Regeling uniforme saneringen

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 1 februari 2006, nr. LMV 2006.229362, Directie Lokale Milieukwaliteit en Verkeer, Afdeling Sturing Bodemsaneringsoperatie, houdende nadere regels voor uniforme saneringen (Regeling uniforme saneringen)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op het Besluit uniforme saneringen;

Besluit:

Paragraaf 1

Algemene bepalingen

Artikel 1.1

Definities

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. besluit: het Besluit uniforme saneringen;

b. streefwaarde: de getalsmatige invulling van het concentratieniveau aan de hand waarvan kan worden getoetst of sprake is van een relatief onbelaste bodem/sediment (Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, Stcrt. 2000, 39);

c. interventiewaarde: de getalsmatige invulling van het concentratieniveau waarboven sprake is van een geval van ernstige verontreiniging (Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, Stcrt. 2000, 39);

d. tussenwaarde: het rekenkundig gemiddelde van de streefwaarde en de interventiewaarde van een verontreinigende stof;

e. immobiele verontreinigingssituatie: een situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich tot ten hoogste de tussenwaarde hebben verspreid naar het grondwater;

f. mobiele verontreinigingssituatie: een situatie waarbij de in de bodem aanwezige verontreinigende stoffen zich tot meer dan de tussenwaarde hebben verspreid naar het grondwater;

g. achtergrondwaarden: het rekenkundig gemiddelde van de concentraties aan verontreinigende stoffen in de bodem, die diffuus verspreid binnen een afgebakend gebied voorkomen;

h. VROM-protocol: VROM-protocol: kwaliteit uitvoering en begeleiding uniforme saneringen (www.vrom.nl);

i. projectgebied de Kempen: het gebied bedoeld in bijlage 3;

j. NVN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven voornorm;

k. NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut uitgegeven norm;

l. NVN 5725: Bodem – Leidraad voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend, oriënterend en nader onderzoek, oktober 1999;

m. NEN 5740: Bodem – Onderzoeksstrategie bij verkennend onderzoek – Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond, oktober 1999;

n. NEN 5707: 2003: ‘Inspectie, monsterneming en analyse van asbest in bodem;

o. Richtlijn nader onderzoek deel 1: nader onderzoek voor specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging, Sdu 1995.

Artikel 1.2

Aanwijzing van categorieën van uniforme saneringen

Als categorieën van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 39b van de wet, worden aangewezen:

a. immobiel;

b. mobiel;

c. tijdelijk uitplaatsen;

d. projectgebied de Kempen.

Artikel 1.3

Melding uniforme sanering

1. Degene die het voornemen heeft te saneren overeenkomstig het besluit verstrekt bij de melding, bedoeld in artikel 6 van het besluit, de volgende gegevens aan het bevoegd gezag:

a. de naam, adres- en woonplaatsgegevens van de saneerder en de eigenaar of erfpachter van de saneringslocatie;

b. de kadastrale gegevens met betrekking tot de saneringslocatie;

c. de rapporten van de uitgevoerde bodemonderzoeken, bedoeld in paragraaf 3;

d. de onderzoeksgegevens, bedoeld in paragraaf 3, zoals aangegeven in de modellen die zijn opgenomen in bijlage 4;

e. het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal aanvangen, of, voorzover bekend, het tijdstip van de feitelijke aanvang van de sanering;

f. het tijdstip waarop de sanering naar verwachting zal zijn uitgevoerd;

g. een situatietekening waarop is aangegeven:

1°. de saneringslocatie;

2°. de geplande saneringswerkzaamheden, inclusief dwarsdoorsnede; en

3°. de plaats en de soort voorzieningen;

h. voor grondwateronttrekkingen een beschrijving van de wijze waarop dit zal plaatsvinden, de debieten, de te onttrekken hoeveelheden en vrachten aan verontreinigingen en de toe te passen reinigingsmethoden en lozingen;

i. gegevens over de voor de uitvoering van de werkzaamheden benodigde vergunningen, ontheffingen, toestemmingen en meldingen, zoals aangegeven in de modellen die zijn opgenomen in bijlage 4;

j. gegevens over de voor de uitvoering op de saneringslocatie van belang zijnde infrastructurele voorzieningen, waaronder gebouwen, wegen, verhardingen en eventueel aanwezige kabels, leidingen, puin;

k. de overige gegevens en documenten, zoals aangegeven in de modellen die zijn opgenomen in bijlage 4.

2. Voor het verstrekken van de gegevens bij de melding, bedoeld in het eerste lid, wordt per categorie uniforme saneringen gebruik gemaakt van een formulier waarvan de modellen zijn opgenomen in bijlage 4.

3. De melding, bedoeld in het eerste lid, betreft één of meer aaneengesloten kadastrale percelen van dezelfde eigenaar of erfpachter, tenzij in paragraaf 3 anders is bepaald.

4. Het is niet toegestaan om ten aanzien van de perceel of percelen, bedoeld in het derde lid, een tweede melding als bedoeld in het eerste lid in te dienen, zolang ten aanzien van de eerste melding nog geen melding afronding sanering, als bedoeld in artikel 4.1, is gedaan.

Artikel 1.4

Melding wijziging

1. De melding van wijzigingen als bedoeld in artikel 10 van het besluit geschiedt:

a. onmiddellijk nadat van de wijzigingen of gewijzigde omstandigheden is gebleken, voorzover het betreft gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder a, b en c van het besluit;

b. onmiddellijk nadat van de wijzigingen of gewijzigde omstandigheden is gebleken, voorzover het betreft de volgende gegevens:

1°. de persoons- en adresgegevens; en

2°. de verwachte dan wel de feitelijke aanvangsdatum van de sanering;

c. binnen twee weken nadat van de wijzigingen of gewijzigde omstandigheden is gebleken, voorzover het betreft gegevens, bedoeld in artikel 6, eerste lid, onder d, en gegevens met betrekking tot de feitelijke situatie, waartoe in ieder geval behoren:

1°. de kadastrale gegevens met betrekking tot de saneringslocatie;

2°. de gegevens omtrent het huidige en toekomstige gebruik van de saneringslocatie; en

3°. de verwachte dan wel de feitelijke einddatum van de sanering.

2. Indien tijdens de sanering sprake is van actuele risico’s, als gevolg van de aangetroffen verontreinigingssituatie of calamiteiten bij de uitvoering van de saneringswerkzaamheden, wordt dit onmiddellijk nadat van deze risico’s is gebleken, gemeld aan het bevoegd gezag door degene die saneert of degene die de sanering feitelijk uitvoert.

3. Indien tijdens de sanering blijkt dat de maximale hoeveelheid af te voeren grond, bedoeld in artikel 3.1.1, onder e en 3.3.1, onder e, zal worden overschreden, dan wordt deze wijziging onmiddellijk gemeld aan het bevoegd gezag. Indien deze overschrijding door de saneerder redelijkerwijs niet was te voorzien op het moment van het doen van de melding, bedoeld artikel 1.3, en de overschrijding met het oog op een goede sanering noodzakelijk is, is het toegestaan deze grond eveneens af te voeren. De melding van de wijziging is voorzien van de reden van de onvoorzienbaarheid en de noodzaak van de overschrijding.

Artikel 1.5

Wederzijdse erkenning

Met de in deze regeling bedoelde eisen aan de uitvoering van vooronderzoek, verkennend onderzoek, nader onderzoek of milieukundige begeleiding worden gelijkgesteld de eisen die daaraan worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie, dan wel in een staat die partij is bij de overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte, en die ten minste een gelijkwaardig onderzoeksniveau onderscheidenlijk een gelijkwaardig niveau van milieukundige begeleiding waarborgen.

Paragraaf 2

Uitvoeringsbepalingen

Artikel 2.1

Melding aanvang saneringswerkzaamheden

Degene die saneert, meldt aan het bevoegd gezag schriftelijk de datum en het tijdstip van de feitelijke aanvang van de saneringswerkzaamheden uiterlijk vijf werkdagen voorafgaande aan de aanvang, voorzover deze gegevens niet al eerder zijn verstrekt bij de melding bedoeld in artikel 1.3 dan wel 1.4.

Artikel 2.2

Saneringsuitvoering

1. De sanering wordt uitgevoerd overeenkomstig het VROM-protocol.

2. De verontreinigingen zijn goed bereikbaar met de in te zetten technieken.

3. De saneringslocatie en de depots zijn omgeven door een hekwerk. Na het beëindigen van de dagelijkse werkzaamheden wordt het hekwerk afgesloten. Het hekwerk is aan de buitenzijden voorzien van het duidelijk leesbaar opschrift, luidende: verboden toegang voor onbevoegden, gevaarlijk terrein.

4. De saneerder, dan wel degene die de sanering feitelijk uitvoert, stelt het bevoegd gezag in staat om de uitvoering van de sanering te controleren, zowel gedurende als na afloop van de sanering.

Artikel 2.3

1. De werkzaamheden worden milieukundig begeleid, tenzij in paragraaf 3 anders is bepaald.

2. De milieukundige begeleiding wordt uitgevoerd overeenkomstig het VROM-protocol.

3. Gedurende de sanering houdt de milieukundig begeleider een logboek bij als bedoeld in het VROM-protocol. Het logboek is op de saneringslocatie aanwezig.

Artikel 2.4

Opslag van grond

Het tijdelijk opslaan van bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond en bodemvreemd materiaal dient te voldoen aan de volgende eisen, tenzij in paragraaf 3 anders is bepaald:

a. de tijdelijke opslag is toegestaan binnen het geval van verontreiniging;

b. depots en containers voor tijdelijke opslag dienen op deugdelijke wijze te worden afgedekt met een lekdicht folie;

c. het is niet toegestaan de opslag te laten voortduren:

1°. na het beëindigen van de grondsanering, of

2°. langer dan zes maanden na de aanvang van de sanering.

d. partijen verontreinigde grond worden naar aard, samenstelling en verontreiniging in te onderscheiden deelpartijen opgeslagen, zonder dat de grond een bewerking heeft ondergaan. De deelpartijen dienen fysiek te worden gescheiden.

Artikel 2.5

Afvoer van grond

Vrijgekomen asbesthoudende grond of bodemmateriaal wordt uiterlijk binnen vier weken na het vrijkomen ervan afgevoerd.

Paragraaf 3

Categorieën van uniforme saneringen

Paragraaf 3.1

Categorie: immobiel

Artikel 3.1.1

Reikwijdte

Tot de categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 1.2, onder a, behoren saneringen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de saneringslocatie betreft een landbodem;

b. de sanering heeft betrekking op een immobiele verontreinigingssituatie;

c. toegepast wordt ten hoogste één van de saneringsaanpakken beschreven in de artikelen 3.1.2 tot en met 3.1.5;

d. de oppervlakte van de saneringslocatie bedraagt ten hoogste 5.000 m2;

e. bij toepassing van de saneringsaanpak aanbrengen van een isolatielaag, bedoeld in artikel 3.1.3 en 3.1.4, geldt dat uit de melding en het evaluatieverslag, bedoeld in de artikelen 1.3 en 4.2, blijkt dat de hoeveelheid verontreinigde grond die van de saneringslocatie wordt afgevoerd ten hoogste 500 m3 in profiel gemeten bedraagt;

f. bij toepassing van de saneringsaanpak open ontgraving, bedoeld in de artikelen 3.1.2 en 3.1.5, geldt dat uit de melding, bedoeld in artikel 1.3, blijkt dat het verontreinigde bodemvolume, met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.1.6, ten hoogste 500 m3 bedraagt;

g. de eventuele verspreiding van verontreinigende stoffen uit de grond van de saneringslocatie heeft niet geleid tot een overschrijding van de tussenwaarde voor die stoffen in het grondwater; en

h. de eventuele grondwateronttrekking ten behoeve van de saneringswerkzaamheden is niet vergunningplichtig in het kader van de Grondwaterwet.

Artikel 3.1.2

Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het besluit bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het ontgraven van de aanwezige verontreinigde grond tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde als bedoeld in artikel 3.1.6; en

b. het van de saneringslocatie afvoeren van de ontgraven grond;

c. het eventueel aanvullen van de ontgraving met grond van een kwaliteit van ten hoogste het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.1.7.

Artikel 3.1.3

Saneringsaanpak: aanbrengen isolatielaag

De saneringsaanpak bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder c, van het besluit, bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. in geval van het aanbrengen van een leeflaag dat:

1°. deze bestaat uit een laag grond met een op de gebruiksfunctie afgestemde kwaliteit die ten hoogste gelijk is aan het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.1.7;

2°. deze een standaarddikte heeft van één meter; dan wel in bijzondere situaties waarbij als gevolg van de situering van het gebied waarbinnen de saneringslocatie is gelegen al gebruiksbeperkingen gelden, deze een minimum dikte heeft van 50 centimeter; en

3°. tussen de grond in de leeflaag en de onderliggende verontreinigde bodem een signaallaag aanwezig is.

b. in geval van het aanbrengen van een duurzame aaneengesloten afdeklaag, dat deze in zijn geheel bestaat uit beton, asfalt, asfaltbeton, stelconplaten of bestrating met klinkers of tegels;

c. dat de verontreinigde grond die moet worden afgegraven om de isolatielaag te kunnen aanbrengen, moet worden afgevoerd, indien herschikken binnen de saneringslocatie niet tot de mogelijkheden behoort.

Artikel 3.1.4

Saneringsaanpak: open ontgraving in combinatie met aanbrengen isolatielaag

1. Een combinatie van de saneringsaanpakken bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b en c, van het besluit is toegestaan.

