Wijziging Regeling innovatie groen onderwijs

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 22 februari 2006, nr. TRCJZ/2006/360, houdende wijziging van de Regeling innovatie groen onderwijs

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op artikel 2 van de Kaderwet LNV-subsidies;

Besluit:

Artikel I

De Regeling innovatie groen onderwijs1 wordt als volgt gewijzigd:

A

Artikel 1 wordt als volgt gewijzigd:

1. De onderdelen c en d worden geletterd d en e.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

c. onderwijsinstelling: instelling, bedoeld in onderdeel b, alsmede iedere andere aanbieder van één of meerdere opleidingen, die op basis van de Wet op het voortgezet onderwijs, de Wet educatie en beroepsonderwijs of de Wet op het Hoger Onderwijs en Wetenschappelijk Onderzoek wordt bekostigd voor het verzorgen van onderwijs;.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel e (nieuw) door een puntkomma, worden twee onderdelen toegevoegd, luidende:

f. landelijke infrastructuur: geheel van ondersteunende activiteiten gericht op ontwikkeling, beheer en exploitatie van gemeenschappelijke producten en diensten voor het groene kennissysteem;

g. ondersteuningsinstelling: organisatie, niet zijnde een onderwijsinstelling, die een bijdrage levert aan de landelijke infrastructuur.

B

Artikel 5 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdeel a komt te luiden:

a. de loonkosten van het in te zetten personeel van onderwijsinstellingen plus een opslag van 40% voor de algemene kosten. De minister stelt in het openstellingsbesluit het maximum uurtarief vast voor het in te zetten personeel van onderwijsinstellingen;.

2. Onderdeel b komt te luiden:

b. de kosten van het inhuren van ondersteuningsinstellingen, bedrijven, maatschappelijke organisaties en onderzoeksinstellingen vanwege hun expertise of specifieke voorzieningen die een aantoonbare relatie hebben tot het project;.

3. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door ‘, en’ wordt een onderdeel toegevoegd, luidende:

d. materiële kosten die aantoonbaar noodzakelijk zijn en daadwerkelijk worden gemaakt voor de uitvoering van het project door studenten tot een maximum van 5% van de projectkosten.

C

Artikel 7 komt te luiden:

Artikel 7

1. Alvorens een aanvraag tot subsidieverlening op grond van artikel 7b kan worden ingediend, wordt een projectvoorstel voor een project als bedoeld in artikel 2 ingediend.

2. Een projectvoorstel wordt ingediend bij Dienst Regelingen, op een formulier waarvan het model daartoe door die Dienst is vastgesteld.

3. Een projectvoorstel wordt ingediend door één of meer instellingen.

4. Een projectvoorstel omvat in ieder geval:

a. een beschrijving van het doel van het project;

b. een beschrijving van de beoogde resultaten van het project;

c. een beschrijving van de aard van het project en de positionering van het project ten opzichte van andere relevante projecten;

d. de motivatie van het project, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problemen die het project beoogt op te lossen, de bijdrage die het project levert aan de thema’s als genoemd in het openstellingsbesluit en de verhouding tussen de kosten en de baten van het project;

e. een raming van de kosten van het project;

f. de looptijd van het project, en

g. een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de penvoerende instelling van het project en de contactpersoon voor het project, alsmede, voor zover van toepassing, de instellingen die het projectvoorstel gezamenlijk indienen, worden vermeld.

5. Een projectvoorstel is ondertekend door het bevoegd gezag van de penvoerende instelling.

D

Na artikel 7 worden twee nieuwe artikelen ingevoegd, luidende:

Artikel 7a

1. De minister hanteert bij de beoordeling van de projectvoorstellen, als bedoeld in artikel7, in ieder geval de volgende criteria:

a. de mate waarin het doel van het project past binnen één van de categorieën genoemd in het openstellingsbesluit;

b. de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s genoemd in het openstellingsbesluit;

c. de spreiding van de projecten naar instellingen, opleidingsniveau en thema’s;

d. de meerwaarde van het project, gemeten naar de toegevoegde waarde van het project ten opzichte van andere relevante projecten, de mate van samenwerking met andere instellingen en de bijdrage aan ontwikkeling en gebruik van de landelijke infrastructuur, en

e. de uitvoerbaarheid van het project.

