Regeling energieprestatie gebouwen

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 21 december 2006, nr. DJZ 2006339319, Directie Juridische Zaken, Afdeling Wetgeving, tot vaststelling van nadere voorschriften voor de energieprestatie van gebouwen (Regeling energieprestatie gebouwen)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 3.1 van het Besluit energieprestatie gebouwen;

Besluit:

§ 1

Begripsbepalingen

Artikel 1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

adviseur: verstrekker van een energieprestatiecertificaat;

BRL: door de Raad voor de Accreditatie vastgestelde Nationale Beoordelingsrichtlijn;

besluit: Besluit energieprestatie gebouwen;

energie-index: cijfer dat het energiegebruik aangeeft op basis van de hoeveelheid energie die nodig wordt geacht voor de verschillende behoeften die verband houden met een gestandaardiseerd gebruik van een gebouw;

Minister: Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer.

§ 2

Energieprestatiecertificaat

Artikel 2

Eisen aan het energieprestatiecertificaat

1. Een energieprestatiecertificaat wordt afgegeven door een adviseur met een geldig NL-EPBD procescertificaat als bedoeld in BRL 9500, delen 1 en 3, zoals vastgesteld op 6 december 2006.

2. Een energieprestatiecertificaat wordt opgesteld volgens het als bijlage I bij deze regeling opgenomen model en is voorzien van een beeldmerk volgens het als bijlage II bij deze regeling opgenomen model.

3. De bij de bepaling van de energie-index gebruikte rekenmethodiek voldoet aan BRL 9501, zoals vastgesteld op 6 december 2006.

4. De energie-index wordt met behulp van de als bijlage III bij deze regeling opgenomen tabel omgezet in een als onderdeel van het energieprestatiecertificaat opgenomen energieklasse.

Artikel 3

Afmelding

1. Een adviseur geeft een energieprestatiecertificaat niet af dan nadat hij het certificaat heeft afgemeld.

2. Deze afmelding vindt plaats aan een door de Minister aangewezen instelling.

3. Een door de Minister aangewezen instelling:

a. bezit rechtspersoonlijkheid;

b. heeft een vestiging in Nederland en

c. beschikt over een kwaliteitssysteem dat op schrift is gesteld.

4. De Minister kan aan de aanwijzing nadere voorschriften verbinden.

5. De Minister kan de aanwijzing intrekken indien een instelling de aan de aanwijzing verbonden nadere voorschriften niet naleeft of indien de desbetreffende instelling niet meer voldoet aan de in het derde lid bedoelde voorwaarden.

Artikel 4

Zichtbaar ophangen energieprestatiecertificaat

Bij toepassing van artikel 2.4 van het besluit wordt tenminste het onderdeel van het energieprestatiecertificaat waarin de energieklasse is vermeld, opgehangen op een voor het publiek duidelijk zichtbare plaats in het gebouw.

Artikel 5

Representativiteit

1. Bij een gebouw met een energie-index die niet meer dan vijf procent afwijkt van die van vergelijkbare gebouwen met een energie-index die is bepaald met gebruik van de rekenmethodiek als bedoeld in artikel 2, derde lid, kan de adviseur beslissen bij het verstrekken van een energieprestatiecertificaat de rekenmethodiek buiten toepassing te laten.

2. Bij toepassing van het eerste lid wordt dit aangetekend op het energieprestatiecertificaat.

§ 3

Gelijkwaardigheid

Artikel 6

Gelijkwaardigheid

1. Aan de verplichting als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, van het besluit, tot het hebben van een energieprestatiecertificaat kan worden voldaan door het hebben van de bij de aanvraag om bouwvergunning gevoegde berekening of een gewaarmerkt afschrift van die berekening waaruit blijkt dat het gebouw wordt gebouwd met inachtneming van een energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in het Bouwbesluit 2003.

2. Aan de verplichting als bedoeld in artikel 2.1, tweede tot en met vierde lid, van het besluit, tot het verstrekken van een energieprestatiecertificaat kan worden voldaan door het overleggen van de bij de aanvraag om bouwvergunning gevoegde berekening of een gewaarmerkt afschrift van die berekening waaruit blijkt dat het gebouw is gebouwd met inachtneming van de energieprestatiecoëfficiënt als bedoeld in het Bouwbesluit 2003 of daarvoor het Bouwbesluit. Deze gewaarmerkte berekening is niet ouder dan 10 jaar.

