Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche

Besluit van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 12 december 2006, nr. MEVA/BO-2727102, houdende regels voor het verstrekken van subsidie voor opleidingsplaatsen van zorgopleidingen (Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche)

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies;

Besluit:

§ 1. Algemeen

Artikel 1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Minister: de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport;

b. zorgopleiding: een opleiding zoals vermeld in bijlage 1 bij deze regeling;

c. opleidingsinrichting: een inrichting die door één van de in bijlage 2 bij deze regeling vermelde organen is erkend voor het verzorgen van een (deel van een) zorgopleiding;

d. bevoegd gezag: het bestuur van een opleidingsinrichting;

e. opleidingsplaats: de capaciteit bij de opleidingsinrichting om voor een erkende zorgopleiding één voltijds assistent in opleiding tot specialist (aios) op te leiden;

f. College: het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg;

g. instellingssubsidie: een per boekjaar verstrekte subsidie ten behoeve van opleidingsplaatsen van zorgopleidingen.

§ 2. Berekeningswijze

Artikel 2

1. De Minister stelt jaarlijks, aan de hand van een toewijzingsvoorstel van het College, een plan vast waarin het aantal te subsidiëren opleidingsplaatsen, te onderscheiden naar zorgopleiding, per opleidingsinrichting wordt vastgesteld.

2. De Minister kan per boekjaar op aanvraag van het bevoegd gezag van de opleidingsinrichting een instellingssubsidie verstrekken.

3. De aanvraag, genoemd in het tweede lid, wordt getoetst aan het plan, genoemd in het eerste lid.

4. De instellingssubsidie bedraagt voor algemene ziekenhuizen voor de opleiding tot medisch specialist:

a. bij 1 tot en met 49 opleidingsplaatsen: € 146.000,– per voltijdse opleidingsplaats,

b. bij 50 tot en met 149 opleidingsplaatsen: € 135.900,– per voltijdse opleidingsplaats en

c. bij 150 of meer opleidingsplaatsen: € 108.800,– per voltijdse opleidingsplaats.

5. De instellingssubsidie bedraagt voor academische ziekenhuizen € 109.400,– per voltijdse opleidingsplaats.

6. In afwijking van het vierde lid bedraagt voor de opleiding tot revalidatiearts de instellingssubsidie voor algemene ziekenhuizen € 108.800,– per voltijdse opleidingsplaats en voor academische ziekenhuizen en revalidatie-instellingen € 109.400,– per voltijdse opleidingsplaats.

7. Voor de opleiding tot klinisch chemicus, tot klinisch fysicus of tot ziekenhuisapotheker bedraagt de instellingssubsidie voor algemene ziekenhuizen € 108.800,– per voltijdse opleidingsplaats en voor academische ziekenhuizen en andere opleidingsbevoegde inrichtingen € 109.400,– per voltijdse opleidingsplaats.

8. De Minister kan de subsidieverlening wijzigen in verband met de ontwikkeling van het prijspeil en/of de ontwikkeling in de kosten van arbeidsvoorwaarden.

§ 3. Indiening subsidieaanvraag

Artikel 3

1. Een aanvraag voor een instellingssubsidie wordt uiterlijk dertien weken vóór de aanvang van het desbetreffende jaar ingediend door het bevoegde gezag.

2. Voor de aanvraag wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd.

3. De aanvraag gaat vergezeld van een afschrift van een opleidingserkenning voor het verzorgen van één of meer zorgopleidingen, afgegeven door één of meer van de in bijlage 2 vermelde organen.

4. De Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het eerste lid gestelde termijn voor indiening van de aanvraag.

§ 4. Subsidieverlening en bevoorschotting

Artikel 4

De Minister geeft een beschikking op een aanvraag van de instellingssubsidie binnen dertien weken na ontvangst van de aanvraag.

