Subsidieregeling ESF 2007–2013

Regeling van de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid van 13 december 2006 Directie Arbeidsmarktbeleid, nr. AM/ESM/06/100794, tot de besteding van gelden uit het Europees Sociaal Fonds ter verwezenlijking van de doelstelling ‘Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid’ (Subsidieregeling ESF 2007–2013).

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

Overwegende dat het noodzakelijk is dat met betrekking tot de besteding van de gelden die voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 uit het Europees Sociaal Fonds aan Nederland worden toegewezen ter verwezenlijking van de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, bedoeld in artikel 3, tweede lid, onderdeel b, van verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEU 2006, L210), nadere regels worden gesteld in het verlengde van en met inachtneming van die verordening, alsmede verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1784/1999 (PbEU 2006, L210), en Commission regulation setting out rules for the implementation of Council Regulation (EC) no. 1083/2006 laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund and of Regulation (EC) No. 1080/2006 of the European Parliament and of the Council on the European Regional development Fund;

Gelet op de artikelen 3, eerste en vierde lid, 5 en 8, eerste lid, van de Kaderwet SZW-subsidies;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

Begripsbepalingen

In deze regeling wordt verstaan onder:

• begunstigde: de subsidieaanvrager aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend;

• CREBO: het Centraal register beroepsopleidingen, bedoeld in artikel 6.4.1 van de Wet educatie en beroepsonderwijs;

• gedeeltelijk-arbeidsgeschikte: een persoon met een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering, de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen, of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten naar een mate van arbeidsongeschiktheid van minder dan 80%;

• gedetineerde: een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een justitiële inrichting plaatsvindt of ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven als bedoeld in artikel 37b of 38c van het Wetboek van Strafrecht;

• Implementatieverordening: de ‘Commission regulation setting out rules for the implementation of Council Regulation (EC) no 1083/2006 laying down general provisions on the European Regional Development Fund, the European Social Fund and the Cohesion Fund and of Regulation (EC) No 1080/2006 of the European Parliament and of the Council on the European Regional development Fund’;

• instelling: een opleidingscentrum als bedoeld in artikel 1.3.1 of 1.3.3 van de Wet educatie en beroepsonderwijs, dan wel een instituut als bedoeld in artikel 12.3.8 van die wet;

• jongere: een persoon van 18 jaar of ouder, doch jonger dan 24 jaar;

• laaggekwalificeerd: een opleiding hebbend tot en met MBO-4 niveau;

• minister: de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid;

• Operationeel Programma: het Operationeel Programma ESF Doelstelling 2, 2007–2013, dat is opgenomen in bijlage 1 bij deze regeling;

• oudere: een persoon van 45 jaar of ouder, doch jonger dan 65 jaar;

• praktijkonderwijs: het onderwijs, bedoeld in artikel 10f, eerste lid, van de Wet op het voortgezet onderwijs;

• project: een samenhangend geheel van activiteiten met betrekking tot een gebied als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid;

• startkwalificatie: een diploma van een opleiding als bedoeld in artikel 7.2.2, eerste lid, onder b, van de Wet educatie en beroepsonderwijs of een diploma hoger algemeen voortgezet onderwijs of voorbereidend wetenschappelijk onderwijs als bedoeld in artikel 7, onderscheidenlijk 8 van de Wet op het voortgezet onderwijs;

• subsidieaanvrager: de aanvrager van een subsidie op grond van deze regeling;

• verordening: verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van de Europese Unie van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999 (PbEU 2006, L210);

• voortgezet speciaal onderwijs; het onderwijs dat wordt gegeven op een school of instelling waaraan voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld in de Wet op de expertisecentra wordt verzorgd;

• werkende: een persoon, jonger dan 65 jaar, die op grond van een arbeidsovereenkomst, dan wel een aanstelling in openbare dienst, arbeid verricht als werknemer, of die arbeid verricht als zelfstandige zonder personeel.

Artikel 1.2

Doel van de regeling

1. De minister verleent met inachtneming van deze regeling en onder het voorbehoud, bedoeld in artikel 56, vierde lid, van de verordening subsidie ten behoeve van projecten op het gebied van:

a. toeleiding van werklozen naar de arbeidsmarkt als bedoeld onder Actie A van het Operationeel Programma;

b. re-integratie van gedetineerden en jongeren in jeugdinrichtingen als bedoeld onder Actie B van het Operationeel Programma;

c. praktijkonderwijs en voortgezet speciaal onderwijs als bedoeld onder Actie C van het Operationeel Programma;

d. verbetering arbeidsmarktpositie werkenden als bedoeld onder Actie D van het Operationeel Programma; of

e. sociale innovatie als bedoeld onder Actie E van het Operationeel Programma.

2. Indien de Europese Commissie op het tijdstip van subsidieverlening nog niet heeft ingestemd met het Operationele Programma, wordt de subsidie, bedoeld in het eerste lid, verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat Operationele Programma.

3. In geval van het niet vervullen van de voorwaarde, bedoeld in het tweede lid, kan de minister de subsidie aanpassen aan het gewijzigde Operationele Programma, dat wel de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

Artikel 1.3

Subsidieplafond

1. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt voor de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013:

a. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, € 199.200.329,–;

b. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, € 66.400.109,–;

c. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, € 116.200.192,–;

d. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, € 373.500.616,–;

e. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, € 41.500.068,–.

