Nadere Regeling financiële dienstverlening

Nadere Regeling van de Autoriteit Financiële Markten van 7 februari 2006, houdende regels voor de informatieverstrekking bij complexe producten (Nadere Regeling financiële dienstverlening)

Autoriteit Financiële Markten,

Gelet op de artikelen 29 en 39, vierde lid van het Besluit financiële dienstverlening;

Besluit:

Paragraaf 1

Definities

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. contractuele looptijd: de duur van de overeenkomst inzake het complex product;

b. guise: gemiddelde uitkering in de slechtste 10 procent van de gevallen, te berekenen als toegelicht in bijlage 4;

c. kapitaaltoereikendheidstoezicht: wettelijk bedrijfseconomisch toezicht uit hoofde van Richtlijn 93/6/EEG van de Raad van 15 maart 1993 inzake de kapitaaltoereikendheid van beleggingsondernemingen en kredietinstellingen, van Richtlijn 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 betreffende levensverzekering, van Richtlijn 2002/13/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 maart 2002 tot wijziging van Richtlijn 73/239/EEG van de Raad op het gebied van de solvabiliteitsmargevereisten voor schadeverzekeringsondernemingen, van Richtlijn 2002/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende het aanvullende toezicht op kredietinstellingen, verzekeringsondernemingen en beleggingsondernemingen in een financieel conglomeraat en tot wijziging van de Richtlijnen 73/239/EEG, 79/267/EEG, 92/49/EEG, 92/96/EEG, 93/6/EEG en 93/22/EEG van de Raad en van de Richtlijnen 98/78/EG en 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad of van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht;

d. netto-rendementspercentage: het percentage dat bij de bepaalde looptijd, gegeven de omvang en frequentie van de inleg, leidt tot de uitkering van het complex product;

e. onderliggende waarden: effecten waarin de consument direct of indirect met het complex product belegt of doet beleggen;

f. opbouwproduct: een complex product, dat wordt aangewend om kapitaal te doen groeien, niet zijnde een recht van deelneming als bedoeld in artikel 1, onder d, ten tweede van het Besluit financiële dienstverlening;

g. opbrengstscenario: voorspelling van de uitkering aan de consument op basis van een bepaald rendement;

h. overwaardeconstructie: een schuldproduct waarbij een deel van het krediet wordt aangewend ter belegging, niet zijnde aflossing van het krediet;

i. rentedervingskosten: dat deel van de kosten dat de aanbieder van het complex product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument in geval van vervroegde beëindiging en dat verband houdt met gederfde rente-inkomsten;

j. restschuld: de overblijvende financiële verplichting van de consument jegens de aanbieder van het complex product uit hoofde van een opbouwproduct;

k. retourprovisie: het gedeelte van de door of ten laste van een beleggingsinstelling voor een dienst van een derde te betalen of betaalde vergoeding dat direct of indirect de ontvanger terugbetaalt;

l. schuldproduct: een complex product, bestaande uit een combinatie van krediet, met uitzondering van krediet dat wordt aangewend voor het verschaffen van het genot van een complex product dat overwegend tot doel heeft kapitaal te doen groeien, en een bestanddeel, dat wordt aangewend om te voorzien in de gehele of gedeeltelijke aflossing van het krediet;

m. spaarhypotheek: een complex product dat bestaat uit een combinatie van een hypothecair krediet en een levensverzekering met een garantiekapitaal dat in hoogte overeenkomt met de omvang van het krediet;

n. uitkering: uitbetaling door de aanbieder van het complex product aan de consument van de waarde van het complex product onder aftrek van kosten bij beëindiging door de consument aangevuld met voor zover van toepassing de onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging;

o. voorbeeldwaarde: de waarde van de opbrengst bij verkoop van het recht van deelneming in de beleggingsinstelling, waarbij verkoopkosten al zijn afgetrokken;

p. waarde: de som van alle door de consument verrichte betalingen voor het complex product aan de aanbieder plus een bepaald jaarlijks rendement over het deel van die betalingen dat wordt aangewend ten einde rendement te genereren ten behoeve van de consument.

Paragraaf 2

Onverplichte precontractuele informatie bij complexe producten

Artikel 2

Reclame-uitingen

1. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s in een schriftelijke reclame-uiting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit financiële dienstverlening, wordt weergegeven rechtsboven in de reclame-uiting door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 8, te downloaden van www.afm.nl/reclameteksten. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

2. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit financiële dienstverlening, via internet wordt weergegeven in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over de opbrengsten van het complexe product in de reclame-uiting door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 8, te downloaden van www.afm.nl/ reclameteksten. In afwijking van het bepaald in artikel 7, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

3. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 27, tweede lid, van het Besluit financiële dienstverlening, via televisie wordt weergegeven gedurende de reclame-uiting onderaan in beeld door middel van de risico-indicator, berekend als bepaald in artikel 8, te downloaden van www.afm.nl/ reclameteksten. In afwijking van het bepaalde in artikel 7, derde lid geldt voor een opbouwproduct geen tussentijdse looptijd.

4. In afwijking van het bepaalde in artikel 8, tweede lid en derde lid worden de risico’s: ‘klein’ en ‘groot’ niet benoemd maar wel weergegeven in de risico-indicator, bedoeld in het eerste tot en met het derde lid.

5. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s in een reclame-uiting, bedoeld in artikel 27, derde lid, van het Besluit financiële dienstverlening, via radio wordt weergegeven aan het einde van de reclame-uiting door overneming van het geluidsbestand, te downloaden van www.afm.nl/ reclameteksten.

6. Autoriteit Financiële Markten kan de risico-indicator als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid een geluidsbestand als bedoeld in het vorige lid geheel of gedeeltelijk wijzigen. Een aanbieder van het complex product verwerkt een wijziging bedoeld in de vorige zin uiterlijk de eerste dag van vierde kalendermaand na bekendmaking daarvan.

7. De risico-indicator als bedoeld in het eerste tot en met het derde lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 1. De risico-indicator als bedoeld in het derde lid wordt opgesteld conform de vormgeving van bijlage 1, onder 2.

8. De informatie bedoeld in het eerste tot en met derde lid wordt weergegeven in een grootte van tien procent van de grootte van de reclame-uiting en een minimale diameter van 4 centimeter, in de kleur zwart of rood.

Artikel 3

Voorafgaande informatie

1. Informatie over een historisch rendement, bedoeld in artikel 27, vijfde of zesde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt berekend conform het opbrengstscenario bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a en mag worden aangevuld met de vermelding van de daadwerkelijk gerealiseerde rendementen over de gebruikte historie.

2. Informatie over een toekomstig rendement, bedoeld in artikel 27, vijfde of zesde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt berekend conform het opbrengstscenario bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, b of c dan wel een rendement op basis van een eigen berekening, welk rendement echter het opbrengstscenario bedoeld in het eerste lid niet overschrijdt.

3. Informatie over de kosten, bedoeld in artikel 27, vijfde of zesde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt verstrekt in absolute getallen indien de aanbieder van het complex product de rendementen bedoeld in het eerste of tweede lid in absolute getallen weergeeft dan wel in percentages indien de dienstverlener de rendementen in percentages weergeeft. De informatie over de kosten wordt verstrekt in cumulatieve vorm.

4. Informatie over de belangrijkste financiële risico’s, bedoeld in artikel 27, vijfde lid van het Besluit financiële dienstverlening, wordt weergegeven door middel van vermelding van, voor zover het een schuldproduct betreft: ‘Het risico dat u met een schuld blijft zitten zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’ of voor zover het een opbouwproduct betreft: ‘Het risico dat u uw inleg terugkrijgt zoals opgenomen in de Financiële Bijsluiter is […].’, onder invulling van de risicocategorie behorende bij de contractuele looptijd als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, gevolgd door de teksten: ‘Dit risico kan hoger of lager worden afhankelijk van bijvoorbeeld uw beleggingskeuze. Bespreek uw risico met een adviseur.’.

5. Informatie als bedoeld in het vorige lid kan worden vervangen door een risico-indicator, die is berekend op basis van gegevens van de consument.

6. De aanbieder van het complex product geeft de informatie bedoeld in het vierde of vijfde lid weer op een duidelijk en herkenbare wijze in de onmiddellijke nabijheid van de informatie over rendementen, bedoeld in het eerste en tweede lid.

Paragraaf 3

Verplichte precontractuele informatie bij complexe producten niet zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

Artikel 4

Financiële bijsluiter

1. Een financiële bijsluiter wordt opgesteld een schuldproduct betreft conform de vormgeving van bijlage 2, onderdeel 1, voor zover het een overwaardeconstructie conform de vormgeving van bijlage 2, onderdeel 2, voor het een opbouwproduct betreft conform de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 1 of voor zover het betreft een direct ingaande lijfrente conform de vormgeving van bijlage 3, onderdeel 2.

2. Een financiële bijsluiter bevat de volgende informatie:

a. bovenaan op de eerste pagina een inleiding als bedoeld in artikel 5;

b. midden op de eerste pagina een productomschrijving bestaande uit een toelichting op de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ of ‘sparen’ van het complex product, als bedoeld in artikel 6;

c. onderaan op de eerste pagina de risico-indicator als bedoeld in artikel 8 en een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het complex product als bedoeld in artikel 9;

d. bovenaan op de tweede pagina een weergave van alle kosten van het complex product als bedoeld in artikel 10;

e. midden op de tweede pagina een weergave in drie grafieken van de uitkering bij respectievelijk een historisch, 4-procent- en pessimistisch opbrengstscenario als bedoeld in artikel 11 en

f. onderaan op de tweede pagina een beschrijving van de financiële gevolgen van vroegtijdige beëindiging van het complex product als bedoeld in artikel 12.

Artikel 5

Inleiding

1. Een financiële bijsluiter bevat onder de titel ‘Financiële bijsluiter’ links bovenaan een overzicht van de symbolen. Vlak daaronder bevat de financiële bijsluiter:

a. voor zover het een schuldproduct betreft de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een hypotheek van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a of b, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse;

b. voor zover het een opbouwproduct betreft de zin ‘Let op! Er wordt gerekend met een inleg van € 1.200 per jaar’ of

c. voor zover er wordt gerekend met een eenmalige inleg de zin ‘Let op! Er wordt gerekende met een eenmalige inleg van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, tweede en vierde lid, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 1 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complex product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onder d, ten derde van het Besluit financiële dienstverlening.

2. De financiële bijsluiter bevat rechts bovenaan de naam van het product met daaronder de naam van de aanbieder van het complex product.

3. Een financiële bijsluiter bevat in de eerste alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Gebruik de Financiële Bijsluiter vóór u overgaat tot het afsluiten van de [productsoort] [productnaam]’, onder invulling van de omschrijving in enkelvoud van het soort producten waartoe het aangeboden complex product behoort en van de naam van het aangeboden complex product, gevolgd door de zin: ‘Vergelijk deze Financiële Bijsluiter ook met de bijsluiter van andere [productsoorten]’, onder invulling van de omschrijving in meervoud van het soort producten waartoe het aangeboden complex product behoort en de zin: ‘Lees ook de offerte en de algemene voorwaarden.’ of, voor zover het een beleggingsobject betreft, de zin: ‘Lees ook het prospectus, de offerte en de algemene voorwaarden.’

4. Een financiële bijsluiter bevat in de tweede alinea van de inleiding ten aanzien van:

a. een schuldproduct de volgende zin: ‘In deze bijsluiter wordt gerekend met een hypotheek van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a of b, en vervolgens naar gelang de beleggingsklasse de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 2,

b. een opbouwproduct de volgende zin: ‘In deze bijsluiter wordt gerekend met een inleg van € 1.200’, aangevuld met de zin die staat vermeld in bijlage 5, tabel 2 en die behoort bij de toepasselijke beleggingsklasse, tenzij het complex product een traditionele levensverzekering betreft als bedoeld in artikel 1, onder d, ten derde van het Besluit financiële dienstverlening, of

c. voor zover er wordt gerekend met een eenmalige inleg de zin: ‘Let op! Er wordt gerekend met een eenmalige inleg van € (…)’, onder invulling van het toepasselijke bedrag bedoeld in artikel 7, tweede en vierde lid, voor zowel een schuldproduct als een opbouwproduct verder aan te vullen met de teksten: ‘Uw persoonlijke keuzes en situatie kunnen van invloed zijn op de resultaten die in deze bijsluiter vermeld worden. Meer informatie: www.definancielebijsluiter.nl of vraag een adviseur.’

5. Een financiële bijsluiter bevat in de derde alinea de volgende zin: ‘Heeft u vragen?’, gevolgd door naam, adres en telefoonnummer van de aanbieder van het complex product en aangevuld met de tekst: ‘of neem contact op met een adviseur’.

6. Een financiële bijsluiter bevat in de vierde alinea van de inleiding de volgende zinnen: ‘Deze Financiële Bijsluiter is opgesteld op […] volgens de voorschriften van de Autoriteit Financiële Markten ( www.afm.nl ).’, onder invulling van de datum waarop de financiële bijsluiter is opgesteld, gevolgd door de zin: ‘Deze organisatie houdt toezicht op sparen, lenen, beleggen en verzekeren.’

Artikel 6

Inhoud product

1. Een financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat houdt [de/het] [Naam product] in?’ een selectie uit de toepasselijke onderdelen ‘lenen’, ‘beleggen’, ‘verzekeren’ en ‘sparen’.

2. Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘lenen‘ toe door opneming:

a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[elke …][op …] rente betalen’, onder invulling van de toepasselijke frequentie of het toepasselijke moment en voor zover van toepassing ‘het huis in onderpand geven’, ‘het huis in onderpand geven en de lening terugbetalen door aflossing’ of ‘de lening terugbetalen’ alsmede voor zover het betreft schuldproduct: ‘Let op! Hoe korter de periode waarover u de rente vastzet, hoe groter de onzekerheid over uw maandlasten’ en

b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘een huis kopen’, ‘beleggen met geleend geld’ of ‘beleggen om uw inkomen aan te vullen’.

3. Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘beleggen’ toe door opneming:

a. onder het kopje ‘U moet’ voor zover van toepassing van: ‘[eenmalig/elke …] een vast bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie of ‘eenmalig uw overwaarde storten’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag en vraag waarin u belegt’ en

b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing: ‘een bedrag bijeen krijgen om de lening af te lossen’, ‘een bedrag bijeen krijgen’, ‘uw inkomen aanvullen’ of ‘een periodieke uitkering ontvangen’ en ‘Vraag naar de hoogte en duur van de uitkeringen’.

4. Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘verzekeren’ toe door opneming:

a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] premie betalen’ alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

b. onder het kopje ‘U kunt’ voor zover van toepassing van: ‘bij overlijden een (vast/onzeker) bedrag/periodieke uitkering nalaten aan nabestaanden’ of van: ‘een aanvulling op uw inkomen ontvangen bij [arbeidsongeschiktheid] en [werkloosheid]’, een en ander onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

5. Een financiële bijsluiter licht het onderdeel ‘sparen’ toe door opneming:

a. onder het kopje ‘U moet’ van: ‘[eenmalig/elke …] een bedrag storten’ onder invulling van de toepasselijke frequentie alsmede: ‘Vraag naar het bedrag’ en

b. onder het kopje ‘U kunt’ van: ‘een [gegarandeerd] bedrag bijeen krijgen’, onder toevoeging van ‘gegarandeerd’ indien het eindbedrag is gegarandeerd.

