Interdepartementale afspraken inzake staatssteun

Besluit van de Minister van Economische Zaken van 14 februari 2006, nr. EP/EIS 5724354, houdende interdepartementale afspraken inzake staatssteun

De Minister van Economische Zaken,

Besluit:

In september 2003 werden de ‘Interdepartementale afspraken inzake staatssteun’ in de Staatscourant gepubliceerd (nr. 187, pag. 162). In deze tekst werd een evaluatie van de afspraken voorzien. Deze evaluatie werd in de loop van 2005 uitgevoerd door het ISO (Interdepartementaal Steun Overleg).

In de evaluatie wordt geconcludeerd dat de interdepartementale afspraken op het gebied van staatssteun, zoals in 2003 door MR vastgesteld, in het algemeen goed worden nageleefd en naar behoren werken. Op dit moment wordt daarom geen noodzaak gezien deze interdepartementale afspraken te wijzigen. Nergens hebben zich onoverkomelijke problemen voorgedaan. Niettemin zijn er enige aandachtspunten, die wanneer betrokkenen zich daaraan houden, de huidige praktijk ‘hoe om te gaan met staatssteunvraagstukken’ verder kunnen verbeteren. Dit heeft ertoe geleid dat er een toevoeging wordt gemaakt op de huidige interdepartementale afspraken staatssteun. Deze toevoeging houdt in dat in het punt 4.1 de volgende zinsnede wordt toegevoegd ‘Bij fiscale maatregelen bepaalt de inhoud van de regeling welk ministerie eerst verantwoordelijk is: gaat het primair om fiscaliteit dan meldt het ministerie van Financiën. Ligt de nadruk op beleidsinhoudelijke aspecten dan meldt het ministerie dat eerst verantwoordelijk is voor dit beleid.’

Volledigheidshalve volgt hierna de integrale tekst uit 2003 met daarin verwerkt de voorgestelde aanpassingen.

Interdepartementale afspraken inzake steunzaken

In het najaar van 2001 heeft de Algemene Rekenkamer een onderzoek afgerond naar de ‘Aanmelding van Steunmaatregelen bij de Europese Unie’. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de Algemene Rekenkamer de aanbeveling gedaan om een rijksbrede aanmeldingsprocedure te creëren. De betrokken ministers hebben aangegeven aan deze aanbeveling gevolg te willen geven. Deze ‘interdepartementale afspraken inzake steunzaken’ is het resultaat van deze toezegging en is tot stand gekomen door een werkgroep van het Interdepartementaal Steunoverleg, besproken in het ICER en geaccordeerd door de Ministerraad, d.d. 13 juni 2003.

Waar in het navolgende wordt gesproken van decentrale overheden, is bedoeld: de provincies, de gemeenten en de waterschappen; de zbo’s en pbo’s worden als zodanig benoemd.

1. Verantwoordelijkheid voor de naleving van de bepalingen van het EG-Verdrag inzake staatssteun door de lidstaat

De verplichting tot naleving van de bepalingen van het EG-Verdrag inzake staatssteun berust bij de lidstaat Nederland. Deze verplichtingen behelzen met name de in artikel 88 lid 3 EG vermelde verplichtingen: het tijdig aanmelden van voorgenomen steunmaatregelen en het naleven van de standstill-verplichting, d.w.z. dat de voorgenomen maatregelen niet mogen worden uitgevoerd voordat de Commissie een eindbeslissing heeft gegeven.

De lidstaat Nederland omvat alle overheden: centrale overheid, decentrale overheden, ZBO’s en PBO’s. Deze overheden hebben dus zelf - op grond van de bevoegdheidsverdeling naar nationaal recht - de uitsluitende verantwoordelijkheid voor de aanmeldingen die onder de hun toebedeelde huishouding vallen, zowel qua tijdigheid als qua inhoud, alsmede voor het eventueel beantwoorden van vragen van de Europese Commissie in verband met de aanmelding. Deze eigen verantwoordelijkheid van de decentrale overheden, de zbo’s en pbo’s, geldt voor alle aspecten van de aanmelding van steunmaatregelen, d.w.z. voor de naleving van de meldingsplicht en de inhoud en tijdigheid van de melding voor de doorgeleiding. De coördinerende werkzaamheden van andere overheden m.b.t. de aanmelding van steun laten de uitsluitende verantwoordelijkheid van decentrale overheden, zbo’s en pbo’s onverlet.