2. De minister beslist op basis van welke projectvoorstellen een aanvraag tot subsidieverlening, als bedoeld in 7b, kan worden ingediend. Voor een positief besluit komen het eerst projectvoorstellen in aanmerking die het meest bijdragen aan het doel van de regeling.

3. De som van de gevraagde subsidie in de positief beoordeelde projectvoorstellen bedraagt maximaal 125% van het totale beschikbare subsidiebedrag, als genoemd in het openstellingsbesluit.

Artikel 7b

1. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend bij Dienst Regelingen in de vorm van een projectplan voor een project als bedoeld in artikel 2,op een formulier waarvan het model daartoe door die Dienst is vastgesteld.

2. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend door één of meer instellingen.

3. De aanvraag omvat in ieder geval:

a. een beschrijving van het doel van het project;

b. een beschrijving van de beoogde resultaten van het project;

c. een beschrijving van de aard van het project en de positionering van het project ten aanzien van andere relevante projecten;

d. een beschrijving van de motivatie voor het project, waarbij in ieder geval aandacht wordt besteed aan de problemen die het project beoogt op te lossen, de bijdrage die het project levert aan de thema’s als genoemd in het openstellingsbesluit en de verhouding tussen de kosten en de baten van het project;

e. een beschrijving van de begrenzing van en randvoorwaarden voor het project;

f. een uitgewerkt activiteitenplan;

g. de looptijd van het project, inclusief de start- en einddatum;

h. een beschrijving van de projectorganisatie, waarbij in ieder geval de instellingen die deel uitmaken van het samenwerkingsverband, de projectleider, de penvoerende instelling voor het project en de contactpersoon voor het project worden vermeld;

i. een beschrijving van de samenwerking met de partnerinstellingen, die aantoonbaar tot uitdrukking komt in de activiteiten en financiering van het project, alsmede een door de partners getekende samenwerkingsovereenkomst, voor zover de aanvraag door meer dan één instelling wordt ingediend;

j. een sluitende begroting van het project, gespecificeerd naar de verschillende subsidiabele kosten, bedoeld in artikel 5, alsmede naar de eigen kosten en de kosten van derden en een opgave van een sluitende financiering van het project, en

k. een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de eindresultaten.

4. Een aanvraag tot subsidieverlening is ondertekend door het bevoegd gezag van de instelling of, voor zover de aanvraag door meer dan één instelling wordt ingediend, door het bevoegd van elk der samenwerkende instellingen.

5. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt niet in behandeling genomen, wanneer het projectvoorstel, op grond van artikel 7a, negatief is beoordeeld of het projectplan, voor wat betreft de beschrijving van het doel en de beoogde resultaten van het project, wezenlijk afwijkt van het projectvoorstel.

E

Artikel 9 wordt als volgt gewijzigd:

1. Het eerste lid komt te luiden:

1. De minister hanteert bij de beoordeling van de aanvragen tot subsidieverlening, voor een project als bedoeld in artikel 2, in ieder geval de volgende criteria:

a. de mate waarin de doelstellingen van het project passen binnen één van de categorieën genoemd in het openstellingsbesluit;

b. de mate waarin het project bijdraagt aan de thema’s genoemd in het openstellingsbesluit;

c. de spreiding van de projecten naar instellingen, opleidingsniveau en thema’s;

d. de meerwaarde van het project, gemeten naar de toegevoegde waarde van het project ten opzichte van eerdere projecten, de mate van samenwerking met andere instellingen en de bijdrage aan ontwikkeling en gebruik van de landelijke infrastructuur;

e. de uitvoerbaarheid van het project, en

f. de kwaliteit van het projectplan.

2. Onder vernummering van het tweede lid tot het derde lid wordt een lid ingevoegd, luidende:

2. Voor zover een aanvraag tot subsidieverlening onderdelen bevat die zijn beoordeeld op grond van artikel 7a, vindt geen afwijkende beoordeling op grond van dit artikel plaats.

F

Na artikel 13a wordt een nieuw artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 13b

De aanvrager kan na een ontvangstbevestiging van Dienst Regelingen op eigen risico beginnen met de uitvoering van het project.