6. Indien het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complex product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

Artikel 7

Parameters

1. Een financiële bijsluiter is voor zover van toepassing voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende contractuele looptijden:

a. de vaste looptijd indien het product een vaste looptijd kent die niet afwijkt voor verschillende consumenten of

b. indien het complex product geen vaste looptijd kent voor:

i. een schuldproduct: een looptijd van 30 jaren voor zover het product een onderdeel hypothecair krediet kent of een looptijd te bepalen door de Autoriteit Financiële Markten voor zover het product een onderdeel krediet kent waarmee de consument andere dan financiële producten of effecten aanschaft;

ii. een opbouwproduct: een looptijd van 20 jaren of

iii. een recht van deelneming: een looptijd van 1 jaar.

2. Indien het complex product een onderdeel verzekeren kent, is de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten, in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, gebaseerd op de volgende parameters:

a. één niet-rokende mannelijke verzekerde met een leeftijd van 35 jaren en voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft van 55 jaren;

b. in geval van een spaarhypotheek een jaarlijkse netto renderende spaarpremie van € 3.428,87;

c. in geval van overige variabelen die van invloed zijn op de hoogte van de premie de meest representatieve keuze uit variabelen dan wel die variabelen die leiden tot de hoogst mogelijke premie.

3. Een opbouwproduct of een recht van deelneming wordt voor zover van toepassing, in aanvulling op de contractuele looptijd bedoeld in het eerste lid, voor de berekening van het financiële risico gebaseerd op een tussenliggende looptijd van:

a. 1 jaar indien de contractuele looptijd langer is dan 1 en korter dan of gelijk is aan 10 jaren;

b. 3 jaren indien de contractuele looptijd langer is dan 10 en korter dan of gelijk is aan 20 jaren of

c. 5 jaren indien contractuele looptijd langer is dan 20 jaren.

4. Een opbouwproduct is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met het derde lid, voor de berekening van de risico-indicator, de kosten en opbrengsten gebaseerd voor zover van toepassing op de volgende parameters:

a. een eenmalige inleg van € 1.000;

b. een maandelijkse inleg van € 100 indien de periodieke betalingen van de consument aan de aanbieder zijn overeengekomen;

c. een eenmalige premiestorting van € 5.000 in geval van een niet-direct uitkerende lijfrenteverzekering of

d. een storting van € 20.000 in geval van een direct ingaande lijfrenteverzekering op beleggingsbasis en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door het te hanteren rendement en een periode van onttrekking van 20 jaar;

e. een storting van € 20.000 in geval van een traditionele direct ingaande lijfrenteverzekering en een onttrekking waarvan de hoogte wordt bepaald door een levenslange uitbetaling voor verzekerde vanaf 55 jaren en een levenslange nabestaande-uitbetaling van 70% van vorendebedoelde uitbetaling uitgaande van een nabestaande vrouw van 55 jaren;

f. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met overlijdensrisicodekking of een overlijdensrisicoverzekering ter hoogte van de totale inleg over de gehele contractuele looptijd of

g. voor zover het een levensverzekering met winstdeling betreft wordt voor de berekening van de guise uitgegaan van de laagst mogelijke winstdeling.

5. Een schuldproduct is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste en het tweede lid, voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op de volgende parameters:

a. in geval van een schuldproduct, niet zijnde een overwaardeconstructie: een hypothecair krediet van € 200.000 of een door de Autoriteit Financiële Markten te bepalen omvang van het krediet in geval van een niet-hypothecair krediet;

b. in geval van een overwaardeconstructie: een hypothecair krediet van € 225.000, waarvan € 25.000 wordt gestort in een beleggingsdepot en een jaarlijkse onttrekking uit het depot van € 1.630;

c. een inleg gebaseerd op de gehanteerde rekenrendementen en een aflossingsdoel dat gelijk is aan het krediet;

d. een verzekerd bedrag uitgekeerd uit hoofde van een gemengde verzekering met een overlijdensrisicodekking waarvan de omvang gelijk is aan het krediet of een overlijdensrisicoverzekering waarvan de omvang gelijk is aan het krediet of

e. in geval van een hypothecair krediet af te lossen door middel van sparen en beleggen een verdeling van de helft aan spaar- en de andere helft aan beleggingsopbrengsten.

6. Een complex product is, in aanvulling op het bepaalde in het eerste tot en met het vijfde lid, voor de berekening van het financiële risico, de kosten en opbrengsten gebaseerd op een beleggingsklasse, met inachtneming van bijlage 5, die overeenkomt met:

a. hetgeen inherent is aan het product;

b. categorie 4 indien de consument de beleggingen kan kiezen, een mixfonds tot de keuzemogelijkheden behoort en mixfonds niet de minst risicovolle keuze is;

c. categorie 5 indien de consument de beleggingen kan kiezen het bepaalde onder ii niet van toepassing is, en categorie 5 tot de keuzemogelijkheden behoort;

d. categorie 6 indien a, b, en c niet van toepassing zijn.

7. Indien de aanbieder van het complex product transactiekosten berekent, waarvan de hoogte afhankelijk is van te maken keuzes van de consument, wordt voor de berekening van deze kosten uitgegaan van de meest representatieve keuzes, met een minimum van een maal wisselen van beleggingen per 12 kalendermaanden.

Artikel 8

Risico-indicator

1. Een financiële bijsluiter bevat als eerste deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ de risico-indicator, als bedoeld in het tweede of derde lid

2. In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een schuldproduct onder het kopje ‘Risico dat u met een schuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aangegeven als:

a. ‘zeer klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument volledig is gegarandeerd en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

b. ‘klein’ indien de aflossing van de schuld van de consument voor 80 procent of meer is gegarandeerd, de guise 90 procent of meer van de schuld bedraagt en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

c. ‘vrij groot’ indien de guise 80 procent of meer van de schuld bedraagt en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn;

d. ‘groot’ indien de guise tussen de 65 procent en 80 procent van de schuld bedraagt of

e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 65 procent van de schuld bedraagt;

f. ‘zeer groot’ indien het een overwaardeconstructie betreft.

3. In een financiële bijsluiter wordt het financiële risico van een opbouwproduct of een recht van deelneming, voor het einde van de contractuele looptijd bedoeld in artikel 7, eerste lid en de tussenliggende looptijd, bedoeld in artikel 7, derde lid onder voor zover van toepassing het kopje ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt’ of ‘Risico dat u uw inleg niet terug krijgt en met een restschuld blijft zitten’ boven de streep en onder het kopje ‘bij tussentijdse beëindiging (… jaar)’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, derde lid, links onder de streep en ‘bij gehele looptijd (… jaar)’ onder de streep, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, aangegeven als:

a. ‘zeer klein’ indien de uitbetaling van de inleg volledig is gegarandeerd aan de consument en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

b. ‘klein’ indien de uitbetaling van 80 procent of meer van de inleg is gegarandeerd aan de consument, de guise 95 procent of meer bedraagt van de totale inleg en de garantie op het complexe product wordt afgegeven door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

c. ‘vrij groot’ indien de guise 90 procent of meer bedraagt van de inleg en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn;

d. ‘groot’ indien de guise tussen de 90 procent en 75 procent bedraagt van de inleg;

e. ‘zeer groot’ indien de guise minder dan 75 procent bedraagt van de inleg;

f. ‘zeer groot’ indien de consument een restschuld kan overhouden of

g. ‘zeer groot’ indien het een beleggingsobject betreft.

Artikel 9

Overige financiële risico’s

1. Een financiële bijsluiter bevat als tweede deel onder de subtitel ‘Wat zijn de risico’s?’ informatie over overige financiële risico’s, als bedoeld in het tweede of derde lid.

2. Een financiële bijsluiter voor een schuldproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

a. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar wordt uw schuld volledig afgelost’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het schuldproduct de aflossing volledig heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

b. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met […]% van uw schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder een gedeelte van de aflossing van de schuld heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

c. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met de volledige schuld blijven zitten’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument een volledige schuld kan overhouden, maar het schuldproduct geen overwaardeconstructie of inkomensaanvulling betreft en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn of

d. ‘bij de gehele looptijd (…) jaar kunt u met een volledige schuld blijven zitten en uw inkomensaanvulling kan voor het einde van de looptijd wegvallen’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien er sprake is van een onttrekking aan een beleggingsdepot of een overwaardeconstructie en de onderdelen a of b niet van toepassing zijn.

3. Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct of een recht van deelneming bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de contractuele looptijd door vermelding van:

a. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar ontvangt u uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het complex product de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

b. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar ontvangt u (…)% van uw inleg terug’, onder invulling van respectievelijk de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de aanbieder van het complex product meer dan de terugbetaling van de inleg aan de consument heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat, onder invulling van het toepasselijke percentage voor zover bedoelde teruggave de som van alle ingelegde premies overstijgt;

c. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, en het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complex product uitbetaling van het resterende deel heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

d. ‘bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u uw inleg kwijtraken’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn of

e. bij een gehele looptijd (…) jaar kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’, onder invulling van de contractuele looptijd, bedoeld in artikel 7, eerste lid, indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

4. Een financiële bijsluiter voor een opbouwproduct bevat onder het kopje ‘Wat kan er gebeuren in het ergste geval?’ een beschrijving van het meest negatieve financiële resultaat van het product voor de tussentijdse looptijd door vermelding van:

a. ‘bij tussentijdse beëindiging ontvangt u uw inleg terug’ indien de aanbieder van het complex product de terugbetaling van de inleg aan de consument bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

b. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u […]% van uw inleg kwijtraken’ onder invulling van het betreffende percentage in vorenbedoelde vermelding indien de aanbieder van het complex product uitbetaling van het resterende deel bij tussentijdse beëindiging heeft gegarandeerd aan de consument en de instelling die de garantie heeft verstrekt onder kapitaaltoereikendheidstoezicht staat;

c. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw volledige inleg kwijtraken’ indien de consument zijn volledige inleg kan verliezen en de onderdelen a en b niet van toepassing zijn of

d. ‘bij tussentijdse beëindiging kunt u uw inleg kwijtraken en kunt u een schuld overhouden’ indien de consument zijn inleg kan verliezen en de consument een restschuld kan overhouden.

Artikel 10

Kosten

1. Een financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat zijn de kosten?’ informatie over inleg, rendement, kosten en uitkering van het complex product alsmede de volgende tekst: ‘De kosten bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van 4%’.

2. De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Inleg’ de som weer van alle betalingen van de consument aan de aanbieder van het complex product.

3. De financiële bijsluiter geeft voor zover het een overwaardeconstructie betreft onder het kopje ‘Inleg’ de som weer van € 25.000 en alle betalingen van de consument aan de aanbieder van het complex product onder aftrek van de cumulatieve onttrekkingen uit het beleggingsdepot.

4. De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Rendement’ de waarde van het complex product weer uitgaande van een rendement van 4 procent minus de inleg als bedoeld in het tweede en derde lid.

5. De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Dit zijn uw kosten exclusief te betalen rente’ voor zover het een schuldproduct betreft dan wel onder het kopje ‘Dit zijn uw kosten’ voor zover het een opbouwproduct betreft de kosten over de looptijden als bedoeld in het negende lid van het complex product weer als volgt:

a. bij ‘verzekeringspremie’ de hoogte van de gezamenlijke premies voor overlijdensrisico-, arbeidsongeschiktheids- en werkloosheidsdekking en eventueel andere tot complexe producten behorende verzekeringen;

b. bij ‘bij eerder beëindigen’ de bedragen die de aanbieder van het complex product in rekening brengt bij of ten laste laat komen van de consument die verband houden met diens beëindiging van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd, exclusief rentedervingskosten;

c. bij ‘overige kosten’ het saldo van de totale kosten onder aftrek van de premie bedoeld onder a en de kosten van beëindiging bedoeld onder b en

d. de som van de bedragen als bedoeld onder a tot en met c.

6. De financiële bijsluiter geeft onder het kopje ‘Wat u overhoudt om de schuld af te lossen’ voor zover het een schuldproduct betreft dan wel ‘Wat u overhoudt’ voor zover het een opbouwproduct betreft de uitkering weer.

7. De financiële bijsluiter geeft voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft onder het kopje ‘Wat u overhoudt’

a. bij ‘uitkering’ de cumulatieve onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging,

b. bij ‘restant inleg’ de uitkering onder aftrek van onttrekkingen gedaan door de consument vóór beëindiging en

c. de som van de bedragen als bedoeld onder a en b

weer.

8. De financiële bijsluiter geeft in de zesde kolom, ter rechterzijde, het netto-rendement weer uitgedrukt in percentages tot en met 1 decimaal achter de komma, voorafgegaan door een positief teken in geval van positief netto-rendement of een negatief teken in geval van een negatief netto-rendement.

9. De financiële bijsluiter geeft de waarde, kosten en uitkering van het complex product weer berekend op de volgende looptijden:

a. de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan 1 jaar;

b. een looptijd van 1 jaar en de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan 1 en korter dan of gelijk aan 4 jaren;

c. een looptijd van 1 en 3 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan 4 en korter dan of gelijk aan 7 jaren;

d. een looptijd van 1 en 5 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd van langer dan 7 en korter dan of gelijk aan 15 jaren of

e. een looptijd van 1 en 10 jaren alsmede de contractuele looptijd bij een contractuele looptijd langer dan 15 jaren.

Artikel 11

Uitkering

1. De financiële bijsluiter bevat onder de subtitel ‘Wat kan [het/de] [Naam product] opbrengen?’ de uitkering weergegeven in een grafiek berekend op basis van:

a. een historisch opbrengstscenario, onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van historie’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft, onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep, uitgaande van:

i. het gemiddelde rendement over de afgelopen 20 jaren indien een historie van rendementen voor het complex product beschikbaar is van 20 jaren of langer;

ii. het gemiddelde rendement over 20 jaren waarbij de eigen historie wordt aangevuld met de van toepassing zijnde parameter onder ‘verwacht rendement’, bedoeld in bijlage 5, tabel 0, voor de ontbrekende periode indien een historie beschikbaar is van tussen de 20 en 4 jaren; of

iii. de toepasselijke parameter als bedoeld onder ‘verwacht rendement’ in bijlage 5, tabel 0 indien een historie beschikbaar is van korter dan 4 jaren.

b. 4 procent rendement op jaarbasis onder het kopje ‘De opbrengst bij een voorspelling op basis van een waardevermeerdering van de belegging van 4%’ boven de streep en onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep, en

c. een pessimistisch opbrengstscenario door middel van de guise onder het kopje ‘De opbrengst bij een pessimistische voorspelling’ boven de streep en onder de streep onder het kopje ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de schuld’ voor zover het een schuldproduct betreft of ‘De opbrengst is [hoger dan/gelijk aan/lager dan] de inleg’ voor zover het een opbouwproduct betreft, onder invulling van hetgeen toepasselijk is onder de streep.

