Wijziging Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers

Regeling van de Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties van 18 december 2006, nr. 2006-00000410228, CS/CZW/WVOB, tot wijziging van de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers in verband met de toepassing van de loonbelasting op het privé-gebruik van de dienstauto

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

Gelet op artikel 8, tweede lid, van de Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens;

Besluit:

Artikel I

Artikel 2, vierde lid, van de Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers1 komt te luiden:

4. Het aldus verkregen gemiddelde wordt verminderd met het gemiddelde van de loonbelasting, verschuldigd voor het privé-gebruik van de dienstauto en het gemiddelde van de compensatie die ministers ontvangen voor de loonbelasting, verschuldigd voor het privé-gebruik van de dienstauto, en vermeerderd met € 17.600.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, J.W. Remkes.

Toelichting

De Wet openbaarmaking uit publieke middelen gefinancierde topinkomens (hierna: WOPT) bepaalt dat, in de sectoren waarop die wet van toepassing is, openbaar worden gemaakt: het belastbare loon plus de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn van eenieder van wie de som van het belastbare loon en de voorzieningen ten behoeve van beloningen betaalbaar op termijn het gemiddelde belastbare loon van ministers te boven is gegaan.

De Regeling berekening gemiddelde belastbare loon ministers (hierna: de regeling) heeft tot doel het gemiddelde belastbaar loon van ministers vergelijkbaar te maken met het belastbare loon van anderen in de sectoren waarop de WOPT van toepassing is. Kort gezegd is deze correctie noodzakelijk om het gemiddelde belastbaar loon van ministers vergelijkbaar te houden met andere belastbare lonen.

In de regeling worden toeslagen die slechts aan ministers worden verleend, op het gemiddelde in mindering gebracht, terwijl daarnaast een bijtelling plaats vindt voor een fictieve reservering ten behoeve van het pensioen van ministers. In artikel 2, vierde lid, van de regeling, zoals dat tot op heden luidde, werd het gemiddelde belastbare loon gecorrigeerd voor de compensatie die ministers ontvangen voor de inkomstenbelasting, verschuldigd voor het privé-gebruik van de dienstauto.

Per 1 januari 2006 is op grond van artikel 13bis, eerste lid, van de Wet op de loonbelasting 1964 het privé-gebruik van de dienstauto belast. Op grond van die wet wordt bij het belastbaar loon 22% van de waarde van de auto opgeteld. Voorafgaand aan 1 januari 2006 was het privé-gebruik van de dienstauto belast onder de inkomstenbelasting. Voor de uitvoering van de WOPT betekent dit dat de belastbare lonen in de zin van de WOPT vanaf 1 januari 2006 een post voor privé-gebruik van de dienstauto’s kunnen bevatten.

Een en ander vormt aanleiding artikel 2, vierde lid, van de regeling als volgt aan te passen.

In 2006 is de in artikel 2, vierde lid, van de regeling bedoelde compensatie niet langer een compensatie voor verschuldigde inkomstenbelasting, maar voor verschuldigde loonbelasting. Daarnaast is de waarde van de dienstauto van ministers niet representatief voor de gemiddelde dienstauto, aangezien wegens de inmiddels getroffen veiligheidsmaatregelen de waarde van de dienstauto’s van ministers fors is toegenomen. Om deze reden wordt het gemiddelde belastbare loon van ministers verminderd met de feitelijk verschuldigde loonbelasting voor het gebruik van de dienstauto. In plaats daarvan wordt een forfaitair bedrag bij het gemiddelde belastbare loon opgeteld.

Voor dit forfaitair bedrag is aansluiting gezocht bij de ten hoogste toegestane waarde van een dienstauto voor ministers (exclusief de waarde van de beveiligingsmaatregelen). De terzake geldende richtlijnen zijn te vinden in de normering Rijkspersonenauto’s 2006, zoals vastgesteld door de secretaris-generaal van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat (www.rijksnormering.nl). Voor dienstauto’s van ministers (categorie E) geldt als norm een kilometerprijs van € 0,52 bij 60.000 km in twee jaar. Dit komt neer op een maximaal toegestane waarde van circa € 80.000. De in artikel 2, vierde lid, van de regeling opgenomen forfaitaire bijtelling bedraagt daarom 22% van € 80.000 is € 17.600.

De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,

J.W. Remkes

  • 1

    Stcrt. 2006, 52.

Naar boven