G

Artikel 17 vervalt.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Algemeen

Met deze regeling wordt de aanvraagprocedure van de Regeling innovatie groen onderwijs (RIGO) gewijzigd. Daarnaast worden gespecificeerde eisen gesteld aan de informatie die bij de subsidieaanvraag verstrekt dient te worden en worden de subsidiabele kosten uitgebreid met kosten voor het inhuren van onderzoeksinstellingen en materiële kosten.

Aanleiding voor de wijzigingen is een evaluatie die is uitgevoerd naar de werking van de RIGO in 2005. Uit deze evaluatie kwam naar voren dat de RIGO gezien het grote aantal aanvragen goed lijkt aan te sluiten bij de eigen ambities en de mogelijkheden van de aanvragers. Wel is er nog verdere verbetering van de regeling mogelijk.

Daarbij vormt met name de inrichting van de aanvraagprocedure een punt van aandacht. Onder de RIGO 2005 werden subsidieaanvragen zonder voorselectie beoordeeld. Dit had als nadeel dat aanvragers en de Dienst Regelingen veel tijd investeerden in projectvoorstellen die vanwege hun inhoud geen redelijke kans op subsidie maakten.

Deze regeling voorziet in de beoordeling van subsidieaanvragen onder de RIGO in twee fasen. In de eerste fase vindt de beoordeling van de projectvoorstellen plaats. In deze fase worden de meest kansrijke projectvoorstellen geselecteerd, waarbij gekeken wordt naar relevantie voor het beleid en meerwaarde voor het kennissysteem. In de tweede fase vindt de formele beoordeling van de projectplannen plaats. In deze fase wordt besloten aan welke projecten subsidie zal worden toegekend. Subsidie kan alleen worden toegekend wanneer een projectvoorstel in de eerste fase als kansrijk is beoordeeld. Aanvragers weten zo in een vroeg stadium of zij een redelijke kans maken op subsidie.

Artikelsgewijs

Artikel I onder B

In dit artikel worden de subsidiabele kosten onder de RIGO uitgebreid met kosten voor het inhuren van onderzoeksinstellingen en materiële kosten voor de uitvoering van het project door studenten. Onder materiële kosten vallen ook de reiskosten die in het kader van het project noodzakelijk zijn.

Daarnaast bevat dit artikel een wijziging van technische aard met betrekking tot de subsidiabele loonkosten voor het in te zetten personeel van onderwijsinstellingen. In het jaar 2005 werden deze loonkosten gerelateerd aan het maximum van de schaal LC. Met de invoering van de decentrale collectieve arbeidsovereenkomsten in het beroepsonderwijs, is het niet langer logisch om uit te gaan van de schaal LC. Het maximale subsidiabele uurtarief voor het in te zetten personeel van onderwijsinstellingen zal door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit in het openstellingsbesluit van enig jaar worden vastgesteld.

Artikel I onder C

Dit artikel ziet op de indiening van de projectvoorstellen (eerste fase). In het eerste lid is bepaald dat een aanvraag tot subsidieverlening alleen kan worden ingediend, wanneer er voorafgaand aan de aanvraag een projectvoorstel is ingediend. Hiermee is aangegeven dat subsidieaanvragen onder de RIGO in 2006 niet meer zonder voorselectie worden beoordeeld.

Het vierde lid geeft aan welke informatie een projectvoorstel in ieder geval dient te bevatten. De aan te leveren informatie ten aanzien van de beoogde resultaten en te maken kosten is hierbij globaler van aard dan de informatie die het projectplan, op grond van artikel 7b, moet bevatten.

Daarnaast behoeft er in het projectvoorstel, in tegenstelling tot in het projectplan, nog geen uitgewerkt activiteitenplan, beschrijving van de begrenzing en randvoorwaarden van het project, beschrijving van de samenwerking of een beschrijving van de beoogde wijze van beschikbaar stellen en verspreiden van de eindresultaten, te zijn opgenomen.

Onderdeel b van het vierde lid bepaalt dat het projectvoorstel een beschrijving van de beoogde resultaten van het project dient te omvatten. De beoogde resultaten betreffen de resultaten voor de doelgroep of het groene onderwijs, de opbrengst voor leerlingen of docenten en de opbrengst voor de landelijke infrastructuur. Bij dit laatste gaat het zowel om de ontwikkeling van nieuwe producten en diensten als om het gebruik van bestaande producten en diensten.