2. De minister kan met betrekking tot de verdeling van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in het eerste lid, over de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 voorafgaande aan het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 5.1, een maximaal beschikbaar bedrag voor een kalenderjaar vaststellen. Indien de minister het maximaal beschikbaar bedrag voor een kalenderjaar na 2007 vaststelt, doet hij daarvan mededeling in de Staatscourant.

3. Het maximaal beschikbare bedrag voor het verlenen van subsidie bedraagt in het kalenderjaar 2007:

a. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, € 36.994.347,–;

b. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, € 12.331.449,–;

c. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, € 24.900.041,–;

d. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, € 106.714.462,–;

e. ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, € 7.114.297,–.

Artikel 1.4

Verdeling maximaal beschikbaar bedrag Actie C

1. Voor het bepalen van het bereiken van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder c, dan wel indien ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, voor een kalenderjaar een maximaal beschikbaar bedrag is vastgesteld, het bereiken van het voor dat kalenderjaar vastgestelde maximaal beschikbaar bedrag, worden de in een kalenderjaar in een aanvraagtijdvak ingediende subsidieaanvragen met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, in volgorde van tijdstip van ontvangst behandeld, waarbij alleen volledige subsidieaanvragen in behandeling worden genomen.

2. Van een volledige subsidieaanvraag als bedoeld in het eerste lid is sprake, indien is voldaan aan de artikelen 5.1, tweede lid, tot en met 5.6. Wanneer de subsidieaanvrager in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen, geldt als tijdstip van ontvangst het tijdstip van ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

3. Indien volledige toekenning van een subsidieaanvraag zou leiden tot overschrijding van het maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, onder c, dan wel indien ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, voor een kalenderjaar een maximaal beschikbaar bedrag is vastgesteld, overschrijding van het voor dat kalenderjaar vastgestelde maximaal beschikbaar bedrag, wordt de subsidieaanvraag geheel afgewezen.

Artikel 1.5

Verdeling maximaal beschikbaar bedrag Actie D en E

1. Na afloop van een aanvraagtijdvak worden de volledige subsidieaanvragen met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d en e, in rangorde geplaatst. Daarbij worden de subsidieaanvragen met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, beoordeeld naar de mate waarin het voorgestelde project voldoet aan de criteria, bedoeld in artikel 2.4.3, en de subsidieaanvragen met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, beoordeeld naar de mate waarin het voorgestelde project voldoet aan door de minister in de Staatscourant te publiceren criteria.

2. Van een volledige subsidieaanvraag als bedoeld in het eerste lid is met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, sprake, indien is voldaan aan de artikelen 5.1 tot en met 5.7, en met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, indien is voldaan aan de artikelen 5.1 tot en met 5.6. Wanneer de subsidieaanvrager in de gelegenheid is gesteld om zijn onvolledige subsidieaanvraag aan te vullen, wordt de aangevulde subsidieaanvraag bij het bepalen van de rangorde in aanmerking genomen, indien de minister die volledige subsidieaanvraag binnen de door hem gestelde hersteltermijn heeft ontvangen.

3. Indien het subsidiebedrag dat op grond van deze regeling verleend kan worden aan de subsidieaanvrager wiens subsidieaanvraag als eerste in de rangorde is geplaatst lager is dan het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.3, eerste lid, dan wel indien ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d of e, voor een kalenderjaar een maximaal beschikbaar bedrag is vastgesteld, het bereiken van het voor dat kalenderjaar van toepassing zijnde maximaal beschikbaar bedrag, verleent de minister dat subsidiebedrag. Indien aan de subsidieaanvrager van de in de rangorde volgende subsidieaanvraag een subsidiebedrag verleend kan worden dat lager is dan het bedrag dat na de beslissing op de eerste subsidieaanvraag van het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag resteert, verleent de minister ook aan die subsidieaanvrager dat subsidiebedrag en zo vervolgens.

4. Indien in de rangorde een subsidieaanvraag aan de orde is, waarvan het gevraagde subsidiebedrag hoger is dan het bedrag dat na de beslissingen op eerdere in de rangorde geplaatste subsidieaanvragen van het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag resteert, wordt de subsidieaanvraag geheel afgewezen.

Artikel 1.6

Aanwijzing van autoriteiten

1. Als managementautoriteit als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder a, van de verordening wordt aangewezen het Agentschap SZW van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

2. Als certificeringsautoriteit als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder b, van de verordening wordt aangewezen de Dienst Regelingen van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit.

3. Als auditautoriteit als bedoeld in artikel 59, eerste lid, onder c, van de verordening wordt aangewezen de Auditdienst van het Ministerie van Financiën.

Artikel 1.7

Algemene Regeling SZW-subsidies

De Algemene Regeling SZW-subsidies is niet van toepassing.

Hoofdstuk 2

Subsidiabele projecten

Paragraaf 1

Projecten in het kader van Actie A

Artikel 2.1.1

Doel projecten Actie A

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, heeft tot doel werklozen naar de arbeidsmarkt te geleiden.

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien wordt voldaan aan door de minister in de Staatscourant bekend te maken eisen.