2. In afwijking van artikel 3.1.2, onder b, is herschikken van de verontreinigde grond, op dat deel van de saneringslocatie waar een isolatielaag wordt aangebracht, toegestaan.

Artikel 3.1.5

Saneringsaanpak: open ontgraving in combinatie met aanbrengen aanvullaag

1. In stedelijke gebieden, waarvoor geen gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden zijn bepaald, is de saneringsaanpak bedoeld in het tweede lid toegestaan voorzover sprake is van een dunne verontreinigde toplaag met een dikte van ten hoogste 50 centimeter, waarvan de onderliggende bodem een kwaliteit heeft van ten hoogste de tussenwaarde.

2. De saneringsaanpak bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het besluit, in combinatie met het aanbrengen van een laag aanvulgrond, bestaat uit:

a. het ontgraven van de verontreinigde toplaag tot ten hoogste de naar grondsoort gecorrigeerde tussenwaarden;

b. het aanbrengen van een laag aanvulgrond met ten minste een dikte van 50 centimeter, van een op de gebruiksfunctie afgestemde kwaliteit van ten hoogste het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.1.7, en

c. het van de saneringslocatie afvoeren van de ontgraven grond.

Artikel 3.1.6

Terugsaneerwaarde

1. De terugsaneerwaarden voor de saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.1.2, zijn ten hoogste gelijk aan de functieafhankelijke bodemgebruikswaarden, bedoeld in bijlage 1.

2. In afwijking van het eerste lid geldt dat de terugsaneerwaarden ten hoogste gelijk zijn aan de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor het gebied waarin de saneringslocatie is gelegen, voorzover voor deze gebieden gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden zijn opgenomen in documenten genoemd in bijlage 2.

3. De gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden, bedoeld in het tweede lid, zijn afgeleid van de in dat gebied aanwezige achtergrondwaarden en zijn ten hoogste gelijk aan deze achtergrondwaarden en niet hoger dan de bodemgebruikswaarden voor bodemgebruikfunctie II, genoemd in bijlage 1.

Artikel 3.1.7

Kwaliteit leeflaag en aanvulgrond

Het concentratieniveau voor stoffen in de leeflaag en de laag aanvulgrond is, ingeval van de saneringsaanpakken bedoeld in de artikelen 3.1.2, 3.1.3, onder a, 3.1.4 en 3.1.5, ten hoogste gelijk aan de bodemgebruikswaarden die gelden voor het gebied waarin de saneringslocatie is gelegen, overeenkomstig het bepaalde in artikel 3.1.6.

Artikel 3.1.8

Vooronderzoek

1. De saneerder voert een vooronderzoek uit overeenkomstig NVN 5725.

2. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek bedoeld in het eerste lid worden in de vorm van een volledig bodemonderzoeksrapport vastgelegd.

Artikel 3.1.9

Verkennend onderzoek

1. De saneerder voert een verkennend bodemonderzoek uit overeenkomstig NEN 5740.

2. De onderzoeksstrategie voor het verkennend onderzoek dient te worden gebaseerd op de gegevens van het vooronderzoek, bedoeld in artikel 3.1.8.

3. Indien de resultaten van het vooronderzoek daartoe aanleiding geven dient tevens een onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707:2003.

4. Onderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid kan achterwege blijven indien dit onderzoek eerder in een ander kader is uitgevoerd en dit onderzoek, alsmede zijn gegevens representatief zijn voor de heersende situatie.

5. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek bedoeld in het eerste, derde en vierde worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

Artikel 3.1.10

Nader onderzoek bij saneringsaanpak open ontgraving

1. In geval van de saneringsaanpak open ontgraving, bedoeld in de artikelen 3.1.2 en 3.1.5, stelt de saneerder de aard en omvang van de verontreinigingen in de grond vast door middel van een nader onderzoek gebaseerd op de Richtlijn nader onderzoek deel 1.

2. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek als bedoeld in het eerste lid worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

Artikel 3.1.11

Nazorg isolatielaag

1. Een saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.1.3 waarbij een leeflaag wordt aangebracht met een dikte van 1 meter, mag niet leiden tot beperkingen voor de gebruiksfunctie van de saneringslocatie en het gebruik van de bodem. Het gebruik van de bodem van de saneringslocatie wordt vermeld op het formulier bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.

2. In geval bij een saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3.1.3, een leeflaag wordt aangebracht met een dikte van 50 centimeter, worden de voor het gebied waarin de saneringslocatie is gelegen reeds bestaande gebruiksbeperkingen vermeld op het formulier bedoeld in artikel 1.3, tweede lid.

3. Bij een saneringsaanpak als bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het besluit wordt de verontreinigingssituatie, zoals deze na de sanering onder de isolatielaag aanwezig is, beschreven in het verslag, bedoeld in artikel 13 van het besluit.

Paragraaf 3.2

Categorie: mobiel

Artikel 3.2.1

Reikwijdte

Tot de categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 1.2, onder b, behoren saneringen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de saneringslocatie betreft een landbodem;

b. de sanering heeft betrekking op een op zichzelf staande mobiele verontreinigingssituatie;

c. toegepast wordt een saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.2.2 of 3.2.3 of een combinatie hiervan;

d. het betreft verontreinigingen in de vorm van minerale olieproducten;

e. de verontreinigde bodemoppervlakte met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de streefwaarde is ten hoogste gelijk aan 500 m2;

f. uit de melding, bedoeld in artikel 1.3, blijkt dat het verontreinigde bodemvolume voor grond en grondwater, met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de streefwaarde ten hoogste gelijk is aan 500 m3; en

g. de eventuele grondwateronttrekking ten behoeve van de saneringswerkzaamheden is niet vergunningplichtig in het kader van de Grondwaterwet.

Artikel 3.2.2

Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het besluit bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het ontgraven van de aanwezige verontreinigde grond tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4;

b. het van de saneringslocatie afvoeren van deze grond;

c. het aanvullen van de ontgraving met grond van een kwaliteit van ten hoogste het concentratieniveau voor stoffen bedoeld in artikel 3.2.5.

Artikel 3.2.3

Saneringsaanpak: saneren verontreinigd grondwater tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder d, van het besluit, bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het onttrekken van verontreinigd grondwater tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.2.4 en het behandelen van het hierbij vrijkomende water; of

b. de inzet van in de saneringspraktijk gangbare en bewezen in-situ technieken, waarmee de in artikel 3.2.4 bedoelde terugsaneerwaarde kan worden gerealiseerd, zoals onder meer beschreven in:

1°. de Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit (www.bodemrichtlijn.nl);

2°. het VROM-protocol.

Artikel 3.2.4

Terugsaneerwaarde

1. De verontreinigde grond, bedoeld in artikel 3.2.2, wordt ontgraven tot een niveau waarop de ontgraving geurvrij is en tot minimaal de naar grondsoort gecorrigeerde concentraties:

a. 0,1 maal de interventiewaarden voor minerale olie, BETX en fenol;

b. twee maal de streefwaarde voor de overige mobiele verontreinigende stoffen.

2. De grondwaterverontreiniging, bedoeld in artikel 3.2.3, wordt voor alle aanwezige verontreinigende stoffen gesaneerd tot minimaal de tussenwaarde.

Artikel 3.2.5

Kwaliteit aanvulgrond

1. De grond die wordt toegepast voor het aanvullen van de ontgraving is vrij van mobiele verontreinigingen.

2. Voor de immobiele verontreinigingen in de laag aanvulgrond geldt dat het concentratieniveau voor stoffen ten hoogste gelijk is aan het concentratieniveau voor stoffen van de aansluitende bodem.

Artikel 3.2.6

Vooronderzoek

1. De saneerder voert een vooronderzoek uit overeenkomstig NVN 5725.

2. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek bedoeld in het eerste lid worden in de vorm van een volledig bodemonderzoeksrapport vastgelegd.

Artikel 3.2.7

Verkennend onderzoek

1. De saneerder voert een verkennend bodemonderzoek uit overeenkomstig NEN 5740.

2. De onderzoeksstrategie voor het verkennend onderzoek dient te worden gebaseerd op de gegevens van het vooronderzoek, bedoeld in artikel 3.2.6.

3. Indien de resultaten van het vooronderzoek daartoe aanleiding geven, dient tevens een onderzoek naar asbest te worden uitgevoerd conform NEN 5707:2003.

4. Onderzoek als bedoeld in het eerste en derde lid kan achterwege blijven indien dit onderzoek eerder in een ander kader is uitgevoerd en dit onderzoek, alsmede zijn gegevens representatief zijn voor de heersende situatie.

5. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek bedoeld in het eerste, derde en vierde worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

Artikel 3.2.8

1. De saneerder stelt de aard en omvang van de verontreinigingen in de grond vast door middel van een nader onderzoek gebaseerd op de Richtlijn nader onderzoek deel 1.

2. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek als bedoeld in het eerste lid worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

Artikel 3.2.9

Melding datum einddiepte ontgraving

De datum waarop de einddiepte van de ontgraving zal worden bereikt wordt door de saneerder dan wel degene die de sanering uitvoert uiterlijk één werkdag voorafgaande aan het bereiken van dat punt aan het bevoegd gezag gemeld.

Artikel 3.2.10

Opslag van verontreinigde grond

1. Ter bepaling van de afvoerbestemming kan de verontreinigde grond ten hoogste drie werkdagen worden opgeslagen op de saneringslocatie.

2. De opgeslagen grond is van de onderliggende bodem gescheiden door middel van een lekdicht folie.

Paragraaf 3.3

Categorie: tijdelijk uitplaatsen

Artikel 3.3.1

Reikwijdte

Tot de categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 1.2, onder c, behoren saneringen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de saneringslocatie betreft een landbodem;

b. de sanering betreft een immobiele verontreinigingssituatie;

c. toegepast wordt een saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.3.2;

d. het tijdelijk uitplaatsen is noodzakelijk voor de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden zoals voor de aanleg, het onderhoud of de verwijdering van ondergrondse infrastructuur, waaronder wordt begrepen kabels, leidingen, rioleringen, duikers, funderingen en vergelijkbare activiteiten binnen een geval van verontreiniging; en

e. uit de melding en het evaluatieverslag, bedoeld in de artikelen 1.3 en 4.2, blijkt dat de hoeveelheid verontreinigde grond die van de saneringslocatie wordt afgevoerd ten hoogste 500 m3 in profiel gemeten bedraagt;

f. artikel 1.3, derde lid is niet van toepassing.

Artikel 3.3.2

Saneringsaanpak: het verplaatsen van verontreinigde grond

De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van het besluit bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het na uitplaatsen zoveel mogelijk terug brengen van de tijdelijk uitgeplaatste grond in het hetzelfde ontgravingsprofiel onder dezelfde bodemomstandigheden zonder dat de grond een bewerking heeft ondergaan; en

b. eventueel het van de locatie afvoeren van de overtollige verontreinigde grond.

Artikel 3.3.3

Verkennend onderzoek

1. De saneerder voert een verkennend bodemonderzoek uit overeenkomstig NEN 5740.

2. Indien hiertoe aanleiding bestaat, wordt een onderzoek naar asbest uitgevoerd overeenkomstig NEN 5707:2003.

3. Onderzoek als bedoeld in het eerste en tweede lid kan achterwege blijven indien dit onderzoek eerder in een ander kader is uitgevoerd en dit onderzoek, alsmede zijn gegevens, representatief zijn voor de heersende situatie.

4. De gegevens voortvloeiend uit onderzoek als bedoeld in het eerste, tweede en derde lid worden in de vorm van bodemonderzoeksrapporten vastgelegd.

Artikel 3.3.4

Nadere regels eenvoudige saneringen tijdelijk uitplaatsen

Voor saneringen die binnen de termijn, bedoeld in artikel 7 van het besluit aanvangen, geldt dat de kwaliteit van de terug te plaatsen grond niet verschilt met die van de aansluitende bodem.

Artikel 3.3.5

Milieukundige begeleiding

De sanering wordt milieukundig begeleid voorzover het situaties betreft waarbij:

a. een deel van de verontreinigde grond niet wordt teruggebracht in het profiel van ontgraving, maar zal worden afgevoerd;

b. op de saneringslocatie reeds een isolatielaag in de vorm van een leeflaag of andere duurzame afdeklaag aanwezig is en de ontgraving dieper reikt dan deze isolatielaag;

c. de ontgraving dieper reikt dan de verontreinigde bodemlaag en daardoor selectief moet worden ontgraven.

Paragraaf 3.4

Categorie: projectgebied de Kempen

Artikel 3.4.1

Reikwijdte

1. In deze paragraaf wordt verstaan onder:

a. zinkassen: restproduct van de (voormalige) zinkertsverwerkende bedrijven in de Nederlandse en Belgische Kempen, bedoeld in het ‘Basisdocument: beginseldocument Actief Bodembeheer de Kempen van 5 februari 2001’;

b. moestuin: (een deel van) een perceel dat, binnen de gebruiksfunctie ‘wonen’, bedoeld is om gewassen te telen voor eigen consumptie;

c. siertuin: (een deel van) een perceel waar, binnen de gebruiksfunctie ‘wonen’, geen gewassen worden of zullen worden geteeld voor eigen consumptie en waar geen beweiding van kleinvee plaatsvindt;

d. Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven: het voor het projectgebied de Kempen geldende onderzoeksprotocol.