2. De financiële bijsluiter geeft de uitkering weer voor de volgende looptijden:

a. het begin en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd korter is dan 1 jaar;

b. 1 jaar en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 1 en korter dan of gelijk aan 3 jaren;

c. 1 en 3 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 3 en korter dan of gelijk aan 5 jaren;

d. 1, 3 en 5 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 5 en korter dan of gelijk aan 12 jaren of

e. 1, 5 en 10 jaren en het einde van de contractuele looptijd indien de contractuele looptijd langer is dan 12 jaren.

3. Een financiële bijsluiter geeft de uitkering bedoeld in het tweede lid weer afgezet tegen een schuld, als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder a voor zover het een schuldproduct betreft.

4. Een financiële bijsluiter geeft, in afwijking van het vorige lid, voor zover het een spaarhypotheek betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer met een opbrengstscenario als bedoeld in het eerste lid, onder b.

5. Een financiële bijsluiter geeft, in aanvulling op het derde lid, voor zover het een overwaardeconstructie betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid uitsluitend weer aangevuld met een vermelding van het jaar waarin het beleggingsdepot leeg raakt voor zover het beleggingsdepot bij het gehanteerde opbrengstscenario vóór het einde van de contractuele looptijd leeg raakt.

6. Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een overwaardeconstructie betreft, in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, voor zover het beleggingsdepot als bedoeld in artikel 7, vijfde lid, onder b leeg raakt de volgende tekst weer: ‘Let op! Over (…) jaar stijgen uw lasten jaarlijks met € 1.630, onder invulling van hetgeen toepasselijk is.

7. Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een opbouwproduct betreft de uitkering bedoeld in het eerste lid weer afgezet tegen de inleg, als bedoeld in artikel 7, vierde lid,

8. Een financiële bijsluiter geeft voor zover het een direct ingaande lijfrente betreft, in aanvulling op het bepaalde in het eerste lid, ‘De uitkering per jaar is € (…)’ onder invulling van de onttrekking als bepaald in artikel 7, vierde lid onder d.

Artikel 12

Tussentijdse beëindiging

1. Een financiële bijsluiter vermeldt onder de subtitel ‘Wat gebeurt er bij eerder beëindigen?’ onder het kopje ‘Gevolgen’ en bij het kopje ‘bij overlijden’: ‘uw nabestaande krijgt een [(vast/onzeker) bedrag /periodieke uitkering]’, onder invulling van hetgeen toepasselijk is, indien het complex product de consument aanspraak geeft op een uitkering uit hoofde van een overlijdensrisicoverzekering, ‘het opgebouwde kapitaal vervalt [ook aan uw nabestaanden] [aan de verzekeraar]’, onder invulling van hetgeen van toepassing is en ‘Vraag naar de voorwaarden’ en bij opzeggen: ‘u heeft afkoopkosten’ indien de aanbieder van het complex product de consument kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden en ‘Vraag naar de bedragen’ dan wel: ‘u heeft geen kosten’ indien de aanbieder van het complex product de consument geen kosten in rekening brengt bij beëindigen van het complex product vóór afloop van de contractuele looptijd anders dan door overlijden.

2. Indien het bepaalde in het eerste lid niet toepasbaar blijkt, kan de aanbieder van het complex product de Autoriteit Financiële Markten verzoeken om aanvullingen.

Paragraaf 4

Verplichte precontractuele informatie bij complexe producten zijnde rechten van deelneming in een beleggingsinstelling

Artikel 13

Financiële bijsluiter

1. De financiële bijsluiter voor een recht van deelneming in een beleggingsinstelling of een subfonds van een beleggingsinstelling wordt opgesteld conform de voorgeschreven onderverdeling en inhoud als bedoeld in de artikelen 14 tot en met 29 van deze regeling.

2. Een financiële bijsluiter:

a. is beknopt;

b. is actueel;

c. wordt helder aangeduid en is herkenbaar als financiële bijsluiter, alsmede visueel afgescheiden van eventueel aanwezige overige informatiedragers;

d. sluit in opzet en presentatie aan bij de gemiddelde kwaliteit van overige door een financiële onderneming verschafte informatie met betrekking tot het complexe product en;

e. bevat de datum tot waarop de financiële bijsluiter is bijgewerkt.

Artikel 14

Inhoud

Een financiële bijsluiter bestaat uit vijf onderdelen:

a. korte weergave van de beleggingsinstelling;

b. beleggingsgegevens;

c. bedrijfsinformatie;

d. commerciële informatie;

e. aanvullende informatie.

A. Korte weergave van de beleggingsinstelling

Artikel 15

Beleggingsinstelling

De financiële bijsluiter verschaft een korte weergave van de beleggingsinstelling met betrekking tot:

a. de beheerder en de financiële groep waartoe de beheerder behoort;

b. de oprichtingsdatum van de beleggingsinstelling en de vermelding in welke lidstaat de beheerder zijn statutaire zetel heeft;

c. de bewaarder aan wie de activa van een beleggingsinstelling worden toevertrouwd en welke verantwoordelijkheden hem zijn toegekend;

d. de externe accountant van de beleggingsinstelling;

en voor zover van toepassing:

e. vermelding van het hoofdfonds waar het subfonds onder valt en

f. de verwachte bestaansduur van de beleggingsinstelling.

B. Beleggingsgegevens

Artikel 16

Doel

De financiële bijsluiter verschaft informatie over het doel van de beleggingsinstelling.

Artikel 17

Maatstaf

Indien een index als vergelijkingsmaatstaf wordt gehanteerd, vermeldt de financiële bijsluiter welke index als maatstaf voor de behaalde resultaten van de beleggingsinstelling wordt gebruikt.

Artikel 18

Beleggingsbeleid

Het door de beleggingsinstelling gevoerde beleggingsbeleid wordt op een duidelijke wijze in de financiële bijsluiter omschreven waarbij tenminste aandacht wordt besteed, voor zover van toepassing, aan de volgende kenmerken:

a. de door de beleggingsinstelling gebruikte beleggingsinstrumenten waarmee het beleggingsdoel moet worden bereikt;

b. indien een index wordt gevolgd, op welke wijze het beleggingsbeleid op deze index wordt afgestemd;

c. de landen en sectoren waarin wordt belegd;

d. het soort obligatie (bedrijfs- of overheidsobligaties), alsmede de looptijd en ratingvereisten van de obligaties waarin wordt belegd;

e. de gehanteerde beleggingstrategie die tot gevolg kan hebben dat er zich een situatie voordoet van een zekere concentratie van beleggingen in een bepaald land of een bepaalde sector;

f. indien in derivaten wordt belegd, wordt aangegeven of deze worden gebruikt ter verhoging van het rendement, ter afdekking van risico’s of een combinatie van beiden;

g. de garanties die verbonden zijn aan de beleggingsinstelling, alsmede eventuele beperkingen op deze garanties.

Artikel 19

Waarschuwingszinnen

De financiële bijsluiter bevat met betrekking tot de risico’s de volgende tekst: ‘De waardeontwikkeling van de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling is afhankelijk van ontwikkelingen op de kapitaal-, effecten-, valuta- en goederenmarkten’ en ‘De mogelijkheid bestaat dat uw belegging in waarde stijgt; het is echter ook mogelijk dat uw belegging weinig tot geen inkomsten zal genereren en dat uw inleg bij een ongunstig koersverloop geheel of ten dele verloren gaat’.

Artikel 20

Financiële risico’s

1. Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter informatie met betrekking tot onder meer de volgende algemene risico’s:

a. rendementsrisico, met inbegrip van het feit dat het risico kan variëren naar gelang de keuzen van elke activa, alsmede het bestaan of ontbreken van, dan wel de beperkingen op eventuele waarborgen van derden;

b. risico’s voor waardewijziging van het kapitaal, met inbegrip van het potentiële risico van erosie als gevolg van intrekkingen van rechten van deelnemingen en winstuitkeringen die hoger zijn dan het beleggingsrendement;

c. aan het product zelf te wijten inflexibiliteit (met inbegrip van het risico van vervroegd uitstappen) en beperkingen op het overschakelen op andere aanbieders;

d. het algemene risico van inflatie waardoor ook de beleggingsopbrengsten worden aangetast;

e. het feit dat financiële en fiscale wet- en regelgeving aan verandering onderhevig is en dat een gunstige omstandigheid ten tijde van toetreding ten nadele kan wijzigen.

2. Indien van toepassing bevat de financiële bijsluiter tevens informatie met betrekking tot de volgende productspecifieke risico’s:

a. de (tijdelijk) verminderde verhandelbaarheid van de rechten van deelneming van een beleggingsinstelling;

b. het risico van het gebruik van derivaten, indien deze worden ingezet ter verhoging van het rendement;

c. het risico dat de hele markt of een activacategorie daalt, waardoor de prijs en de waarde van de activa worden beïnvloed;

d. het verschijnsel dat valutaschommelingen een negatieve invloed kunnen hebben op het beleggingsresultaat;

e. de risico’s verbonden aan garanties;

f. de risico’s die verband houden met een grote concentratie van beleggingen in bepaalde activa of op bepaalde markten;

g. overige risico’s als het kredietrisico, bewaarnemingsrisico en het afwikkelingsrisico.

3. De algemene en productspecifieke risico’s worden vermeld in één rangorde, waarbij de omvang van het risico alsmede de waarschijnlijkheid dat een bepaald risico zich manifesteert, bepalend zijn.

4. Bij de beschrijving van de risico’s als bedoeld in het eerste en tweede lid, wordt in de financiële bijsluiter verwezen naar de uitgebreide risicobeschrijving in het prospectus.

Artikel 21

Risico-indicator

Een financiële bijsluiter bevat in de directe nabijheid van de informatie over financiële risico’s de risico-indicator voor het opbouwproduct, bedoeld in artikel 8, derde lid en informatie over overige financiële risico’s, bedoeld in artikel 9, derde lid.

Artikel 22

Beleggingsresultaten

1. De financiële bijsluiter bevat in de vorm van een staafdiagram de beleggingsresultaten van de tien voorafgegane, afgesloten boekjaren. De gerealiseerde rendementen worden uitgedrukt in procenten verandering van de intrinsieke waarde tussen begin en einde van het kalenderjaar.

2. Indien de beleggingsinstelling een historie heeft van minder dan tien jaar en minimaal één jaar, wordt het staafdiagram ingevuld met de resultaten over de desbetreffende periode. Indien de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, wordt in de financiële bijsluiter de volgende tekst opgenomen: ‘Omdat de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat, is in de financiële bijsluiter geen staafdiagram met gerealiseerde beleggingsresultaten opgenomen’.

3. Indien een bepaalde index door de beleggingsinstelling wordt gevolgd, worden de in het verleden behaalde resultaten van deze index in hetzelfde staafdiagram gepresenteerd. De behaalde resultaten van deze index worden op dezelfde wijze berekend als de resultaten van de beleggingsinstelling. In de toelichting op het staafdiagram worden de gevolgen van een eventuele wijziging van de te volgen index opgenomen.

4. Boven het staafdiagram wordt de volgende tekst vermeld:

‘Het hieronder gegeven cijfervoorbeeld is alleen als voorbeeld bedoeld en geeft een weerspiegeling van in het verleden behaalde resultaten van de beleggingsinstelling. Op de jaarlijkse rendementen zijn belastingkosten en andere lasten reeds in mindering gebracht. De uiteindelijke, toekomstige beleggingsresultaten zijn niet te voorspellen. De waarde van uw beleggingen kan fluctueren. In het verleden behaalde rendementen bieden geen garantie voor de toekomst.’

5. Het staafdiagram wordt op onderstaande wijze in de financiële bijsluiter gepresenteerd. De voorbeeldwaarden in onderstaand staafdiagram zijn fictieve waarden waarbij is uitgegaan van een beleggingsinstelling met een historie van tien jaar.

stcrt-2006-36-p19-SC73888-1.gif

C. Bedrijfsinformatie

Artikel 23

Belastingregime

1. De financiële bijsluiter bevat informatie over het belastingregime dat van toepassing is op de beleggingsinstelling zelf.

2. Onverminderd het in het eerste lid bepaalde bevat de financiële bijsluiter de volgende tekst: ‘Zowel uw persoonlijke situatie als wijzigingen in de belastingregels van de lidstaat van herkomst en/of de lidstaat van ontvangst en de uitleg van deze regels kunnen een positieve of negatieve invloed hebben op uw persoonlijke fiscale positie. In geval van onduidelijkheden dient u contact op te nemen met een belastingadviseur’.

Artikel 24

Kosten

1. De financiële bijsluiter bevat de Kostenratio van het voorgaande jaar die tenminste eenmaal per jaar ex post wordt berekend, aangevuld met een toelichting. Tevens bevat de financiële bijsluiter een verwijzing naar de Kostenratio in de periode als bedoeld in artikel 22, eerste en tweede lid.

2. De Kostenratio wordt afgerond op twee decimalen en wordt berekend door de totale kosten per jaar te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

3. De gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling is de som van de intrinsieke waarden gedeeld door het aantal waarnemingen. Hierbij wordt de som van de intrinsieke waarden gebaseerd op de cijfers per 31 december van het voorafgaande boekjaar, 31 maart, 30 juni, 30 september en 31 december van het onderhavige boekjaar of vergelijkbare data bij een afwijkend boekjaar. Het aantal waarnemingen is altijd vijf, tenzij sprake is van een verkort of verlengd boekjaar. De waarnemingen worden als gewogen gemiddelde beschouwd, waarbij de bedoelde tijdstippen worden gewogen in de verhouding 0,5:1:1:1:0,5 (bij vijf waarnemingen).

4. Onder totale kosten worden begrepen alle kosten die in de verslagperiode ten laste van het resultaat alsmede ten laste van het eigen vermogen worden gebracht. De kosten van effectentransacties en de interestkosten worden buiten beschouwing gelaten, evenals de kosten verband houdend met het in- en uitstappen van deelnemers, voor zover deze gedekt worden uit de ontvangen op- en afslagen.

5. Zodra een beleggingsinstelling tien procent of meer van haar netto intrinsieke waarde belegt in beleggingsinstellingen die een Kostenratio bekendmaken, wordt een synthetische Kostenratio opgesteld. Deze synthetische Kostenratio is gelijk aan de totale exploitatiekosten inclusief de in- en uitstapkosten die door de onderliggende beleggingsinstellingen (gewogen op basis van de relatieve omvang van de belegging) worden doorberekend aan de beleggingsinstelling gedeeld door gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling.

6. Indien de onderliggende beleggingsinstelling geen Kostenratio berekent, wordt in de financiële bijsluiter het volgende vermeld:

a. het maximale percentage van de aan de onderliggende beleggingsinstellingen aangerekende beheervergoedingen;

b. een synthetisch cijfer van de totale verwachte kosten dat wordt berekend door een gedeeltelijke synthetische Kostenratio, waarin de Kostenratio’s zijn opgenomen van de onderliggende beleggingsinstellingen waar wel een Kostenratio van beschikbaar is, op te tellen bij de in- en uitstapkosten en de maximale schatting van de voor opneming in de Kostenratio op te nemen kosten van de onderliggende beleggingsinstelling waarvan geen Kostenratio beschikbaar is;

c. de onmogelijkheid een synthetische Kostenratio voor de desbetreffende beleggingsinstelling te berekenen.