In onderdeel c van het vierde lid is onder meer aangegeven dat het projectvoorstel tevens een beschrijving van de aard van project bevat. Bij de aard van het project dient te worden aangegeven of het om een ontwikkelings- of implementatieproject gaat. Een ontwikkelingsproject ziet op de innovatie van methoden, technieken en of organisatie. Het project vindt plaats op kleine schaal met de nadruk op ontwikkeling en beproeving van het resultaat.

Bij een implementatieproject is de ontwikkeling beperkter en is er sprake van implementatie van nieuwe werkprocessen, methoden en technieken op grotere schaal.

Bij positionering ten opzichte van andere projecten gaat het zowel om (eerdere of nieuwe) projecten van de deelnemende instellingen als om projecten van andere instellingen. Een eventuele programmatische samenhang tussen projecten dient te worden vermeld.

Artikel I onder D

Het nieuwe artikel 7a bevat de beoordelingscriteria waaraan een projectvoorstel wordt beoordeeld. De minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit beslist aan de hand van de beoordelingscriteria of een projectvoorstel kansrijk is om in aanmerking te komen voor subsidie. Deze beslissing van de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht waartegen bezwaar en beroep openstaat.

Het eerste lid, onderdeel d illustreert dat samenwerking nadrukkelijk doelstelling en beoordelingscriterium is bij de RIGO. Het gaat daarbij zowel om samenwerking met andere instellingen als om verdere ontwikkeling e.d. van de infrastructuur. Het gaat met name om instellingsoverstijgende samenwerking en voorzieningen. Daarom zullen aanvragen van instellingen van eenzelfde bestuur op het punt van samenwerking lager gewaardeerd worden.

Uit het derde lid vloeit voort dat niet alle projectvoorstellen, die in de eerste fase positief worden beoordeeld, subsidie krijgen toegekend. De som van de in de positief beoordeelde projectvoorstellen gevraagde subsidie, bedraagt maximaal 125% van het totale beschikbare subsidiebedrag.

Alleen op basis van een positief beoordeeld projectvoorstel kan een aanvraag tot subsidieverlening worden ingediend. Een aanvraag tot subsidieverlening wordt ingediend in de vorm van een projectplan.

Artikel 7b, derde lid, van de RIGO schrijft voor welke informatie in het projectplan moet zijn opgenomen. Onderdeel e bepaalt hierbij dat het projectplan een beschrijving van de begrenzing en de randvoorwaarden van het project moet bevatten. Met de beschrijving van de begrenzing van het project dient de reikwijdte van het project tot uitdrukking gebracht te worden. De randvoorwaarden geven aan onder welke condities het project gerealiseerd kan worden en in hoeverre de ondersteuning van het ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit hiervoor nodig is.

Onderdeel h betreft de projectorganisatie, waarbij een eventuele programmatische samenwerking met andere projecten kan worden aangegeven.

Een aanvraag tot subsidieverlening wordt niet in behandeling genomen, wanneer het projectplan, voor wat betreft de beschrijving van het doel en de beoogde resultaten van het project, wezenlijk afwijkt van het projectvoorstel.

Artikel I onder E

Beoordeelde onderdelen van het projectvoorstel worden niet afwijkend beoordeeld in het kader van de besluitvorming over het projectplan..

Artikel I onder F

Of de aangevraagde subsidie wordt toegekend, wordt beoordeeld aan de hand van de criteria genoemd in artikel 9 van de RIGO aangevuld met de beoordelingscriteria zoals genoemd in artikel 8 van het openstellingsbesluit.

Op grond van artikel 10 van de RIGO rangschikt de minister de aanvragen tot subsidieverlening, waarbij de aanvragen hoger worden gerangschikt naarmate deze naar het oordeel van de minister meer voldoen aan de beoordelingscriteria. De aanvragen die het laagst zijn gerangschikt worden, wanneer het subsidieplafond wordt overschreden, conform artikel 4:25, tweede lid van de Algemene wet bestuursrecht afgewezen.

In het openstellingsbesluit van enig jaar zal steeds worden bepaald dat wanneer een aanvraag tot subsidieverlening wordt afgewezen, de gemaakte kosten tot een in het openstellingsbesluit vastgesteld maximumbedrag kunnen worden verhaald.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2005, 40; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 21 februari 2005 (Stcrt. 40).

Naar boven