Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling

Regeling van de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 19 december 2006, nr. AV/PB/2006/102511a, tot Vaststelling van regels met betrekking tot de verplichtstelling op grond van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling)

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Gelet op artikel 6, vierde lid, 9, vierde lid, 13, zesde lid, 18, tweede lid en 19, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling;

Besluit:

Paragraaf 1

Verplichtstelling

Artikel 1

Aanvraag van de verplichtstelling

De aanvraag van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat:

a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de verplichtstelling vraagt;

b. een toelichting op de aanvraag tot verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

e. een digitale tekst van de integrale beroepspensioenregeling op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

f. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel e, in viervoud;

g. een opgave van representativiteitgegevens in de vorm van:

1°. het aantal beroepsgenoten, dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft; en

h. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in onderdeel g, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel g, onder 1° en 2°;

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 2

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 1, onderdeel g, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel, indien tegen verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, wordt van de aanvrager een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave verlangd van de verstrekte aantallen beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen, bedoeld in artikel 1, onderdeel h.

Artikel 3

Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

De aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, bevat:

a. een vermelding van de beroepspensioenvereniging die om wijziging van de verplichtstelling vraagt;

b. een toelichting op de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling;

c. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste wijziging, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

d. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel c, in viervoud;

e. een opgave van representativiteitgegevens in de vorm van:

1°. het aantal beroepsgenoten dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft; en

f. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, bedoeld in onderdeel e, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel e, onder 1° en 2°;

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

Artikel 4

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 3, onderdeel e, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigd van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel indien tegen wijziging van de verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, zal een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave worden verlangd van de verstrekte aantallen beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen als bedoeld in artikel 3, onderdeel f.

Artikel 5

Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

1. De aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling, bedoeld in artikel 13, eerste en tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling bevat:

a. vermelding van de beroepspensioenvereniging die om de intrekking van de verplichtstelling vraagt;

b. een toelichting op de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling;

c. een opgave van:

1°. het aantal beroepsgenoten dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft, alsmede, indien de aanvraag ook betrekking heeft op beroepsgenoten in loondienst;

2°. het aantal beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de bij de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrokken beroepspensioenvereniging onderscheidenlijk het aantal beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft; en

d. een toelichting op de wijze van verzameling van de representativiteitgegevens, die in ieder geval het volgende bevat:

1°. een opgave van de gebruikte bronnen voor de aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in onderdeel c, onder 1° en 2°;

2°. een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode;

3°. een opgave van de wijze van meting;

4°. een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben;

5°. een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling betrekking heeft. Daarbij is duidelijk dat in de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds uitgesloten categorieën beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst in de tellingen buiten beschouwing zijn gelaten.

2. Onverminderd het eerste lid, bevat de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, bedoeld in artikel 13, tweede lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, tevens:

a. een digitale tekst van de integrale omschrijving van de gewenste werkingssfeer van de verplichtstelling zoals deze zou komen te luiden na de gewenste intrekking van de verplichtstelling voor één of meer bepaalde groepen van beroepsgenoten, op diskette, waarbij gebruik is gemaakt van algemeen gebruikte programmatuur;

b. een op papier geprinte versie van de digitale tekst, bedoeld in onderdeel a, in viervoud; en

c. een actuariële berekening waaruit de financiële gevolgen van de gedeeltelijke intrekking voor de pensioenuitvoerder blijken.

Artikel 6

Meerderheid van minder dan 60%

Indien op grond van de opgave, bedoeld in artikel 5, eerste lid, onderdeel c, het aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst dat lid is van de beroepspensioenvereniging een meerderheid vertegenwoordigt van minder dan 60% van het totale aantal beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst als bedoeld in dat artikelonderdeel dan wel indien tegen intrekking van de verplichtstelling ingediende zienswijzen daartoe aanleiding geven, zal een door een registeraccountant of een accountant-administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave worden verlangd van de verstrekte aantallen beroepsgenoten of beroepsgenoten in loondienst en de betrouwbaarheid van de daartoe gekozen bronnen, genoemd in artikel 5, eerste lid, onderdeel d.