Paragraaf 2

Projecten in het kader van Actie B

Artikel 2.2.1

Doel projecten Actie B

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, heeft tot doel gedetineerden van 15 jaar of ouder die in de laatste of voorlaatste fase van hun detentie verkeren, waaronder begrepen ter beschikking gestelden ten aanzien van wie de rechter heeft bepaald dat die maatregel beëindigd zal worden, of civielrechtelijk in Jeugdinrichtingen verblijvende jongeren, een startkwalificatie te doen verwerven, of anderszins voor te bereiden op een functie op de reguliere arbeidsmarkt en na afloop van hun detentie, dan wel hun civielrechtelijk verblijf in een Jeugdinrichting, op een reguliere arbeidsplaats te doen plaatsen.

Artikel 2.2.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie B

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

a. het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.2.1;

b. het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

c. ten aanzien van de in artikel 2.2.1 genoemde personen de methodiek van individuele trajectbegeleiding wordt toegepast;

d. reeds tijdens de detentieperiode, dan wel verpleegperiode, over de vorm en inhoud van de individuele trajectbegeleiding contact wordt opgenomen met de gemeente, waar de deelnemer aan het project, naar zijn zeggen, na zijn invrijheidstelling zijn woonplaats als bedoeld in artikel 40, eerste lid, van de Wet werk en bijstand zal hebben;

e. het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven; en

f. de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden.

Paragraaf 3

Projecten in het kader van Actie C

Artikel 2.3.1

Doel projecten Actie C

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, heeft tot doel leerlingen die staan ingeschreven bij een school voor praktijkonderwijs, dan wel bij een school voor voortgezet speciaal onderwijs, voor te bereiden op, of toe te geleiden naar een functie op de reguliere arbeidsmarkt, dan wel beschermde arbeidsmarkt,of toe te geleiden naar een vervolgopleiding op MBO-1 niveau of naar het Beroepsbegeleidend onderwijs.

Artikel 2.3.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie C

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

a. het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.3.1;

b. het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

c. het project start na 1 augustus van een kalenderjaar;

d. het project gericht is op deelnemers van 15 jaar of ouder, die naar het oordeel van de school in aanvulling op het reguliere onderwijs ondersteuning nodig hebben ten tijde van de periode dat de deelnemers als leerling voor het praktijkonderwijs staan ingeschreven en begeleiding na het verlaten van de school ten behoeve van arbeidsintegratie, dan wel ondersteuning nodig hebben ten tijde van de periode dat de deelnemers als leerling voor het voortgezet speciaal onderwijs staan ingeschreven en begeleiding na het verlaten van de school ten behoeve van arbeidsintegratie;

e. de onder d bedoelde deelnemers door de school zijn geregistreerd als deelnemer aan een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c;

f. het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven;

g. de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister, of door hem aangewezen derden; en

h. de subsidie op grond van deze regeling wordt aangewend voor de bekostiging van de navolgende activiteiten:

1° arbeidskundig onderzoek;

2° leerlingwerkplaatsen in directe samenhang met branches en bedrijven, uitgevoerd onder verantwoordelijkheid van de school;

3° branchegerichte cursussen voor leerlingen met een civiel effect;

4° vormgeven en intensivering van begeleiding na het verlaten van de school, niet zijnde stagebegeleiding, op basis van een overeenkomst; of

5° ondersteuning van de onder 1° tot en met 4° genoemde activiteiten door netwerkvorming in relatie tot arbeidsintegratie.

Paragraaf 4

Projecten in het kader van Actie D

Artikel 2.4.1

Doel projecten Actie D

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, heeft tot doel de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van laaggekwalificeerde werkenden te vergroten.

Artikel 2.4.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie D

1. Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

a. het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.4.1;

b. het project past binnen het doel dat is opgenomen in de statuten van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat het project uitvoert of doet uitvoeren, dan wel, indien in het kader van het project wordt samengewerkt met een ander Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat door de minister op grond van artikel 4.2 als subsidieaanvrager is erkend, en het project niet past binnen het doel dat is opgenomen in de statuten van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat de subsidieaanvraag indient, in ieder geval past binnen het doel dat is opgenomen in de statuten van dat andere door de minister erkende Opleidings- en Ontwikkelingsfonds;

c. het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

d. het project gericht is op een in het CREBO opgenomen opleiding, dan wel op een daarmee gelijk te stellen opleiding, die in de branche als extra kwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt erkend, een civiel effect heeft en algemeen toegankelijk is;

e. het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven; en

f. de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden.

2. Indien het project wordt uitgevoerd in een branche waarin ten tijde van de subsidieaanvraag blijkens de meest recente CBS-statistiek ‘Werkzame beroepsbevolking, beroepsklassen’ tot 50% van de werknemers vrouw is, komt het project slechts voor subsidie in aanmerking indien het percentage vrouwelijke deelnemers aan het project ten minste 5 procentpunt hoger ligt dan het percentage vrouwelijke werknemers in die branche.

Artikel 2.4.3

Prioritering projecten Actie D

1. Projecten hebben voorrang op elkaar naar de mate waarin zij voldoen aan de leden twee tot en met acht. De weging van de leden twee tot en met acht vindt plaats met inachtneming van de in bijlage 2 opgenomen scoreverdeling.

2. Projecten die zich richten op werknemers zonder startkwalificatie hebben voorrang op projecten die zich richten op werknemers met startkwalificatie.

3. Projecten die zijn opgezet voor de gehele branche of sector hebben voorrang op projecten die zijn opgezet voor een of meer bedrijven.