2. Tot de categorie van uniforme saneringen, bedoeld in artikel 1.2, onder d, behoren saneringen die voldoen aan de volgende voorwaarden:

a. de saneringslocatie betreft een landbodem gelegen binnen het projectgebied de Kempen;

b. het huidig dan wel toekomstig gebruik van de saneringslocatie betreft een moes- of siertuin;

c. de sanering heeft betrekking op een verontreinigingssituatie waarbij zinkassen in de bodem aanwezig zijn of waarbij de bodem verontreinigd is geraakt door de aanwezigheid van zinkassen;

d. het betreft een saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.4.2;

e. de oppervlakte van de saneringslocatie is ten hoogste gelijk aan 5.000 m2;

f. uit de melding, bedoeld in artikel 1.3, blijkt dat het verontreinigde bodemvolume, met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.4.3, ten hoogste gelijk is aan 800 m3; en

g. de eventuele grondwateronttrekking ten behoeve van de saneringswerkzaamheden is niet vergunningplichtig in het kader van de Grondwaterwet.

Artikel 3.4.2

Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder b, van het besluit, bestaat bij deze categorie uniforme saneringen uit:

a. het ontgraven van de aanwezige verontreinigde grond en zinkassen tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde bedoeld in artikel 3.4.3;

b. het van de saneringslocatie afvoeren van de ontgraven verontreinigde grond en zinkassen; en

c. het aanvullen van de ontgraving met grond met een kwaliteit bedoeld in artikel 3.4.4.

Artikel 3.4.3

Terugsaneerwaarde

De terugsaneerwaarden bedoeld in artikel 3.4.2 zijn ten hoogste gelijk aan de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden, genoemd in bijlage 3.

Artikel 3.4.4

Kwaliteit aanvulgrond

Het concentratieniveau voor stoffen in de laag aanvulgrond, in geval van de saneringsaanpak bedoeld in artikel 3.4.2, is ten hoogste gelijk aan de bodemgebruikswaarden voor bodemgebruikfunctie I bedoeld in bijlage 1.

Artikel 3.4.5

Onderzoek

De saneerder voert een bodemonderzoek uit overeenkomstig het Protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven.

Artikel 3.4.6

Tijdelijke opslag van verontreinigde grond met of tengevolge van zinkassen

1. Het depot voor tijdelijke opslag van verontreinigde grond dient het te worden voorzien van een afsluitbaar hek.

2. De opgeslagen grond is van de onderliggende bodem gescheiden door middel van een lekdicht folie.

Paragraaf 4

Afronding sanering

Artikel 4.1

Melding afronding sanering

Degene die saneert, meldt de datum van afronding van de sanering aan het bevoegd gezag schriftelijk binnen twee weken na de datum van beëindiging van de saneringswerkzaamheden.

Artikel 4.2

Evaluatieverslag

1. Degene die saneert verstrekt bij het verslag, bedoeld in artikel 13 van het besluit, de volgende gegevens aan het bevoegd gezag:

a. de naam, adres- en woonplaatsgegevens van de melder, de eigenaar of erfpachter van de saneringslocatie en de saneerder;

b. de kadastrale gegevens met betrekking tot de saneringslocatie;

c. de toegepaste categorie van uniforme saneringen;

d. de toegepaste saneringsaanpak of -⁠aanpakken;

e. een revisietekening waarop is aangegeven:

1°. de gerealiseerde oppervlakte van de saneringslocatie;

2°. de gerealiseerde saneringswerkzaamheden, inclusief dwarsdoorsnede; en

3°. de plaats en de soort voorzieningen;

f. een overzicht van het totale grondverzet op de saneringslocatie;

g. de hoeveelheid, kwaliteit en de feitelijke afvoerbestemming van bij de sanering vrijgekomen verontreinigde grond;

h. de hoeveelheid en kwaliteit van de aangevoerde grond;

i. de dikte, aard, constructie en kwaliteit van de aangebrachte isolatielaag;

j. de gerealiseerde terugsaneerwaarden voor grond en grondwater;

k. voor grondwateronttrekkingen een beschrijving van de wijze waarop dit heeft plaatsgevonden, de debieten, de onttrokken hoeveelheden, gehalten aan verontreinigingen, de eventuele (voor)zuivering en lozingswijze; en

l. in geval van toepassing van de saneringsaanpak bedoeld in artikelen 3.1.3 of 3.1.4 een beschrijving van de eventuele beperkingen van het gebruik van de bodem als gevolg van het aanwezig zijn van de isolatielaag; en

m. de overige gegevens en documenten, zoals aangegeven in de modellen die zijn opgenomen in bijlage 5.

2. De gegevens met betrekking tot gerealiseerde aspecten bedoeld in het eerste lid, onder e tot en met k, worden achterwege gelaten in het verslag indien:

a. gesaneerd is volgens de saneringsaanpak verplaatsen van verontreinigde grond, bedoeld in artikel 3, eerste lid, onder a, van het besluit;

b. de uitkomende grond is teruggebracht in de ontgraving; en

c. de kwaliteit van de terug te plaatsen grond niet verschilt met de kwaliteit van de aansluitende bodem.

3. Voor het verstrekken van de gegevens bij het verslag, bedoeld in het eerste lid, wordt per categorie uniforme saneringen gebruik gemaakt van een formulier waarvan de modellen zijn opgenomen in bijlage 5.

Paragraaf 5

Slotbepalingen

Artikel 5.1

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit uniforme saneringen in werking treedt. Indien de dagtekening van de Staatscourant waarin deze regeling wordt geplaatst later is gelegen dan de tweede dag vóór genoemd tijdstip, treedt deze regeling in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Artikel 5.2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling uniforme saneringen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst met uitzondering van de bijlagen 4 en 5, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van VROM en op internet worden geplaatst op www.vrom.nl.

Den Haag, 1 februari 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage 1, behorende bij de artikelen 3.1.6 en 3.4.4

Functieafhankelijke bodemgebruikswaarden

Bodemgebruikswaarden per bodemgebruikfunctie, in relatie tot streefwaarden en interventiewaarden voor een standaardbodem (25% lutum en 10% organisch stof (1))(mg/kg).

 

Bodemgebruikfunctie*

 
       

Stof

streefwaarde

(sw)

I

II

III

IV (4)

interventiewaarde

(iw)

Antimoon

3

3

15

  

15

Arseen

29

40

40

 

55

Barium

160

160

625

  

625

Cadmium

0,8

1

12

 

12

Chroom

100

300

380

 

380

Cobalt

9

9

240

  

240

Koper

36

80

190

 

190

Kwik

0,3

2

10

 

10

Lood

85

85

290

 

530

Molybdeen

0,5

0,5

200

  

200

Nikkel

35

50

210

 

210

Tin

20

20

  

Zink

140

350

720

 

720

PAK (10-VROM)

1

2

40

 

40

DDT/DDD/DDE (2)

0,01

2,5

4

 

4

Drins (3)

0,005

0,2

4

 

4

Minerale Olie

50

50

5000

  

5000

       

Andere stoffen

 

sw

iw

   

* I wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen

II extensief gebruikt (openbaar) groen

III bebouwing en verharding

IV landbouw en natuur.

(2) som DDT/DDD/DDE

(3) som aldrin, dieldrin, endrin

(4) BGW nog in ontwikkeling: voor landbouw nu gebruik maken van LAC-signaalwaarden; onderscheid in klei, veen en zand hanteren en rekening houden met de vorm van landbouwkundig gebruik.

Voor het gebruik van de concentraties in de tabel geldt, dat voor andere bodems dan de standaard bodem een bodemtype correctie moet worden uitgevoerd conform de bestaande formules voor het corrigeren van streef- en interventiewaarden, inclusief de bestaande uitzondering voor PAK (zie Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, 4 februari 2000, kenmerk DBO 1999226863, bijlage A, pagina 13 en 14).

Bijlage 2, behorende bij artikel 3.1.6, tweede lid

Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden

Deze bijlage bevat een overzicht van verwijzingen naar door gemeenteraden vastgestelde documenten. In deze documenten is per gebied onder meer een tabel opgenomen met gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor één of meer stoffen die afwijken van de waarden uit de tabel van bijlage 1.

Er zijn thans geen documenten opgenomen.

Bijlage 3, behorende bij artikel 3.4.3

Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden in het projectgebied de Kempen

Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor de bodemgebruikfuncties moestuin en siertuin, in relatie tot streefwaarden en interventiewaarden voor een standaardbodem (25% lutum en 10% organisch stof (1))(mg/kg).

 

Verbijzondering bodemgebruikswaarden voor projectgebied de Kempen voor: *

 

Stof

streefwaarde

moestuin

siertuin

   

interventie-waarde

Antimoon

3

3

   

15

Arseen

29

55

55

   

55

Barium

160

160

   

625

Cadmium

0,8

3,7

12

   

12

Chroom

100

300

   

380

Cobalt

9

9

   

240

Koper

36

190

190

   

190

Kwik

0,3

2

   

10

Lood

85

85

276

   

530

Molybdeen

0,5

0,5

   

200

Nikkel

35

50

   

210

Tin

20

20

   

Zink

140

720

720

   

720

PAK (10-VROM)

1

2

   

40

DDT/DDD/DDE (2)

0,01

2,5

   

4

Drins (3)

0,005

0,2

   

4

Minerale Olie

50

50

   

5000

        

Andere stoffen

 

streefwaarde

     

* De bodemgebruikswaarde ‘wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen’ (functie I) is alleen voor het projectgebied de Kempen verbijzonderd in het gebruik als moestuin en als siertuin. De verbijzondering van deze functie geldt binnen het projectgebied alleen voor de stoffen Arseen, Cadmium, Koper, Lood en Zink.

Voor het gebruik van de concentraties in de tabel geldt, dat voor andere bodems dan de standaard bodem een bodemtype correctie moet worden uitgevoerd conform de bestaande formules voor het corrigeren van streef- en interventiewaarden, inclusief de bestaande uitzondering voor PAK (zie Circulaire streefwaarden en interventiewaarden bodemsanering, 4 februari 2000, kenmerk DBO 1999226863, bijlage A, pagina 13 en 14).

Met bovenstaande gebiedsgerichte verbijzondering is door Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant ingestemd op 6 april 2004 onder nummer 982886 en door Gedeputeerde Staten van de provincie Limburg op 1 juni 2004 onder besluit 2004/30014.

De situering en omvang van het projectgebied van Actief Bodembeheer de Kempen staat weergegeven in de volgende tekening.

stcrt-2006-29-p14-SC73738-1.gif

Figuur 1 . Overzicht projectgebied de Kempen.

Het projectgebied van ABdK betreft de volgende gemeenten:

Asten

Someren

Bergeijk

Nederweert

Best

Gemert–Bakel

Bladel

Helmond

Boxtel

Mierlo–Geldrop

Cranendonck

Waalre

Deurne

Valkenswaard

Eindhoven

Veldhoven

Eersel

Reusel–De Mierden

Hilvarenbeek

Oirschot

Heeze-Leende

Son en Breugel

Horst aan de Maas

Nuenen ca

Helden–Panningen

Veghel

Meijel

Sint-Oedenrode

Maasbree

Sint-Michielsgestel

Kessel

Vught

Roggel en Neer

Heel

Haelen

Thorn

Swalmen

Laarbeek

Heythuysen

Sevenum

Hunsel

 

Weert

 

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

De gedachtegang achter algemene regels voor uniforme saneringen is het soepel afhandelen van grote groepen gelijksoortige, technisch eenduidige, weinig complexe saneringen, waarbij geen zwaarwegende belangen van derden in het gedrang kunnen komen. Dit kunnen saneringen zijn die een beperkte verplaatsing inhouden van grond of grondwater, en volgens een gestandaardiseerde aanpak verlopen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij kleinschalig grondverzet, kleine ontgravingen bij woningen, het aanleggen of vernieuwen van kabels, leidingen of rioleringen en het verwijderen van mobiele verontreinigingen als gevolg van huisbrandolietanks.

Het Besluit en de Regeling hebben tot doel de vereenvoudiging en vermindering van regelgeving en procedures, vermindering van uitvoeringslasten bij decentrale overheden, vermindering van administratieve lasten bij het bedrijfsleven en burgers en het aanzienlijk bekorten van proceduretijden. De meldingsprocedure duurt bijvoorbeeld slechts vijf weken. Bij bepaalde zeer eenvoudige uniforme saneringen duurt de procedure zelfs slechts vijf werkdagen. Dit is aanmerkelijk korter dan de instemmingprocedure naar aanleiding van het saneringsplan, waarvoor een termijn geldt van vijftien weken tot maximaal 30 weken. Daarnaast zijn komen te vervallen: de beschikkingen ernst en urgentie, het saneringsplan, de beschikking op het ingediende saneringsplan, (in bepaalde situaties) onderdelen van het nader onderzoek en tenslotte het saneringsonderzoek. Het saneringsplan en de daarop volgende beschikking worden in het geval van een uniforme sanering vervangen door een standaard melding en eventueel een schriftelijke mededeling. De mededeling wordt niet aangemerkt als een beschikking in de zin van de Algemene wet bestuursrecht.