2. Doorgeleiding van de steunaanmeldingen

De Europese Commissie gaat er vanuit dat de aanmeldingen van steunregelingen van een lidstaat in principe via de centrale overheid en/of de permanente vertegenwoordiging van de betrokken lidstaat aan het Secretariaat Generaal van de Commissie worden toegezonden.

Voor de Nederlandse situatie zou hieraan als volgt uitwerking kunnen worden gegeven:

• De door decentrale overheden opgestelde meldingen worden via het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties doorgeleid naar de PV-EU. Daarmee is binnen dit ministerie het Coördinatiepunt Staatssteun belast.

• De door PBO’s en ZBO’s (eventueel na advies van het desbetreffende ministerie) opgestelde meldingen worden via het beleidsverantwoordelijk ministerie waaronder de taakuitoefening primair valt, doorgeleid naar de PV-EU.

• De door waterschappen (eventueel na advies van het ministerie van Verkeer en Waterstaat) opgestelde meldingen, worden via het ministerie van Verkeer en Waterstaat doorgeleid naar de PV-EU.

• De Permanente Vertegenwoordiging bij de EU te Brussel zorgt vervolgens voor doorgeleiding van de meldingsbrief aan de Europese Commissie.

3. Coördinerende taak van het ministerie van BZK t.o.v. decentrale overheden bij steunmeldingen

De coördinerende taak van het ministerie van BZK houdt het volgende in:

3.1 Het ministerie van BZK draagt zorg voor de coördinatie van de aanmelding van steunmaatregelen afkomstig van decentrale overheden.

3.2 Indien een decentrale overheid zich voor vragen over ‐ of bijstand bij ‐ het verrichten van een steunmelding tot één van de vakministerie wendt, wordt deze door het betreffende vakministerie doorverwezen naar het ministerie van BZK.

3.3 Vakministeries leveren aan het ministerie van BZK een inhoudelijke bijdrage indien een steunmelding van een decentrale overheid een raakvlak vertoont met een beleidsterrein van een vakministerie en deze bijdrage noodzakelijk wordt geacht vanuit overwegingen die het rijksbeleid betreffen.

3.4 Het ministerie van BZK informeert de vakministeries indien een steunmelding van een decentrale overheid een raakvlak vertoont met een beleidsterrein van een vakministerie en deze informatie noodzakelijk wordt geacht vanuit overwegingen die het rijksbeleid betreffen.

4. Betrokkenheid meerdere ministeries

In de situatie dat meerdere ministeries betrokken zijn bij een steunregeling gelden de volgende beginselen:

4.1 In beginsel is het eerstverantwoordelijk ministerie, nl. de eerste ondertekenaar van de regeling waarop de steunmaatregel is gebaseerd, het coördinerend ministerie. De betrokken ministeries kunnen in onderling overleg van deze regeling afwijken en een coördinerend ministerie aanwijzen voor die regeling. De betrokken medewerkers van de PV-EU worden hiervan onmiddellijk op de hoogte gesteld. Bij fiscale maatregelen bepaalt de inhoud van de regeling welk ministerie eerstverantwoordelijk is: gaat het primair om fiscaliteit, dan meldt het ministerie van Financiën. Ligt de nadruk op beleidsinhoudelijke aspecten, dan meldt het ministerie dat eerstverantwoordelijk is voor dit beleid.

4.2 Er wordt tevens in onderling overleg een coördinerend ministerie aangewezen indien er sprake is van samenloop van steunverlening door decentrale overheden en de rijksoverheid.

4.3 De PV-EU zal correspondentie van de Europese Commissie over die regeling doorgeleiden naar het coördinerend ministerie; het coördinerend ministerie draagt zorg voor verspreiding aan de overige betrokken ministeries.

4.4 Het coördinerend ministerie zal de beantwoording van vragen van de Europese Commissie afstemmen met de overige betrokken ministeries.

4.5 De betrokken ministeries zullen wat betreft het informeren van de eigen bewindspersoon het AO volgen van het eigen ministerie.

