Wijziging regeling introductie van eisen aan dimlichten met gasontladingslichtbronnen

Regeling tot wijziging van de Regeling permanente eisen in verband met de introductie van eisen die worden gesteld aan dimlichten met gasontladingslichtbronnen en enkele andere regelingen op een aantal punten van uiteenlopende aard

13 december 2006

nr. HDJZ/AWW/2006-1777

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 5.2.51, eerste lid, onderdeel b, 5.3.51, onderdeel b, en 5.6.8, derde lid, van het Voertuigreglement;

Besluit:

Artikel I

De Regeling permanente eisen1 wordt als volgt gewijzigd:

A

In figuur 4, behorende bij artikel 2.3.6, wordt ‘23,00 m’ telkens vervangen door: ≥3,00 m.

B

In hoofdstuk 2, titel 10, wordt na paragraaf 7 een paragraaf toegevoegd, luidende:

§ 8

Dimlichten met gasontladingslichtbronnen voor personenauto’s en bedrijfsauto’s in gebruik genomen na 31 december 2006

Artikel 2.10.19

Dimlichten met gasontladingslichtbronnen zijn voorzien van een koplampreinigingsinstallatie waarmee het gehele of een deel van het lichtdoorlatende gedeelte van de koplamp wordt gereinigd.

Artikel 2.10.20

Bij dimlichten met gasontladingslichtbronnen blijven de gasontladingslichtbronnen ingeschakeld wanneer het groot licht brandt.

Artikel 2.10.21

1. Dimlichten met gasontladingslichtbronnen zijn voorzien van een niveauregeling, welke de verticale helling van de lichtbundel automatisch aanpast aan de belading van het voertuig.

2. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op voertuigen waarbij de verticale helling van de lichtbundel niet wordt beïnvloed door de belading van het voertuig.

Artikel II

In artikel 3, eerste lid, van de Regeling gehandicaptenparkeerkaart2 , vervallen de woorden ‘als bedoeld in artikel 7 van de Wet voorzieningen gehandicapten’.

Artikel III

Artikel VII, tweede lid, van de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 augustus 2005 tot wijziging van enkele regelingen op het gebied van de kentekenreglementering in verband met de invoering van een kentekenregistratiesysteem voor bromfietsen en de introductie van een nieuwe kentekenindeling (Stcrt. 161), komt te luiden als volgt:

2. Hoofdstuk 3, titel 4, afdeling 1, van de Regeling permanente eisen, zoals deze afdeling luidde voor het tijdstip van de inwerkingtreding van deze regeling is voor wat betreft bromfietsen waarvoor geen kentekenbewijs is afgegeven, van toepassing totdat een kentekenbewijs voor de desbetreffende bromfiets is afgegeven of, indien dat later is, tot 1 januari 2007.

Artikel IV

1. De artikelen I en III van deze regeling treden in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

2. Artikel II van deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Toelichting

Door middel van de onderhavige wijzigingsregeling worden drie regelingen aangepast:

a. de Regeling permanente eisen;

b. de Regeling gehandicaptenparkeerkaart; en

c. de regeling van de Minister van Verkeer en Waterstaat van 9 augustus 2005 tot wijziging van enkele regelingen op het gebied van de kentekenreglementering in verband met de invoering van een kentekenregistratiesysteem voor bromfietsen en de introductie van een nieuwe kentekenindeling.

Regeling permanente eisen

Door middel van het besluit, houdende wijziging van het Voertuigreglement in verband met een wijziging van de eisen die worden gesteld aan dimlichten met gasontladingslichtbronnen, is in hoofdstuk 5 van het Voertuigreglement voor personenauto’s en bedrijfsauto’s de permanente eis geïntroduceerd dat dimlichten met gasontladingslichtbronnen moeten voldoen aan door Onze Minister gestelde eisen, alsmede voor de installatie daarvan. Aan een permanente eis moeten voertuigen voldoen wanneer daarmee over de weg wordt gereden.

Deze eis is geïntroduceerd ter bevordering van de verkeersveiligheid.Met deze eis wordt gewaarborgd dat deze lichtbronnen tegenliggers of, via de spiegels, voorliggers niet verblinden. Voor een nadere toelichting in dit verband wordt verwezen naar de nota van toelichting bij het evenbedoelde besluit.