Artikel 5

1. De Minister verstrekt de volgende voorschotten op een verleende instellingssubsidie: in januari 8%, februari 8%, maart 8%, april 7%, mei 16%, juni 7%, juli 8%, augustus 8%, september 7%, oktober 8%, november 8% en december 7% van het voor het desbetreffende jaar verleende subsidiebedrag.

2. De Minister kan van het gestelde in het eerste lid op verzoek van de subsidieontvanger afwijken en in het geval dat een aanvraag om instellingssubsidie later wordt ingediend dan in artikel 3, eerste lid, en artikel 10, eerste lid, is bepaald.

§ 5. Verplichtingen van de subsidieontvanger

Artikel 6

Het bevoegd gezag doet zo spoedig mogelijk schriftelijk mededeling aan de Minister van omstandigheden die van belang kunnen zijn voor een beslissing tot wijziging, intrekking of vaststelling van de subsidie. Daarbij worden de relevante stukken overgelegd.

Artikel 7

Het bevoegd gezag houdt een controleerbare registratie bij van de realisatie van opleidingsplaatsen.

Artikel 8

1. Het bevoegd gezag verstrekt aan de door de Minister aangewezen personen op hun verzoek alle bescheiden en inlichtingen die noodzakelijk zijn voor een juiste vervulling van hun taak.

2. Het bevoegd gezag werkt mee aan de door of namens de Minister ingestelde onderzoekingen die erop zijn gericht de Minister inlichtingen te verschaffen ten behoeve van de ontwikkeling van het beleid.

§ 6. Subsidievaststelling

Artikel 9

1. De instellingssubsidie wordt vastgesteld op grond van het aantal gerealiseerde opleidingsplaatsen, uitgedrukt in fte.

2. Binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor een instellingssubsidie is verleend, dient het bevoegd gezag een aanvraag in tot vaststelling van de subsidie.

3. Voor indiening van de aanvraag tot vaststelling van de subsidie wordt het formulier gebruikt dat als bijlage 4 bij deze regeling is gevoegd.

4. De aanvraag tot vaststelling van de subsidie gaat vergezeld van een verklaring van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, overeenkomstig een in bijlage 5 van deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring. Uit de verklaring blijkt of de in de aanvraag tot vaststelling opgenomen verantwoording van de gerealiseerde opleidingsplaatsen juist is.

5. De Minister kan vrijstelling of ontheffing verlenen van de in het tweede lid gestelde termijn voor indiening van de aanvraag tot subsidievaststelling.

§ 7. Overgangsbepalingen

Artikel 10

1. In afwijking van artikel 3, eerste lid, wordt voor het subsidiejaar 2007 de subsidieaanvraag voor 10 november 2006 ingediend.

2. Voor het subsidiejaar 2007 gaat de subsidieaanvraag vergezeld van een opgave van de aan de Nederlandse Zorgautoriteit geleverde gegevens over het aantal opleidingsplaatsen ultimo 2005, voorzien van een verklaring van de betrokken zorgverzekeraar.

3. Onverminderd het bepaalde in artikel 2, derde lid, wordt de subsidieaanvraag voor het subsidiejaar 2007, mede getoetst aan de opgave, bedoeld in het tweede lid. Indien het aantal opleidingsplaatsen in het plan, bedoeld in artikel 2, eerste lid, afwijkt van het aantal opleidingsplaatsen in de opgave, bedoeld in het tweede lid, wordt de subsidie verleend voor het laagste aantal opleidingsplaatsen.

4. In 2007 wordt het plan voor het subsidiejaar 2007, bedoeld in artikel 2, eerste lid, op basis van een nieuw toewijzingsvoorstel van het College, eenmalig heroverwogen, waarna zonodig de subsidieverleningen worden aangepast.

§ 8. Slotbepalingen

Artikel 11

De Subsidieregeling opleiding tot specialist of tot kaakchirurg en de Subsidieregeling opleiding tot orthodontist worden ingetrokken, met dien verstande dat op reeds verleende en vastgestelde subsidies de regels gesteld in de Subsidieregeling opleiding tot specialist of tot kaakchirurg en de Subsidieregeling opleiding tot orthodontist van toepassing blijven.

