte op het Platteland

– Groen/recreatie in en om de stad

 

– Omgeving (klimaat, bodem, water)

 

– Gebiedsgericht beleid

 

– Verbrede landbouw

Maatschappelijk groen onderwijs

– Continuïteit van productieopleidingen

 

– Innovatie en Ondernemerschap

 

– Levenlang Leren (employablity, doorlopende leerlijnen)

 

– Culturele diversiteit

 

– Duurzaamheid (Burgerschap)

 

– Internationalisering

Naar boven