4. Projecten waarbij gebruik wordt gemaakt van het instrument Erkenning Verworven Competenties hebben voorrang op projecten waarbij dit instrument niet wordt gebruikt.

5. Projecten die zich richten op jongeren hebben voorrang op projecten die zich richten op personen in de leeftijdscategorie 24 tot en met 44 jaar.

6. Projecten die zich richten op ouderen hebben voorrang op projecten die zich richten op personen in de leeftijdscategorie 24 tot en met 44 jaar.

7. Projecten die zich richten op gedeeltelijk-arbeidsgeschikten hebben voorrang op projecten die zich niet op deze personen richten.

8. Projecten waarbij een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds sectoroverstijgend samenwerkt met een ander Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat door de minister op grond van artikel 4.2 als subsidieaanvrager is erkend hebben voorrang op projecten waarbij die samenwerking ontbreekt.

9. Indien toepassing van de in bijlage 2 opgenomen scoreverdeling ertoe leidt dat projecten een gelijke score hebben, worden de op die projecten betrekking hebbende subsidieaanvragen in rangorde geplaatst in volgorde van het tijdstip van binnenkomst van de volledige subsidieaanvraag, waarbij de volledige subsidieaanvraag die op een eerder tijdstip door de minister is ontvangen een hogere rangorde heeft dan een volledige subsidieaanvraag die op een later tijdstip is ontvangen.

Paragraaf 5

Projecten in het kader van Actie E

Artikel 2.5.1

Doel projecten Actie E

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, heeft tot doel de arbeidsproductiviteit te verhogen door middel van het innoveren van werkwijzen, werkprocessen en arbeidsverhoudingen en het maximaal benutten van competenties, gericht op het verbeteren van de bedrijfsprestaties en ontplooiing van talent.

Artikel 2.5.2

Eisen ten aanzien van projecten Actie E

Een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, komt slechts voor subsidie in aanmerking indien:

a. het project past binnen het doel, bedoeld in artikel 2.5.1;

b. het project een duur van ten hoogste 12 maanden heeft;

c. het project gericht is op de thema’s en de daarbij behorende activiteiten, genoemd in het Operationeel Programma;

d. het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven; en

e. de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister of door hem aangewezen derden.

Hoofdstuk 3

Subsidiabele kosten/hoogte subsidie

Artikel 3.1

Subsidiabele kosten projecten actie A

Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de door de minister in de Staatscourant bekend te maken kosten, waarbij door de minister te duiden kosten aan een maximum kunnen worden gebonden.

Artikel 3.2

Subsidiabele kosten projecten actie B

1. Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de volgende additionele, noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering en het beheer van het project toe te rekenen, na indiening van de subsidieaanvraag door of op verzoek van de begunstigde werkelijk gemaakte en ten laste van de begunstigde gebleven kosten van:

a. individuele trajectbegeleiders;

b. scholing en training van gedetineerden;

c. exploitatiekosten; of

d. overhead tot een maximum van 20% van de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 100.000,– of minder bedragen, en naar rato verlaagd tot een maximum van 10%, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 1.000.000,– of meer bedragen.

2. Met betrekking tot de exploitatiekosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, is artikel 3.3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.3

Subsidiabele kosten projecten actie C

1. Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de volgende additionele, noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering en het beheer van het project toe te rekenen, na indiening van de subsidieaanvraag door of op verzoek van de begunstigde werkelijk gemaakte en ten laste van de begunstigde gebleven kosten van:

a. docenten of begeleiders tot een maximum per docent of begeleider per maand ter hoogte van 160% het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantietoeslag bedoelde bedrag per maand;

b. specifieke cursussen en training van deelnemers;

c. exploitatiekosten; of

d. overhead tot een maximum van 20% van de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 100.000,– of minder bedragen, en naar rato verlaagd tot een maximum van 10%, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 1.000.000,– of meer bedragen.

2. Onder exploitatiekosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, worden in ieder geval begrepen:

a. kosten van verbruiksgoederen;

b. huurtermijnen of leasetermijnen voor apparatuur en instrumenten;

c. afschrijvingskosten van computerapparatuur gedurende een termijn van drie jaar;

d. afschrijvingskosten van software gedurende een termijn van twee jaar;

e. afschrijvingskosten van machines of apparatuur, niet zijnde computerapparatuur als bedoeld in dit lid, onder c, gedurende een termijn van vijf jaar;

f. afschrijvingskosten van meubilair of stoffering gedurende een termijn van tien jaar;

g. afschrijvingskosten van onroerend goed gedurende een termijn van dertig jaar;

h. kosten van huur van kantoorruimten, leslokalen of praktijkruimten;

i. kosten van aanpassingen van leslokalen ten behoeve van gehandicapten;

j. ontwikkelingskosten van lesmateriaal, op afschrijvingsbasis, gedurende een termijn van drie jaar;

k. kosten van rechtstreeks aan het project toe te rekenen bedrijfsvoering;

l. kosten met betrekking tot de koop van tweedehands materiaal, benodigd voor de uitvoering van het project, indien 1° een verklaring van herkomst van het materiaal en een bevestiging van de verkoper wordt overgelegd, waaruit blijkt dat in de periode van zeven jaar voorafgaande de aankoop van het materiaal de aankoop van het materiaal niet eerder is gesubsidieerd, 2° de prijs van het tweedehands materiaal marktconform is en 3° de technische eigenschappen van het materiaal overeenstemmen met de terzake gebruikelijke normen en voldoen aan de eisen die in het kader van de activiteiten in het algemeen worden gesteld.