Artikel 7

Adviseurs uit andere lidstaten

Met een energieprestatiecertificaat als bedoeld in deze regeling wordt gelijkgesteld een energieprestatiecertificaat dat is afgegeven door een adviseur die voldoet aan beroepseisen die worden gesteld in een andere lidstaat van de Europese Unie dan wel een staat, niet zijnde een lidstaat van de Europese Unie die partij is bij een daartoe strekkend of mede daartoe strekkend verdrag dat Nederland bindt en die een beroepsniveau waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan het niveau dat met de nationale eis wordt nagestreefd.

§ 4

Overgangs- en slotbepalingen

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van het tijdstip waarop het Besluit energieprestatie gebouwen in werking treedt.

Artikel 9

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling energieprestatie gebouwen.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 21 december 2006.
De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Bijlage 1

stcrt-2006-253-p25-SC78538-1.gifstcrt-2006-253-p25-SC78538-2.gifstcrt-2006-253-p25-SC78538-3.gifstcrt-2006-253-p25-SC78538-4.gifstcrt-2006-253-p25-SC78538-5.gifstcrt-2006-253-p25-SC78538-6.gif

Bijlage II

Beeldmerk NL-EPBD

stcrt-2006-253-p25-SC78538-7.gif

Bijlage III

Inijkingstabel voor de energieklassen

Tabel voor energieklassen voor woningen

Energieklasse

Grenswaarden Energie-Index (EI)

energieprestatie woningen

A++

Kleiner of gelijk aan 0,50

A+

0,51–0,70

A

0,71–1,05

B

1,06–1,30

C

1,31–1,60

D

1,61–2,00

E

2,01–2,40

F

2,41–2,90

G

Groter dan 2,90

Tabel voor energieklassen voor utiliteitsgebouwen

Energieklasse

Grenswaarden Energie-Index (EI)

energieprestatie utiliteitsgebouwen

A++

Kleiner of gelijk aan 0,50

A+

0,51–0,70

A

0,71–1,05

B

1,06–1,15

C

1,16–1,30

D

1,31–1,45

E

1,46–1,60

F

1,61–1,75

G

Groter dan 1,75

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling is een nadere uitwerking van het Besluit energieprestatie gebouwen waarmee richtlijn 2002/91/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 december 2002 betreffende de energieprestatie van gebouwen wordt geïmplementeerd. Deze richtlijn heeft tot doel het stimuleren van de verbeterde energieprestatie voor gebouwen in Europa, daarbij rekening houdend met de klimatologische en plaatselijke omstandigheden buiten het gebouw, de eisen voor het binnenklimaat en de kosteneffectiviteit. De richtlijn voorziet daartoe in:

1) eisen met betrekking tot een algemeen kader voor de methode voor de berekening van een geïntegreerde energieprestatie van gebouwen;

2) minimumeisen voor de energieprestatie van nieuwe gebouwen;

3) minimumeisen voor de energieprestatie van bestaande grote gebouwen die ingrijpend gerenoveerd worden;

4) de energiecertificering van gebouwen, en

5) de regelmatige keuring van c.v.-ketels en airconditioningsystemen in gebouwen en een eenmalige totale keuring van verwarmingsinstallaties waarvan de ketel ouder is dan vijftien jaar.

Nederland voldoet aan de onder 1 tot de met 3 genoemde eisen al vele jaren met het Bouwbesluit 2003 en daarvoor het Bouwbesluit (Stb. 1991, 680). Hoofdstuk 5 van het Bouwbesluit 2003 stelt namelijk voorschriften uit het oogpunt van energiezuinigheid; het gaat daar met name om eisen aan de thermische isolatie (afdeling 5.1), eisen aan de beperking van luchtdoorlatendheid (afdeling 5.2) en eisen aan de energieprestatie (afdeling 5.3). Ook zijn er de afgelopen jaren diverse tijdelijke subsidieregelingen geweest op het gebied van de verbetering van de energieprestatie. Voorbeelden hiervan zijn de Regeling EnergiePrestatie Advies en de Tijdelijke regeling energiepremies 2003. Deze regelingen hebben aanzienlijk bijgedragen aan het stimuleren van de toepassing van energiebesparende maatregelen in de bestaande gebouwde omgeving.