Artikel 12

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 november 2006.

Artikel 13

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Bijlage 1

Opleiding

Allergologie

Anesthesiologie

Cardiologie

Cardio-thoracale chirurgie

Dermatologie en venerologie

Heelkunde

Interne geneeskunde

Keel-neus-oorheelkunde

Kindergeneeskunde

Maag-darm-leverziekten

Klinische genetica

Klinische geriatrie

Longziekten en tuberculose

Medisch microbiologie

Neurochirurgie

Neurologie

Nucleaire geneeskunde

Oogheelkunde

Orthopedie

Pathologie

Plastische chirurgie

Radiologie

Radiotherapie

Reumatologie

Revalidatiegeneeskunde

Urologie

Verloskunde en gynaecologie

Orthodontie

Kaakchirurgie

Ziekenhuisapotheker

Klinisch fysicus

Klinisch chemicus

Bijlage 2

De Medisch Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst

De Specialisten Registratiecommissie van de Nederlandse Maatschappij der Tandheelkunde

De Specialisten Registratie Commissie van de Koninklijke Maatschappij ter bevordering der Pharmacie

De Registratie Commissie van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Chemie.

De Toetsingscommissie van de Nederlandse Vereniging voor Klinische Fysica.

Bijlage 3

stcrt-2006-252-p66-SC78300-1.gifstcrt-2006-252-p66-SC78300-2.gif

Bijlage 4

stcrt-2006-252-p66-SC78300-3.gifstcrt-2006-252-p66-SC78300-4.gif

Bijlage 5

Voorgeschreven tekst van de goedkeurende Accountantsverklaring bij de opgave van de opleidingsinrichting van de gerealiseerde opleidingsplaatsen

Accountantsverklaring bij de opgave van de opleidingsinrichting van de gerealiseerde opleidingsplaatsen ten behoeve van de subsidievaststelling ……………. [subsidiejaar], afgegeven ten behoeve van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

Opdracht

Ingevolge uw opdracht hebben wij bijgevoegde en door ons gewaarmerkte opgave van de gerealiseerde opleidingsplaatsen ten behoeve van de subsidievaststelling [subsidiejaar], als bedoeld in artikel 6, derde lid en conform bijlage 4 van de Subsidieregeling zorgopleidingen 1e tranche, van ................................................. (naam opleidingsinrichting) te ................................................ (zetel) gecontroleerd.

De verantwoordelijkheid voor de juistheid en volledigheid van de opgave berust bij het bestuur van de rechtspersoon. Het is onze verantwoordelijkheid een accountantsverklaring inzake deze opgave te verstrekken.

Werkzaamheden

Onze controle is verricht overeenkomstig in Nederland algemeen aanvaarde richtlijnen met betrekking tot controleopdrachten. Volgens deze richtlijnen dient onze controle zodanig te worden gepland en uitgevoerd, dat een redelijke mate van zekerheid wordt verkregen dat de opgave van de gerealiseerde opleidingplaatsen geen onjuistheden van materieel belang bevat.

Verder hebben wij in onze controle de voorwaarden voor deze opgave betrokken, zoals opgenomen in de Subsidieregeling voor zorgopleidingen eerste tranche.

Een controle omvat onder meer een onderzoek door middel van deelwaarnemingen van informatie ter onderbouwing van de opgave.

Wij zijn van mening dat onze controle een deugdelijke grondslag vormt voor ons oordeel.

Oordeel

‘Wij zijn van oordeel dat bijgevoegde opgave van de gerealiseerde opleidingsplaatsen, met een totaal van ….. fte, van de ............................................................ (naam opleidingsinrichting) ten behoeve van de subsidievaststelling ……………… [subsidiejaar] juist is.’

