Instellingsbesluit Commissie besluitvorming stemmachines

19 december 2006

Nr. 2006-0000420790

CZW

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 1, tweede lid, van het Vacatiegeldenbesluit 1988;

Artikel 1

Er is een Commissie besluitvorming stemmachines, hierna te noemen: de commissie.

Artikel 2

De commissie heeft tot taak in kaart te brengen op welke wijze de besluitvorming met betrekking tot de goedkeuring van stemmachines in het verleden tot 22 november 2006, heeft plaatsgevonden en welke lessen daaruit voor het ministerie te trekken zijn.

Artikel 3

De commissie bestaat uit de volgende leden:

a. de heer drs L.M.L.H.A. Hermans;

b. de heer prof. dr. M.J.W. van Twist.

Artikel 4

1. De commissie brengt haar rapport uit voor 2 april 2007 aan de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties.

2. Na het uitbrengen van haar rapport is de commissie opgeheven.

Artikel 5

De archiefbescheiden van de commissie worden na haar opheffing of, zo de omstandigheden daartoe eerder aanleiding geven, zoveel eerder, overgebracht naar het archief van het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties.

Artikel 6

De leden van de commissie ontvangen een vacatiegeld van € 200 per vergadering.

Artikel 7

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst en vervalt met ingang van 1 juli 2007.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties, A. Nicolaï.

Toelichting

Naar aanleiding van de beraadslagingen met de Tweede Kamer, meer in het bijzonder de algemeen overleggen met de Vaste Commissie voor Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 12 oktober en 31 oktober 2006, zal de externe commissie voor 2 april 2007 rapporteren aan de Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties over de wijze waarop in het verleden, tot 22 november 2006, de besluitvorming met betrekking tot de goedkeuring van stemmachines heeft plaatsgevonden. De commissie zal bezien wie in het proces waarvoor verantwoordelijk is geweest en hoe de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van fabrikanten, keuringsinstelling, ministerie, Kiesraad en gemeenten zijn geregeld. Meer in het bijzonder zijn de volgende vragen aan de orde

– Hoe is de Regeling goedkeuring stemmachines tot stand gekomen en vormgegeven;

– Welke rol hebben TNO en de fabrikanten daarbij gespeeld?

– Hoe is tot de aanwijzing van TNO tot keuringsinstituut gekomen;

– Hoe vonden de keuringen plaats (aan de hand van welke criteria);

– Hoe werd daarover aan het Ministerie van BZK gerapporteerd;

– Wat is de betrokkenheid van de Kiesraad en gemeenten geweest;

– Hoe is de verantwoordelijkheid binnen BZK voor beleidsvorming en uitvoering belegd (ook in relatie tot die van de fabrikanten, keuringsinstelling);

– Hoe is omgegaan met eventuele eerdere signalen dat de stemmachines niet ‘veilig’ waren;

– Is, vanaf de zomer van 2006, adequaat geanticipeerd en gereageerd toen het onderwerp ‘betrouwbaarheid van de stemmachines’ tot maatschappelijke en vervolgens politieke discussie leidde.

De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,

A. Nicolaï

Naar boven