Voor de saneringen die onder het Besluit vallen geldt – evenals bij reguliere saneringen – de verplichting een evaluatieverslag op te stellen. De voorschriften ten aanzien van de inhoud van het evaluatieverslag zijn voor uniforme saneringen sterk vereenvoudigd ten opzichte van reguliere saneringen (zie artikel 39c Wbb). Hetzelfde geldt voor de instemmingprocedure op het evaluatieverslag. Bovendien is de instemmingtermijn, in afwijking van 39c Wbb, expliciet vastgesteld op acht weken. Tenslotte geldt ten aanzien van nazorg dat in het Besluit is afgezien van de plicht om een nazorgplan op te stellen (zie artikel 39d Wbb). Hiervoor is gekozen omdat het opstellen van een nazorgplan voor eenvoudige standaard saneringen geen toegevoegde waarde heeft en bovendien een onevenredige belasting betekent voor de saneerder. In geval van een uniforme saneringen waarbij een isolatielaag wordt aangebracht zijn wel enkele algemene nazorgbepalingen opgenomen gericht tot de eigenaar, erfpachter en gebruiker, ten aanzien van het gebruiken, instandhouden en herstellen van de isolatielaag.

In de Regeling worden per categorie regels gesteld over onder meer reikwijdte, saneringsaanpak, terugsaneerwaarde, specifieke onderzoekseisen en omvang van de saneringslocatie. Daarnaast geldt als belangrijke algemene eis dat de melding slechts betrekking heeft op één of meer aaneengesloten kadastrale percelen van dezelfde eigenaar of erfpachter. De categorie mobiel blijft vooralsnog beperkt tot verontreinigingen in de vorm van minerale olieproducten.

Wanneer in dit deel de termen ‘Besluit uniforme saneringen’ of ‘Besluit’ worden gehanteerd, dan wordt daarbij tevens bedoeld de Regeling uniforme saneringen (Regeling).

2. Categorieën van uniforme saneringen

In de Regeling zijn de volgende categorieën van uniforme saneringen aangewezen:

a. immobiel;

b. mobiel;

c. tijdelijk uitplaatsen; en

d. projectgebied de Kempen.

2.1. Categorie immobiel

Bij de categorie immobiel betreft het immobiele verontreinigingssituaties waarbij het vaak gaat om oude verhardings- en/of ophooglagen in, of directe omgeving van stedelijke gebieden, die vanuit de aanleg en/of het gebruik verontreinigd zijn geraakt, als ook om verontreinigingen veroorzaakt door andere bronnen. Het gaat in de betreffende gevallen om het binnen een begrensd gebied geheel of gedeeltelijk verwijderen van verontreinigde grond in de contactzone en/of het aanbrengen van een ‘isolatielaag’, als uitvloeisel van herinrichtings- en/of bouwplannen. De aanpak van een immobiele verontreinigingssituatie maakt (vaak) onderdeel uit van het fysisch en chemisch geschikt maken van de bodem voor (verschillende) gebruiksfunctie(s). Karakteristiek voor oppervlakkige verontreinigingen zijn de PAK- en zware metalen verontreinigingen in de bovengrond, zoals die voorkomen in de deklagen in het stedelijke gebied, in slootdempingen, toemaakdekken en terreinophogingen.

De verontreinigingen PAK en zware metalen zijn onder normale omstandigheden in de bodem niet mobiel, waardoor er geen verspreiding naar het grondwater plaatsvindt en er voor het grondwater geen noodzaak bestaat om tot sanering over te gaan. In de praktijk bevinden de verontreinigingen zich veelal in de contactzone op een variërende, maar vaak beperkte diepte. In situaties waarbij de verontreiniging zich niet dieper uitstrekt dan van enkele decimeters tot 1 meter beneden het maaiveld, kan het geheel verwijderen van de verontreinigde grond om meerdere redenen een reële en doelmatige optie zijn.

Wanneer de verontreinigingen op grote diepte voorkomen, omdat bijvoorbeeld een oude havenarm is gedempt of een gebied is opgehoogd, is het vaak niet kosten- en/of milieuhygiënisch effectief om de verontreiniging geheel te verwijderen. Een functiegerichte aanpak ligt dan meer voor de hand. Indien deze aanpak bestaat uit de aanleg van een isolatielaag, bijvoorbeeld in de vorm van een leeflaag conform de standaardaanpak, zijn de milieuhygiënische risico’s daarmee in voldoende mate gereduceerd. In deze situaties gaat het uitsluitend om het in afdoende mate tegengaan van blootstellingrisico’s.

Een ander onderscheid dat kan worden gemaakt, is of de saneringslocatie onderdeel vormt van een veel groter verontreinigd gebied (dus een gedeelte van het geval van ernstige verontreiniging), of het geval zelf betreft. Het is aan de saneerder om aan te geven welk deel van het verontreinigd gebied zal worden gesaneerd en voor welke aanpak wordt gekozen. Indien het verontreinigde gebied een relatief kleine oppervlakte beslaat en de verontreinigingen tot beperkte diepte voorkomen, kan de saneerder er om meerdere redenen voor kiezen het hele geval te saneren. Bedrijfseconomische overwegingen zullen hierbij een belangrijke rol spelen.

2.2. Categorie mobiel

Bij de categorie mobiel gaat het om mobiele verontreinigingssituaties waarbij bodemverontreiniging is ontstaan door onder meer:

a. het gebruik in het verleden van boven- of ondergrondse opslagtanks voor minerale olieproducten. De oorzaak van de verontreiniging betreft doorgaans morsingen bij het vullen van deze tanks en/of lekkages van tanks of leidingen;

b. het in gebruik hebben van faciliteiten voor brandstofvoorziening voor ‘eigen’ gebruik op bedrijfsterreinen, zoals opslagtanks (boven- of ondergronds) met brandstofpomp(en). De oorzaak van de verontreiniging kan verschillend zijn, zoals morsingen bij het vullen van opslagtanks en/of bij het vullen van tanks van motorvoertuigen en lekkages. Ook kan worden gedacht aan kleinschalige mobiele verontreinigingen als gevolg van onderhouds- en/of reparatiewerkzaamheden (zoals garages);

c. het in bedrijf hebben van tankstations/ benzineverkooppunten. De oorzaak van de verontreinigingen kan zijn gelegen in morsingen bij het tanken van voertuigen, bij het vullen van opslagtanks voor brandstoffen en/of lekkages van ondergrondse tanks en leidingen.

In situaties waarbij de betreffende verontreinigingen beperkt van omvang en goed bereikbaar zijn, wordt in de praktijk bij een sanering in het algemeen uitgegaan van het verwijderen van de verontreinigingen volgens een standaardaanpak. Afhankelijk van de situatie kan de behoefte aanwezig zijn om bij aanwezigheid van meerdere op zich zelf staande verontreinigingen uit te gaan van een gefaseerde aanpak. Dit geldt bijvoorbeeld bij bedrijfsterreinen, waarbij dan gebruik wordt gemaakt van natuurlijke momenten binnen lopende of geplande ontwikkelingen. Binnen het Besluit is de sanering van afzonderlijke mobiele verontreinigingssituaties op één perceel of binnen één geval mogelijk. Het gaat in de betreffende situaties om het verwijderen van in de grond en het grondwater aanwezige mobiele verontreinigingen, zonder dat daardoor een beïnvloeding ontstaat van andere aanwezige mobiele verontreinigingen.

2.3. Categorie tijdelijk uitplaatsen

De categorie tijdelijk uitplaatsen betreft alleen immobiele verontreinigingssituaties, waarbij het tijdelijk uitplaatsen noodzakelijk is voor de uitvoering van civieltechnische werkzaamheden zoals voor de aanleg, het onderhoud of de verwijdering van ondergrondse infrastructuur, waaronder wordt begrepen kabels, leidingen, rioleringen, duikers, funderingen en vergelijkbare activiteiten binnen een geval van verontreiniging. Het algemene uitgangspunt is dat na het tijdelijk uitplaatsen van grond binnen gevallen van ernstige verontreiniging de betreffende verontreinigde grond weer wordt teruggebracht in het ontgravingprofiel. Het terugbrengen van de vrijkomende verontreinigde grond in de bodem is echter van meerdere factoren afhankelijk. In de praktijk wordt er vaak voor gekozen om aan te vullen met cunetzand, zodra in de leiding/kabelsleuf teveel klei, veen of bijmengingen (puin, stenen, asbestresten, ander afval) in de bodem worden aangetroffen. In deze situaties dient de aanvulgrond, voor wat betreft de verontreinigende stoffen, minimaal van vergelijkbare kwaliteit te zijn met die van de aansluitende bodem. Ook komt het in de praktijk veel voor dat wordt aangevuld met schone grond en waarbij de uitkomende verontreinigde grond van de locatie wordt afgevoerd. Binnen de categorie tijdelijk uitplaatsen is dit mogelijk. De hoeveelheid af te voeren grond is daarbij echter aan een maximum gebonden.

2.4. Categorie projectgebied de Kempen

VROM wil de mogelijkheid van sanering via het Besluit ook openstellen voor eenvoudige saneringen die op een projectmatige gebiedsgerichte basis kunnen worden aangepakt. Een belangrijke randvoorwaarde is dat de categorie een substantieel aantal saneringen faciliteert en dat de categorie past binnen de algemene filosofie en structuur van het Besluit en de Regeling. Dit heeft geresulteerd in het toevoegen van een vierde categorie uniforme saneringen, te weten projectgebied de Kempen. Het betreffen kleinschalige verontreinigingssituaties met en ten gevolge van zinkassen in het gebied de Kempen. De omvang van de bodemverontreiniging in de Nederlandse Kempen kenmerkt zich doordat zinkassen, als restproducten van de toenmalige zinkertsverwerkende industrie in dit gebied, op velerlei wijze is toegepast als verhardingsmateriaal van wegen, paden, opritten en erven. Zinkassen leveren een eeuwigdurende belasting op voor de bodem en het grondwater en vormen daarmee een maatschappelijk probleem. Een van de doelstellingen van het project Actief Bodembeheer de Kempen (ABdK) is het zoveel mogelijk verwijderen van zinkassen uit het milieu door middel van een gebiedsgerichte aanpak. De gemiddelde omvang van de locatie met een verontreiniging van zinkassen is doorgaans klein. Het aantal verontreinigde locaties is echter groot. Het Meerjarenprogramma van het project ABdK schat dit aantal op ruim 11.000. Om de verwijdering van de zinkassen in dit gebied zo effectief mogelijk te kunnen faciliteren is het wenselijk de werkzaamheden zoveel mogelijk te vereenvoudigen en standaardiseren. Dit wordt onder meer gerealiseerd door toevoeging van een aparte categorie uniforme saneringen voor het gebied de Kempen. De reikwijdte van deze categorie zal onder meer worden beperkt tot de sanering van moes- en siertuinen. Voor de huidige Meerjarenperiode van vijf jaar wordt verwacht dat het Project circa 400 saneringen zal uitvoeren. Circa 50% kan via het Besluit worden afgehandeld. In de toekomst zullen meer projectcategorieën worden toegevoegd.

3. Procedure

3.1. Algemeen

Een uniforme sanering kent de volgende fasen:

1. melding

2. ontvangstbevestiging

3. kennisgeving

4. controle

5. melding aanvang

6. melding wijziging gegevens

7. melding afronding

8. evaluatieverslag

9. beschikking

10. nazorg leeflaag.

In deze paragraaf wordt nader ingegaan op de belangrijkste aspecten van de bovengenoemde fasen.

3.2. Nadere toelichting

3.2.1. Melding uniforme sanering

Uitgangspunt van het Besluit is dat alleen de saneerder de vrijheid heeft om te kiezen tussen een sanering via het Besluit of via de reguliere Wbb-procedure. De saneerder controleert of zijn situatie valt binnen één van de categorieën van uniforme saneringen, zoals beschreven in de Regeling.

Indien de saneerder kiest voor de meldingsprocedure conform het Besluit dan vult hij het betreffende standaardformulier ‘Melding uniforme sanering’ volledig en naar waarheid in. De saneerder is tevens verplicht om als bijlagen bij het standaard meldingsformulier alle in het Besluit en de Regeling vereiste documenten en onderzoeksrapporten toe te voegen. Hierdoor wordt het bevoegd gezag in staat gesteld om de melding op een snelle en eenvoudige wijze af te handelen. Een belangrijke randvoorwaarde van het besluit is dat de omvang van de saneringslocatie zich in beginsel bevindt binnen de grenzen van het perceel van de eigenaar/erfpachter.

3.2.2. Ontvangstbevestiging

Als gedragslijn geldt dat het bevoegd gezag binnen twee weken na ontvangst van het standaardformulier ‘Melding uniforme sanering’ een ontvangstbevestigingsbrief verstuurt. In de brief wordt mededeling gedaan van de datum van ontvangst van de melding door het bevoegd gezag. De ontvangstbevestigingsbrief betreft niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

3.2.3. Kennisgeving

Op grond van artikel 28, vijfde lid, jo. 39b, derde lid, van de Wet stellen gedeputeerde staten burgemeester en wethouders van de betrokken gemeente binnen twee weken na ontvangst van het meldingsformulier op de hoogte van de melding. Het bevoegd gezag doet binnen twee weken na ontvangst van het meldingsformulier, kennisgeving in één of meer dag-, nieuws of huis-aan-huisbladen. In de kennisgeving wordt de datum van ontvangst van de melding door het bevoegd gezag vermeld. Daarnaast vermeldt de kennisgeving het feit dat de saneerder binnen vijf weken, na ontvangst van de melding, kan aanvangen met de sanering, tenzij hij binnen vijf weken een mededeling van het bevoegd gezag heeft ontvangen, waarin staat dat de melding niet in overeenstemming is met het Besluit. Tenslotte vermeldt de kennisgeving dat de (positieve of negatieve) mededeling van het bevoegd gezag geen besluit (beschikking) is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht. Het Besluit kent geen inspraak-, terinzageleggings- of zienswijzenprocedure en ook geen bezwaar- en beroepsprocedure naar aanleiding van de melding.