7. De financiële bijsluiter bevat, op ex ante-basis, de verwachte kostenstructuur. De kostenstructuur wordt weergegeven afgerond op 1 decimaal indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft van één jaar of langer. De kostenstructuur wordt kwalitatief beschreven indien de beleggingsinstelling een bestaansduur heeft korter dan één jaar.

Artikel 25

Overige kosten

De financiële bijsluiter bevat informatie over:

a. de in- en uitstapkosten die door deelnemers moeten worden betaald bij het verwerven of verkopen van rechten van deelneming in de beleggingsinstelling en

b. alle overige kosten die niet in de Kostenratio zijn verdisconteerd,

aangevuld met een toelichting.

Artikel 26

Omloopfactor

1. De financiële bijsluiter bevat de Omloopfactor (Portfolio Turnover Rate).

2. De Omloopfactor wordt berekend door het totaal aan effectentransacties (effectenaankopen + effectenverkopen = Totaal 1) minus het totaal aan transacties (uitgifte + inkopen =Totaal 2) van rechten van deelneming te delen door de gemiddelde intrinsieke waarde van de beleggingsinstelling (X) volgens de formule: [(Totaal 1 – Totaal 2) / X] * 100.

3. De gemiddelde intrinsieke waarde als bedoeld in het tweede lid wordt berekend overeenkomstig artikel 24, derde lid.

4. Beleggingsinstellingen die uitsluitend in onroerende zaken beleggen zijn vrijgesteld van de verplichting de Omloopfactor te publiceren.

Artikel 27

Retourprovisies

1. De financiële bijsluiter maakt melding, voor zover van toepassing, van het bestaan van retourprovisies en goederen die de beheerder, bestuurders, gelieerde partijen of derden ontvangen of in het vooruitzicht worden gesteld voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de beleggingsinstelling.

2. De financiële bijsluiter bevat een verwijzing naar het prospectus voor een gedetailleerd overzicht van deze regelingen.

D. Commerciële informatie

Artikel 28

Overige informatie

De financiële bijsluiter bevat informatie, voor zover van toepassing, over de volgende kenmerken:

a. de frequentie van prijsstellingen en waar deze prijsstellingen worden gepubliceerd;

b. de mogelijkheden en, voor zover van toepassing, de kosten om binnen een beleggingsinstelling te veranderen van sub-fonds;

c. het dividendbeleid van de beleggingsinstelling;

d. de mogelijkheid om uit de beleggingsinstelling te stappen.

E. Aanvullende informatie

Artikel 29

Verdere informatie

1. De financiële bijsluiter vermeldt:

a. waar het volledige prospectus alsmede de jaarrekening kosteloos op aanvraag verkrijgbaar zijn;

b. dat een deelnemer zich met eventuele vragen kan richten tot een contactpersoon;

c. dat de Autoriteit Financiële Markten de toezichthouder op de financiële bijsluiter is.

d. de datum waarop de financiële bijsluiter is geactualiseerd.

2. De financiële bijsluiter bevat de volgende tekst: ‘Voor vragen kunt u de Toezichtslijn van de Autoriteit Financiële Markten bellen: 0900-5400 540 of kijken op de website www.afm.nl’.

Paragraaf 5

Wijzigingen overige regelgeving

Artikel 30

Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen 2005

1. Artikel 8, vierde lid van de Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen 2005 (Stcrt. 2005, nr. 153) komt te luiden als volgt: ‘In afwijking van het eerste lid wordt in reclame-uitingen op radio en televisie op duidelijke wijze de volgende tekst opgenomen: “Loop geen onnodige risico, lees de financiële bijsluiter”’.

2. In artikel 10 van de Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen 2005 (Stcrt. 2005, nr. 153) wordt: ‘10’ vervangen door 9.

Paragraaf 6

Slotbepalingen

Artikel 31

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 32

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Nadere Regeling financiële dienstverlening.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Amsterdam, 7 februari 2006.
Voorzitter, A.W.H. Docters van Leeuwen.Bestuurslid, A.W. Kist.

Bijlage 1

Model voor risico-indicator in reclame

1. Schriftelijke reclame-uiting of reclame-uiting op internet

stcrt-2006-36-p19-SC73888-2.gif

2. Reclame-uiting op televisie

stcrt-2006-36-p19-SC73888-3.gif

Bijlage 2

Model voor schuldproduct

1. Algemeen

stcrt-2006-36-p19-SC73888-4.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-5.gif

2. Overwaardeconstructie

stcrt-2006-36-p19-SC73888-6.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-7.gif

Bijlage 3

Model voor opbouwproduct

1. Algemeen

stcrt-2006-36-p19-SC73888-8.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-9.gif

2. Direct ingaande lijfrente

stcrt-2006-36-p19-SC73888-10.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-11.gif

Bijlage 4

Toelichting op de berekening van de ‘guise’

De GUISE is de Gemiddelde Uitbetaling In geval van Slechte Eventualiteiten. Dit wordt gedefinieerd als de gemiddelde uitbetaling in de slechtste 10% van de gevallen. De slechtste 10% van de gevallen kunnen bepaald worden onder aanname van log-normaal verdeelde rendementen met parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) voor rendementen van de onderliggende waarden waarin belegd wordt. De te gebruiken parameters voor verschillende onderliggende waarden, alsmede enkele bepalingen in welke gevallen welke klasse van onderliggende waarden moet worden gekozen, zijn te vinden in Bijlage 5.

Voor de daadwerkelijke berekening van de GUISE, is de volgende benadering te gebruiken:

GUISE ≈ 0.3125 * waarde 1%-kans-scenario + 0.4375 * waarde 5%-kans-scenario + 0.25 * waarde 10%-kans-scenario (1)

De bepaling van de waarde van deze drie scenario’s kan direct via kansrekening. Hieronder wordt aangegeven hoe dit zonder complexe berekeningen kan worden geïmplementeerd. Er worden tabellen beschikbaar gesteld die aangeven voor iedere beleggingsklasse, en iedere looptijd wat het gemiddelde jaarrendement is waarmee moet worden gerekend om op het betreffende scenario (1%, 5% of 10%) uit te komen. Deze zijn uiteraard al gebaseerd op de genoemde parameters μ en σ.

Het betreft de volgende tabellen:

Tabel 1: 1%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 2: 5%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 3: 10%-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

De uitbetalingen bij de verschillende rendementen na aftrek van alle kosten, kunnen direct berekend worden op basis van deze rendementen. De GUISE kan dan berekend worden door het gewogen gemiddelde te nemen overeenkomstig formule (1).

In sommige gevallen kan dit nog aanzienlijk verder vereenvoudigd worden. Dit wordt hieronder aangeven. Hiertoe is van belang onderscheid te maken tussen lineaire producten en niet-lineaire producten. Binnen deze twee mogelijkheden bestaat er, indien relevant, onderscheid tussen producten met een eenmalige inleg en producten met een periodieke inleg. Lineaire producten zijn producten zonder derivaten (ofwel opties en garanties en dergelijke). Niet-lineaire producten zijn dus producten die wel derivaten als onderdeel hebben van het product of de constructie.

Lineaire producten

Naast de benadering in formule (1), is het voor lineaire producten ook mogelijk om de volgende benadering te gebruiken:

GUISE ≈ waarde 3,86%-kans-scenario (2)

Hierdoor is het voor al deze producten niet nodig om de waarde van drie afzonderlijke scenario’s te berekenen en vervolgens het gewogen gemiddelde te nemen. De berekening kan direct plaatsvinden op basis van één scenario. Er zijn tabellen beschikbaar gesteld die direct per beleggingsklasse en looptijd het rendement geven waarmee gerekend moet worden om direct op de GUISE uit te komen. Dit gebeurt door met het aangegeven rendement bij de betreffende looptijd voor de juiste beleggingsklasse te rekenen als jaarlijks rendement1 . Als dan de kosten in mindering worden gebracht, resulteert direct de GUISE.

De betreffende percentages zijn gegeven in de volgende tabellen2 :

Tabel 4a: GUISE-rendement-scenario, jaarrendementen bij eenmalige inleg;

Tabel 4b: GUISE-rendement-scenario, jaarrendementen bij periodieke inleg;

Voor producten met een eenmalige inleg is verdere vereenvoudiging mogelijk.

Het is mogelijk om direct de GUISE berekenen voor een bepaalde looptijd t, bij de parameters μ en σ met behulp van de volgende formule:

stcrt-2006-36-p19-SC73888-12.gif

Hierbij is van belang de kosten juist in rekening te brengen.

Eenmalige kosten aan het begin die dus ook niet belegd worden kunnen direct in mindering worden gebracht op de eenmalige inleg;

Eenmalige kosten aan het eind, die ingehouden worden op de opgebouwde waarde kunnen in mindering gebracht worden op de resulterende guise;

Doorlopende kosten kunnen in mindering worden gebracht op het gemiddelde volume, dat benaderd kan worden op basis van het begin- en eindvolume. Bij sterk variërende kostenpercentages (bijvoorbeeld afhankelijk van tijd of waarde) is deze directe benadering, met behulp van formule (3), niet te gebruiken.

Niet-lineaire producten

Voor niet-lineaire producten moet worden gewerkt met de bepaling als in formule (1), tenzij de optie-elementen niet worden gewaardeerd zodat een lineair product resulteert. Dit laatste (het niet meenemen van de optie-elementen) is alleen toegestaan indien het meenemen tot een hogere uitbetaling zou leiden. Dit leidt dan tot een pessimistischer schatting van de uitbetaling en daarmee tot een hogere inschatting van het risico.

In principe kan de waarde worden bepaald met behulp van de rendementen als aangegeven in de tabellen 1–3. De niet-lineaire elementen worden gewaardeerd op dezelfde wijze zoals ze ook met de klant worden verrekend. Dit betekent dat het slechts een niet-lineair product is bij tussentijdse looptijden indien de optiewaarde bij vervroegde beëindiging ook daadwerkelijk met de klant wordt verrekend. Indien dit niet het geval is, kan volstaan worden met de eenvoudige berekening voor lineaire producten zoals hierboven beschreven. Bij de contractuele looptijd is de verrekening van het niet-lineaire element vaak eenvoudig aangezien het een bepaling is van het al dan niet ‘in the money’ zijn van de optie en het corrigeren van de GUISE hiervoor.

Voor garantieproducten is het overigens toegestaan om de garantie mee te nemen en toch alleen te werken met de rendementen gebaseerd op formule (2), dus zoals weergegeven in tabellen 4. Hierbij wordt de GUISE echter iets onderschat3 .

Ook voor de berekeningen van de GUISE mogen garanties slechts dan worden meegenomen indien de instelling die de garanties afgeeft onder kapitaaltoereikendheidstoezicht of ander vergelijkbaar adequaat bedrijfseconomisch toezicht valt.

Additionele tabellen die mogelijk leiden tot eenvoudiger implementatie

In plaats van te rekenen met jaarrendementen, kan het in sommige gevallen eenvoudiger zijn om direct de GUISE te gebruiken. Dit is toepasbaar indien de kostenstructuren vrij eenvoudig zijn (dit wil zeggen: inhoudingen op inleg of kostenpercentages over de waarde niet variërend over de tijd of de portefeuilleomvang).

Indien dit gewenst is kan gebruik worden gemaakt van de volgende tabellen die direct de GUISE geven bij iedere looptijd en beleggingsklasse.

Tabel 5a: GUISE per looptijd bij € 1000 eenmalige inleg;

Tabel 5b: GUISE per looptijd bij € 100 inleg per maand;

Deze GUISE’s moeten nog worden gecorrigeerd voor de kosten door de bedragen die worden ingehouden en niet belegd in mindering te brengen op de inleg, en de overige kosten van de ultimo waarde (indien inhoudingen aan het eind) of de gemiddelde waarde (bij jaarlijkse kosten als percentage van de waarde) af te halen.

stcrt-2006-36-p19-SC73888-13.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-14.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-15.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-16.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-17.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-18.gifstcrt-2006-36-p19-SC73888-19.gif

1

Deze berekening is qua complexiteit volledig vergelijkbaar met de huidige berekening van de pessimistisch rendementskolom. De tabelwaarden zijn anders, en er moet aandacht aan gegeven worden dat alle kosten in mindering worden gebracht.

2

Mocht er behoefte bestaan aan tabellen voor niet-lineaire producten met een periodieke inleg gecombineerd met opties, dan zullen die worden toegevoegd.

3

Dit leidt tot een iets eenvoudiger invoering van de risico-indicator en pessimistisch rendementsberekeningen, wat wellicht kosten iets reduceert, terwijl de toegevoegde waarde van het werken met drie scenario’s voor garantieproducten beperkt is indien de waarde van de garantie redelijk beperkt is bij tussentijdse beëindiging.

Bijlage 5

Bepaling van de beleggingsklasse en parameters

Voor de berekening van de ‘guise’ wordt gebruik gemaakt van parameters μ (gemiddelde) en σ (standaarddeviatie, ook wel volatiliteit) van de rendementen van de onderliggende waarden. Bij berekening van de GUISE op basis van de tabellen zijn de parameterwaarden van de verschillende beleggingscategorieën uiteraard al verwerkt. In die gevallen is het van belang om de juiste beleggingsklasse te bepalen (op basis van de onderliggende waarden waarin belegd wordt). Voor beleggingsinstellingen is het toegestaan om gebruik te maken van fondsspecifieke parameters μ en σ indien de instelling over genoeg fondsspecifieke historie beschikt.

1. Bepaling beleggingsklasse

De beleggingsklasse die moet worden gehanteerd bij het kiezen van de parameters, dan wel het raadplegen van de tabellen, geschiedt als volgt.

De hiernavolgende zes verschillende beleggingsklassen worden onderscheiden. Een fonds of belegging valt binnen een bepaalde categorie als overwegend in de betreffende categorie wordt geïnvesteerd. Overwegend heeft hier de betekenis van meer dan 70%.

1. beleggingen in deposito’s en geldmarktfondsen;

2. beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen;

3. vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed;

4. mixfondsen/gemengde beleggingen;

5. breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen; breed gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2 en

6. emerging country en emerging sector fondsen/beleggingen; beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen; beleggingen in niet-liquide aandelen; ‘low grade’ investments; beperkt gespreide beleggingen in obligaties/obligatiefondsen voor zover niet ingedeeld in categorie 2; beleggingen in grondstoffen/natuurproducten.

Categorie 1 zijn de beleggingen in overwegend deposito’s, verhandelbaar geldmarktpapier en kortlopende obligaties.

In categorie 2 vallen de fondsen en beleggingen die overwegend beleggen in obligaties en obligatiefondsen in OESO-landen. Het gaat hierbij om ‘investment grade’ obligaties, dat wil zeggen beleggingen die een hoge waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van onder andere bedrijven inschatten.