Artikel 3.4

Subsidiabele kosten projecten actie D

Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, en tot een maximum per subsidieaanvrager van 10% van het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag per kalenderjaar, slechts voor subsidie in aanmerking de volgende additionele, noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering en het beheer van het project toe te rekenen, na indiening van de subsidieaanvraag door of op verzoek van de begunstigde werkelijk gemaakte en ten laste van de begunstigde gebleven kosten van:

a. opleidingen, cursussen en trainingen tot en met MBO-4 niveau;

b. ontwikkeling van opleidingen, cursussen en trainingen tot en met MBO-4 niveau tot een maximum van 10% van de in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten;

c. exploitatiekosten; of

d. overhead tot een maximum van 20% van de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 100.000,– of minder bedragen, en naar rato verlaagd tot een maximum van 10%, indien de in de beschikking tot subsidievaststelling opgenomen, voor subsidie in aanmerking komende kosten € 1.000.000,– of meer bedragen.

2. Met betrekking tot de exploitatiekosten, bedoeld in het eerste lid, onder c, is artikel 3.3, tweede lid, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 3.5

Subsidiabele kosten projecten actie E

Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, komen, met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling, slechts voor subsidie in aanmerking de door de minister in de Staatscourant bekend te maken kosten, waarbij door de minister te duiden kosten aan een maximum kunnen worden gebonden.

Artikel 3.6

Niet-subsidiabele kosten

Zo nodig in afwijking van de artikelen 3.1 tot en met 3.5 wordt geen subsidie verleend:

a. in strijd met de Implementatieverordening;

b. voor naar het oordeel van de minister onredelijk gemaakte kosten ter uitvoering van het project of een onderdeel daarvan;

c. voor kosten gemaakt ter uitvoering van activiteiten, die naar het oordeel van de minister redelijkerwijs niet passen binnen de met het project beoogde doelstelling;

d. voor kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers, niet zijnde loonbetalingen;

e. voor de loonkosten verbonden aan werkervaringsplaatsen en dienstbetrekkingen welke zijn aangegaan of bekostigd in het kader van de Wet werk en bijstand;

f. voor de loonkosten van een persoon die in het kader van de Wet sociale werkvoorziening een dienstverband met de gemeente dan wel met een reguliere werkgever heeft;

g. voor verletkosten.

Artikel 3.7

Middelen van derden

Indien de subsidieaanvrager voor de financiering van het te subsidiëren project middelen van een derde inzet, geschiedt dit op basis van een schriftelijke overeenkomst met, dan wel een schriftelijke toezegging van die derde. In de schriftelijke overeenkomst, dan wel schriftelijke toezegging wordt de bijdrage die door de derde wordt verschaft vastgelegd, alsmede de voorwaarden waaronder deze ter beschikking wordt gesteld.

Artikel 3.8

Hoogte subsidie

1. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, bedraagt 40% van de voor subsidie in aanmerking te nemen kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag. De subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, bedraagt 75% van de voor de subsidie in aanmerking te nemen kosten, doch ten hoogste het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag.

2. Indien met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, dat wordt uitgevoerd in een sector waarin tot 50% van de werknemers vrouw is, het percentage vrouwen dat het project afrondt lager is dan het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen streefpercentage, wordt het geheel van de voor subsidie in aanmerking komende kosten telkens met evenveel gehele procentpunten verlaagd als het aantal procenten dat het realisatiepercentage gelegen is onder het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen streefpercentage, tot een maximum van vijf procentpunten.

3. Indien de subsidieaanvrager krachtens een overeenkomst dan wel een toezegging als bedoeld in artikel 3.7 jegens een derde terzake van de uitvoering van een gesubsidieerd project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, aanspraak heeft op betaling van een bedrag dat meer bedraagt dan 60% van de subsidiabele kosten, dan wel indien de subsidieaanvrager bij zijn subsidieaanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dat hij meer dan 60% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening zal nemen, wordt de subsidie verlaagd met dit meerdere. Indien de subsidieaanvrager krachtens een overeenkomst dan wel een toezegging als bedoeld in artikel 3.7 jegens een derde terzake van de uitvoering van een gesubsidieerd project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, aanspraak heeft op betaling van een bedrag dat meer bedraagt dan 25% van de subsidiabele kosten, dan wel indien de subsidieaanvrager bij zijn subsidieaanvraag een schriftelijke toezegging heeft gedaan dat hij meer dan 25% van de subsidiabele kosten voor eigen rekening zal nemen, wordt de subsidie verlaagd met dit meerdere.

Hoofdstuk 4

Subsidieaanvrager

Artikel 4.1

Subsidieaanvrager

1. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, wordt aangevraagd door een of meer door de minister in de Staatscourant bekend te maken rechtspersonen.

2. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, wordt aangevraagd door de minister van Justitie, al dan niet mede namens de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport.

3. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, wordt aangevraagd door een school voor praktijkonderwijs of een school voor voortgezet speciaal onderwijs.

4. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, wordt aangevraagd door een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat door de minister op grond van artikel 4.2 als subsidieaanvrager is erkend.

5. De subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, wordt aangevraagd door een rechtspersoon.

Artikel 4.2

Erkenning Opleidings- en Ontwikkelingsfonds als subsidieaanvrager

1. Een Opleidings- en Ontwikkelingsfonds wordt op diens verzoek door de minister als subsidieaanvrager erkend, indien:

a. sprake is van een door werkgevers en werknemers beheerd samenwerkingsverband per bedrijfstak of onderneming;

b. het onder a bedoelde samenwerkingsverband een stichting als bedoeld in artikel 285, eerste lid, van Boek 2 van Burgerlijk Wetboek is;

c. het bestuur van deze stichting bevoegd is te besluiten tot het aangaan van overeenkomsten tot verkrijging, vervreemding en bezwaring van registergoederen, en tot het aangaan van overeenkomsten waarbij de stichting zich als borg of hoofdelijk medeschuldenaar verbindt, zich voor een derde sterk maakt of zich tot zekerheidstelling voor een schuld van een ander verbindt;

d. het doel van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds helder is afgebakend;

e. de meest recente jaarrekening wordt overgelegd, voorzien van een van een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek afkomstige verklaring omtrent de getrouwheid onderscheidenlijk een mededeling, inhoudende dat van onjuistheden niet is gebleken; en

f. aannemelijk is dat het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds niet in betalingsonmacht verkeert.

2. De jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, is in ieder geval niet ouder dan de jaarrekening die betrekking heeft op het tweede kalenderjaar dat voorafgaat aan het kalenderjaar waarin het verzoek tot erkenning als subsidieaanvrager wordt gedaan.

3. Bij het verzoek, bedoeld in het eerste lid, wordt overgelegd:

a. een afschrift van de notariële akte van oprichting, bedoeld in artikel 286, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek;

b. de jaarrekening, bedoeld in het eerste lid, onderdeel e, juncto het tweede lid; en

c. een geldig afschrift van het uittreksel uit het handelsregister van de kamer van koophandel en fabrieken.

4. Indien na de akte van oprichting de statuten zijn gewijzigd, wordt tevens overgelegd een afschrift van de ten kantore van het in artikel 293 van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek bedoelde register neergelegde gewijzigde statuten.

5. De minister beslist uiterlijk vier weken na ontvangst van het verzoek, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 4.3

Verplichting erkende subsidieaanvrager

Het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds dat door de minister als subsidieaanvrager is erkend doet onverwijld mededeling aan de minister van omstandigheden, die van invloed kunnen zijn op de erkenning als subsidieaanvrager.

Artikel 4.4

Intrekking erkenning als subsidieaanvrager

De minister trekt de beschikking tot erkenning als subsidieaanvrager schriftelijk in, indien gebleken is dat het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds niet langer aan een van de onderdelen van artikel 4.2, eerste lid, onder a tot en met f, voldoet.

Artikel 4.5

Erkenning als subsidieaanvrager op andere grondslag

Een erkenning als subsidieaanvrager die is verleend op grond van de Tijdelijke regeling erkenning O&O-fonds als subsidieaanvrager ESF2–2007–2013 wordt aangemerkt als een erkenning op grond van artikel 4.2.

Hoofdstuk 5

Subsidieaanvraag

Artikel 5.1

Aanvraagtijdvakken

1. De subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, wordt in het kalenderjaar 2007 door de minister ontvangen in:

a. het aanvraagtijdvak van 1 februari 2007 tot en met 28 februari 2007 en komt alsdan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2007: dan wel

b. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2007 tot en met 31 oktober 2007 en komt alsdan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2008.

2. De subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, wordt in het kalenderjaar 2007 door de minister ontvangen in:

a. het aanvraagtijdvak van 1 mei 2007 tot en met 31 mei 2007 en komt alsdan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2007, dan wel

b. het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2007 tot en met 31 oktober 2007 en komt alsdan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2008.

3. De subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, wordt in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 door de minister telkens ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 april tot en met 30 april van het lopende kalenderjaar en komt ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het lopende kalenderjaar.

4. De subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a of e, wordt in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 door de minister ontvangen gedurende een door de minister per kalenderjaar vastgesteld aanvraagtijdvak, dan wel gedurende door de minister per kalenderjaar vastgestelde aanvraagtijdvakken. Indien de minister een aanvraagtijdvak vaststelt doet hij hiervan voorafgaande aan dat aanvraagtijdvak mededeling in de Staatscourant. Subsidieaanvragen die in een kalenderjaar zijn ingediend komen ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor dat kalenderjaar.

Artikel 5.2

Subsidieaanvraag per project

De subsidieaanvraag heeft betrekking op één project.

Artikel 5.3

Subsidieaanvraag door rechtspersoon

De subsidieaanvraag door een rechtspersoon wordt ingediend door het bestuur.

Artikel 5.4

Aanvraagformulier

De subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening.

Artikel 5.5

Subsidie uit anderen hoofde

Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele kosten uit andere hoofde dan deze regeling van het rijk, een provincie of een gemeente tevens subsidie heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, doet hij daarvan mededeling aan de minister.

Artikel 5.6

Nader te overleggen stukken bij de subsidieaanvraag

1. Bij de subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met e, wordt desgevraagd een nadere toelichting op het projectplan en de daarop betrekking hebbende postgewijze begroting overgelegd.