4.6 Indien geen overeenstemming tussen ministeries bestaat over het al dan niet aanmelden van een maatregel, wordt de regeling door het coördinerend ministerie geagendeerd voor de Ministerraad of een onderraad daarvan. In de Ministerraad of de onderraad zal vervolgens worden besloten of er al dan niet gemeld moet worden.

5. Uitgangspunten Administratieve Organisatie ministeries

Ieder ministerie heeft een Administratieve Organisatie (‘AO’) voor de interne steunprocedure. Elk ministerie dient in zijn AO te voorzien in verantwoordelijkheidstoedeling aan dienstonderdelen voor de signalering en naleving van steunmaatregelen. Bij voorkeur wordt de maatregel getoetst op mogelijke steunaspecten bij een onafhankelijke (t.o.v. het dienstonderdeel verantwoordelijk voor de regeling of maatregel) steundeskundige binnen het ministerie. Uit de AO van ieder ministerie blijkt welke directie verantwoordelijk is voor de melding zelf. Het AO dient er tenminste in te voorzien dat bij twijfel over het steunkarakter van een maatregel de bewindspersonen worden geïnformeerd.

6. Ambtshalve onderzoek Europese Commissie

Voor de coördinatie van een verzoek tot informatie van de Europese Commissie, neemt de PV-EU de uitgangspunten inzake de verantwoordelijkheden bij steunmeldingen, zoals in paragraaf 1 en 2 beschreven, in acht.

7. Advies aan decentrale overheden

Decentrale overheden wenden zich met verzoeken tot advies tot het ministerie van BZK. De vakministeries leveren een inhoudelijke bijdrage aan het ministerie van BZK indien het verzoek om advies een raakvlak vertoont met het beleidsterrein van een vakministerie en deze bijdrage noodzakelijk wordt geacht vanuit overwegingen die het rijksbeleid betreffen. Advisering geschiedt via het ministerie van BZK. Mocht onverhoopt een decentrale overheid zich direct tot de vakdepartementen wenden dan wordt deze doorverwezen naar het ministerie van BZK.

8. Rol van de PV-EU

Correspondentie van de Europese Commissie over een bepaalde regeling wordt doorgeleid naar het ministerie dat hetzij de aanmelding zelf heeft gedaan, hetzij de doorgeleiding van de aanmelding van een andere overheid (decentrale overheid, ZBO, PBO, waterschap) heeft verzorgd. De PV-EU wijst intern de persoon aan die verantwoordelijk zal zijn voor de correspondentie en het overleg met de Europese Commissie. De PV-EU houdt een voor de ministeries raadpleegbaar overzicht bij van alle aanmeldingen inclusief alle vervolgcorrespondentie.

9. Interdepartementaal Steun Overleg

9.1 Rol van het Interdepartementaal Steun Overleg

Het Interdepartementaal Steun Overleg (‘ISO’) zorgt voor inhoudelijke en procedurele afstemming van het door de beleidsverantwoordelijke Ministers in te nemen Nederlandse standpunt ten opzichte van nieuwe communautaire steunregelgeving en -beleid. Daarnaast heeft het ISO een rol in het kader van kennisoverdracht en informatie-uitwisseling. Het ISO draagt zorg voor verspreiding van beschikbare relevante informatie over steun, waaronder: beleidsvoornemens en informatie van de Europese Commissie, jurisprudentie, relevante literatuur, persmededelingen en externe adviezen van bijvoorbeeld de Landsadvocaat. Het criterium voor verspreiding is of de desbetreffende informatie relevant is voor meerdere ministeries.

9.2 Afvaardiging in ISO

EZ draagt het voorzitterschap en het secretariaat van het ISO. Elk ministerie draagt zorg voor ten minste één afgevaardigde in het ISO. Deze afgevaardigde is binnen het ministerie zodanig gepositioneerd dat hij een adequaat intermediair is tussen het ISO en het ministerie. Vragen vanuit het ISO aan een ministerie worden beantwoord door de ISO-afgevaardigde, deze zet de vragen uit binnen het eigen ministerie en zorgt voor terugkoppeling aan het ISO, IPO, VNG en de Unie van Waterschappen worden uitgenodigd volledig lid van het ISO te worden.

Dit besluit zal in de Staatscourant worden geplaatst.

’s-Gravenhage, 14 februari 2006.
De Minister van Economische Zaken,L.J. Brinkhorst.

Naar boven