Toelichting

Algemeen

Inleiding

Het wetsvoorstel houdende wijziging van de Zorgverzekeringswet en andere wetten met het oog op het verzwaren van het premie-incassoregime en andere maatregelen om de werking van het met die wet en de Wet op de zorgtoeslag in het leven geroepen stelsel te optimaliseren (verzwaren incassoregime premie en andere maatregelen zorgverzekering) legt (onder andere) vast dat de minister van VWS verantwoordelijk is voor een voldoende aanbod van vervolgopleidingen in de zorg. In de memorie van toelichting op dat wetsvoorstel zijn de beweegredenen daarvoor uitvoerig uiteengezet. Deze verantwoordelijkheid brengt met zich mee dat bepaalde opleidingen door de minister gesubsidieerd worden. In de onderhavige regeling wordt dit vastgelegd. De onderhavige regeling heeft betrekking op de verstrekking van subsidies voor de vervolgopleidingen in de zorg zoals aangegeven in bijlage 1 bij deze subsidieregeling. De opleidingen die op basis van deze regeling voor subsidie in aanmerking komen, zijn de zogenoemde eerste tranche-opleidingen van de erkende medisch en tandheelkundige specialismen en de erkende bètaberoepen (ziekenhuisapotheker, klinisch fysicus en klinisch chemicus) in de ‘cure’-instellingen. In 2007 zal voor de tweede tranche opleidingen een subsidieregeling vastgesteld worden. Het gaat dan om de opleidingen in de ‘care’, de preventie en de publieke gezondheidszorg.

Hoofdlijnen van de regeling

Deze regeling stelt de normbedragen per voltijdse opleidingsplaats vast voor de verschillende opleidingen en bevat het beleidskader waarbinnen de subsidieverstrekkingen moeten passen. Dit kader gaat uit van een procedure waarbij jaarlijks het maximale aantal plaatsen per vervolgopleiding wordt vastgesteld. Door de veldpartijen is een college opgericht, het College voor de Beroepen en Opleidingen in de Gezondheidszorg (CBOG). Dit college raamt de capaciteitsbehoefte aan de vervolgopleidingen die in aanmerking komen voor subsidie. De minister van VWS bepaalt mede op basis van de ramingen van het CBOG jaarlijks het maximaal beschikbare budget voor de subsidieverstrekking van deze vervolgopleidingen. Vervolgens doet de minister een verzoek aan het CBOG om een toewijzingsvoorstel voor het daaropvolgende jaar. De minister vermeldt daarbij de omvang van het voor dat jaar beschikbare budget en de randvoorwaarden voor het voorstel.

Het CBOG nodigt opleidingsinrichtingen uit om aan te geven voor welke opleidingsplaatsen zij in aanmerking willen komen en in welke omvang. Het CBOG doet vervolgens aan de minister van VWS een voorstel voor de toewijzing van de opleidingsplaatsen aan de individuele opleidende zorginstellingen. De minister neemt een besluit over het toewijzingsvoorstel, waarmee vaststaat welke zorginstellingen voor subsidie in aanmerking komen, en brengt het CBOG daarvan op de hoogte. De minister stelt hiermee tevens het maximale aantal plaatsen per vervolgopleidingen vast dat zal worden gesubsidieerd. De opleidende zorginstellingen kunnen vervolgens subsidieaanvragen indienen bij de minister conform het door hem aldus vastgestelde plan.

De subsidieverstrekking vindt plaats volgens het binnen VWS gebruikelijk subsidieproces van aanvraag, verlening, bevoorschotting, vaststelling en betaling.