Het Besluit energieprestatie gebouwen bevat in het bijzonder voorschriften voor de energiecertificering van gebouwen. In deze regeling worden hieromtrent nadere voorschriften gegeven. In afdeling 2 worden zowel eisen gesteld aan het energieprestatiecertificaat als aan de verstrekker van het certificaat. Bij de eisen aan het certificaat gaat het met name om eisen gesteld aan de lay-out en inhoud van het certificaat en aan de bij het bepalen van de energie-index te gebruiken rekenmethodiek. Verder wordt de procedure die bij het afgeven van het certificaat moet worden gevolgd beschreven. In afdeling 3 zijn voorschriften voor een beroep op het hebben van een aan een energieprestatiecertificaat gelijkwaardige oplossing gegeven.

Opgemerkt wordt dat in deze regeling onder ‘gebouw’ mede wordt verstaan delen van een gebouw die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt. Overeenkomstig artikel 2, eerste lid, van de richtlijn kan het begrip gebouw zowel betrekking hebben op het gebouw in zijn geheel als op de delen van het gebouw die zijn ontworpen of aangepast om afzonderlijk te worden gebruikt. In artikel 1.2 van het Besluit energieprestatie gebouwen is daartoe strekkend voorschrift opgenomen, dat dus ook voor deze regeling geldt.

2. Gevolgde procedure en inspraak

Deze regeling is tot stand gekomen in nauw overleg met de diverse organisaties uit het bouwbedrijfsleven, brancheorganisaties, en organisaties van eigenaren en eindgebruikers. Ook is deze regeling in een schriftelijke consultatieronde voorgelegd aan het Interdepartementaal Overleg Bouwregelgeving, de Juridisch Technische Commissie en het Overlegplatform Bouwregelgeving.

3. Voorlichting

Het belang van voorlichting bij de implementatie van deze richtlijn is aanzienlijk. Reeds in 2004 is begonnen met het via internet (www.vrom.nl) en persberichten informeren over de richtlijn. Nu het moment van inwerkingtreding nadert is deze voorlichting geïntensiveerd.

Er zal met inschakeling van postbus 51 uitgebreide voorlichting gegeven worden via radio, tv en de geschreven pers. Ook zullen de organisaties die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming van deze regeling opnieuw worden benaderd.

4. Notificatie

De ontwerpregeling is op 15 september 2006 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen, notificatienummer 2006/0499/NL, ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 98/34/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 22 juni 1998 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn nr. 98/48/EG van 20 juli 1998 (PbEG L 217).

De meeste artikelen in deze regeling bevatten mogelijk technische voorschriften in de zin van deze richtlijn (notificatierichtlijn). Er zijn geen opmerkingen gemaakt die tot wijziging van de regeling leiden.

Artikelsgewijs

Artikel 1

Adviseur

De adviseur is hier gedefinieerd als de verstrekker van het energieprestatiecertificaat. Uit de in artikel 2, eerste lid, genoemde BRL blijkt dat het bedrijf wordt gecertificeerd en niet de individuele werknemer van het bedrijf. Het bedrijf moet dus voldoen aan de in BRL 9500, delen 1 en 3, gestelde eisen. Op deze wijze wordt de kwaliteit van het adviserende bedrijf gewaarborgd. Het doet er in principe vervolgens niet toe wie van het bedrijf de opnames en andere werkzaamheden voor het afgeven van een energieprestatiecertificaat verricht. Het gecertificeerde bedrijf is verantwoordelijk voor het op juiste wijze verrichten van de voor het afgeven van een energieprestatiecertificaat noodzakelijke werkzaamheden.

Het spreekt voor zich dat een zelfstandig gevestigd adviseur die aan genoemde BRL voldoet ook energieprestatiecertificaten kan afgeven.

Artikel 2

In dit artikel zijn uitgangspunten voor het energieprestatiecertificaat opgenomen.

Kort gezegd wordt door een gecertificeerd adviseur een opname van een gebouw gedaan aan de hand van BRL 9501. Op basis van deze opname wordt de energie-index berekend. Vervolgens wordt met behulp van de als bijlage III opgenomen tabel deze energie-index omgezet in een energieklasse. Op basis van deze gegevens wordt een certificaat opgesteld volgens het voorgeschreven model (bijlage I) en voorzien van een beeldmerk (bijlage II).