2. Het projectplan, bedoeld in het eerste lid, bevat in ieder geval:

a. een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten,

b. een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft,

c. een beschrijving van de wijze waarop de activiteiten zullen worden uitgevoerd, en

d. een opgave van het tijdstip waarop de activiteiten starten en worden beëindigd.

3. De begroting, bedoeld in het eerste lid, geeft inzicht in de baten en lasten van het project en is voorzien van een postgewijze toelichting.

4. Indien de subsidieaanvrager voor de financiering van het te subsidiëren project middelen van een derde inzet wordt op verzoek van de minister tevens een afschrift van de overeenkomst, dan wel van de schriftelijke toezegging, bedoeld in artikel 3.7, overgelegd.

Artikel 5.7

Overige nader te overleggen stukken bij de subsidieaanvraag Actie D

1. Onverminderd artikel 5.6 wordt bij de subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, desgevraagd een opgave overgelegd van de CREBO-code van de in het kader van het project aangeboden opleiding.

2. Indien de in het kader van het project aangeboden opleiding niet is opgenomen in het CREBO wordt desgevraagd door het bestuur van het Opleidings- en Ontwikkelingsfonds een verklaring overgelegd, waaruit blijkt:

a. wat het niveau van de aangeboden opleiding is;

b. dat de aangeboden opleiding in de betrokken branche als extra kwalificatie voor de arbeidsmarkt wordt erkend en een civiel effect heeft; en

c. dat de opleiding algemeen toegankelijk is.

Artikel 5.8

Beslissing subsidieaanvraag

1. De minister beslist op een subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met c, uiterlijk dertien weken na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag.

2. De minister beslist op een subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d uiterlijk dertien weken na afloop van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 5.1, eerste lid.

3. De minister beslist op een subsidieaanvraag met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e uiterlijk dertien weken na afloop van het aanvraagtijdvak, bedoeld in artikel 5.1, vierde lid.

Hoofdstuk 6

Afwijzen subsidieaanvraag

Artikel 6.1

Afwijzen subsidieaanvraag

De subsidieaanvraag wordt door de minister afgewezen, indien:

a. de subsidieaanvraag niet voldoet aan de daaraan in deze regeling gestelde eisen;

b. subsidieverlening in strijd is met artikel 1.2, eerste lid;

c. subsidieverlening tot gevolg heeft dat het van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag, bedoeld in artikel 1.3, wordt overschreden;

d. met het project geen start zal worden gemaakt binnen een tijdsbestek van acht maanden na ontvangst van de volledige subsidieaanvraag;

e. de kosten van het project naar het oordeel van de minister niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten;

f. naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat over de financiering van de totale noodzakelijkerwijs ten behoeve van de voorbereiding en de uitvoering van het project te maken kosten;

g. naar het oordeel van de minister onaannemelijk is dat de subsidieaanvrager de subsidiabele activiteiten in voldoende mate in kwalitatieve of kwantitatieve zin kan beïnvloeden;

h. naar het oordeel van de minister onaannemelijk is dat met de door de subsidieaanvrager toegepaste werkwijze de met de subsidie beoogde doelstelling wordt bereikt;

i. het project reeds uit anderen hoofde wordt gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s; of

j. naar het oordeel van de minister onvoldoende zekerheid bestaat dat de administratie van de subsidieaanvrager zal voldoen aan artikel 9.1.

Hoofdstuk 7

Subsidieverlening

Artikel 7.1

Adressant subsidieverlening

De minister verleent de subsidie aan de subsidieaanvrager.

Artikel 7.2

Subsidie uit andere hoofde

Indien de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele kosten uit anderen hoofde dan deze regeling van het rijk, een provincie of een gemeente tevens subsidie heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, wordt bij de subsidieverlening met die andere subsidies of inkomsten rekening gehouden.

Artikel 7.3

Beschikking tot subsidieverlening

1. De beschikking tot subsidieverlening bevat in ieder geval:

a. de projectactiviteiten die voor subsidie in aanmerking komen;

b. het maximumbedrag dat aan subsidie kan worden verleend; en

c. de periode waarbinnen het project wordt uitgevoerd.

2. Bij de bepaling van het maximumbedrag, bedoeld in het eerste lid, onderdeel b, wordt uitgegaan van het totaal van de uitvoeringskosten en beheerskosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag, met dien verstande dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing kunnen worden gelaten, dan wel op een lager bedrag kunnen worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende kostenposten redelijkerwijs niet noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van het project.

3. Aan de beschikking tot subsidieverlening kunnen nadere voorschriften worden verbonden, voor zover deze noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project, dan wel het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project.

Artikel 7.4

Intrekken beschikking tot subsidieverlening

1. Onverminderd het bepaalde in afdeling 4.2.6. van de Algemene wet bestuursrecht kan een beschikking tot subsidieverlening kan door de minister geheel of gedeeltelijk worden ingetrokken, en kunnen op basis daarvan uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd in geval:

a. indien het project wordt uitgevoerd in afwijking van het projectplan, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

b. indien de doelstellingen van het project ten gevolge van nalatigheid van de begunstigde niet of slechts ten dele worden gerealiseerd;

c. indien de begunstigde niet heeft voldaan aan een of meer van de artikelen 9.1 tot en met 9.4; of

d. op een daartoe strekkend verzoek van de begunstigde.