3.2.4. Controle melding

Het betreft een volledige inhoudelijke controle van het meldingsformulier en bijbehorende rapporten en documenten aan de eisen van het Besluit.

Het bevoegd gezag gaat na ontvangst van de melding na:

a. of het standaard meldingsformulier volledig en juist is ingevuld;

b. of de informatie op het meldingsformulier en/of de informatie uit de bijgeleverde onderzoeksrapporten en documenten aanleiding geven om te concluderen dat de melding voldoet aan de eisen van het besluit; en

c. of de informatie op het standaardmeldingsformulier overeenkomt met de feitelijke situatie (bijvoorbeeld betreft de oppervlakte van de saneringslocatie in werkelijkheid minder dan 5.000 m2).

Indien blijkt dat de melding niet conform het besluit is ingediend dan geldt als gedragslijn dat het bevoegd gezag binnen vier weken na ontvangst van de melding aan de saneerder schriftelijk meedeelt aan welke eisen van het Besluit niet is voldaan. Het is het bevoegd gezag niet toegestaan van het Besluit afwijkende eisen of aanvullende eisen te stellen aan uniforme saneringen, bijvoorbeeld door middel van een verordening of een beleidsnota. Met deze mededeling is de meldingsprocedure beëindigd, tenzij de saneerder de melding voor het verstrijken van de vijfwekentermijn herstelt door alsnog aan de eisen van de melding te voldoen. De mededeling betreft niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Awb. De mededeling is niet een op rechtsgevolg gerichte handeling. De mededeling verwoordt een rechtsoordeel, omdat het bevoegd gezag ‘slechts’ controleert of de melding voldoet aan de bepalingen van een algemeen verbindend voorschrift (in casu het Besluit).

3.2.5. Melding aanvang sanering

Artikel 39b van de Wbb, vierde lid van de Wbb bepaalt: ‘Met de sanering kan met inachtneming van de regels gesteld krachtens het eerste lid worden begonnen nadat vijf weken zijn verstreken vanaf de datum van ontvangst van de melding, bedoeld in artikel 28, door het bevoegd gezag. In bij algemene maatregel van bestuur aangegeven omstandigheden kan bij die maatregel een kortere termijn dan vijf weken worden gesteld’. Met de ‘aangegeven omstandigheden’ wordt bijvoorbeeld gedoeld op bepaalde zeer eenvoudige saneringen uit de categorie tijdelijk uitplaatsen van verontreinigde grond. De saneerder geeft op het standaardformulier ‘Melding uniforme sanering’ aan op welk tijdstip de sanering naar verwachting zal aanvangen.

3.2.6. Melding wijziging gegevens

De saneerder blijft zowel voorafgaande als tijdens de sanering verantwoordelijk voor de actualiteitswaarde van de melding. In artikel 1.4 worden regels gesteld omtrent de te melden wijzigingen of gewijzigde omstandigheden ten opzichte van de gegevens verstrekt bij de melding uniforme sanering door de saneerder of degene die de sanering uitvoert. Indien uit de gegevens van de melding van de wijziging blijkt dat de uniforme sanering niet meer voldoet aan eisen van het besluit, dan geldt als gedragslijn dat het bevoegd gezag dit zo spoedig mogelijk schriftelijk meedeelt aan degene die saneert. Deze mededeling omvat in ieder geval een opsomming van de bepalingen waaraan niet is voldaan. De mededeling betreft niet een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

3.2.7. Melding afronding sanering

De saneerder meldt de afrondingsdatum van de sanering aan het bevoegd gezag schriftelijk binnen twee weken na de datum van beëindiging van de saneringswerkzaamheden. In artikel 39b, eerste lid, van de Wet is een definitie gegeven van uniforme sanering, te weten een eenvoudige, gelijksoortige sanering van korte duur. In de artikelen van het Besluit en de Regeling is er voor gekozen de term ‘van korte duur’ niet in te vullen met een strikte maximale termijn. De saneringswerkzaamheden dienen binnen een redelijke termijn te zijn afgerond. Hier vallen ook alle bijkomende werkzaamheden onder, zoals het opruimen van voor de sanering ingerichte depots.

De richttermijn voor de afronding van de saneringswerkzaamheden betreft in geval van de categorie uniforme saneringen:

a. immobiel: circa zes maanden;

b. mobiel, in geval van een:

1°. grondsanering: circa één maand;

2°. grondwatersanering: circa twaalf maanden;

c. tijdelijk uitplaatsen: circa zes maanden;

d. projectgebied de Kempen: circa zes maanden.

De richttermijn voor de afronding van de saneringswerkzaamheden wordt gerekend vanaf het tijdstip van de feitelijke aanvang van de sanering.

3.2.8. Evaluatieverslag

Na de uitvoering van de sanering doet de saneerder daarvan binnen acht weken schriftelijk verslag aan het bevoegd gezag. Voor de saneringsaanpak verplaatsen van verontreinigde grond kan in bepaalde situaties worden volstaan met een beperkt evaluatieverslag. Zie artikel 4.2, tweede lid.

3.2.9. Beschikking op het evaluatieverslag

Het evaluatieverslag behoeft de instemming van het bevoegd gezag, dat slechts met het verslag instemt indien gesaneerd is overeenkomstig artikel 4 van het besluit. Het bevoegd gezag beslist hierover binnen 8 weken na de indiening van het evaluatieverslag. Deze beslissing betreft wel een besluit (beschikking) in de zin van artikel 1:3 van de Awb.

Indien het bevoegd gezag niet binnen de termijn van 8 weken beslist kan de saneerder op grond van de Awb een bezwaarschrift indienen op grond van fictieve weigering.

3.2.10. Nazorgbepalingen

Als voorwaarde geldt dat in geval van immobiele verontreinigingssituaties de gebruiksbeperkingen dienen te worden vermeld op het meldingsformulier bedoeld in artikel 1.3 en het evaluatieverslagformulier als bedoeld in artikel 4.2. In geval van mobiele verontreinigingssituaties zijn de voorwaarden zodanig opgesteld dat de restverontreiniging, gelet op de te realiseren terugsaneerwaarde, niet meer actief hoeft te worden gevolgd.

Voor de vastgestelde terugsaneerwaarde in geval van de categorie projectgebied de Kempen geldt dat geen nazorg noodzakelijk is. Wel dient rekening te worden gehouden met het verschil in terugsaneerwaarde voor moestuinen en siertuinen. In de advisering vanuit het project naar de betrokken eigenaren van tuinen wordt aangegeven dat indien eigenaren kiezen voor een sanering tot siertuinkwaliteit, de betreffende tuin in formele zin niet geschikt is voor moestuingebruik. Dit gebruik wordt voor die situaties dan ook ontraden. Ten aanzien van het grondwater wordt een gebruiksadvies gegeven om het grondwater te onderzoeken op geschiktheid voor het (specifieke) gebruik.

4. Handhaving

De uniforme sanering is een vrijwillige, maar geen vrijblijvende sanering. De plicht om de sanering conform het meldingsformulier en de bepalingen van het besluit en de regeling uit te voeren is expliciet opgenomen in artikel 2, tweede lid, van het besluit. Indien het bevoegd gezag heeft meegedeeld dat de melding niet in overeenstemming is met de eisen van het besluit of de regeling, dan kan het bevoegd gezag direct handhavend optreden. Hiervoor is geen tussenstap, zoals de voorafgaande oplegging van een correctiebevel (artikel 44 Wbb oud), meer nodig. De handhaving kan zowel bestuursrechtelijk (volgens de Awb: dwangsom of bestuursdwang) als strafrechtelijk (op grond van de Wet economisch delicten) direct plaatsvinden. Handhaving kan zich, op grond van bovengenoemd artikel 2, tweede lid, van het besluit, ook richten tot de feitelijke uitvoerder. Hierdoor kan bijvoorbeeld een aannemer, die afwijkt van de melding zonder de opdrachtgever daar in te kennen, ook direct worden aangesproken. Dit versterkt de mogelijkheden van het bevoegd gezag om effectief op te treden.

5. Milieueffecten

Geschat wordt dat het nettomilieueffect van de bovengenoemde systematiek in beginsel neutraal tot licht positief is, omdat door het landelijk opleggen van generieke functieafhankelijke bodemgebruikswaarden uit bijlage 1 standaard een relatief hoog beschermingsniveau wordt gehanteerd voor uniforme saneringen. Met andere woorden, daar waar geen gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden zijn vastgesteld gelden de waarden uit bijlage 1. In bepaalde gebieden kunnen de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden uit bijlage 2 gelden. Deze waarden zijn gebaseerd op lokale achtergrondwaarden, welke in de meeste gevallen (voor wat betreft de gebruiksfunctie I) zullen leiden tot een lager (maar nog steeds verantwoord) beschermingsniveau ten opzichte van bijlage 1. Voor gebruiksfunctie II zal in het algemeen gelden dat van een lagere waarde, dus van een hoger beschermingsniveau zal worden uitgegaan. Het milieueffect vanwege de toepassing van bijlage 2 is vrijwel neutraal omdat een vergelijkbaar beschermingsniveau ook in de oude (Besluit locatiespecifieke omstandigheden) en huidige Wbb-saneringsplanprocedure toegepast wordt. In een (beperkt) aantal gevallen kan toepassing van bijlage 2 zelfs leiden tot een hoger beschermingsniveau dan de generieke waarden uit bijlage 1 (bijvoorbeeld in duingebieden, waar de achtergrondwaarden van nature laag zijn).

6. Pilotprojecten

VROM heeft vanaf 1 april 2005 bij zes bevoegde gezagen pilotprojecten opgezet waarin ervaring is opgedaan met het werken met de concept Regeling uniforme saneringen. Het betrof de provincies Noord-Holland en Drenthe, de gemeenten Tilburg, Utrecht en Maastricht en de Milieudienst Rijnmond. In deze pilots hebben de bevoegde gezagen en de deelnemende onderzoekbureaus de eisen en reikwijdtebepalingen van de Regeling, de meldingsformulieren en de evaluatieverslagformulieren uitvoerig in de praktijk getest op onder meer uitvoerbaarheid, duidelijkheid en eenduidigheid. Deze pilots zijn uitgevoerd binnen de restricties van de huidige Wet, zodat niet alle aspecten van de Regeling konden worden getest. Gedurende de pilotfase is de Regeling nader aangepast en zijn de formulieren verder verbeterd. De bevindingen van de pilotdeelnemers zijn over het algemeen positief.

7. Administratieve lasten voor het bedrijfsleven en de burger

Op verzoek van Actal is een inschatting gemaakt van het aandeel administratieve lasten voor burgers en voor bedrijven. In dit verband zijn de voorlopige cijfers geanalyseerd die voortkomen uit de concept Pilotrapportages. Uit deze gegevens blijkt dat er landelijk gezien grote verschillen bestaan als het gaat om de verhouding tussen het aantal uniforme saneringen dat door burgers worden geïnitieerd en het aantal afkomstig van bedrijven. Niet alle gegevens zijn ook voldoende representatief voor de situatie waarin de Regeling volledig in werking treedt. De verwachting is dat circa 34% van het aantal uniforme saneringen zal worden geïnitieerd door burgers. Dit resulteert in een totale administratieve lastenvermindering per jaar van circa € 1.2 miljoen voor burgers en circa € 2.4 miljoen voor bedrijven (zie ook paragraaf 3 van de Nota van Toelichting van het Besluit). Ten aanzien van de nulmeting administratieve lasten voor burgers wordt opgemerkt dat de onderverdeling van de te verwachten administratieve lasten en lastenvermindering (zie voornoemde paragraaf 3 van het Besluit) voor bedrijven niet verschilt van die voor burgers. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat zowel bedrijven als burgers de sanering, vanwege de hoge mate van complexiteit, uitbesteden aan professionals (intermediairs: onder meer onderzoeksbureaus). Het advies van Actal om zoveel mogelijk saneringen onder het eenvoudige regime van het Besluit te laten vallen heeft ertoe geleid dat reeds bij de 1e tranche van de Regeling een vierde categorie uniforme saneringen, te weten het projectgebied de Kempen, is toegevoegd aan de Regeling. In dit gebied zal in de komende vijf jaar ruim 300 moes- en siertuinen via de Regeling worden gesaneerd. Van deze saneringen zal naar verwachting circa 100% door burgers worden geïnitieerd. Dit resulteert voor de komende vijf jaar in een (extra) administratieve lastenvermindering van circa € 0.5 miljoen voor burgers.

Met het oog op de gebruikersvriendelijkheid is er voor gekozen om per categorie uniforme saneringen een apart formulier te ontwikkelen voor de melding en de evaluatieverslag. Hierdoor wordt de gebruiker slechts met die vragen geconfronteerd die van belang zijn voor zijn situatie. De vier meldingsformulieren worden aangetroffen in bijlage 4 en de vier evaluatieverslagformulieren zijn in bijlage 5 ondergebracht. Bij de ontwikkeling van de formulieren is bijzondere aandacht besteed aan het zo sober en doelmatig mogelijk houden van de informatiebehoefte door het bevoegd gezag. Tenslotte zijn de formulieren digitaal invulbaar gemaakt, waardoor de gebruiker op nog eenvoudiger wijze de benodigde informatie kan invullen en uitprinten. In de tweede tranche van de Regeling zal worden onderzocht of de melding en het evaluatieverslag volledig digitaal kan worden ingediend.