In het eerste lid van artikel 2 is bepaald dat een energieprestatiecertificaat alleen kan worden afgegeven door een adviseur die voldoet aan BRL 9500, delen 1 en 3. Dat wil zeggen dat de adviseur een geldig NL/EPBD procescertificaat moet hebben. Deze certificaten worden verleend door een certificeringsinstelling. In genoemde BRL worden ook eisen aan de certificeringsinstelling gesteld.

In het tweede lid is aangegeven hoe het energieprestatiecertificaat er uitziet. Het wordt opgesteld volgens het als bijlage I bijgevoegde model en heeft een beeldmerk volgens het als bijlage II bijgevoegde model. Het beeldmerk garandeert dat de adviseur voldoet aan de in BRL 9500, delen 1 en 3, gestelde eisen.

In het derde lid wordt een voorschrift gegeven voor de eisen waaraan de rekenmethodiek voor de bepaling van de energie-index moet voldoen. Deze rekenmethodiek moet voldoen aan BRL 9501, zoals vastgesteld op 6 december 2006. Opgemerkt wordt dat BRL 9501 van 6 december 2006, vergeleken met de eerdere versie van deze BRL van 30 juni 2003, testen bevat waarmee de berekening van energie-index kan worden gecontroleerd.

In het vierde lid is aangegeven hoe de mate van energiezuinigheid wordt vastgesteld. Met behulp van de als bijlage III opgenomen tabel wordt de berekende energie-index omgezet in een energieklasse. Deze klassen lopen van zeer energiezuinig (helder groen) naar zeer energieonzuinig (felrood).

Artikel 3

In het eerste lid is bepaald dat een energieprestatiecertificaat niet mag worden afgegeven dan nadat het certificaat is afgemeld. Op basis van deze afmelding, te vergelijken met de afmelding bij de APK-keuring voor auto’s, wordt de kwaliteit van het energieprestatiecertificaat zeker gesteld. In het tweede lid is bepaald dat de afmelding plaatsvindt aan een door de Minister aangewezen instelling. In het derde lid zijn een aantal basiseisen voor de in het tweede lid bedoelde instelling opgenomen. Op grond van het vierde lid zal de Minister aan de aanwijzing nadere voorschriften kunnen verbinden. Deze voorschriften zullen met name betrekking hebben op de taken van de instelling.

De instelling zal steekproeven nemen uit de afgemelde energieprestatiecertificaten en deze naar een certificeringsinstelling sturen ten behoeve van kwaliteitscontrole. Hiermee wordt kwaliteit van het energieprestatiecertificaat zeker gesteld.

Voorts zal de instelling gegevens aan het Kadaster verstrekken ten behoeve van de registratie van energieprestatiecertificaten.

Tevens zal de instelling meer in het algemeen gegevens bijhouden ten behoeve van de evaluatie van het energieprestatiecertificaat.

Ook zal de Minister op grond van het vierde lid eisen aan de afmelding stellen. In zijn algemeenheid betekent dit dat de volgende gegevens moeten worden aangeleverd bij de afmelding: de bij de berekening van de energieprestatie-index in de rekenmethodiek ingevoerde gegevens; het getal dat uit de berekening komt (op basis waarvan de energie klasse kan worden bepaald) en de zogenoemde adviseurscode (het nummer waaruit blijkt dat het bedrijf gecertificeerd is). Ook zal de instelling de eisen aan de afmelding tijdig moeten publiceren in Staatscourant.

Artikel 4

Het onderdeel waarin de energieklasse is opgenomen is het voorblad van het energieprestatiecertificaat. Wanneer op basis van artikel 2.4 van het Besluit energieprestatie gebouwen een energieprestatiecertificaat in grotere voor het publiek toegankelijke gebouwen moet worden opgehangen, moet ten minste dit voorblad worden opgehangen.