Overgangsjaar

Voor de 1e tranche opleidingen werden de in deze regeling genoemde opleidingen op basis van een door de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) opgestelde beleidsregel voor het jaar 2006 gefinancierd. Per 1 januari 2007 komt deze beleidsregel 1e tranche te vervallen en zal de subsidiëring op basis van de onderhavige subsidieregeling geschieden. Het CBOG heeft daartoe in de voorbereiding op de onderhavige regeling al een toewijzingsvoorstel gedaan. Omdat in de aanloop naar de nieuwe regeling het zeker is dat er verschillen kunnen voorkomen in de aantallen te subsidiëren opleidingsplaatsen op basis van het toewijzingsvoorstel en het aantal opleidingsplaatsen dat in 2005 en 2006 uiteindelijk werd gefinancierd, wordt voorzien in een overgangsmaatregel op grond waarvan voor het jaar 2007 een mutatie plaats vindt. Dit houdt in dat wordt voorzien in de mogelijkheid om de subsidieverleningen in 2007 te herzien op basis van een eenmalige – uitsluitend in 2007 – door het COBG uitgevoerde correctie van het toewijzingsvoorstel (zie verder de toelichting hieronder bij artikel 10).

Artikelsgewijs

Artikel 1

Dit artikel bevat enige begripsbepalingen. In bijlage 1 van de regeling is vastgelegd welke zorgopleidingen – de eerste tranche opleidingen – op basis van deze regeling voor subsidie in aanmerking kunnen komen.

De organen die belast zijn met het geven van een opleidingserkenning, zijn vermeld in bijlage 2.

De subsidies ten behoeve van de zorgopleidingen zijn instellingssubsidies die per boekjaar verstrekt worden.

Artikel 2

De minister stelt jaarlijks een plan op dat de basis vormt voor de subsidieverstrekkingen. In dit plan zijn de opleidingsplaatsen en de opleidingsinrichtingen vermeld die in principe in aanmerking komen voor subsidie. In het algemene gedeelte is de wijze van totstandkoming van dit plan toegelicht.

De procedure die het CBOG volgt om te komen tot het toewijzingsvoorstel, moet voor de betrokken opleidende instellingen transparant en bekend zijn. Dit geldt eveneens voor het te hanteren afwegingskader. Ook moet de procedure voorzien in een vorm van hoor en wederhoor voor de aanvragende instellingen.

In de leden 4, 5, 6 en 7 staan de normbedragen vermeld die per voltijdse opleidingsplaats gelden.

Voor de academische ziekenhuizen geldt ongeacht het aantal opleidingsplaatsen een normbedrag van € 109.300,– per voltijdse opleidingsplaats per jaar.

De normbedragen in deze regeling zijn de bedragen voor het jaar 2007. Het achtste lid voorziet in de mogelijkheid om de subsidieverlening te verhogen aan de hand van het loon- en/of prijspeil.

Artikel 3

De subsidieaanvraag wordt vergezeld van een bewijs van de bevoegdheid (opleidingserkenning) tot het verzorgen van één of meer zorgopleidingen c.q. het opleidingsonderdeel waarvoor subsidie wordt aangevraagd. De organen die belast zijn met het geven van een opleidingserkenning, zijn vermeld in bijlage 2.

Voor het indienen van een subsidieaanvraag maakt een opleidingsinrichting gebruik van het formulier dat als bijlage 3 bij deze regeling is gevoegd.

Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag geldt het volgende:

– indien geen opleidingserkenning kan worden overlegd, wordt geen subsidie verstrekt;

– indien de opleidingserkenning tussentijds wordt ingetrokken, wordt de subsidie bij de subsidievaststelling navenant verminderd. Dit betekent dat een ziekenhuis dat de opleidingsbevoegdheid verliest, vanaf dat moment geen aanspraak meer kan doen gelden op subsidie voor de betreffende opleiding ofschoon het daar wel voor geschoond kan zijn.

Voor assistenten in opleiding tot klinisch onderzoeker (AIOKO’s) is deze regeling niet van toepassing. De middelen uit het opleidingsfonds zijn bestemd voor het opleiden van zorgverleners en niet van klinische onderzoekers. Daarvoor zijn in beginsel andere financieringsbronnen beschikbaar. Uit het opleidingsfonds is dus alleen dat deel subsidiabel dat betrekking heeft op het opleiden voor de zorgfunctie.

Bij ziekte, zwangerschap, of uitval wegens persoonlijke omstandigheden geldt het volgende.