Artikel 7

Aanvraag tot ontheffing

1. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in artikel 18, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling wordt gedaan door de persoon voor wie de ontheffing wordt gevraagd.

2. De aanvraag tot ontheffing, bedoeld in het eerste lid, vermeldt:

a. de naam en geboortedatum van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

b. de beroepspensioenregeling waarin de betrokkene verplicht zou zijn deel te nemen;

c. de termijn waarvoor de ontheffing wordt gevraagd;

d. het land van herkomst van de betrokkene; en

e. een verklaring van de persoon voor wie ontheffing wordt gevraagd waarin wordt aangegeven of er een pensioenvoorziening wordt voortgezet in het land van herkomst.

Artikel 8

Behandeling aanvragen

De aanvragen, bedoeld in de artikelen 1, 3, 5 en 7 worden eerst in behandeling genomen wanneer alle van belang zijnde gegevens en bescheiden, genoemd in die artikelen, bij de aanvragen zijn gevoegd.

Artikel 9

Termijnen

1. Onze Minister beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5, doch uiterlijk binnen zesentwintig weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling.

2. Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie kan de termijn, bedoeld in het eerste lid, ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal dertien weken en worden verzoekende partijen van deze verlenging schriftelijk in kennis gesteld.

3. Indien verzoekende partijen niet of niet volledig binnen zes weken reageren op een verzoek van Onze Minister of De Nederlandsche Bank N.V. om aanvullende informatie dan wel binnen zes weken in geval van een verzoek van De Nederlandsche Bank N.V. om wijziging van statuten of reglementen, wordt de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5 niet verder behandeld. Hiervan wordt mededeling gedaan in de Staatscourant.

Paragraaf 2

Gemoedsbezwaren

Artikel 10

De aanvraag

1. De aanvraag tot ontheffing van de verplichtstelling van een persoon die gemoedsbezwaren heeft tegen iedere vorm van verzekering, bedoeld in artikel 19, eerste lid, van de Wet verplichte beroepspensioenregeling, geschiedt door indiening van een door de aanvrager ondertekende verklaring.

2. De in het eerste lid genoemde verklaring houdt ten minste in dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en mitsdien noch zichzelf nog iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd.

Artikel 11

Indienen van de aanvraag

1. De in artikel 10 bedoelde verklaring wordt ingediend bij de pensioenuitvoerder.

2. De pensioenuitvoerder onderzoekt of de verklaring overeenkomstig de waarheid is.

Artikel 12

Verlenen van de ontheffing

1. Indien de verklaring naar de mening van de pensioenuitvoerder overeenkomstig de waarheid is, verleent deze de ontheffing.

2. Aan de ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de pensioenuitvoerder.

3. Van de verleende ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder een bewijs uitgereikt.

Artikel 13

Spaarbijdragen

De persoon die een ontheffing heeft, betaalt dezelfde bedragen welke hij verschuldigd zou zijn in de vorm van premies indien hij geen ontheffing had, aan de pensioenuitvoerder in de vorm van spaarbijdragen. In de beroepspensioenregeling wordt geregeld waarop deze spaarbijdragen recht geven.

Artikel 14

Spaarrekening

1. De op grond van artikel 13 betaalde spaarbijdragen worden door of namens de pensioenuitvoerder geboekt op een de persoon die een ontheffing heeft betreffende spaarrekening.

2. In de beroepspensioenregeling wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon die een ontheffing heeft gerechtigd is gelden van de spaarbijdragen op te nemen.