Door middel van de onderhavige regeling worden de eisen geïntroduceerd waaraan dimlichten met gasontladingslichtbronnen moeten voldoen. Het betreft een drietal eisen. Ten eerste de eis dat dimlichten met gasontladingslichtbronnen moeten zijn voorzien van een koplampreinigingsinstallatie. Vervuilde koplampglazen veroorzaken strooilicht, hetgeen verblindend werkt voor tegenliggers. Ten tweede de eis dat bij dimlichten met gasontladingslichtbronnen de gasontladingslichtbronnen ingeschakeld blijven wanneer het groot licht brandt. De opstarttijd voor gasontladingslampen is vele malen groter dan die voor gloeilampen. Vooral wanneer de lamp koud is, kan het enkele seconden duren voordat de lampen op sterkte zijn. Wanneer het grootlicht is ingeschakeld en het dimlicht daarbij is uitgeschakeld, zal bij het weer uitschakelen van het grote licht (en dus weer inschakelen van het dimlicht) even duren voordat het dimlicht weer op sterkte is. Omdat het onwenselijk is dat een voertuig enkele seconden zonder verlichting rijdt, wordt de eis gesteld dat gasontladingslichtbronnen ingeschakeld blijven wanneer het groot licht brandt. Ten slotte de eis dat dimlichten met gasontladingslichtbronnen zijn voorzien van een niveauregeling waarmee de verticale helling van de lichtbundel automatisch wordt aanpast aan de belading van het voertuig. Deze eis is niet van toepassing op voertuigen waarbij dit op andere wijze gebeurt. Hierbij kan worden gedacht aan voertuigen met hydropneumatische of luchtvering op de achteras of op beide assen of voertuigen die zo stijf zijn afgeveerd dat een eventuele belading geen invloed heeft op de juiste afstelling van de lichtbundel.

In de onderhavige regeling is geen bepaling opgenomen inzake wederzijdse erkenning. Aangezien in de Wegenverkeerswet 1994 een bepaling in zake wederzijdse erkenning is opgenomen (artikel 22, tweede lid) met betrekking tot typegoedkeuringseisen, is het niet noodzakelijk voor permanente eisen hetzelfde te doen. Daarnaast leent een gebruikseis zich hier ook niet voor.

Het ontwerp van de voorliggende regeling is op 21 februari 2006 ingevolge artikel 8, eerste lid, van richtlijn 98/34/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese gemeenschappen van 22 juni 1998 betreffende de informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 204), zoals gewijzigd bij richtlijn 98/48/EG van het Europese Parlement en de Raad van de Europese Gemeenschappen van 20 juli 1998 (PbEG L 217), voorgelegd aan de Commissie van de Europese Gemeenschap. Dit heeft niet tot opmerkingen geleid.

Van de gelegenheid gebruik gemaakt om een kleine omissie te herstellen. In de tekst van de Regeling permanente eisen zoals deze is gepubliceerd in Staatscourant 1998, nr. 84, is in figuur 4 (afmetingen van het proefterrein weergegeven waarop de meting van het geluidsniveau van personenauto’s plaatsvindt), behorende bij artikel 2.3.6, viermaal ‘23.00 m’ weergegeven. Dit behoort ≥ 3,00 m te zijn.

Regeling gehandicaptenparkeerkaart

Door middel van deze regeling vervalt de verwijzing in de Regeling gehandicaptenkaart naar de Wet voorzieningen gehandicapten. Dat is nodig omdat die wet met ingang van 1 januari 2007 wordt ingetrokken, en omdat de Wet maatschappelijke ondersteuning, die op die datum in werking treedt, geen equivalente bepaling bevat.

Regeling (…) tot wijziging van enkele regelingen op het gebied van de kenteken-reglementering in verband met de invoering van een kentekenregistratiesysteem voor bromfietsen en de introductie van een nieuwe kentekenindeling.

Artikel VII, tweede lid, van de bovengenoemde regeling wordt aangepast, zodat het mogelijk blijft om tot 1 januari 2007 de maximum constructiesnelheid te meten van bromfietsen die niet zijn voorzien van een kenteken.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

  • 1

    Stcrt. 1998, 84; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 13 september 2005 (Stcrt.181).

  • 2

    Stcrt. 2001, 130; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 30 augustus 2004 (Stcrt.172).

Naar boven