Dubbelfinanciering dient te allen tijde voorkomen te worden. Maakt de instelling kosten, die aantoonbaar niet op andere fondsen te verhalen zijn, dan mag de assistent in opleiding tot specialist (AIOS) worden opgevoerd voor subsidie. Maakt de instelling als gevolg van uitval ook geen kosten meer, dan mag de instelling deze AIOS niet meer opvoeren.

Bij de subsidieverlening gaat het om het ex ante beschikbaar stellen van middelen voor het opleiden van personen, waarbij uitgangspunt is dat de betrokkene 100% in opleiding is en een fulltime dienstverband vervult (= 1 fte). Eén persoon kan maximaal als één fte worden opgevoerd. De omvang van een fulltime dienstverband komt overeen met het aantal uren dat in de CAO is vastgesteld. De subsidieafrekening vindt plaats ex post op basis van het aantal daadwerkelijk gerealiseerde fte’s. Voorbeeld: een persoon met een halftime dienstverband die 6 maanden in opleiding is geweest, moet als 0,25 fte voor de subsidieafrekening worden opgevoerd.

Artikel 9

De subsidieontvanger moet binnen vier maanden na afloop van het jaar waarvoor een instellingssubsidie is verleend, een aanvraag indienen voor de subsidievaststelling. Hierbij wordt gebruik gemaakt van het formulier dat als bijlage 4 bij deze regeling is gevoegd.

De aanvraag van de subsidievaststelling gaat vergezeld van een verklaring van een accountant dat de opgegeven gerealiseerde opleidingsplaatsen juist zijn, overeenkomstig de in bijlage 5 bij deze regeling opgenomen modelaccountantsverklaring.

Artikel 10

Het jaar 2007 geldt, zoals eerder is toegelicht, als een overgangsjaar. In verband daarmee geldt voor het jaar 2007 de extra verplichting dat de subsidieaanvraag vergezeld gaat van een opgave van de aan de Nederlandse Zorgautoriteit (NZa) geleverde gegevens over het aantal opleidingsplaatsen ultimo 2005, voorzien van de handtekening van de betrokken verzekeraar.

Bij de beoordeling van de subsidieaanvraag voor 2007 geldt het volgende:

– indien geen NZa-opgave kan worden overgelegd is, wordt geen subsidie verstrekt;

– indien het aangevraagde aantal plaatsen conform het toewijzingsvoorstel hoger is dan de NZa-opgave, dan is de NZa-opgave leidend voor de subsidieverstrekking.

Voorts zal in 2007 eenmalig een mutatieronde plaatsvinden. Voor deze mutatieronde zal het CBOG uiterlijk 1 juli 2007 een aanvullend toewijzingsvoorstel voorleggen aan de minister.

Het aanvullende toewijzingsvoorstel kan de volgende aspecten bevatten:

– correcties over 2005 (als gevolg van beschikbaar komen van een NZa-opgave of actualisatie van een eerdere NZa-opgave);

– verwerking van de per saldo mutatie 2006 ten opzichte van 20051 ;

– het corrigeren van in 2007 optredende verschuivingen tussen instellingen als gevolg van de dynamiek in het veld van de opleidingen. Een belangrijk uitgangspunt hierbij is dat ex post de totale verdeling over specialismen niet mag afwijken van de ex ante verdeling. Dit om het beoogde evenwichtige aanbod van zorgverleners daadwerkelijk te realiseren en over- of onderinvesteringen in bepaalde specialismen te vermijden.

Artikel 11

In het recente verleden zijn onder andere op basis van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies aparte regelingen in het leven geroepen om de dreigende onderinvestering in bepaalde specialismen te voorkomen. Het betreft hier de Subsidieregeling tot specialist of tot kaakchirurg en de Subsidieregeling opleiding tot orthodontist. De subsidiëring van deze opleidingen gaat op in deze subsidieregeling. De Subsidieregeling tot specialist of tot kaakchirurg en de Subsidieregeling opleiding tot orthodontist worden dan ook ingetrokken.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J F. Hoogervorst

Naar boven