Artikel 15

Intrekken van de ontheffing

1. Een ontheffing wordt door de pensioenuitvoerder ingetrokken:

a. op verzoek van de persoon aan wie de ontheffing is verleend;

b. indien naar het oordeel van de pensioenuitvoerder de gemoedsbezwaren op grond waarvan de ontheffing is verleend, niet langer geacht kunnen worden te bestaan.

2. De ontheffing kan door de pensioenuitvoerder worden ingetrokken indien de betrokkene de bij de ontheffing gestelde voorwaarden niet of niet behoorlijk naleeft.

3. In de beroepspensioenregeling worden de gevolgen geregeld van de intrekking van een ontheffing.

Artikel 16

Overgangsrecht

1. Aanvragen als bedoeld in artikel 1, 3 of 5, die zijn ontvangen voor 1 september 2006 worden afgehandeld overeenkomstig de Regeling verplichte beroepspensioenregeling zoals die regeling luidde onmiddellijk voorafgaand aan 1 september 2006.

2. Dit artikel vervalt met ingang van 1 januari 2008.

Artikel 17

Intrekking regelingen

1. De Regeling verplichte beroepspensioenregeling wordt ingetrokken.

2. De Regeling van 21 juni 2006, tot wijziging van de Regeling verplichte beroepspensioenregeling wordt ingetrokken.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Artikel 19

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als Regeling verplichtstelling beroepspensioenregeling.

Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 19 december 2006.
De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, A.J. de Geus.

Toelichting

Algemeen

Deze regeling dient ter uitwerking van de bepalingen van de Wet verplichte beroepspensioenregeling (hierna: de wet) op grond waarvan nadere regels kunnen worden gesteld die betrekking hebben op de verplichtstelling. De overige regels die de minister op grond van de wet stelt zijn ondergebracht in de Regeling Pensioenwet en Wet verplichte beroepspensioenregeling en de Regeling parameters pensioenfondsen.

De bepalingen in deze regeling zijn ongewijzigd overgenomen uit de Regeling verplichte beroepspensioenregeling, zoals die is gewijzigd met ingang van 1 september 2006. De bepalingen zijn in lijn met het Besluit aanmelding van collectieve arbeidsovereenkomsten en het aanvragen van algemeen verbindend verklaring en de Regeling betreffende aanvragen op grond van de wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000.

In deze toelichting is zo veel mogelijk aangesloten bij de nota’s van toelichting bij de Regeling verplichte beroepspensioenregeling en de wijziging ervan. Opgemerkt wordt nog dat met betrekking tot deze regeling een overgangsbepaling geldt. Deze is opgenomen in artikel 214, eerste lid, van de wet.

Artikelsgewijs

Paragraaf 1. Verplichtstelling

In navolging van de Wet verplichte deelneming in een bedrijfstakpensioenfonds 2000 zijn in de onderhavige regeling regels opgenomen betreffende de aanvraag van:

– een verplichtstelling;

– een wijziging van een verplichtstelling;

– een geheel of gedeeltelijke intrekking van een verplichtstelling;

– een ontheffing van een verplichtstelling.

Naast deze regeling is er een toetsingskader (Toetsingskader WBPR). Daarin worden de procedures in het kader van de verplichtstelling toegelicht. Met de onderhavige regeling en het Toetsingskader WBPR wordt beoogd meer inzicht te geven in de procedures in het kader van de verplichtstelling van deelneming in een beroepspensioenregeling. Het is de bedoeling dat deze regeling een bijdrage zal leveren aan het versnellen van de procedures. Daarom wordt in deze regeling vrij gedetailleerd aangegeven hoe de verplichtstelling, wijziging en intrekking ervan en de ontheffing moeten worden aangevraagd. Hierdoor weten partijen wat vereist wordt waardoor er geen tijd verloren hoeft te gaan bij het volledig krijgen van alle bij de aanvragen benodigde gegevens. Met de opgenomen regels wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige praktijk en rekening gehouden met de mogelijkheden van digitalisering, waardoor het aantal papieren exemplaren van de benodigde gegevens tot een minimum kan worden beperkt.