Bij categorie 3, vastgoedfondsen en beleggingen in vastgoed, wordt overwegend belegd in vastgoed, ongeacht de landen waar het vastgoed zich bevindt in OESO-landen, niet zijnde een beleggingsobject als bedoeld in artikel 1, onder d, ten vijfde van het Besluit financiële dienstverlening.

Categorie 4 betreft de ‘Mixfondsen’, de zogenaamde gemengde fondsen of beleggingen. Gemengde fondsen of beleggingen hebben een spreiding over meerdere (mogelijk alle 5) andere categorieën. Onder een mixfonds of gemengde belegging wordt verstaan: een belegging in meerdere categorieën, waaronder minimaal één belegging in de categorie 1, 2 of 3 en één belegging in de categorie 5 of 6 en waarbij maximaal 70% in de categorieën 1, 2 en 3 tezamen (waarvan minimaal de helft in categorie 1 of 2), dan wel maximaal 70% in de categorieën 5 en 6 tezamen (waarvan minimaal de helft in categorie 5) wordt belegd. Indien de gezamenlijke belegging in de ‘hoog risico’- of de ‘laag risico’-categorieën meer dan 70% van de portefeuille beslaat, is er echter sprake van een situatie waarbij overwegend in de betreffende categorieën wordt geïnvesteerd. Er is dan geen sprake van een mixfonds/gemengde belegging en er moet dan aansluiting worden gezocht bij deze categorieën.

Categorie 5 betreft de breed gespreide beleggingen in aandelen/aandelenfondsen. Een fonds is een breed gespreid aandelenfonds als overwegend wordt belegd in meerdere grote bedrijven uit verschillende sectoren gevestigd in OESO-landen. Een fonds dat bijvoorbeeld investeert in grote ondernemingen in verschillende sectoren in de VS valt in deze categorie. Ook breed gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen onder categorie 5.

Categorie 6 betreft de beleggingen met significant hogere risico’s dan de beleggingen in de andere categorieën, zoals de emerging market of emerging sector fondsen/beleggingen en beperkt gespreide aandelenfondsen/beleggingen. Bij emerging markets wordt gedacht aan opkomende landen met soms een nog in opkomst zijnde aandelenmarkt. Het gaat hierbij om niet OESO-landen. Bij emerging sector fondsen wordt bijvoorbeeld gedacht aan fondsen die beleggen in vaak kleinere bedrijven, eventueel binnen de OESO-landen. Voorbeelden van deze bedrijven zijn ICT-, internet-, kleinere telecommunicatie- en biotechnologie bedrijven. Bij een beperkt gespreid fonds of beperkt gespreide beleggingen wordt bijvoorbeeld gedacht aan investeringen in één sector en (cumulatief) in één of een beperkt aantal landen.

Ook beleggingen in niet-liquide aandelen, ‘low grade’ investments (aandelen die een lage waardering krijgen van bureaus die de kredietwaardigheid van o.a. bedrijven inschatten) en beleggingen in grondstoffen/natuurproducten (zoals teakfondsen) vallen onder categorie 6. Beperkt gespreide beleggingen in obligaties en obligatiefondsen, voor zover deze obligaties niet vallen onder categorie 2, vallen eveneens onder categorie 6.

Het bovenstaande geeft een handvat voor het bepalen van de categorie op basis waarvan het voorbeeld rendement moet worden berekend. Er kunnen wellicht beleggingen zijn die buiten deze categorieën vallen. In dat geval moet aangesloten worden bij die categorie die de meeste overeenkomsten vertoont met de concrete belegging.

Indien er sprake is van een 50% investering in beleggingscategorie 2 (beleggingen in investment grade obligaties/obligatiefondsen in OESO-landen) en een 50% investering in beleggingscategorie 3 (vastgoedfondsen/beleggingen in vastgoed) moet, in geval van ‘vaste verhoudingen’ in de samenstelling van de belegging (50% investering in categorie 2 en 50% investering in categorie 3 bijvoorbeeld), op basis van een gewogen gemiddelde van de betreffende beleggingscategorieën, de corresponderende percentages van de tabellen worden gehanteerd. Deze ‘vaste verhoudingen’ regel geldt ook in geval van een kleine ‘range’ (bijvoorbeeld 40–50% investering in beleggingscategorie 1 en 50–60% investering in beleggingscategorie 2).

Bovenstaande beleidsregels worden alleen dan toegepast wanneer de twee kolommen, die in een vaste verhouding tot elkaar staan, elkaars ‘directe buren’ zijn (kolom 1 en 2, kolom 2 en 3 en kolom 5 en 6). Wanneer er immers sprake is van een ‘mix’ tussen kolom 1, 2 of 3 en kolom 5 of 6 dan geldt de ‘mix’ tabel. Indien geen sprake is van vaste verhoudingen in de samenstelling van de belegging en de belegging is ook niet te rubriceren onder de ‘mix’categorie, dan dient de belegging gecategoriseerd te worden in de hoogste beleggingscategorie waarin wordt belegd.

Een voorbeeld ter verduidelijking. Een belegging is als volgt samengesteld: 0–40% investering in categorie 1, 25–60% investering in categorie 2, 0–75% investering in categorie 3. Deze belegging wordt gerubriceerd in beleggingscategorie 3. Voor de corresponderende pessimistische jaarrendementen dient in dit voorbeeld gebruik te worden gemaakt van de percentages die vermeld staan in kolom 3 van de tabellen.

Bij twijfel valt een belegging in de categorie met het hoogste rangnummer. Bij twijfel of een fonds een gespreid aandelenfonds is of een mixfonds, valt het dus in de categorie gespreide aandelenfondsen en krijgt dan de daarbij behorende voorbeeldrendementen.

Een fonds wordt geacht een valutarisico te hebben als aanmerkelijke posities (ontvangsten/bezittingen) bestaan die niet luiden in Euro. Als aanmerkelijk wordt beschouwd een percentage van meer dan 15%.

Voor alle categorieën geldt dat wordt doorgekeken naar de onderliggende investering. Een fonds dat overwegend belegt in aandelen van vastgoedfondsen valt dus in categorie 3 (vastgoed fondsen) en niet in categorie 5.

De parameters voor de betreffende beleggingscategorieën zijn als volgt:

Tabel 0

Beleggingsklasse

Verwacht rendement

Volatiliteit

Vol. Incl. valuta risico

1. Deposito

3,7 %

0,6 %

10,4 %

2. Obligatie

4,2 %

4,4 %

11,3 %

3. Vastgoed

6,7 %

11,8 %

15,7 %

4. Mixfonds

6,2 %

12,9 %

16,6 %

5. Aandelen

8,3 %

25,5 %

27,5 %

6. Emerging

8,3 %

30,5 %

32,2 %

Welke beleggingsklasse is gekozen bij het maken van de financiële bijsluiter, moet in de financiële bijsluiter worden toegelicht. Met andere woorden, de aannames moeten worden vermeld. Deze aannames worden aangegeven in de inleiding van de financiële bijsluiter. Hieronder wordt in tabel 1 en 2 aangegeven welke keuze gemaakt moet worden naar gelang de beleggingsklasse, zoals voorgeschreven in artikel 5 lid 1 en 3.

Tabel 1

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

, met 100% beleggingen in deposito’s

2

, met 100% beleggingen in obligaties

3

, met 100% beleggingen in vastgoed

4

, met 50% beleggingen in aandelen en met 50% beleggingen in obligaties

5

, met 100% beleggingen in aandelen

6

, met 100% beleggingen in emerging markets

Tabel 2

Beleggingsklasse

Voorgeschreven zin:

1

en met 100% beleggingen in deposito’s

2

en met 100% beleggingen in obligaties

3

en met 100% beleggingen in vastgoed

4

en met beleggingen in een mix van aandelen en obligaties. Hierbij wordt uitgegaan van 50% beleggingen in aandelen en 50% beleggingen in obligaties

5

en met 100% beleggingen in aandelen.

6

en met 100% beleggingen in emerging markets

Indien de samenstelling van de beleggingsportefeuille over de looptijd van het complex product varieert, kan de aanbieder van het complex product werken met de gewogen gemiddelde samenstelling van de beleggingsportefeuille over de betreffende looptijd.

2. Bepaling fondsspecifieke parameters

Indien een beleggingsinstelling over voldoende historie beschikt kan deze zijn fondsspecifieke parameters gebruiken. De parameters worden dan als volgt bepaald, afhankelijk van het aantal jaren historie.

μ = μFB in jaar 1 tot en met 3

= μFB * (20-i)/20 + μF * i/20 in jaar i, met i = 4,…,19 en

= μF in jaren 20 en meer, en

σ = σFB in jaar 1 tot en met 4

= σF in jaren 5 en meer, en

waarbij:

μFB, σFB de standaardparameters is zoals gehanteerd bij de FB, en

μF het gemiddelde fondsrendement inhoudt, en

σFde standaarddeviatie van het fondsrendement inhoudt.

De fondsparameters worden bepaald als:

stcrt-2006-36-p19-SC73888-20.gif

en (6)

stcrt-2006-36-p19-SC73888-21.gif

waarbij

rj = het maandrendement in historie maand j, en

n = het aantal maanden historie, met een maximum van 12*20 = 240

m = 12*4 = 48

Opgemerkt wordt dat altijd de meest recente historie moet worden gebruikt en dat de parameters minimaal moeten worden geactualiseerd eens per vierentwintig kalendermaanden dan wel vaker indien de gebruikte parameters door omstandigheden of veranderingen niet meer representatief zijn.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

De consument die naar aanleiding van reclame overweegt een complex financieel product te kopen moet in staat zijn zich tijdig voorafgaand aan de totstandkoming van een overeenkomst te oriënteren op de belangrijkste financiële aspecten. Deze voorbereiding wordt bevorderd door de beschikbaarstelling van een financiële bijsluiter, door in reclame-uitingen te wijzen op het bestaan van de financiële bijsluiter en daar ook de risico-indicator te tonen en door in de offerte eisen te stellen aan de berekening van rendement, berekening van kosten en de beschrijving van financiële risico’s. Op die manier krijgt de consument op verschillende tijdstippen in het aankoopproces objectief berekende en duidelijke informatie over het complex product dat hij voornemens is te kopen.

Teneinde het evenwicht te bewaren tussen enerzijds de kansen op rendement en anderzijds de bijbehorende financiële risico’s is ervoor gekozen een aangepaste risico-indicator op te doen nemen in reclame voor complexe producten. Die aangepaste want vereenvoudigde risico-indicator heeft tot doel de consument te waarschuwen tegen het risico dat het complex product het beoogde rendement niet genereert. Het gevolg daarvan kan zijn dat dreigt dat de schuld van de consument niet of niet geheel wordt afgelost dat wel dat de inleg geheel of gedeeltelijk kwijt raakt. Juist vanwege het wervende karakter van reclame kan de consument zich naar aanleiding van de risico-indicator verder voorbereiden op de te nemen financiële beslissingen en zich verdiepen in de gewenste verhouding tussen rendementen en risico’s.

Ter wille van de vergelijkbaarheid van complexe producten is het voor de consument belangrijk dat de informatie over de belangrijkste financiële aspecten van het complex product gestandaardiseerd wordt verschaft. Ter bevordering van de toegankelijkheid van bedoelde informatie is het van belang dat de informatie in de financiële bijsluiter zich beperkt tot de belangrijkste financiële aspecten, waar mogelijk in gevisualiseerde vorm. Met een beknopte en gevisualiseerde weergave van informatie inzake aanbieder, product, financiële risico’s, kosten, opbrengsten en eerder beëindigen kan de consument zich makkelijker verdiepen in de overige productinformatie, zoals folders of offertes. Daartoe is de aanbieder van het complex product op grond van deze regeling verplicht een financiële bijsluiter op stellen die qua omvang en inhoud volstrekt gelijk zijn aan de ontwikkelde modellen: meer, minder of andere informatie is niet toegestaan in een financiële bijsluiter.

Dat een financiële dienstverlener een financiële bijsluiter moet opstellen en op verzoek beschikbaar moet stellen alsmede dat de verschafte informatie inhoudelijk juist, begrijpelijk, niet misleidend moet zijn en geen afbreuk mag doen aan overige verplichte informatieverstrekking aan de consument, volgt uit de artikelen 38 en 39 van het Besluit financiële dienstverlening en 30 van de Wet financiële dienstverlening. Op welke wijze de informatie aan de consument moet verschaffen, volgt uit deze nadere regels. Deze regels zien hoofdzakelijk op twee categorieën complexe producten. De eerste categorie betreft schuldproducten, bijvoorbeeld beleggingshypotheken, waarbij de consument tegenover de kans op een bepaald rendement het risico loopt de schuld, die hij is aangegaan ter financiering van een woning, niet te kunnen aflossen. Deze regeling ziet voorts op opbouwproducten, zoals beleggingsverzekeringen, waarbij de consument tegenover de kans op een bepaald rendement het risico loopt zijn inleg geheel of gedeeltelijk kwijt te raken.

De informatie die de consument op grond van een financiële bijsluiter tot zich kan nemen is niet gepersonaliseerd, houdt dus geen rekening met de persoonlijke omstandigheden van de consument en is gebaseerd op bepaalde aannames. Nu de aanbieder voor elk complex product een financiële bijsluiter kan opstellen zonder rekening te hoeven houden met persoonlijke omstandigheden van een consument, kan die aanbieder de bijsluiter bij voorbaat opstellen en de consument wijzen op de beschikbaarheid daarvan. Daarmee kan de consument zich vroegtijdig oriënteren op het product en zich vervolgens verdiepen in overige informatie adviseur kan de financiële bijsluiter gebruiken om de consument voor te lichten en te adviseren over het complex product.

De consument die overweegt een complex product te kopen zal zich aan de hand van een concrete op zijn wensen afgestemde offerte voor het laatst kunnen informeren over onder andere rendement, risico’s en kosten. Ook voor deze ‘laatste’ informatie geldt uiteraard de basisnorm dat de verschafte informatie inhoudelijk juist, begrijpelijk, niet misleidend moet zijn en geen afbreuk mag doen aan overige verplichte informatieverstrekking aan de consument. Ten einde de financiële dienstverleners zo veel mogelijk ruimte te laten voor de inrichting van offertes voor complexe producten, is ervoor gekozen te volstaan met verplichting inzake rendementen aan te sluiten bij opbrengstscenario’s zoals al verplicht in de financiële bijsluiter. Daartoe strekken dan ook hoofdzakelijk de betreffende regels.

2. Totstandkoming van de huidige financiële bijsluiter

Bij de inwerkingtreding van de Nadere Regeling Financiële Bijsluiter 2002 (Stcrt. 2002, 121) is afgesproken dat de Regeling geëvalueerd zou gaan worden. Eind 2003 is de evaluatie van de financiële bijsluiter gestart waarbij voor het onderzoek het onderzoeksbureau Millward Brown/Centrum werd ingeschakeld. Daarnaast werd een klankbordgroep opgericht waarin de belangenbehartigers van zowel aanbieders (banken, verzekeraars, beleggingsinstellingen, effecteninstellingen), tussenpersonen als consumenten in vertegenwoordigd waren.