In verband met de administratieve lastentoets is (ook) de Regeling voor advies voorgelegd aan Actal. Dat advies is positief. Wel zijn er enige opmerkingen gemaakt waarmee rekening gehouden moet worden. Het College constateert dat het ministerie een nieuwe categorie heeft weten onder te brengen onder het relatief eenvoudige regime van de uniforme sanering en stelt vast dat dit bijdraagt aan de vermindering van de administratieve lasten voor burgers. Het College dringt er opnieuw op aan zoveel mogelijk saneringen onder het eenvoudige regime onder te brengen. Het College stelt vast dat het ministerie heeft aangegeven dat de benodigde standaardformulieren digitaal beschikbaar worden gesteld en dat het ministerie verwacht de elektronische indiening van deze formulieren ongeveer een half jaar na de beoogde inwerkingtreding van het Besluit mogelijk te maken. Het College adviseert de mogelijkheid van digitale indiening zo snel mogelijk te realiseren. De opmerkingen van Actal zullen ter harte worden genomen. De termijn waarbinnen de digitale indiening kan worden gerealiseerd is mede afhankelijk van de administratieve organisatie van gemeenten en provincies.

8. Gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden

Als interim-oplossing wordt binnen de regeling de mogelijkheid geboden om in plaats van de landelijke bodemgebruikswaarden gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor de functie I (‘wonen en intensief (gebruikt) openbaar groen’) en II (‘extensief gebruikt (openbaar) groen’) vast te leggen.

De gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden mogen voor beide situaties niet hoger zijn dan de in bijlage 1 vermelde bodemgebruikswaarden voor bodemgebruikfunctie II, extensief (gebruikt) openbaar groen. De betreffende gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden zullen in hoge mate overeenkomen met deze voor specifiek te benoemen gebieden geldende achtergrondwaarden. Bij de bepaling van de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden in bijlage 2 wordt rekening gehouden met de bepalingen bij of krachtens artikel 38 Wbb.

De bepaling van de achtergrondwaarden in het kader van de regeling kan door de gemeente plaatsvinden door middel van bodemkwaliteitskaarten of bodembeheersplannen aan de hand van de hiervoor geldende interim-richtlijn Bodemkwaliteitskaarten. De in bijlage 2 opgenomen gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor de functie I en II treden in de plaats van de bodemgebruikswaarden voor de functie I en II in bijlage 1.

Opname in bijlage 2 van de regeling is vrijwillig en vindt plaats nadat de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden zijn vastgesteld door de gemeenteraad en de gemeente onze minister vervolgens schriftelijk verzoekt deze waarden op te nemen in bijlage 2. Dit document dient te worden voorzien van een eenduidige bepaling van het betreffende gebied of gebieden en een bijlage waarin de gebiedsgerichte waarden zijn opgenomen volgens onderstaand format. Het standaard format wordt gehanteerd vanwege de noodzakelijke uniformiteit en eenduidigheid van de gegevens. In bijlage 2 van de Regeling wordt slechts een verwijzing opgenomen naar de datum en het nummer van het document van de gemeente. Opname van gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden in bijlage 2 zal gefaseerd en periodiek (naar verwachting per kwartaal) plaats vinden. De eerste fase start naar verwachting circa zes maanden na inwerkingtreding van de Regeling.

De betreffende gebiedsgerichte waarden in bijlage 2 treden in werking nadat de Regeling is aangepast.

Standaard format.

Het document, waarnaar in bijlage 2 wordt verwezen, bevat in ieder geval de per gebied ingevulde tabel als hieronder aangegeven:

Bodemgebruikfunctie: (invullen I of II)

   
 

Omschrijving:

(invullen ‘wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen’ of extensief gebruikt (openbaar) groen)

 
     

Stof

streefwaarde

generiek

gebiedsgericht

interventie-

waarde

   

G1

G2

G3

G4

G5

 

Antimoon

3

3

     

15

Arseen

29

40

     

55

Barium

160

160

     

625

Cadmium

0,8

1

     

12

Chroom

100

300

     

380

Cobalt

9

9

     

240

Koper

36

80

     

190

Kwik

0,3

2

     

10

Lood

85

85

     

530

Molybdeen

0,5

0,5

     

200

Nikkel

35

50

     

210

Tin

20

20

     

Zink

140

350

     

720

PAK (10-VROM)

1

2

     

40

DDT/DDD/DDE (2)

0,01

2,5

     

4

Drins (3)

0,005

0,2

     

4

Minerale Olie

50

50

     

5000

         

Andere stoffen

 

streefwaarde

streefwaarde

 

Artikelsgewijs

Paragraaf 1. Algemene bepalingen

Artikel 1.3. Melding uniforme sanering

Eerste lid, onder g. Met voorziening wordt onder meer bedoeld een eventueel in te richten tijdelijk depot voor de opslag van verontreinigde grond. Eerste lid, onder k. Alle overige in de formulieren opgenomen vragen vormen hierdoor onderdeel van de Regeling.

Tweede lid. Het bevoegd gezag is niet bevoegd om voor uniforme saneringen eigen formulieren te ontwikkelen en vast te stellen.

Vierde lid. Dit lid is bedoeld om te voorkomen dat de reikwijdtecriteria, gesteld aan de hoeveelheid af te voeren grond en de oppervlakte van de saneringslocatie, worden omzeild door het ‘opknippen’ van een voorgenomen uniforme sanering in meerdere meldingen. Het uitvoeren van te veel saneringen tegelijkertijd is niet in overeenstemming met de doelstelling van de Regeling, waarbij sprake is van eenvoudige kortlopende saneringen. De saneerder heeft als alternatief de mogelijkheid om de sanering via de reguliere Wbb-procedure te laten verlopen. Het indienen van een tweede melding is toegestaan, pas nadat de sanering van de eerste melding is uitgevoerd en het bevoegde gezag hiervan in kennis is gesteld. Bij een derde en volgende melding dienen alle voorafgaande saneringen te zijn uitgevoerd en als zodanig te zijn gemeld bij het bevoegd gezag. Mocht in het evaluatiejaar blijken dat de reikwijdtecriteria dienen te worden verruimd dan zal Regeling hierop worden aangepast.

Artikel 1.4. Melding wijziging gegevens

Eerste en tweede lid. Het betreft hier de melding door de saneerder van wijzigingen van onder meer gegevens, zoals deze door hem in een eerder stadium, in het kader van de melding van de sanering (dan wel melding wijziging), zijn verstrekt aan het bevoegd gezag. Een wijziging in de aard van de verontreinigingen betreft ook het onverwacht aantreffen van asbest, asbesthoudend afval, asbesthoudende grond dan wel asbesthoudend bodemmateriaal. Met een actueel risico wordt bedoeld het aantreffen van een afwijkende verontreinigingssituatie, waardoor als gevolg van de kans op blootstelling aan verontreinigende stoffen tijdens de sanering, zwaardere arbeidshygiënische maatregelen in de vorm van persoonlijke beschermingsmiddelen noodzakelijk zijn, dan voorzien bij de melding.

Derde lid. Bij de saneringsaanpakken ‘aanbrengen van een isolatielaag’ of ‘tijdelijk uitplaatsen’ (zie artikelen 3.1.1, onder e, en 3.3.1, onder e) kan de hoeveelheid af te voeren grond (in profiel gemeten) vooraf voldoende nauwkeurig worden bepaald, en daarmee of het maximum van 500 m3 wordt overschreden. Deze eis is één van de randvoorwaarden die bedoeld is om de kleinschaligheid van deze saneringsaanpakken binnen het Besluit te garanderen. Desondanks kan het in bijzondere gevallen voorkomen dat gedurende de sanering blijkt dat de maximale hoeveelheid als gevolg van onvoorziene omstandigheden toch wordt overschreden. Indien de overschrijding van de maximaal toegestane hoeveelheid af te voeren grond door de saneerder redelijkerwijs niet was te voorzien op het moment van het doen van de melding (als bedoeld in artikel 1.3) en de overschrijding met het oog op een goede sanering noodzakelijk is, is het toegestaan deze grond eveneens af te voeren. De melding van de wijziging is voorzien van de reden van de onvoorzienbaarheid en de noodzaak van de overschrijding.

Artikel 1.5. Wederzijdse erkenning

Het vrij verkeer van diensten in de EU brengt mee dat lidstaten diensten of keuringen, die in een andere lidstaat rechtmatig worden verricht, niet mogen weigeren omdat ze niet voldoen aan de eigen nationale voorschriften terzake. Dit wordt het beginsel van wederzijdse erkenning genoemd. Het beginsel houdt in, dat diensten die weliswaar niet identiek zijn aan de eigen nationale diensten, maar die wel aan buitenlandse eisen voldoen die een tenminste gelijkwaardig beschermingsniveau bieden, moeten worden toegelaten. Dit is de reden dat onderzoeken en milieukundige begeleiding ten behoeve van de bodemsanering die voldoen aan buitenlandse eisen die tenminste een aan de nationale eisen gelijkwaardig niveau waarborgen, moeten worden toegestaan. De bepaling bevat de gebruikelijke clausule hiervoor.

Paragraaf 2. Uitvoeringsbepalingen

De in deze paragraaf opgenomen bepalingen, waarbij eisen worden gesteld aan bijvoorbeeld de wijze van ontgraven, de wijze en de duur van de opslag van grond en de aan- en afvoer van grond, vinden hun grondslag in artikel 39b, eerste en tweede lid, onder d van de wet (aanpak en wijze van sanering). De regels die zijn gesteld dienen ertoe het risico op blootstelling aan de verontreiniging zoveel mogelijk te beperken. Er zijn o.a. voorschriften gegeven voor het afdekken van de vrijgekomen verontreinigde grond in verband met blootstellingrisico’s als gevolg van verstuiving.

Artikel 2.2. Saneringsuitvoering

Eerste lid. Tot het moment van het van kracht worden van de in voorbereiding zijnde wettelijke regeling omtrent de kwaliteitsborging van bodembeheer (Kwalibo) geldt het VROM-protocol. Tegelijk met de invoering van de Kwaliboregelgeving zullen tevens waar nodig de betreffende bepalingen in de regeling en het besluit worden aangepast aan Kwalibo. Dat de sanering moet worden uitgevoerd overeenkomstig het VROM-protocol betekent uitsluitend dat gehandeld moet worden overeenkomstig de voor de uitvoering van de sanering van belang zijnde bepalingen. Het bevoegde gezag zal in het kader van de handhaving moet toezien op de naleving van de in het VROM-protocol opgenomen relevante voorschriften. De voorschriften in het VROM-protocol vinden hun grondslag in artikel 39b, eerste en tweede lid, onder d, van de wet en artikel 9 van het besluit.

Artikel 2.4. Opslag van grond

Bij de tijdelijke opslag van bij de sanering vrijkomende verontreinigde grond en bodemvreemd materiaal kunnen veiligheids- en gezondheidsaspecten aan de orde zijn voor de betrokken werknemers. Hiervoor gelden onder meer de regels die de arbeidsomstandighedenregelgeving hieraan stelt. Voor de opslag van verontreinigde grond dienen onder meer de voorwaarden en bepalingen in acht te worden genomen vastgelegd in de CROW-publicatie P132 ‘Werken in of met verontreinigde grond en verontreinigd (grond)water’ en de publicatie van de Arbeidsinspectie AI-22 ‘Werken met verontreinigde grond en verontreinigd grondwater’.

Onder b. Met het afdekken moet enerzijds worden voorkomen dat contact door derden met de verontreinigde grond mogelijk is, terwijl daarnaast het binnendringen van neerslagoverschot in de opgeslagen grond en verwaaiing moet worden voorkomen. Het depot dient daardoor windvast te worden afgedekt met een niet-luchtdoorlatend folie en op een zodanige wijze aangebracht dat geen verwaaiing en/of verstuiving kan plaatsvinden.

Onder d. Partijen verontreinigde grond zijn naar aard, samenstelling en verontreiniging in te onderscheiden deelpartijen opgeslagen. Tussen deze deelpartijen wordt enige afstand aangehouden of een fysieke scheidingswand aangebracht. Hiermee wordt tevens voorkomen dat partijen verontreinigde grond van verschillende kwaliteit en samenstelling worden gemengd.

Artikel 2.5. Afvoer van grond

De verwerker naar wie de grond wordt afgevoerd, dient over alle voor de bewerking benodigde vergunningen te beschikken.

Paragraaf 3. Categorieën van uniforme saneringen

Paragraaf 3.1. Categorie: immobiel

Artikel 3.1.1. Reikwijdte

Sub e. en f. De regeling stelt per categorie en saneringsaanpak verschillende reikwijdte-eisen.

Voor de categorie immobiel geldt onder meer in geval van de saneringsaanpak aanbrengen van een isolatielaag dat de hoeveelheid verontreinigde grond die van de saneringslocatie wordt afgevoerd maximaal 500 m3 in profiel gemeten bedraagt. Daarnaast geldt bij deze aanpak dat de hoeveelheid af te voeren grond moet blijken uit de gegevens van zowel de melding als het evaluatieverslag. De hoeveelheid af te voeren respectievelijk afgevoerde grond wordt afgeleid uit onder meer de situatietekening, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g, en de gegevens bedoeld in artikel 4.2.