Artikel 1. Aanvraag van de verplichtstelling

Op basis van artikel 5, eerste lid, van de wet kan door een beroepspensioenvereniging die een naar het oordeel van de minister belangrijke meerderheid van beroepsgenoten vertegenwoordigt om een verplichtstelling worden gevraagd. Bij de aanvraag tot verplichtstelling moeten de stukken vermeld in artikel 6 van de wet worden meegezonden. Daarnaast moeten de aanvraag van de verplichtstelling en de vereiste stukken aan een aantal eisen voldoen. Deze worden vermeld in dit artikel.

In de aanvraag moet worden vermeld door welke beroepspensioenvereniging om een verplichtstelling wordt gevraagd. Deze beroepspensioenvereniging vormt ook de basis voor het vaststellen van de representativiteit, waarover een verklaring vereist is op grond van artikel 6, eerste lid, onderdeel a, van de wet. In de aanvraag wordt een toelichting gegeven op de gewenste reikwijdte van de verplichtstelling, het gebied dat onder het besluit zal komen te vallen. Voorzover van toepassing kan de afbakening van de werkingssfeer ten opzichte van aanverwante beroepsgroepen worden toegelicht.

Een aanvraag van de verplichtstelling, wijziging van de verplichtstelling of intrekking van de verplichtstelling moet voorzien zijn van een opgave van de representativiteit.

Hierbij moeten de aantallen worden vermeld van:

– de beroepsgenoten die lid zijn van de beroepspensioenvereniging;

– eventueel de beroepsgenoten in loondienst die lid zijn van de beroepspensioenvereniging;

– alle beroepsgenoten in de beroepsgroep waarop het verplichtstellingverzoek betrekking heeft;

– eventueel alle beroepsgenoten in loondienst in de beroepsgroep waarop het verzoek tot verplichtstelling betrekking heeft.

De opgegeven aantallen dienen van recente datum te zijn.

Bij een aanvraag in het kader van de verplichtstelling zal verder een nadere toelichting gegeven moeten worden van de wijzen waarop de representativiteitsgegevens zijn verzameld.

Deze moet in ieder geval bevatten:

– een opgave van de gebruikte bronnen voor de opgegeven aantallen beroepsgenoten en beroepsgenoten in loondienst,

– een opgave van de gehanteerde onderzoeksmethode,

– een opgave van de wijze van meting,

– een opgave van de peildatum of de periode waarop de cijfers betrekking hebben,

– een toelichting waaruit blijkt dat de grenzen van het domein waarover de gegevens zijn verzameld gerelateerd zijn aan de werkingssfeer van het beroepspensioenfonds of dat deel van het beroepspensioenfonds waarop de aanvraag betrekking heeft.

Voorbeelden van algemeen gebruikte programmatuur zijn iedere versie van de tekstverwerkingsprogramma’s Wordperfect en Microsoft Word. Op grond van artikel 6, tweede lid, van de wet moet een aanvraag vergezeld gaan van de oprichtingsstatuten en reglementen. Bij een eerste aanvraag om verplichtstelling wordt tevens verzocht om een digitale tekst van statuten en reglementen en om een geprinte tekst in viervoud.

Artikel 2, 4 en 6. Meerderheid van minder dan 60%

In situaties waarin sprake is van een meerderheid van minder dan 60% dan wel indien tegen een aanvraag ingebrachte zienswijzen daartoe aanleiding geven wordt verzoekende partijen verzocht om een door een registeraccountant of een accountant-⁠administratieconsulent met certificerende bevoegdheid geverifieerde opgave van de verstrekte aantallen beroepsgenoten (in loondienst) die lid zijn van de beroepspensioenvereniging en van de aantallen beroepsgenoten (in loondienst) werkzaam in de beroepsgroep, en van de betrouwbaarheid van de gebruikte bronnen zoals opgenomen in de representativiteitsopgave.