Drie groepen gebruikers, te weten consumenten, aanbieders en intermediairs zijn bevraagd, naar hun ervaringen met de financiële bijsluiter. In juni 2004 werden de resultaten van de evaluatie bekend gemaakt. De belangrijkste uitkomsten waren dat de doelstellingen van de financiële bijsluiter, namelijk het verkrijgen van inzicht en het kunnen vergelijken van een complex product, breed gesteund werd door alle drie groepen maar dat er ook kritiek was op de wijze waarop de financiële bijsluiter deze doelstellingen tracht te verwezenlijken.

Kritiek van consumenten betrof de lengte en de leesbaarheid van de financiële bijsluiter. Ook waren consumenten niet tevreden over het moment waarop zij de financiële bijsluiter ontvangen. Consumenten willen de financiële bijsluiter tijdens het oriënteren ontvangen, terwijl slechts 21 procent van de consumenten de financiële bijsluiter dan ontvangt. Kritiek van intermediairs spitste zich toe op leesbaarheid, lengte en het beperkte gebruik door consumenten. Kritiek van de aanbieders betrof met name de hoeveelheid informatie en de kosten.

De aanbevelingen bestonden eruit een financiële bijsluiter te maken die korter (maximaal 2 A4), eenvoudiger qua woordgebruik en zoveel mogelijk grafisch is. Ook werd de risico-indicator een belangrijk onderdeel van de financiële bijsluiter. Voor de vormgeving van deze financiële bijsluiter en ook de vormgeving van de risico-indicator werd de hulp ingeroepen van bureau Eden Design. Het ontwerp van de nieuwe financiële bijsluiter is getest met behulp van onderzoeksbureau Ferro.

De Autoriteit Financiële Markten (AFM) heeft deze regels opgesteld op basis van ontwerpen voor een financiële bijsluiter voor een schuld- en opbouwproduct. Die ontwerpen zijn positief ontvangen door vertegenwoordigers van marktpartijen en consumentenorganisaties. Deze regeling is voorts geconsulteerd gedurende een periode november/december 2005. De gedurende die consultatie ontvangen reacties van belanghebbenden heeft de AFM waar nodig of nuttig verwerkt in deze nadere regels.

Met wijziging van de Nadere Regeling Financiële Bijsluiter 2002 (Stcrt. 2005, 153) per 1 september 2005 is voor open end beleggingsinstellingen en voor niet-verhandelbare closed end beleggingsinstellingen een afwijkend model voor een financiële bijsluiter voor die instellingen geïntroduceerd. Dat afwijkende model, gebaseerd op de aanbeveling van de Europese Commissie betreffende bepaalde gegevens dien overeenkomstig schema C van bijlage I bij richtlijn 85/611/EEG van de Raad in het vereenvoudigd prospectus moeten worden vermeld. Ten einde de informatie voor beleggers te verbeteren, zijn bij Richtlijn 2001/107/EG van het Europees Parlement en de Raad bepalingen inzake het vereenvoudigd prospectus opgenomen in Richtlijn 85/611/EEG van de Raad van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icb’s), wordt gecontinueerd. Wel wordt als nieuw element ook voor deze instellingen de risico-indicator in de financiële bijsluiter.

3. Nalevingskosten

Ter facilitering van de naleving van de reclame-eisen zal de AFM via geluidsbestanden de verplichte opneming van de voorgeschreven waarschuwingszinnen ter beschikking stellen. Zij die reclame maken voor complexe producten zullen door middel van downloading van de waarschuwingszinnen en opneming daarvan in de reclame-uiting voldoen aan de onderhavige regeling.

Ter vermindering van de nalevingskosten terzake van de financiële bijsluiter zal de AFM andere partijen een financiële bijsluiter maken conform het verplichte model van 2 pagina’s op A4 formaat, na invoering van de benodigde berekende gegevens. Dit faciliteert de productie van financiële bijsluiters en bevordert de totstandkoming van een gelijk speelveld doordat vergelijkbare financiële bijsluiters worden opgesteld.

Artikelsgewijs

Artikel 1. Definities

a. contractuele looptijd

De contractuele looptijd is gelijk de aan volledige duur van de overeenkomst inzake een product.

b. guise

De guise is een maatstaf om het risico in één getal uit te drukken, te weten de gemiddelde uitkering of uitbetaling aan de consument in de slechtste 10 procent van de gevallen, te berekenen als bedoeld in bijlage 4

c. kapitaaltoerekeikendheidstoezicht

Onder kapitaaltoerekeikendheidstoezicht wordt verstaan het prudentiële toezicht dat op bijvoorbeeld banken, verzekeraars, beleggingsinstellingen of beleggingsondernemingen wordt uitgeoefend, als bedoeld in de financiële toezichtsrichtlijnen.

d. netto-rendementspercentage

In de kostenparagraaf van de financiële bijsluiter dient een percentage te worden opgenomen dat het netto-rendement tot uitdrukking brengt; het percentage is een resultante van de totale ingelegde bedragen van de consument, de betreffende looptijden van die inleg tot het bepaalde moment en de uitkering die de consument zal ontvangen bij beëindiging op dat bepaalde moment.

f. opbouwproduct

Een opbouwproduct is een specifieke vorm van een complex product, dat beoogt de consument kapitaal te doen opbouwen of zich te verzekeren en niet beoogd is ter aflossing van een (hypothecaire) geldlening, bijvoorbeeld een beleggingsverzekering, aandelenlease of lijfrente op beleggingsbasis.

Niet wordt uitgesloten dat er een secundair doel is, maar dat dit secundaire doel ondergeschikt is aan het hoofddoel van het complexe product. Bijvoorbeeld een beleggingsverzekering: primaire doel is de groei van kapitaal, secundair doel is met het gegroeide vermogen voor een bepaald doel aan te wenden.

‘Kapitaal te doen groeien’ – toelichten dat het overheersende element van het complexe product is om door bijvoorbeeld (beleggings)winsten, dividenden, renteopbrengsten etc. de waarde van het vermogen van een consument te vergroten.

‘Met uitzondering van krediet dat wordt aangewend voor het verschaffen van het genot van een complex product dat overwegend tot doel heeft het kapitaal te doen groeien.’ is opgenomen om te zorgen dat indien consumenten in staat worden gesteld met geleend geld deel te nemen in opbouwproducten, de FB wordt opgesteld volgens het model dat geldt voor opbouwproducten. Om deze consumenten adequaat te beschermen zal in het FB-model voor een opbouwproduct dan wel goed aandacht moeten worden besteed aan de consequenties van het kredietelement .

g. opbrengstscenario

Een opbrengstscenario is een berekening van het resultaat dat de aanbieder behaalt, uitgedrukt als de waarde van het complex product na aftrek van kosten, waarbij de berekening is gebaseerd op een historisch, 4 procent- of pessimistisch rendement.

h. overwaardeconstructie

Onder een overwaardeconstructie wordt verstaan (een onderdeel van) een complex product waarbij de overwaarde van een woning, dat wil zeggen het verschil tussen de hoogte van de nog niet afgeloste hypothecaire geldlening en de waarde in het economisch verkeer, wordt aangewend als vermogen om te beleggen.

i. rentedervingskosten

Als onderdeel van de te bereken kosten in de financiële bijsluiter is een post ‘bij eerder beëindigen’ opgenomen; daartoe behoren uitdrukkelijk niet rentedervingskosten of te wel kosten ontstaan als gevolgd van het mislopen van rente-inkomsten omdat de consument heeft besloten het complex product vroegtijdig af te kopen; deze kosten zijn namelijk niet te bepalen in zoverre de rentestand onzeker is en dus ook het verschil tussen de rente van het product en de gehanteerde rentevoet.

j. restschuld

Van een restschuld is sprake voor zover de consument nog steeds een financiële verplichting tot betaling van een geldsom heeft na aflossing van het krediet, bijvoorbeeld omdat er onvoldoende is afgelost of meer schuld resteert of een naheffing plaatsvindt.

k. retourprovisie

In de financiële bijsluiter zoals behorend bij een beleggingsinstelling wordt informatie opgenomen over de terugbetaling van de instelling aan een derde van een ontvangen vergoeding voor geleverde diensten, een en ander in het kader van kostentransparantie.

l. schuldproduct

Een schuldproduct is een specifieke vorm van een complex product dat beoogt de consument in staat te stellen door middel van beleggings- of spaaropbrengst een krediet, meestal een hypothecair krediet of een krediet ter financiering van de aanschaf van andere dan financiële producten of effecten geheel of gedeeltelijk af te lossen.

Niet wordt uitgesloten dat er een secundair doel is, maar dat dit secundaire doel ondergeschikt is aan het hoofddoel van het complexe product. Bijvoorbeeld een beleggingshypotheek: primaire doel is de financiering van de aankoop van een registergoed, secundair doel is met beleggingswinsten de kosten van de financiering te verlagen.

‘Voorzien in de aflossing van het krediet’ houdt in dat het overheersende element van het complexe product dus een krediet is. In FB-model voor schuldproducten zal dan goed aandacht moeten worden besteed aan het risico dat de opbrengsten van beleggingen onvoldoende zijn om de aflossingen in verband met een hypothecair krediet te kunnen doen en dat er dus een schuld kan resteren aan het einde van de looptijd.

m. spaarhypotheek

Een spaarhypotheek is als schuldproduct een combinatieproduct bij uitstek, namelijk een hypothecaire geldlening en een levensverzekering waarvan de uitkering eventueel gecombineerd met winstdeling exact voorziet in de benodigde aflossing.

n. uitkering

Onder uitkering wordt verstaan het bedrag dat de aanbieder doet toekomen aan de consument of begunstigde, bij beëindiging van contract inzake een complex product op enig moment, bestaande uit de waarde van het complex product onder aftrek van kosten op het betreffende moment. In geval van tussentijds uitkerende producten, bijvoorbeeld in geval van direct ingaande lijftentes, geldt dat de gedane betalingen vóór beëindiging van het contract inzake een complex product deel uitmaken van de uitkering.

p. waarde

Met waarde wordt bedoeld de opgebouwde waarde, dat wil zeggen het saldo van al het geld dat de consument heeft afgegeven aan de aanbieder tezamen met het rendement dat de aanbieder heeft behaald met dat deel van de belegging waarover de aanbieder rendement genereert voor de consument. Dit wordt uitgewerkt als de totale inleg plus een bepaald rendement over de gelden die daadwerkelijk worden aangewend voor beleggingen ten gunste van de consument.

Artikel 2

Een financiële dienstverlener die in een reclame-uiting anders dan via de televisie of de radio, informatie verstrekt over een complex product, is volgens artikel 27, eerste lid van het Besluit financiële dienstverlening verplicht informatie te geven over de belangrijkste financiële risico’s. Deze financiële risico’s worden op grond van artikel 2 vereenvoudigd inzichtelijk gemaakt door middel van de risico-indicator zoals weergegeven in bijlage 1.

Voor een reclame-uiting via de televisie moet gebruik gemaakt worden van de risico-indicator zoals weergegeven in bijlage 1, onder 2. Deze risico-indicator is een vereenvoudigde weergave van de risico-indicator die in de financiële bijsluiter moet worden weergegeven.

In geval van schriftelijk reclame, bijvoorbeeld in de vorm van een brochure, dient de risico-indicator te worden opgenomen rechtsboven op de bladzijde waarop of aan het begin van de alinea waarin het complex product wordt aangeprezen. Bij een reclame-uiting via internet dient de risico-indicator te worden opgenomen pal naast, boven of onder de informatie over opbrengsten van dien aard dat de consument in één oogopslag de opbrengsten kan relateren aan de bijborende financiële risico’s. Bij een reclame-uiting via de televisie moet de risico-indicator de gehele duur van de reclameboodschap te zien zijn.

Als het een reclame-uiting via de radio betreft, wordt de informatie over de financiële risico’s mondeling overgebracht. Hiervoor levert de AFM via haar website een geluidsbestand aan dat onbewerkt in de boodschap moet worden verwerkt. Dit heeft als doel de consistentie, een gelijk speelveld, de herkenbaarheid en effectiviteit te bevorderen van herkenbare en effectieve boodschappen voor consumenten.

Aangezien de waarschuwingszinnen die onderdeel uitmaken van de risico-indicator niet altijd dezelfde zullen blijven maar van tijd tot tijd zullen wisselen, moeten de financiële dienstverleners de bestanden, voor alle media, downloaden vanaf de website van de AFM. Dit zorgt ervoor dat de waarschuwingszinnen altijd actueel zullen blijven. Voorts geldt dat indien een aanbieder een nieuwe reclamecampagne begint, de nieuwste waarschuwingszinnen dienen te worden opgenomen, als te downloaden van de website van de AFM, binnen 4 maanden.

Volledigheidshalve zij hier opgemerkt dat op grond van artikel 2 van het Besluit financiële dienstverlening de risico-indicator als bedoeld in de reclamevoorschriften niet geldt voor aanbieders van deelnemingsrechten. Het verkort prospectus-regime zijnde de financiële bijsluiter is dan ook slechts aangevuld met de informatie over de belangrijkste financiële risico’s als bedoeld in de artikelen 8 en 9.

Artikel 3

Indien de financiële dienstverlener in reclame, in de offerte of anderszins in de precontractuele fase informatie verstrekt over een historisch of een toekomstig rendement, dan is het verplicht volgens artikel 27, vijfde lid, Bfd, om ook informatie te verschaffen over de belangrijkste kosten en de belangrijkste financiële risico’s.

Het historisch rendement moet berekend worden volgens het opbrengstscenario bedoeld in artikel 11, eerste lid, onder a, zijnde het historisch opbrengstscenario. In aanvulling op vorenbedoeld scenario mag de financiële dienstverlener het daadwerkelijk gerealiseerde historisch rendement opnemen.

Voor de berekening van het toekomstig rendement moet de financiële dienstverlener een keuze maken uit de drie scenario’s als bepaald artikel 11, eerste lid, namelijk een rendement op basis van een historisch, 4 procent-, of op basis van een pessimistisch scenario. Bij wijze van alternatief mag een aanbieder een volgens eigen techniek berekend rendement weergeven, zij het dat dit rendementsscenario nooit gunstiger mag zijn dat het verplichte historische opbrengstscenario.

Indien rendementen worden genoemd, moet de financiële dienstverlener ook de kosten en de risico’s benoemen.

De financiële dienstverlener vermeldt de cumulatieve kosten. De kosten mogen in absolute getallen dan wel in percentages worden weergegeven, al naar gelang de rendementen absolute getallen dan wel in percentages worden weergegeven.

De financiële dienstverlener verschaft informatie over de belangrijkste financiële risico’s door middel van opneming van de voorgeschreven waarschuwingszinnen. Juist de verwijzing naar de (risico-indicator in de) financiële bijsluiter stelt de consument in staat de daar weergegeven informatie over de belangrijkste financiële risico’s gebaseerd op aannames te vergelijken met de voor hem bijvoorbeeld op grond van een offerte gepresenteerde informatie over het complex product.