In geval van de saneringsaanpak open ontgraving tot het niveau van de teruganeerwaarde geldt dat het verontreinigde bodemvolume, met gehalten aan te saneren verontreinigende stoffen boven de terugsaneerwaarde maximaal 500 m3 bedraagt. De hoeveelheid verontreinigd bodemvolume hoeft alleen te blijken uit de melding. Deze eis wordt dus niet getoetst naar aanleiding van het evaluatieverslag. De hoeveelheid verontreinigd bodemvolume wordt afgeleid uit onder meer het onderzoek, bedoeld in artikel 3.1.10, en de situatietekening bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g.

Artikel 3.1.2. Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde

Voor situaties waarbij een dunne laag met sterk verontreinigde grond aanwezig is aan de bovenzijde van een van nature in het gebied aanwezige bodem, kan de sanering op eenvoudige wijze worden gerealiseerd door het verwijderen van de betreffende verontreinigde laag. Na het verwijderen van de verontreinigde grond dient in de contactzone een kwaliteit aanwezig te zijn die minimaal overeenkomt met het op de bodemgebruikfunctie afgestemde concentratieniveau. In bijlage 1 zijn voor de bodemgebruikfuncties ‘wonen en intensief gebruikt (openbaar) groen’ en ‘extensief gebruikt (openbaar) groen’ bodemgebruikswaarden voor een standaard bodem weergegeven. Ook kan, uitsluitend voor de in bijlage 2 benoemde situaties, worden uitgegaan van de in deze bijlage vermelde en bestuurlijk vastgestelde gebiedsspecifieke en functieafhankelijke bodemgebruikswaarden.

De eis met betrekking tot de contactzone geldt ongeacht of na de ontgraving een laag aanvulgrond wordt aangebracht. Dit betekent dat een laag aanvulgrond ook een kwaliteit dient te bezitten die overeenkomt met de bodemgebruikswaarden van bijlage 1 of voor benoemde situaties met de gebiedsspecifieke bodemgebruikswaarden van bijlage 2. Voor situaties waarbij de saneringslocatie het hele geval van verontreiniging betreft, heeft de terugsaneerwaarde betrekking op het hele geval van verontreiniging en daarmee op zowel de putbodem als op de putwanden.

Afhankelijk van de reinigbaarheid van de grond, te bepalen volgens de hiervoor geldende wettelijke bepalingen, zal de af te voeren grond moeten worden gereinigd of gestort. Het verwerken van de grond kan dus bestaan uit zowel reinigen als storten. Indien de saneerder bij de melding te kennen heeft gegeven het hele geval te willen saneren dan dient uiteraard overeenkomstig artikel 3.1.10 een nader onderzoek te worden uitgevoerd overeenkomstig de Richtlijn nader onderzoek, deel 1 voor specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging. Op basis van dit nader onderzoek kan worden getoetst of wordt voldaan aan het volumecriterium van 500 m3.

Artikel 3.1.3. Saneringsaanpak: aanbrengen isolatielaag

Afwijken van de standaard dikte, waarbij wordt gekozen voor een leeflaag met een dikte van meer dan 1 meter, bijvoorbeeld vanwege op de saneringslocatie aanwezige of aan te brengen beplanting, is altijd toegestaan. Afwijken van de standaard dikte, waarbij wordt gekozen voor een dunnere leeflaag, onder acceptatie van extra gebruiksbeperkingen die hiervan het gevolg kunnen zijn, wordt binnen het besluit niet toegestaan. Aan de keuze voor een geringere dikte ligt een afweging ten grondslag, waarbij naast de genoemde gebruiksbeperkingen ook extra nazorgverplichtingen een rol kunnen spelen. Een dergelijke afweging past niet binnen de spelregels van het besluit. Dit is echter anders voor situaties waarbij door de ligging van het gebied waarbinnen de saneringslocatie is gelegen reeds gebruiksbeperkingen aanwezig zijn of waarbij andere wet- of regelgeving van kracht is die gebruiksbeperkingen inhouden. Een typische situatie waarbij als gevolg van de situering al gebruiksbeperkingen aanwezig zijn, betreft de laag gelegen polders in het westen van Nederland, waarbij het grondwater reikt tot slechts enkele decimeters onder het bestaande maaiveld. Vanuit de beperkingen die dit heeft in het gebruik van deze gebieden is het aanbrengen van een leeflaag met een standaard dikte van 1 meter niet noodzakelijk. Een minimum dikte is echter wel vereist. Deze is gesteld op 0,5 meter. Hetzelfde geldt voor gebieden waarvoor vanuit een bijzondere bestemming, en een daarbij behorend gebruik, formele gebruiksrichtlijnen gelden. Een typisch voorbeeld hiervan zijn spoorbanen en spooremplacementen waarop de Spoorwegwet van toepassing is en waarbij zonder vergunning in het kader van genoemde wet geen ontgravingswerkzaamheden mogen worden uitgevoerd.

Een signaallaag heeft tot doel te waarschuwen voor verontreiniging die zich onder de leeflaag bevindt. Dit geldt in het bijzonder bij uitvoering van werkzaamheden in de bodem tot onder de leeflaag. Aan de aard van de signaallaag worden geen specifieke eisen gesteld. Een signaallaag hoeft bijvoorbeeld niet te worden aangebracht indien de leeflaag wordt aangebracht op kleigrond of veengrond en de leeflaag wordt opgebouwd uit een bovenlaag van teelaarde en een onderlaag van zand. In dat geval geeft de zandlaag voldoende signalerende werking. In geval van een leeflaag bestaande uit zand op een onderliggende bodem die ook uit zand bestaat, ontbreekt deze signalering en dient een hiervan afwijkende constructie, zoals bijvoorbeeld een geodoek, te worden aangebracht onder de leeflaag.

Artikel 3.1.5. Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde in combinatie met aanbrengen aanvullaag

In binnenstedelijke gebieden (bijvoorbeeld de oude stadskernen in grote steden) is vaak sprake van een vanuit historisch gebruik ontstane dunne laag sterk verontreinigde grond die zich in kwaliteit duidelijk laat onderscheiden van de onderliggende diffuus verontreinigde bodem. In deze situatie kan de sanering worden gerealiseerd door het verwijderen van de verontreinigde laag en deze te vervangen door een laag aanvulgrond. Deze saneringsaanpak is met name van belang voor situaties waarbij geen achtergrondwaarden zijn bepaald en vastgelegd in bodemkwaliteitskaarten.

Bij het verwijderen van deze laag geldt dan ten hoogste de tussenwaarde van de aanwezige stoffen behorende bij deze verontreinigingssituatie als grenswaarde voor de ontgraving (in plaats van ten hoogste de strengere functieafhankelijke bodemgebruikswaarden uit bijlage 1). De aanvulgrond dient een dikte te hebben van ten minste een halve meter en een op de genoemde bodemgebruikfunctie afgestemde kwaliteit.

Artikel 3.1.6. Terugsaneerwaarde

Eerste lid. Het besluit en de regeling betreffen algemeen verbindende voorschriften. Het gebruik van algemeen verbindende voorschriften brengt met zich mee dat sprake is van algemeen geldende landelijke normen. Deze normen zijn opgenomen in bijlage 1 in de vorm van functieafhankelijke bodemgebruikswaarden. Uitgangspunt is de toepassing van functieafhankelijke bodemgebruikswaarden uit bijlage 1 als terugsaneerwaarde.

Tweede lid. Op grond hiervan bestaat de mogelijkheid om gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden, zoals voorgesteld door de gemeente, toe te passen. Dit geldt onder andere voor gebieden waar vanuit het historisch gebruik sprake is van verhoogde achtergrondwaarden. De betreffende gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden worden afgeleid van de voor specifiek te benoemen gebieden geldende achtergrondwaarden en komen dan ook in hoge mate daarmee overeen. Ook bestaat de mogelijkheid om voor nader te benoemen gebieden met bodemgebruikfunctie ‘extensief gebruikt (openbaar) groen gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor deze functie toe te passen, voor zover deze lager zijn dan de bodemgebruikswaarden voor de bodemgebruikfunctie II van bijlage 1. Ook hiervoor geldt dat de betreffende bodemgebruikswaarden in hoge mate overeenkomen met de voor deze gebieden geldende achtergrondwaarden. Het vastleggen van de achtergrondwaarden kan onder meer plaatsvinden in bodemkwaliteitskaarten en bodembeheersplannen aan de hand van de hiervoor geldende interim-richtlijn Bodemkwaliteitskaarten.

Alhoewel bij de Bodemkwaliteitskaarten in het algemeen onderscheid wordt gemaakt tussen de directe contactlaag, zijnde de laag vanaf maaiveldniveau tot 0,50 meter beneden dit niveau, en een daaronder aanwezige bodemlaag met een dikte van eveneens 0,50 meter of 1,0 meter, wordt bij het vaststellen van de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden van dit onderscheid niet uitgegaan. Dit als gevolg van de kleinschaligheid van de saneringen die binnen het BUS worden uitgevoerd. De in bijlage 2 opgenomen gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor de functie I en II treden in de plaats van de bodemgebruikswaarden voor de functie I en II in bijlage 1. Er zijn thans geen documenten opgenomen. Opname van gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden in bijlage 2 zal gefaseerd (per kwartaal) plaats vinden. De eerste fase start naar verwachting circa drie tot zes maanden na inwerkingtreding van de Regeling. De betreffende gebiedsgerichte waarden treden in werking nadat de Regeling is aangepast.

Artikel 3.1.7. Kwaliteit leeflaag en aanvulgrond

Voor de kwaliteit van de leeflaag en de laag aanvulgrond geldt dat deze voldoen aan het concentratieniveau voor stoffen in de bodem overeenkomend met de functieafhankelijke bodemgebruikswaarden van bijlage 1 of ter vervanging daarvan met de gebiedsgerichte en functieafhankelijke bodemgebruikswaarden van bijlage 2.

Artikel 3.1.8. Vooronderzoek

Bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten of een volwaardig historisch onderzoek kunnen worden aangemerkt als gelijkwaardig met het bedoelde vooronderzoek conform NVN 5725.

Artikel 3.1.9. Verkennend onderzoek

Eerste lid. Indien de saneringsaanpak bestaat uit het saneren van de verontreinigde grond door middel van ontgraving, als bedoeld in artikel 3.1.2 van de regeling dan dient in het verkennend onderzoek specifiek aandacht te worden besteed aan de kwaliteit van de onderliggende bodem.

Tweede lid. Indien de saneringsaanpak bestaat uit het verwijderen van een dunne laag met sterk verontreinigde grond die aanwezig is op een relatief schone ondergrond en waarbij deze laag wordt vervangen door een laag grond, als bedoeld in artikel 3.1.5 dan dient in het verkennend onderzoek specifiek aandacht te worden besteed aan de dikte van de te verwijderen laag en eveneens aan de kwaliteit van de onderliggende bodem.

Derde lid. Door een enkel bevoegd gezag is het protocol voor verkennend onderzoek conform NEN 5740 vanuit een specifiek aanwezige situatie verbijzonderd en/of aangevuld. Indien deze Onderzoeksprotocollen door het betreffende bevoegde gezag als vergelijkbaar met die van de NEN 5740 zijn vastgesteld, wordt daarmee voldaan aan de vereiste onderzoeksinspanning van het besluit.

Artikel 3.1.10. Nader onderzoek

Indien de saneerder kiest voor het ontgraven van de aanwezige verontreinigde grond tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde dan dient voor de saneringslocatie naast de aard van de verontreiniging ook de omvang ervan in kaart te worden gebracht. Het betreft dan de saneringsaanpak open ontgraving bedoeld in de artikelen 3.1.2 en 3.1.5. Dit betreft onder meer de situatie waarbij de saneringslocatie het hele geval van verontreiniging omvat en de saneerder de wens heeft kenbaar gemaakt het hele geval te saneren. Dit onderzoek dient te worden gebaseerd op de ‘Richtlijn nader onderzoek deel 1 voor specifieke categorieën van gevallen van bodemverontreiniging’ (Sdu 1995, in beheer bij SIKB). De omvang van het geval van verontreiniging wordt afgebakend door de iso-concentratielijn op het niveau van de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden bedoeld in bijlage 2. Bij het ontbreken ervan wordt de omvang bepaald door de iso-concentratielijn op het niveau van de bodemgebruikswaarden van bijlage 1.

Artikel 3.1.11. Nazorg isolatielaag

Eerste lid. Gezien de verplichting in artikel 15, eerste lid, van het besluit is het aan de eigenaar van de saneringslocatie om te voorkomen dat door het gebruik van de bodem de isolatielaag beschadigd raakt. Het beschadigd raken van een isolatielaag kan met name plaatsvinden indien sprake is van een bijzondere bovenbelasting op de betreffende laag en waarbij de saneringslocatie is gelegen in een zettinggevoelig gebied. Te denken valt zowel aan een statische bovenbelasting als gevolg van compacte opslag van materiaal als aan een dynamische bovenbelasting tengevolge van frequent transport met zwaar materieel op de saneringslocatie.

Tweede lid. Het vermelden van de bestaande en van nature aanwezige gebruiksbeperkingen is van belang ter onderbouwing van de keuze voor de dikte van de leeflaag, waarvoor onder normale omstandigheden wel gebruiksbeperkingen zouden gelden.

Derde lid. Het geven van een beschrijving van de verontreinigingssituatie voor de bodem onder de leeflaag is van belang voor de Kadastrale registratie van de saneringslocatie.