Artikel 3. Aanvraag tot wijziging van de verplichtstelling

Ook in de aanvraag om wijziging van de verplichtstelling moet worden aangegeven welke partijen de aanvraag indienen. Dit kunnen andere partijen zijn dan die ooit de aanvraag van verplichtstelling hebben ingediend, maar de aanvragers dienen wel representatief te zijn. De toelichting heeft in het geval van een aanvraag van wijziging van de verplichtstelling betrekking op het deel van de werkingssfeer dat wordt aangepast of toegevoegd. Indien de werkingssfeer gelijk blijft, maar er sprake is van enkel een naamswijziging, wordt dat toegelicht. Van de werkingssfeer zoals deze luidt na de wijziging moet de tekst zowel digitaal als op papier in viervoud worden aangeleverd.

Artikel 5. Aanvraag tot intrekking van de verplichtstelling

Op grond van artikel 13, eerste en tweede lid, van de wet kan een beroepspensioenvereniging een aanvraag indienen tot het geheel of gedeeltelijk intrekken van de verplichtstelling. Op grond van artikel 13, derde lid, van de wet moet de beroepspensioenvereniging die de aanvraag doet een verklaring bij de aanvraag voegen waarmee wordt aangetoond dat zij voldoende representatief is.

Bij een gedeeltelijke intrekking dient een actuariële berekening te worden meegezonden, waaruit blijkt wat de financiële gevolgen zijn voor de pensioenuitvoerder en daarmee voor de deelnemers na de gedeeltelijke intrekking.

Artikel 7. Aanvraag tot ontheffing

Op grond van artikel 18, eerste lid, van de wet kan de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid een persoon die tijdelijk in Nederland werkzaam is en derhalve slechts gedurende korte periode onder een verplichtstelling zou vallen, ontheffing verlenen.

In de aanvraag moet worden vermeld voor welke periode ontheffing wordt gevraagd. Deze periode kan worden uitgedrukt in data of in de omschrijving van een project waarvoor de persoon gedurende bepaalde tijd in Nederland werkzaam is. Wanneer het project is geëindigd, wordt de ontheffing beëindigd. Voorwaarde voor het verkrijgen van ontheffing is het voortzetten van de pensioenvoorziening in het land waaruit de persoon afkomstig is. Hiertoe dient een verklaring te worden meegezonden van de persoon waarvoor de ontheffing wordt gevraagd.

Artikel 8. Behandeling aanvragen

Alhoewel de Algemene wet bestuursrecht ook reeds voorziet in een vergelijkbare bepaling is in dit artikel, ter voorkoming van misverstanden, nogmaals vastgelegd dat aanvragen als genoemd in deze regeling eerst in behandeling worden genomen wanneer alle gegevens en bescheiden zoals vermeld in deze regeling zijn ontvangen.

Artikel 9. Termijnen

In de procedures in het kader van de verplichtstelling worden de volgende termijnen gehanteerd:

– De minister beslist zo spoedig mogelijk op de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3, of 5, doch uiterlijk binnen 26 weken na de datum van mededeling in de Staatscourant van de aanvraag tot verplichtstelling, de aanvraag betreffende wijziging van de verplichtstelling, dan wel de aanvraag tot intrekking van een verplichtstelling.

– Indien in verband met het nemen van een besluit als bedoeld in het eerste lid informatie of advies is gevraagd aan een persoon of instantie, bijvoorbeeld DNB, kan deze termijn ten hoogste twee maal worden verlengd met een periode van maximaal 13 weken.

– Indien verzoekende partijen niet binnen zes weken reageren op een verzoek van de minister om aanvullende informatie, kan de behandeling van de aanvraag, bedoeld in artikel 1, 3 of 5 worden stopgezet. Van het niet verder in behandeling nemen wordt mededeling gedaan in de Staatscourant. Ditzelfde geldt indien verzoekende partijen niet binnen zes weken reageren op een verzoek van DNB om aanvullende informatie. In afwijking van de termijn voor aanvullende informatie geldt voor een verzoek van DNB om statuten of reglementen te wijzigen een termijn van acht weken.