Het staat de financiële dienstverlener vrij de waarschuwingszinnen ter vervangen door een risico-indicator die gepersonaliseerd, dat wil zeggen berekend op basis van informatie of wensen van de consument zelf.

Artikel 4

Een financiële dienstverlener die een complex product aanbiedt is verplicht een financiële bijsluiter op te stellen die qua vorm op geen enkele wijze afwijkt van het betreffende model als opgenomen in de bijlagen 2 of 3. Dit betekent dat de volgorde en verdeling van de informatie over twee pagina’s van A4-formaat vastligt alsmede de grootte van onderdelen van bedoelde informatie. Alleen indien alle bijsluiters zijn opgesteld conform de vorm van het betreffende model, komen zij visueel overeen, hetgeen de toegankelijkheid en vergelijkbaarheid van de belangrijkste financiële informatie over het complex product ten goede zal komen.

Op grond van artikel 4 dienen aanbieders niet alleen qua vorm aan te sluiten bij de modellen als opgenomen in de bijlagen, ook dienen zij de inhoud over te nemen. Waar voorgeschreven dient een aanbieder bepaalde teksten te selecteren en op te nemen in de bijsluiter. Na berekening van bepaalde gegevens dienen aanbieders deze te verwerken in de onderdelen risico-indicator, kosten en opbrengsten.

Artikel 5

De aanbieder van een complex product dient op grond van artikel 5 een bijsluiter op te stellen die begint met inleidende teksten, waarin de voorgeschreven informatie over de aanbieder zelf, het betreffende complex product en de financiële bijsluiter is opgenomen. De tekst is grotendeels gestandaardiseerd en laat slechts toe dat bepaalde concrete gegevens worden ingevuld, zoals bijvoorbeeld contactgegevens van de aanbieder of een verwijzing naar een adviseur. De aanbieder dient bovenaan op de eerste van twee pagina’s op A4-formaat de voorgeschreven zonder afwijking informatie op te nemen.

Artikel 6

Het tweede onderdeel van de financiële bijsluiter geeft de consument een overzicht van onderscheiden onderdelen van het product, te plaatsen midden op de eerste van 2 pagina’s van A4-formaat. Door te weten uit welke onderdelen een complex product bestaat, kan de consument beter onderbouwd besluiten of het complex product voldoet aan zijn wensen. Met inachtneming van de vormvereisten dient de aanbieder op grond van artikel 6 informatie te verschaffen over de toepasselijke onderdelen lenen, beleggen, verzekeren en/of sparen. Daartoe selecteert de aanbieder de toepasselijke onderdelen onder het kopje ‘u gaat’. Per onderdeel is de aanbieder vervolgens verplicht de belangrijkste verplichtingen aan te geven, onder het kopje ‘u moet’. Onder het kopje ‘u kunt’ dient de aanbieder tot slot informatie te verschaffen over het doel van het betreffende onderdeel van het complex product. De informatie die de aanbieder over de diverse onderdelen van een complex product dient te verschaffen is niet afhankelijk van de aard van het product, dat wil zeggen of er sprake is van schuld- of een opbouwproduct. Voor de goede orde zij hier vermeldt dat onder ‘sparen’ ieder complex product is begrepen dat een onderdeel kent dat strekt tot het opbouwen van een geheel of gedeeltelijk gegarandeerd (eind)kapitaal, dus bijvoorbeeld ook een spaarverzekering, als onderdeel van een ‘spaarhypotheek’, met gegarandeerd eindkapitaal al of niet in combinatie met winstdeling, welke spaarverzekering ook wel een traditionele levensverzekering wordt genoemd.

Mocht de aanbieder willen voorzien in informatie over de inhoud van het product door middel van teksten die niet zijn gegeven maar wel van toepassing zouden moeten zijn, dan kan deze zich wenden tot Autoriteit Financiële Markten met het verzoek nadere teksten voor te schrijven. De AFM zal dit verzoek toetsen aan de nut en noodzaak, gegeven de hoofdverdeling van schuld- en opbouwproduct alsmede de reeds gegeven verbijzonderingen per productcategorie.

Artikel 7

De financiële bijsluiter verschaft de consument informatie over de belangrijkste financiële aspecten van het complex product. Die informatie gaat niet uit van de specifieke financiële positie of wensen van de consument. Integendeel, de informatie is ter wille van de onderlinge vergelijkbaarheid van tot dezelfde categorie behorende complexe producten gestandaardiseerd, dat wil zeggen gebaseerd op een standaard voorbeeld. Ten einde de berekeningen voor de risico-indicator, kosten en opbrengsten te kunnen maken, verschaft artikel 7 de benodigde parameters inzake looptijd, persoonlijke gegevens, hoogte van de schuld of streefkapitaal, inleg en beleggingsklasse. Er geldt een uitzondering voor complexe producten, waarin deze regeling niet voorziet en ten aanzien waarvan de consument de looptijd en hoofdsom mag bepalen: hiervoor geldt dat de AFM alsdan de looptijd en hoofdsom stelt. Met het onderdeel ‘representatieve keuze uit variabelen’ in het tweede lid onder iii worden variabelen bedoeld die van toepassing zijn op meer of gelijk aan 75 procent van het (potentiële) klantenbestand.

Artikel 8

Ten einde de consument inzage te geven in de belangrijkste financiële risico’s van het complex product dient de aanbieder op grond van de artikelen 8 en 9 over twee categorieën financiële risico’s informatie te verschaffen aan de consument.

Allereerst verschaft de aanbieder op grond van artikel 8 informatie over het risico dat de consument tussentijds of na afloop van het contract inzake het complex product met een schuld blijft zitten dan wel zijn inleg niet terugkrijgt bij respectievelijk een schuld- en een opbouwproduct, de zogenaamde risico-indicator. Dit risico geeft de aanbieder visueel weer door te selecteren uit vijf mogelijkheden, variërend van ‘zeer klein’, ‘klein’, ‘vrij groot’ tot ‘groot’ en ‘zeer groot’, een en ander conform de voorgeschreven vormgeving. Vorenbedoelde selectie dient de aanbieder te baseren op de gegeven criteria per één van vijf mogelijkheden. De aanbieder plaatst die informatie als eerste subonderdeel van het derde onderdeel van de financiële bijsluiter onderaan op de eerste van 2 pagina’s op A4-formaat.

Het algemene conceptuele model voor de RI is als volgt:

stcrt-2006-36-p19-SC73888-22.gif

Figuur 1: Het concept van de risico-indicator

Een stappenbenadering om tot de daadwerkelijke risico-indicator te komen wordt nu achtereenvolgens gegeven voor de twee typen producten, namelijk schuld- en opbouwproducten.

Opbouwproducten

Voor iedere looptijd waarvoor de indicator moet worden weergegeven, kan deze als volgt worden bepaald:

1. Bepaal de ‘worst case’

Concreet betekent dit:

a. Is de inleg gegarandeerd door een instelling die onder kapitaaltoereikendheidstoezicht valt?

b. Is 80% van de inleg gegarandeerd?

c. Kan de inleg verloren gaan, maar niet meer dan dat?

d. Kan er naast de verloren inleg ook een restschuld resteren?

Indien a) geldt, dan Risicoklasse is ‘zeer klein’; ga naar stap 6

Indien d) geldt, dan Risicoklasse is ‘zeer groot’; ga naar stap 6

Anders: ga naar stap 2.

2. Bepaal de parameters of beleggingsklasse

Aan de hand van de onderliggende beleggingen wordt bepaald welke beleggingscategorie van toepassing is (zie bijlage 5). Indien dit een op dat moment onbekende individuele keuze van de consument is, wordt uitgegaan van een beleggingsklasse bepaald op basis van artikel 7, zesde lid. Voor beleggingsinstellingen met genoeg historie wordt via een berekening bepaald met welk gemiddelde en welke standaarddeviatie wordt gewerkt. Zie bijlage 5, paragraaf 2.

Ga naar stap 3.

3. Bepaal of bereken de GUISE

Bereken de GUISE (dus na aftrek van alle kosten) zoals uiteengezet in Bijlage 4

Ga naar stap 4.

4. Bepaal het GUISE-percentage

Relateer de uiteindelijke GUISE aan het totaal ingelegde bedrag (zoals volgt uit de regeling (eenmalige inleg of het totaal van de periodiek ingelegde bedragen over de looptijd), ofwel: bereken de GUISE als percentage van de totale inleg.

Ga naar stap 5

5. Bepaal risicoklasse

Uit het in stap 4 bepaalde percentage en de worst case zoals bepaald in stap 1 volgt de uiteindelijke risicoklasse op basis van de indeling en grenzen zoals weergegeven in artikel 8.

Ga naar stap 6.

6. Maak visualisatie voor de betreffende uitkomst

Schuldproducten

Voor deze producten wordt de indicator weergegeven voor de contractuele looptijd. De Risico-Indicator kan gemaakt worden door het volgen van de volgende stappen:

1. Bepaal de ‘worst case’

Concreet betekent dit:

a. Is de aflossing gegarandeerd?

b. Is 80% van de aflossing gegarandeerd?

c. Kan de inleg ter aflossing verloren gaan, maar niet meer dan dat?

d. Kan er naast de verloren inleg ook een vroegtijdig einde zijn van een inkomensaanvulling, ofwel is dit een zgn. ‘overwaardeconstructie’?

Indien a) geldt, dan Risicoklasse is ‘zeer klein’; ga naar stap 6

Indien d) geldt, dan Risicoklasse is ‘zeer groot’; ga naar stap 6

Anders: ga naar stap 2.

2. Bepaal de parameters of beleggingsklasse

Aan de hand van de onderliggende beleggingen wordt bepaald welke beleggingscategorie van toepassing is. Indien dit een op dat moment onbekende individuele keuze van de consument is, wordt uitgegaan van een beleggingsklasse bepaald op basis van artikel 7, zesde lid. Zie bijlage 5.

Ga naar stap 3.

3. Bepaal of bereken de GUISE

Bereken de GUISE (dus na aftrek van alle kosten) zoals uiteengezet in Bijlage 4 Opgemerkt wordt dat de eventuele periodieke of eenmalige inleg gebaseerd wordt op een beleggingsdoel gelijk aan de totale lening en het rekenrendement dat door de instelling wordt gebruikt ter bepaling van de inleg van de cliënt.

Ga naar stap 4.

4. Bepaal het GUISE-percentage

Relateer de uiteindelijke GUISE aan de totale schuld (de totale lening, zoals volgt uit de regeling (€ 200.000,– bij hypothecair krediet of wel € 225.000 bij een overwaardeconstructie) ofwel: bereken de GUISE als percentage van deze totale af te lossen lening.

Ga naar stap 5

5. Bepaal risicoklasse

Uit het in stap 4 bepaalde percentage en de worst case zoals bepaald in stap 1 volgt de uiteindelijke risicoklasse op basis van de indeling en grenzen zoals weergegeven in artikel 8.

Ga naar stap 6.

6. Maak visualisatie voor de betreffende uitkomst

Artikel 9

De tweede categorie financiële risico’s betreft de financiële gevolgen voor de consument in geval van het slechts denkbare rendementscenario. Ten einde de consument ook over deze risico’s te informeren dient de aanbieder op grond van artikel 9 de voorgeschreven teksten op te nemen, afhankelijk van de aard van het risico. Dit betekent dat de aanbieder voor hetzij een schuldproduct hetzij een opbouwproduct één van vier mogelijke risicocategorieën, genoemd in onderdelen a tot en met d van het eerste tot en met het vierde lid, selecteert op basis van de gegeven criteria en de bijbehorende voorgeschreven teksten opneemt in dit derde onderdeel. De aanbieder geeft de hier bedoelde informatie weer als tweede subonderdeel van het derde onderdeel van de financiële bijsluiter onderaan op de eerste van 2 pagina’s op A4-formaat.

Artikel 10

Opdat de consument een beeld krijgt van de actuele en cumulatieve kosten van het complex product, dient de aanbieder op grond van artikel 10 informatie te verschaffen over het verschil tussen de opgebouwde waarde en hetgeen de consument overhoudt in geval van al dan niet tussentijdse beëindiging, zijnde de kosten. De bedoeling is dat de consument inzage krijgt, op basis van aannames, in dat al hetgeen de aanbieder in rekening brengt bij of ten laste doet komen van de consument, uitgedrukt in absolute getallen. Daarbij dient de aanbieder vorenbedoelde kosten, afgezet tegen de inleg en het daarop behaalde rendement van de belegging enerzijds en de afkoopwaarde of netto-uitkering anderzijds, weer te geven per voorgeschreven looptijd tot met vorenbedoelde looptijd, een en ander als vierde onderdeel van de financiële bijsluiter bovenaan op de tweede van 2 pagina’s op A4-formaat. De aanbieder voegt in de laatste kolom het netto-rendement weer, uitgedrukt in een percentage. Bovendien maakt de aanbieder in de kosten een onderscheid tussen verzekeringspremie, overige kosten en kosten van eerder beëindigen van het complex product. De inleg en het berekende rendement, de kosten en uitkering alsmede het netto-rendementspercentage geeft de aanbieder weer op de wijze als opgenomen in het betreffende model. Op grond van dat model is de aanbieder ook verplicht de korte voorgeschreven toelichting op te nemen over de belangrijkste aannames, waarmee hij de consument helpt te begrijpen hoe deze de berekening van de kosten moet interpreteren.

De berekening is dus als volgt. De ‘inleg’ is het cumulatieve betaalde bedrag door de consument, gegeven de voorgeschreven te hanteren looptijd. Het ‘rendement’ zijn alle betalingen van de consument inclusief een rendement van 4 procent over het bedrag dat de aanbieder aanwendt om beleggingsopbrengsten te genereren. Dit is een jaarrendement over de belegging en zodoende kent de waarde dus ook rente op rente. Wat de consument overhoudt is de netto-uitkering die de consument bij beëindiging na het betreffende jaar zou ontvangen. Het verschil tussen deze twee (waarde minus uitkering) zijn de kosten. Ook vermeldt de aanbieder een netto-rendementspercentage, dat de consument kan vergelijken met het 4%-opbrengstscenario.

Artikel 11

Tegenover de belangrijkste financiële risico’s en kosten van het complex product staan de mogelijke opbrengsten. De aanbieder is verplicht op grond van artikel 11 als vijfde onderdeel van de financiële bijsluiter in het midden op de tweede van 2 pagina’s op A4-formaat de opbrengsten, uitgaande van de gegeven parameters, te berekenen aan de hand van drie opbrengstscenario’s, te weten een historisch, 4 procent-, en pessimistisch opbrengstscenario. Doordat de aanbieder de berekende scenario’s grafisch dient weer te geven, afgezet tegen een schuld, streefkapitaal of andere referentie in geval van een schuld- en de totale inleg in geval van een opbouwproduct, kan de consument visueel kennis nemen van mogelijke rendementsperspectieven. Niet alleen het verloop van het opbrengstscenario in absolute zin maar ook afgezet tegen de schuld in geval van een schuldproduct dan wel de totale inleg in geval van een opbouwproduct, biedt de consument de mogelijkheid na te gaan welk risico hij kan en wil lopen op het niet behalen van dat resultaat. De korte voorgeschreven toelichting per opbrengstscenario die de aanbieder verplicht is op te nemen over de belangrijkste aannames helpt de consument wederom te begrijpen hoe hij elk scenario moet interpreteren. De beschrijving ‘gelijk aan’ is van toepassing indien de uitkering binnen een marge van 1 procent van de totale schuld of inleg valt. Bovendien kan de consument met de grafische weergave van de opbrengstscenario’s diverse gelijksoortige complexe producten te vergelijken.