Artikel 5

Dit artikel biedt de mogelijkheid een certificaat af te geven op basis van representativiteit. Bij gebouwen waar de energie-index niet meer dan vijf procent afwijkt van de energie-index van vergelijkbare gebouwen kan het energieprestatiecertificaat worden afgegeven op basis van een (reeds eerder verstrekt) energieprestatiecertificaat voor een vergelijkbaar gebouw. De energie-index van dit vergelijkbare gebouw moet wel met behulp van de rekenmethodiek zijn bepaald. Er mag niet worden uitgegaan van vergelijkbare gebouwen die zelf een certificaat op basis van representativiteit hebben verkregen. Een certificaat dat wordt afgegeven op basis van een voor een vergelijkbaar pand afgegeven certificaat kan tegen aanzienlijk lagere kosten worden verkregen dan wanneer voor dat specifieke geval een volledig nieuw certificaat moet worden afgegeven. Of een gebouw in dit verband representatief is voor een ander gebouw moet worden beoordeeld aan de hand van de voor de energieprestatie relevante kenmerken van het gebouw. Het gaat hier om bouw- en installatietechnische zaken zoals bijvoorbeeld de oppervlakte, ligging, de isolatiewaarde, verwarmingssysteem. Wanneer er sprake is van representativiteit kan de adviseur beslissen de rekenmethodiek buiten beschouwing te laten. De adviseur tekent dit aan op het energieprestatiecertificaat. Het systeem van afmelding met steekproefsgewijze controle biedt ook bij deze wijze van afgeven van het energieprestatiecertificaat kwaliteitswaarborgen.

Artikel 6

Dit artikel biedt partijen de gelegenheid om gebruik te maken van de bij de bouw gerealiseerde energieprestatiecoëfficiënt. Een gebouw dat gebouwd is met inachtneming van de energieprestatiecoëfficiënt zoals opgenomen in het Bouwbesluit 2003 en daarvoor in het Bouwbesluit voldoet aan een hoge mate van energiezuinigheid en daarmee ook aan de door de richtlijn gestelde eisen. Een gebouw dat na de inwerkingtreding van het besluit en deze regeling is gebouwd, en dat derhalve onder het eerste lid van artikel 2.1 van het besluit valt, voldoet zelfs aan een zeer scherpe energieprestatiecoëfficiënt. Het opstellen van een afzonderlijk energieprestatiecertificaat voegt voor deze specifieke situatie helemaal niets toe. Het is in principe ook niet mogelijk om in dergelijke gevallen nog een advies te geven voor mogelijke maatregelen ter verbetering van de energieprestatie van het gebouw. Derhalve is in het eerste lid van dit artikel bepaald dat aan de verplichting om bij de bouw van een gebouw een energieprestatiecertificaat te hebben kan worden voldaan door het overleggen van de bij de aanvraag om bouwvergunning gevolgde berekening of een gewaarmerkt afschrift daarvan waaruit blijkt dat aan de verplichtingen uit het Bouwbesluit 2003 is voldaan. In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat ook om aan de verplichting tot het verstrekken van een energieprestatiecertificaat, zoals beschreven in de het tweede, derde en vierde lid van artikel 2.1 kan worden voldaan door het overleggen van de bij de aanvraag om bouwvergunning gevoegde berekening of een gewaarmerkt afschrift. De mogelijkheid om gewaarmerkte afschriften te gebruiken in plaats van de originele berekening is geboden voor het geval dat voor meerdere woningen gezamenlijk één bouwvergunning, met daarbij één berekening is afgegeven.

Artikel 7

De in artikel 7 opgenomen bepaling strekt tot wederzijdse erkenning van certificaten afgegeven door adviseurs afkomstig uit andere lidstaten of uit landen waarmee Nederland een verdrag heeft gesloten op basis waarvan de vrije toegang wordt gewaarborgd. Een niet uit Nederland afkomstige adviseur moet desgevraagd derhalve kunnen aantonen dat hij in eigen land gekwalificeerd is en voldoet aan beroepseisen die tenminste gelijkwaardig zijn aan de in Nederland gestelde eisen. De betreffende adviseur kan op basis van een vereenvoudigde/verkorte procedure een beeldmerk zoals bedoeld in artikel 2, tweede lid, krijgen. Deze procedure is beschreven in BRL 9500, delen 1 en 3, zoals vastgesteld op 6 december 2006.

Artikel 8

Deze regeling treedt in werking op hetzelfde moment als het Besluit energieprestatie gebouwen. Naar verwachting zal dit uiterlijk 1 januari 2008 zijn.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

Naar boven