In het Toetsingkader WVB worden deze termijnen verder ingevuld met een aantal streeftermijnen waarbinnen verzoekende partijen, DNB en SZW zullen handelen.

Paragraaf 2. Gemoedsbezwaren

Op grond van artikel 19, eerste lid, van de wet, wordt op aanvraag, personen die gemoedsbezwaren hebben tegen iedere vorm van verzekering door de pensioenuitvoerder ontheffing verleend van de verplichtstelling. Het tweede lid van dat artikel stelt dat bij ministeriële regeling nadere regels worden gesteld. Deze paragraaf voorziet daarin. Ook de Wet betreffende verplichte deelneming in een beroepspensioenregeling kende al een bepaling inzake gemoedsbezwaren en een regeling daaromtrent. Deze paragraaf is grotendeels een inhoudelijke voortzetting van die regeling.

Artikel 12. Verlenen van de ontheffing

De ontheffing wordt verleend indien overeenkomstig de waarheid is verklaard dat de aanvrager overwegende gemoedsbezwaren heeft tegen elke vorm van verzekering en daarom noch zichzelf nog iemand anders, noch zijn eigendommen heeft verzekerd. Aan die ontheffing kunnen voorwaarden worden verbonden die noodzakelijk zijn in verband met de administratie van de pensioenuitvoerder.

Artikel 13. Spaarbijdragen

Om een waarborg te scheppen dat van de mogelijkheid tot ontheffing geen misbruik wordt gemaakt is bepaald dat de persoon die een ontheffing heeft in plaats van premies spaarbijdragen betaald. Deze spaarbijdragen hebben dezelfde hoogte als de premie die hij normaliter had moeten betalen. De beroepspensioenregeling moet duidelijk maken waarop deze spaarbijdragen recht geven.

Artikel 14. Spaarrekening

De aan de pensioenuitvoerder betaalde spaarbijdragen worden door of namens de pensioenuitvoerder geboekt op een spaarrekening ten name van de persoon, ten behoeve van wie de bijdragen zijn betaald. In de beroepspensioenregeling wordt aangegeven in welke gevallen en tot welke bedragen de persoon ten name van wie de spaarbijdragen zijn betaald, gerechtigd is gelden van de spaarrekening op te nemen. Daarbij wordt gedacht aan bepalingen die stellen dat het bedrag pas kan worden opgenomen op 65 jarige leeftijd, hetzij als bedrag ineens, hetzij in termijnen totdat het geld op is. Verder kan worden gedacht aan bepalingen die het mogelijk maken dat nabestaanden het geld op kunnen nemen na het overlijden van de betrokkene.

Artikel 15. Intrekken van de ontheffing

Indien de betrokkene daarom verzoekt wordt de ontheffing door de pensioenuitvoerder ingetrokken. Ook als naar het oordeel van de pensioenuitvoerder de gemoedsbezwaren niet langer bestaan, trekt deze de ontheffing in. Verder heeft de pensioenuitvoerder de mogelijkheid om de ontheffing in te trekken wanneer de betrokkene de voorwaarden die aan de ontheffing zijn verbonden niet nakomt. De gevolgen van het intrekken van de ontheffing moeten worden geregeld in de beroepspensioenregeling.

De beslissing van de pensioenuitvoerder op een aanvraag tot ontheffing is een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht. Hiertegen staat bezwaar en beroep open.

Artikel 16. Overgangsrecht

De procedure met betrekking tot de aanvragen is met ingang van 1 september 2006 gewijzigd in die zin dat er bepaalde vereisten zijn toegevoegd. Het daarbij opgenomen overgangsrecht is nog steeds relevant en wordt daarom ook in deze regeling opgenomen.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

A.J. de Geus

Naar boven