Artikel 12

Als zesde en laatste onderdeel van de financiële bijsluiter dient de aanbieder als voorgeschreven in artikel 12 de consument informatie te verschaffen onderaan op de tweede van 2 pagina’s op A4-formaat over de gevolgen van tussentijdse beëindiging van het complex product, dat wil zeggen voor afloop van de overeenkomst inzake dat product. Daartoe dient de aanbieder een onderscheid te maken tussen twee categorieën oorzaken van zo’n beëindiging, te weten overlijden enerzijds en opzegging anderzijds. Door de verplichte selectie van voorgeschreven teksten blijft de informatie kort maar krachtig, dus toegankelijk en overigens vergelijkbaar tussen gelijksoortige complexe producten. Ook hier dient de aanbieder de voorgeschreven informatie weer te geven als voorgeschreven in het model voor het betreffende soort complex product.

Ook hier geldt dat indien de aanbieder wil voorzien in informatie over de mogelijk tot tussentijdse beëindiging van het complex product door middel van teksten die niet zijn gegeven maar wel van toepassing zouden moeten zijn, deze zich kan wenden tot de AFM met het verzoek nadere teksten voor te schrijven. De AFM zal dit verzoek toetsen aan de nut en noodzaak, gegeven de hoofdverdeling van schuld- en opbouwproduct alsmede de reeds gegeven teksten.

Artikel 13

De financiële bijsluiter als zodanig dient duidelijk herkenbaar te zijn. Op deze wijze kan het karakter ervan worden onderstreept ter onderscheiding van de commercieel getinte informatie die een financiële onderneming vaak tegelijkertijd aan de consumenten zal geven. Tevens zal hierdoor de onderlinge vergelijkbaarheid tussen financiële bijsluiters en de hierin opgenomen informatie worden bevorderd. Met betrekking tot de actualiteit zij vermeld dat wezenlijke veranderingen in relevante aspecten van het product zo snel als redelijkerwijs mogelijk in de financiële bijsluiter moeten zijn verwerkt.

Artikelen 15 en 16

De omschrijving van de beleggingsdoelstellingen van de beleggingsinstelling dient ertoe om de beleggers te informeren over het doel dat de beleggingsinstelling met haar beleggingen wil nastreven. Voorts wordt een korte voorstelling van de beleggingsgegevens vermeld in de financiële bijsluiter.

Zoals bepaald in artikel 13 dient in geval van een paraplufonds per subfonds een financiële bijsluiter te worden opgesteld. In de financiële bijsluiter van een dergelijk subfonds moet wel het paraplufonds worden aangegeven waar het subfonds onder valt. De andere subfondsen behoeven dan niet te worden opgenomen. Overigens zij ten aanzien van subfondsen nog opgemerkt dat in de beschrijving van de risico’s, zoals vereist op grond van artikel 19 en 20, de eventuele risico’s van het niet afgescheiden zijn van de vermogens tussen de verschillende subfondsen moet worden weergegeven.

Artikel 17

Tevens bevat de financiële bijsluiter informatie over een gegarandeerde minimumstijging van de waarde van hun belegging, en over index-tracking-doelstellingen.

Artikel 18

In de financiële bijsluiter wordt een beschrijving van het beleggingsbeleid van de beleggingsinstelling opgenomen die de gemiddelde belegger inzicht moet bieden in de manier waarop de beleggingsinstelling de beleggingsdoelstelling denkt te bereiken en diens aandacht te vestigen op de relevante kenmerken van de beleggingsinstelling. Daarom is het wenselijk dat in de financiële bijsluiter in het kort wordt aangegeven wat de voornaamste categorieën in aanmerking komende beleggingsinstrumenten zijn, wat de strategie van de beleggingsinstelling is voor haar portefeuillebeheer (door in voorkomend geval de aandacht te vestigen op mogelijke risicoconcentraties), en wat de voornaamste kenmerken zijn van de obligaties waarin de beleggingsinstelling belegt. Voorts zou de financiële bijsluiter informatie moeten bevatten over financiële derivaten, de wijze van beheer, en de strategie om de index-tracking-doelstelling te bereiken in het geval van indexfondsen. Tenslotte verschaft de financiële bijsluiter informatie over een externe, of een door de beleggingsinstelling zelf gegeven, garantie die de belegger beschermt tegen (extreme) koersdalingen. De garantie kan ook bestaan uit een gegarandeerd kapitaal op einddatum of een gegarandeerd minimum rendement gedurende een, door de beleggingsinstelling bepaalde, periode. In dit verband dient tevens de aard en omvang van de garantie te worden beschreven.

Artikelen 19 en 20

Tevens dient de gemiddelde belegger in staat te worden gesteld zich een idee te vormen van het risicoprofiel van een beleggingsinstelling en naar behoren te worden geïnformeerd over de relevante risicokenmerken. Het is derhalve wenselijk dat in de financiële bijsluiter een korte en bevattelijke beschrijving is opgenomen van alle risico's die van betekenis en relevant zijn voor de beleggingsinstelling. De informatieverschaffing omtrent de risico’s die verbonden zijn aan beleggen bestaat uit i) voorgeschreven standaardzinnen, ii) algemene risico’s, iii) specifieke risico’s van de beleggingsinstelling en iv) een verwijzing naar het volledige prospectus.

In het kader van de productspecifieke risico’s is ten aanzien van overige risico’s aangegeven dat, voor zover van toepassing, aandacht wordt besteed aan het risico een uitgevende instelling in gebreke blijft (kredietrisico), het risico van verlies in bewaring gegeven activa als gevolg insolvabiliteit, nalatigheid of frauduleuze handelingen van de bewaarnemer of van de onderbewaarnemer (bewaarnemingsrisico) en het risico dat een afwikkeling via een betaalsysteem niet plaatsvindt zoals verwacht, omdat de betaling of levering van de effecten door een tegenpartij niet of niet op tijd of zoals verwacht plaatsvindt (afwikkelingsproces).

Artikel 21

In aanvulling op de informatie over de financiële risico’s die de deelnemer loopt indien hij belegt in een beleggingsinstelling dient hij te worden geïnformeerd door middel van een risico-indicator en van informatie over de worst case, als bedoeld in artikel 8 en 9. Aangezien de contractuele looptijd voor wat betreft een recht van deelneming in een beleggingsinstelling is gesteld op 1 jaar betekent dit dat de informatie inzake wat er in het ergste geval kan gebeuren zich beperkt tot één looptijd, niet zijnde een tussentijdse looptijd als bedoeld in artikel 9, vierde lid.

Artikel 22

Om te voorkomen dat beleggers misleidende informatie wordt verstrekt over de in het verleden behaalde resultaten en om de vergelijkbaarheid van beleggingsinstellingen voor beleggers in te bevorderen, dient in een staafdiagram te worden verduidelijkt welke rendementen in het verleden zijn behaald. De gerealiseerde rendementen worden uitgedrukt in procenten verandering van de intrinsieke waarde aan het begin van het kalenderjaar. Hierbij wordt rekening gehouden met de uitkeringen aan de deelnemers in de betreffende periode(s), waarbij die uitkeringen aan de hand van een duidelijk kenbaar rentepercentage mogen worden opgerent naar het einde van het jaar. Een en ander is consistent met de betreffende jaarrekeningen. Indien de instelling belastingplichtig is, wordt het rendement na belastingen genoemd. Indien het rendement niet in euro is uitgekeerd dienen de rendementscijfers ook in euro’s te worden vermeld. Op de horizontale as van het staafdiagram vult de beleggingsinstelling de jaren in waarover het een historie heeft en op de verticale as worden de behaalde rendementspercentages uiteengezet. Indien de beleggingsinstelling op een bepaald moment wijzigt van te volgen index, moet er in de toelichting op het staafdiagram op worden gewezen dat dit de rendementen kan beïnvloeden. Hierbij kan onder het behaalde rendement worden opgenomen wanneer de voormalige index zou zijn gevolgd.

Artikel 23

Om de financiële bijsluiter duidelijk en beknopt te houden, zouden de inlichtingen over het belastingregime beperkt moeten worden tot het belastingregime dat in de lidstaat van herkomst op de beleggingsinstelling van toepassing is. Omwille van een behoorlijke informatieverstrekking aan de belegger is het evenwel dienstig een en ander vergezeld te laten gaan van een waarschuwing dat verdere belasting kan worden geheven, afhankelijk van de belastingregeling die van toepassing is op de persoonlijke of bijzondere situatie van de individuele belegger.

Artikelen 24, 25 en 26

Teneinde een effectieve bescherming van de belegger te verzekeren en zijn vertrouwen in de sector beleggingsinstellingen te versterken, is het wenselijk dat de financiële bijsluiter volledige duidelijkheid biedt omtrent alle kosten die feitelijk door de beleggers worden gedragen met betrekking tot hun belegging. Hierbij moet aandacht worden besteed aan de volgende aspecten:

a. het totale kostenpercentage: de Kostenratio;

b. in- en uitstapkosten van de beleggingsinstelling;

c. overige kosten waarmee de belegger die in de beleggingsinstelling wil gaan beleggen wordt geconfronteerd;

d. de omloopsnelheid van de portefeuille (Omloopfactor);

e. de door de beleggingsinstelling gemaakte afspraken ten aanzien van het doorberekenen en delen van vergoedingen.

De Kostenratio (Total Expense Ratio) heeft tot doel het kostenniveau op eenvoudige en vergelijkbare wijze inzichtelijk te maken. Hieruit volgt dat naast posten zoals beheervergoeding en administratie-vergoeding ook bijvoorbeeld belasting, performance-fees of exploitatiekosten van onroerend goed moeten worden meegenomen in de berekening.

De interestkosten worden niet tot de operationele kosten gerekend en daarom niet in de berekening van de Kostenratio meegenomen. De interestkosten behoren tot de specifieke kosten die voortvloeien uit het beleggingsbeleid. In de Nadere Regeling gedragstoezicht beleggingsinstellingen zal ook deze internationaal overeengekomen berekeningswijze worden voorgeschreven. Ook de kosten van effectentransacties blijven buiten beschouwing bij de berekening van de Kostenratio. Zij behoren wel tot de operationele kosten van een beleggingsinstelling, maar door de marktusance om deze kosten vaak rechtstreeks in de aan- en verkoopprijs van de beleggingen te verwerken is de precieze omvang lastig vast te stellen. De Kostenratio fungeert derhalve als indicator voor de totale exploitatiekosten van de beleggingsinstelling. Er dient derhalve ook te worden verduidelijkt hoe de Kostenratio dient te worden berekend. Aangezien de instap- en uitstapvergoedingen en andere kosten die rechtstreeks door de belegger worden betaald, niet in de Kostenratio zijn opgenomen, is het wenselijk dat deze afzonderlijk worden aangegeven samen met alle andere kosten die niet in de Kostenratio zijn opgenomen, zoals onder meer de transactiekosten wanneer deze door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst geacht worden beschikbaar te zijn. Hoe dan ook is het wenselijk om de volgens een gestandaardiseerde methode berekende omloopsnelheid van de portefeuille te vermelden als aanvullende indicator voor de omvang van de transactiekosten. Indien een beleggingsinstelling een ‘parapluconstructie’ heeft, dan wordt voor ieder subfonds een totaal kostenpercentage berekend.

De Omloopfactor (Portfolio Turnover Rate) geeft een indicatie van de omloopsnelheid van de portefeuille van een beleggingsinstelling. Op deze manier kan een indruk worden verkregen van de mate waarin er actief beheer plaatsvindt. Een beleggingsinstelling die passief een index volgt zal misschien eens per jaar enkele mutaties in de portefeuille doorvoeren, terwijl een actief op prijsverschillen arbitrerend hedge fund wellicht vele malen per jaar de portefeuille compleet vernieuwt. Met deze indicator kan de belegger ook een indruk krijgen van de relatieve transactiekosten die gemoeid zijn met de verschillen in portefeuillebeheer. In de berekening van de Kostenratio zijn de transactiekosten niet meegenomen omdat ze in de praktijk lastig precies te identificeren zijn. Met de Omloopfactor kan een belegger weliswaar nog steeds de absolute hoogte van deze kosten niet vaststellen, maar wel bij de onderlinge vergelijking van beleggingsinstellingen bepalen bij welke instellingen de kosten van relatief veel transacties het rendement beïnvloeden.

Ten aanzien van informatieverstrekking over de kostenstructuur op ex ante basis geldt dat de beleggingsinstellingen in beginsel nauwkeurig tot op één decimaal achter de komma duidelijkheid moet verschaffen. Op dit beginsel bestaat slechts één uitzondering, te weten indien de beleggingsinstelling korter dan één jaar bestaat. In dat geval kan de beleggingsinstelling volstaan met een combinatie van absolute getallen en percentages teneinde het benodigde inzicht in de afzonderlijke kostenposten op te nemen.

Artikel 27

Gezien de thans gangbare verschillende marktpraktijken met betrekking tot retourprovisies en soft-dollararrangementen (goederen die de beheerder, bestuurders, gelieerde partijen of derden ontvangen of in het vooruitzicht worden gesteld voor het uitvoeren van opdrachten ten behoeve van de beheerder of de beleggingsinstelling), dienen de beleggers hierover in begrijpelijke taal te worden geïnformeerd. Met partijen die voor de beheerder of de beleggingsinstelling direct of indirect, bijvoorbeeld in de relatie met adviseurs en subadviseurs dan wel in de relatie met adviseur en distributeur, prestaties verrichten kunnen afspraken worden gemaakt om een gedeelte van de door de beheerder of de beleggingsinstelling voor de prestaties betaalde vergoedingen terug te sluizen of op een andere wijze beschikbaar te stellen. Teneinde een en ander transparanter te maken voor de beleggers, is het derhalve noodzakelijk om in de financiële bijsluiter het bestaan van dergelijke regelingen of afspraken te vermelden. Verder worden beleggers verwezen naar het volledige prospectus voor gedetailleerde informatie over dit soort regelingen, zodat zij kunnen nagaan aan wie de kosten worden betaald en of eventuele belangenconflicten zoveel mogelijk in hun eigen belang zullen worden opgelost.

Artikel 28

In de rubriek commerciële informatie dient de beleggingsinstelling informatie te verschaffen over de wijzen waarop de potentiële consument rechten van deelneming in de beleggingsinstelling kan verwerven dan wel verkopen. Hierbij wordt aandacht besteed aan de twee specifieke transactiemogelijkheden, te weten aanschaf of verkoop van rechten van deelneming bij de uitgevende beleggingsinstelling en aanschaf dan wel verkoop van rechten van deelneming via de beurs.

Naar boven