Paragraaf 3.2. Categorie: mobiel

Artikel 3.2.1. Reikwijdte

Sub b. Met de zinsnede ‘op zichzelf staande’ wordt gedoeld op de eis dat van de betreffende verontreinigingssituatie zowel de verontreinigingen in de grond als het grondwater in hun geheel dienen te worden gesaneerd conform de aanpak van artikel 3.2.2 respectievelijk 3.2.3 en tot minimaal het niveau van de terugsaneerwaarde als bedoeld in artikel 3.2.4 is bereikt.

Sub d. Onder minerale olie vallen ook brandstoffen, zoals huisbrandolie, dieselolie, benzine, nafta, e.d. Het behandelen van het bij de sanering vrijkomende grondwater of de bodemlucht dient zodanig te gebeuren dat het voldoet aan de daarvoor in andere wettelijke kaders geformuleerde voorwaarden.

Sub f. De 500 m3 eis maximum verontreinigd bodemvolume wordt alleen getoetst naar aanleiding van de melding. Deze eis wordt dus niet getoetst naar aanleiding van het evaluatieverslag. Het verontreinigd bodemvolume blijkt onder meer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 3.2.8, en de situatietekening bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g.

Artikel 3.2.3. Saneren van verontreinigd grondwater tot niveau terugsaneerwaarde

Met gangbare en bewezen in-situ technieken worden saneringstechnieken bedoeld die in de praktijk veelvuldig worden toegepast en zich daarbij in voldoende mate hebben bewezen voor wat betreft het kunnen realiseren van de terugsaneerwaarde. Het gaat om technieken gericht op het onttrekken van grondwater en andere eenvoudige in-situ technieken zoals deze staan beschreven in de Richtlijn herstel en beheer (water)bodemkwaliteit (voorheen Handboek bodemsaneringtechnieken) en het VROM-protocol: kwaliteit uitvoering en begeleiding uniforme saneringen.

Artikel 3.2.5. Kwaliteit aanvulgrond

Het vrij zijn van mobiele verontreinigingen betekent in de praktijk dat de concentraties van de aan te voeren grond voor stoffen, behorende bij de verontreinigingssituatie als bedoeld in artikel 3.2.1 en 3.2.4, eerste lid, voldoen aan de streefwaarden voor deze stoffen. Voor overige verontreinigende stoffen geldt dat het concentratieniveau van deze stoffen ten hoogste gelijk mogen zijn aan die van de aansluitende bodem.

Artikel 3.2.6. Vooronderzoek

Bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten of een volwaardig historisch onderzoek kunnen worden aangemerkt als gelijkwaardig met het bedoelde vooronderzoek conform NVN 5725.

Artikel 3.2.8. Nader onderzoek

Voor de saneringsuitvoering is de S-waarde contour voor grond en T-waarde contour voor grondwater van primair belang. Deze dienen door middel van een nader bodemonderzoek te worden bepaald. Dit onderzoek dient te worden gebaseerd op de ‘Richtlijn nader onderzoek deel 1’. Aan de bepaling van de I-waarde contour wordt binnen het Besluit een beperkte betekenis toegekend. De bepaling hiervan kan door middel van een beperkt onderzoek plaatsvinden. Gelet op de gestelde criteria met betrekking tot aard, omvang en ontstaanshistorie van de verontreinigingen kan worden afgezien van een bepaling van verspreidingsrisico’s.

Artikel 3.2.10. Opslag van verontreinigde grond

Tijdelijke opslag in een depot op de locatie zelf wordt als niet doelmatig aangemerkt (beschikbare ruimte, noodzakelijke procedure, te treffen bodembeschermende voorzieningen, e.d.) en zou kunnen leiden tot hinder en/of overlast naar de omgeving. Het om logistieke redenen kortstondig opslaan van verontreinigde grond kan in bepaalde situaties wel doelmatig zijn. Dit geldt bijvoorbeeld indien de verwerkingsmethode van de grond onbekend is en dit door middel van ex-situ onderzoek moet worden bepaald. De grond mag echter niet langer op de saneringslocatie blijven dan noodzakelijk is. Om deze reden wordt een maximum verblijftijd van drie dagen gesteld.

Paragraaf 3.3. Categorie: tijdelijk uitplaatsen

Artikel 3.3.1. Reikwijdte

Sub c. In de regeling wordt bij gebruik van de term ‘verontreinigde grond’ geen onderscheid gemaakt tussen licht- en sterk verontreinigde grond (tenzij anders aangegeven). De sanering op grond van artikel 39b van de wet betreft een vrijwillige sanering. Indien een sanering op grond van artikel 39b gemeld wordt dan wordt impliciet verondersteld dat sprake is van een geval van ernstige verontreiniging. Hierdoor zal de sanering voornamelijk betrekking hebben op (afvoer van) sterk verontreinigde grond. Deze bepaling is met name opgenomen ter vereenvoudiging van de handhaving door het bevoegd gezag.

Sub e. De 500 m3 eis maximum af te voeren grond moet blijken uit de gegevens van zowel de melding als het evaluatieverslag. De hoeveelheid af te voeren respectievelijk afgevoerde grond blijkt onder meer uit de situatietekening, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g.

Artikel 3.3.2. Saneringsaanpak: het verplaatsen van verontreinigde grond

De verwerker naar wie de grond wordt afgevoerd, dient over alle voor de bewerking benodigde vergunningen te beschikken. Dit geldt voor alle artikelen in deze Regeling waar sprake is van afvoer van grond.

Artikel 3.3.3. Onderzoek

Voorafgaande aan de uitvoering van het verkennend onderzoek zal doorgaands een vooronderzoek worden uitgevoerd ten behoeve van de bepaling van de noodzaak voor uitvoering van een onderzoek conform NEN 5740 en de keuze van een specifieke onderzoeksstrategie. Hierbij kan gebruik worden gemaakt van de resultaten van een vooronderzoek conform NVN 5725, van de informatie uit bestuurlijk vastgestelde bodemkwaliteitskaarten of van de resultaten van in een ander kader uitgevoerd (historisch) onderzoek. Opgemerkt wordt dat indien uit onderzoek (van de voorfase) blijkt dat niet sprake is van een geval van ernstige verontreiniging het BUS niet van toepassing is. Indien wordt verwacht dat verontreinigde grond moet worden afgevoerd, zou de keuze van het verkennend onderzoek kunnen vallen op een specifieke onderzoeksstrategie uit de NEN 5740, zoals die voor de partijkeuring van schone grond (toets-S) of van niet-schone grond uit diffuus belast gebied met een heterogene verdeling van de verontreinigende stof (KEU-I-HE). Deze onderzoeksstrategieën zijn op te vatten als een in-situ depotonderzoek conform de regels van het Bouwstoffenbesluit. Opgemerkt wordt dat het echter niet altijd noodzakelijk is om ook voor het verkennend onderzoek een nieuw bodemonderzoek uit te voeren. De aan te leveren gegevens kunnen ook zijn gebaseerd op reeds in een ander kader uitgevoerd onderzoek, indien dit onderzoek en zijn gegevens representatief zijn voor de heersende situatie en voldoende actueel. Indien uit de resultaten van het vooronderzoek blijkt dat de saneringslocatie als ‘asbest verdacht’ moet worden aangemerkt is een specifiek asbest onderzoek noodzakelijk conform NEN 5707.

Artikel 3.3.4. Nadere regels eenvoudige saneringen

De praktijk leert dat het volledig terugbrengen van de verontreinigde grond in het profiel van ontgraving vaak niet mogelijk is als gevolg van de uitlevering van de grond bij het ontgraven en de ruimte die wordt ingenomen door nieuw aan te leggen kabels en/of leidingen. Het uitsluitend afvoeren van geringe hoeveelheden overtollige grond vormt geen belemmering voor dit artikel.

Artikel 3.3.5. Milieukundige begeleiding

Generiek wordt uitgegaan van milieukundige begeleiding met een op de situatie toegesneden invulling. Milieukundige begeleiding kan bijvoorbeeld zeer zinvol zijn in situaties waarbij sprake is van een dunne verontreinigde laag op een schone ondergrond en waarbij tot in de schone ondergrond moet worden ontgraven, zodat grond van verschillende kwaliteit vrijkomt die gescheiden moet worden gehouden in verband met het weer terug zetten van de grond in het ontgravingsprofiel.

Dit geldt ook voor situaties, waarbij de graafwerkzaamheden zich uitstrekken tot onder een isolatielaag in de sterk verontreinigde grond en waarbij deze grond moet worden teruggezet en de isolatielaag moet worden hersteld, of voor situaties waarbij meer dan alleen de overtollige grond wordt afgevoerd.

Milieukundige begeleiding heeft daarentegen geen meerwaarde indien alle vrijkomende grond weer kan worden teruggebracht in het ontgravingsprofiel onder de condities genoemd in artikel 3.3.2, onder a, of waarbij de graafwerkzaamheden beperkt blijven tot in een aanwezige leeflaag dan wel waarbij graafwerkzaamheden plaatsvinden in een opgehoogd of opgespoten terrein van enkele meters dikte (zoals een sterk verontreinigde baggerspecielocatie).

Paragraaf 3.4. Categorie: projectgebied de Kempen

Artikel 3.4.1. Reikwijdte

Eerste lid. Het gaat om een sanering van een of meerdere aaneengesloten particuliere tuinen en erven (als onderdeel van de functie wonen) binnen het projectgebied de Kempen waarvan het oppervlakte kleiner is dan 5.000 m2.

Tweede lid, onder f. Het verontreinigd bodemvolume kan op betrouwbare wijze uit het onderzoek, uitgevoerd overeenkomstig het protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven, worden afgeleid. De 800 m3 eis maximum verontreinigd bodemvolume wordt alleen getoetst naar aanleiding van de melding. Deze eis wordt dus niet getoetst naar aanleiding van het evaluatieverslag. Het verontreinigd bodemvolume blijkt onder meer uit het onderzoek, bedoeld in artikel 3.4.5, en de situatietekening bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder g.

Artikel 3.4.2. Saneringsaanpak: open ontgraving tot niveau terugsaneerwaarde

De saneringsaanpak is gericht op het in voldoende mate tegengaan van blootstellingrisico’s. De eventuele sanering van de aanwezige verontreinigingen in het grondwater, veroorzaakt door de zinkassen in de bodem, wordt binnen het reguliere Wbb-traject uitgevoerd.

Artikel 3.4.3. Terugsaneerwaarde

De gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden van bijlage 3 zijn afgeleid van de in de Kempen aangetroffen achtergrondwaarden in de bodem voor locaties waarbij grond met zinkassen voorkomt en gebaseerd op een specifiek uitgevoerde risicobeoordeling vanuit de geldende gebruiksfunctie.

Artikel 3.4.5. Onderzoek

Voor het onderzoek op (verdachte) zinkaslocaties wordt gebruik gemaakt van het, voor het projectgebied de Kempen ontwikkelde protocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven.

Doel van het onderzoeksprotocol Bodemonderzoek Zivest/zinkassenerven is het bepalen van de omvang van de aanwezige zinkassen en de hoeveelheid verontreinigde grond in de onder- en naastliggende bodem, zodat de interventiewaarden en de gebiedsgerichte bodemgebruikswaarden voor siertuin en/of moestuin bepaald kunnen worden. Onderdeel van het vooronderzoek is het doorlopen van vragenlijsten en het uitvoeren van een archief onderzoek conform NVN 5725.

Voor de saneringsuitvoering is de siertuin- dan wel de moestuincontour voor grond van belang. Het grondwater wordt alleen indicatief onderzocht. Gelet op de aard, omvang en de systeemgerichte aanpak van de verontreiniging in het projectgebied de Kempen kan worden afgezien van een bepaling van verspreidingsrisico’s en ecologische risico’s.

Paragraaf 4. Afronding sanering

Artikel 4.2. Evaluatieverslag

Eerste lid, onder g. Naar aanleiding van het evaluatieverslag toetst het bevoegd gezag of de werkelijk afgevoerde hoeveelheid verontreinigde grond voldoet aan het maximum van 500 m3, bedoeld in de artikelen 3.1.1, onder e, en 3.3.1, onder e, die geldt voor de saneringsaanpakken waarbij sprake is van het aanbrengen van een isolatielaag, leeflaag of aanvullaag, bedoeld in 3.1.3 tot en met 3.1.5 en 3.3.2. Voor de saneringsaanpak open ontgraving, als bedoeld in de artikelen 3.1.2, 3.2.2 en 3.4.2, wordt de eis van het maximum verontreinigd bodemvolume van 500 m3 alleen in het voortraject (controle van de melding) en niet in het natraject (toetsing van het evaluatieverslag) gesteld. Voor alle duidelijkheid: voor deze saneringsaanpak worden geen eisen gesteld aan de maximale hoeveelheid afgevoerde verontreinigde grond.

Voornoemde reikwijdtebepalingen – ten aanzien van maximum hoeveelheden afgevoerde grond en verontreinigd bodemvolume – zijn in de regeling opgenomen met als doel uniforme saneringen (met name op het punt van omvang van de sanering) te kunnen onderscheiden van reguliere saneringen. Dit zijn geen milieuhygiënische eisen.

Eerste lid, onder m. Hierdoor worden alle overige in de formulieren opgenomen vragen onderdeel van de Regeling.

Derde lid. Het bevoegd gezag is niet bevoegd om voor uniforme saneringen eigen formulieren te ontwikkelen en vast te stellen.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven