Wijziging Subsidieregeling milieugerichte technologie (Subsidieprogramma ROB)

Regeling van de Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer van 13 december 2006, nr. KvI2006334710, houdende wijziging van de Subsidieregeling milieugerichte technologie (Subsidieprogramma ROB)

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

Gelet op artikel 15.13, eerste tot en met derde lid, van de Wet milieubeheer;

Besluit:

Artikel I

De Subsidieregeling milieugerichte technologie1 wordt gewijzigd als volgt:

A

Artikel 1.1, onderdeel n, komt te luiden:

n. SenterNovem: agentschap van het Ministerie van Economische Zaken;

B

Artikel 2.1.3 wordt als volgt gewijzigd:

1. Voor de tekst wordt de aanduiding ‘1.’ geplaatst.

2. Onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel c door een puntkomma, worden vier onderdelen toegevoegd, luidende:

d. het een toepassingsproject betreft dat gericht is op het realiseren van de reductie van de emissie van overige broeikasgassen door middel van co-vergisting van mest;

e. het een fundamenteel onderzoeksproject of een industrieel onderzoeksproject betreft dat gericht is op de reductie van lachgasemissie in de landbouwsector;

f. het een project betreft dat gericht is op de reductie van de emissie van overige broeikasgassen bij de productie van salpeterzuur;

g. het een project betreft, anders dan genoemd in artikel 1.7, aanhef en onder a en b, dat gericht is op de reductie van de emissie van overige broeikasgassen waarvoor regels zijn gesteld in verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161).

3. Na het eerste lid (nieuw) wordt een lid toegevoegd, luidende:

2. Het eerste lid, onderdeel e, geldt niet voor een preconcurrentieel haalbaarheidsonderzoek met betrekking tot een vrieshuis indien de subsidiabele kosten ten hoogste € 5.000,– zijn.

C

Artikel 2.1.7 wordt als volgt gewijzigd:

1. Onderdelen a en b worden geletterd tot b en c.

2. Er wordt een onderdeel ingevoegd, luidende:

a. een industrieel onderzoeksproject: € 100.000,–.

D

Artikel 2.1.9 komt te luiden:

Artikel 2.1.9

Het subsidieplafond voor het kalenderjaar 2007 bedraagt € 1.500.000,–.

E

Artikel 2.1.12 wordt als volgt gewijzigd:

1. In het eerste lid wordt ‘Novem’ vervangen door: SenterNovem.

2. In het tweede lid, wordt ‘tot en met 15 oktober 2006’ vervangen door: met ingang van 1 maart 2007 tot uiterlijk 15 oktober 2007.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van 2 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, P.L.B.A. van Geel.

Toelichting

1. Inleiding

Deze regeling strekt tot wijziging van het subsidieprogramma Reductie overige broeikasgassen dat onderdeel uitmaakt van de Subsidieregeling milieugerichte technologie. Met deze regeling wordt het subsidieplafond voor 2007 vastgesteld en worden enkele wijzigingen doorgevoerd.

De wijzigingen houden verband met de vorderingen ten aanzien van de reductie van bepaalde broeikasgassen, die mede als gevolg van het onderhavige subsidieprogramma sinds 1990 zijn gemaakt. Door het verschuiven van accenten in het subsidieprogramma kunnen de doelmatigheid en effectiviteit van dit programma geborgd blijven.

Eind 2005 is de uitvoering van het Reductieplan Overige Broeikasgassen in de periode 1999–2004 geëvalueerd. Het evaluatierapport is bij brief (Kamerstukken II, 2005–2006, 28 240 nr. 47) aan de Tweede Kamer toegezonden. Eén van de belangrijke conclusies uit de evaluatie is, dat in de afgelopen jaren inzicht is verkregen in de mogelijkheden voor het realiseren van reducties. Op grond hiervan kunnen de inspanningen nu in hoofdzaak worden gericht op de implementatie van concrete maatregelen voor het bereiken van de streefwaarde voor de emissie van overige broeikasgassen in de 2e Kyoto-periode 2008–2012, zijnde 35,4 Megaton CO2-equivalenten. Daarnaast is het van belang om door onderzoek zicht te krijgen op de mogelijkheden om na de Kyoto-periode verdere emissiereducties te realiseren.

De aandacht blijft vooral uitgaan naar de emissies van overige broeikasgassen afkomstig uit één van de volgende productieprocessen of sectoren:

a. CH4- en N2O-emissie in de landbouwsector;

b. HFK-, PFK- en SF6-emissie bij koeling en andere gebruikstoepassingen, voor zover die niet door verordening (EG) nr. 842/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 17 mei 2006 inzake bepaalde gefluoreerde broeikasgassen (PbEU L 161) (hierna: F-gassenverordening) worden geregeld;

c. CH4-emissie bij de afvalstortplaatsen;

d. N2O-emissie bij de productie van caprolactam;

e. SF6-emissie bij de sterkstroomindustrie;

f. SF6- en PFK-emissie bij de halfgeleiderproductie, en

g. CH4-emissie bij de olie- en gaswinning.

De in 2006 gepubliceerde F-⁠gassenverordening verplicht bedrijven tot het nemen van omschreven maatregelen waarmee de emissie van bepaalde, in die verordening genoemde broeikasgassen wordt beperkt door middel van insluiting. Projecten die op dit soort maatregelen zijn gericht, komen niet langer in aanmerking voor subsidie (artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel g). Volgens artikel 1.7, aanhef en onder a en b, komen in zodanig geval demonstratie-, marktintroductie- en toepassingsprojecten al niet meer voor subsidie in aanmerking. Evenbedoelde verordening is dan ook bepalend voor subsidiemogelijkheden bij de onderdelen HFK-emissie bij koeling en HFK-, PFK- en SF6-emissie bij overige gebruikstoepassingen.

2. Uitbreiding ten opzichte van 2006

Om ondernemers die de emissies van overige broeikasgassen in vrieshuizen willen verminderen in de gelegenheid te stellen om te doen onderzoeken of elders gedemonstreerde nieuwe technieken ook binnen hun specifieke bedrijfsomstandigheden toepasbaar zijn, is in de onderhavige regeling (artikel 2.1.3, tweede lid) de mogelijkheid geschapen om op basis van een preconcurrentieel haalbaarheidsonderzoek subsidie aan te vragen. Dergelijk onderzoek wordt met name getoetst op de aspecten, genoemd in artikel 1.2, tweede lid, onderdelen f en g. Bij die toetsing word uitgegaan van de Good Practice Guide voor koelvrieshuizen die is te raadplegen op www.senternovem.nl/rob. Voor dit type preconcurrentieel haalbaarheidsonderzoek geldt dat de subsidiabele kosten ten hoogste € 5.000,– bedragen, waarvan volgens artikel 1.4, aanhef en onder f, ten hoogste 50% aan subsidie kan worden verleend.

3. Inperkingen ten opzichte van 2006

Nu de beschikbare subsidiemiddelen in 2007 meer zullen worden aangewend voor implementatie van in het verleden opgedane ervaringen, zijn onderstaande projecten van subsidie uitgesloten.

Lachgasemissies bij de productie van salpeterzuur

Omdat met ingang van 2007 de emissiereductie van lachgas dat wordt uitgestoten bij de productie van salpeterzuur wordt bevorderd doordat de emissies van dit broeikasgas zijn ondergebracht in het systeem voor CO2-emissiehandel, worden op basis van het onderhavige subsidieprogramma geen projecten meer gesubsidieerd die zijn gericht op de reductie van deze emissies (artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel f).

Co-vergisting van mest

In de jaren 1999 tot en met 2005 zijn met behulp van het subsidieprogramma verschillende wijzen van toepassing van co-vergisting van mest, gekoppeld aan warmtekrachtproductie van elektriciteit, ontwikkeld, gedemonstreerd en toegepast. Door de opbrengsten van de aldus geproduceerde energie wordt een aanzienlijk deel van de kosten van de vergistingsinstallatie gedekt. Geconcludeerd wordt dat er thans geen noodzaak meer bestaat tot stimulering van deze reeds bestaande techniek op grote schaal. Daarom komen toepassingsprojecten op dit gebied niet langer voor subsidie in aanmerking (artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel d).

Fundamenteel en industrieel onderzoek

Nu het zwaartepunt meer bij de implementatie van opgedane ervaringen komt te liggen, is dat ook tot uitdrukking gebracht in de allocatie van de beschikbare middelen.

Bij een ongewijzigde aanpak zou in deze fase, gelet op de ervaringen in voorgaande jaren, een te groot deel van de beschikbare middelen naar industrieel onderzoek vloeien. Om dit te voorkomen is het maximumsubsidiebedrag voor een industrieel onderzoeksproject in afwijking van artikel 1.4, onderdeel c, teruggebracht van € 500.000 naar € 100.000 (artikel 2.1.7, onderdeel a).

Voorts is in dit verband besloten om fundamenteel onderzoek en industrieel onderzoek, betrekking hebbend op lachgasemissies vanuit de landbouw, van subsidiëring uit te sluiten (artikel 2.1.3, eerste lid, onderdeel e). Reden hiervoor is dat voor dergelijk onderzoek in het bredere Reductieprogramma Overige Broeikasgassen en ook in andere onderzoeksprogramma's voldoende ruimte is om hiernaar onderzoek te doen.

4. Uitvoering van het subsidieprogramma

De uitvoering van het subsidieprogramma is, evenals voorgaande jaren, gemandateerd aan SenterNovem.

Aanvragen tot subsidieverlening moeten dan ook worden ingediend bij SenterNovem en worden alleen in behandeling genomen indien zij worden ingediend tussen 1 maart en 15 oktober 2007 overeenkomstig de daarvoor geldende voorschriften. Een aanvraag moet worden ingediend met gebruikmaking van een voorgeschreven aanvraagformulier dat, evenals de tekst van het subsidieprogramma, kan worden opgevraagd bij:

SenterNovem, Duurzaam Produceren

Postbus 8242

3503 RE Utrecht

tel. 030-2393773

fax 030-2316491

www.senternovem.nl/rob

De Staatssecretaris van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer,

P.L.B.A. van Geel

  • 1

    Stcrt. 2004, 34; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 23 december 2005 (Stcrt. 250).

Naar boven