2. Gehele of gedeeltelijk intrekking van de beschikking tot subsidieverlening op grond van het eerste lid, onder b, vindt niet plaats, indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister daarmee schriftelijk heeft ingestemd.

Hoofdstuk 8

Bevoorschotting

Artikel 8.1

Voorschot

1. Aan de begunstigde kan op een daartoe strekkend verzoek een voorschot worden verleend. In het verzoek wordt door de begunstigde de behoefte aan het voorschot gespecificeerd.

2. Een voorschot als bedoeld in het eerste lid wordt slechts verleend nadat de managementautoriteit de administratieve organisatie van de begunstigde en de door de begunstigde genomen maatregelen op het gebied van interne controle heeft goedgekeurd.

3. Het voorschot bedraagt maximaal 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag.

4. Voor zover het verstrekken van een voorschot heeft geleid tot vermogensvorming blijkt dat uit de einddeclaratie, bedoeld in artikel 9.3, eerste lid.

Hoofdstuk 9

Verplichtingen begunstigde

Artikel 9.1

Administratieverplichtingen

1. De begunstigde houdt een inzichtelijke en controleerbare administratie bij met betrekking tot uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten. De administratie bestaat uit een projectadministratie, waaronder begrepen een deelnemersadministratie, en een financiële administratie, waarin alle noodzakelijke gegevens tijdig, juist en volledig zijn vastgelegd en zijn te verifiëren met bewijsstukken.

2. De projectadministratie geeft inzicht in de geplande en gerealiseerde prestaties in termen van deelnemers en uren, dan wel in termen van geleverde producten of diensten.

3. De financiële administratie geeft inzicht in de subsidiabele kosten, de inkomsten en de wijze waarop de inkomsten en uitgaven aan het project worden toegerekend.

4. De administratie biedt voldoende mogelijkheden voor een goede controle op de juiste naleving van de subsidievoorwaarden.

5. Bij de vastlegging van de gegevens worden in ieder geval de eisen in acht genomen die in bijlage 3 bij deze regeling terzake worden gesteld.

6. De begunstigde bewaart alle administratieve bescheiden die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2020. Van bewijsstukken wordt het originele stuk, dan wel een voor authentiek gewaarmerkte versie van het originele stuk bewaard.

7. De begunstigde verstrekt desgevraagd aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen personen inzage in of informatie uit de administratie. Tevens verstrekt hij de voornoemde personen desgevraagd informatie over de voortgang van het voor subsidie in aanmerking gebrachte project.

Artikel 9.2

Rapportageverplichtingen

De begunstigde verstrekt, onder gebruikmaking van het daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier, aan de managementautoriteit uiterlijk 31 december van elk kalenderjaar het burgerservicenummer, dan wel bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van een deelnemer aan zijn project.

Artikel 9.3

Verantwoording

1. De begunstigde dient met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met e, binnen dertien weken na beëindiging van het project een verzoek tot vaststelling van subsidie bij de minister in. Bij het verzoek tot vaststelling van subsidie wordt een verantwoording en een einddeclaratie gevoegd.

2. Het verzoek wordt ingediend onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar wordt gesteld.

Artikel 9.4

Publiciteit en evaluatie

1. De begunstigde informeert de door hem ingeschakelde uitvoerder en de deelnemers aan projecten dat zij deelnemen aan een door het Europees Sociaal Fonds gesubsidieerd project en verleent medewerking aan door de minister georganiseerde publicitaire en voorlichtingsactiviteiten gericht op de media, potentiële deelnemers en het grote publiek.

2. De begunstigde draagt er zorg voor dat op briefpapier, deelnemerscertificaten, en alle overige op het project en de uitvoering daarvan betrekking hebbende documenten, duidelijk kenbaar wordt gemaakt dat het project cofinanciering vanuit het Europees Sociaal Fonds ontvangt.

3. De begunstigde draagt er zorg voor dat een embleem van de Europese vlag aanwezig is op al het publiciteitsmateriaal met betrekking tot het project, en dat dit embleem voldoet aan de instructies betreffende kleurgebruik en afmetingen zoals omschreven in bijlage 4 bij deze regeling.

4. De begunstigde draagt er zorg voor dat op al het publiciteitsmateriaal in ieder geval de term ‘Europees Sociaal Fonds’ aanwezig is, en dat, indien het publiciteitsmateriaal daarvoor ruimte biedt, tevens melding wordt gemaakt van de leuze: Het Europees Sociaal Fonds investeert in jouw toekomst.

5. Indien de begunstigde € 500.000,– of meer aan middelen vanuit het Europees Sociaal Fonds als cofinanciering aan de bekostiging van het project toevoegt, is hij verplicht om op de projectlocatie een billboard of plakkaat op te hangen, met daarop de informatie, bedoeld in het derde en het vierde lid. Deze informatie beslaat ten minste 25% van de grootte van het billboard.

6. De begunstigde verleent aan door de minister dan wel door de Europese Commissie daartoe aangewezen personen medewerking aan het opstellen van evaluatierapporten met betrekking tot deze regeling, en draagt, indien het gesubsidieerde project niet in eigen beheer wordt uitgevoerd, er zorg voor dat de feitelijke uitvoerder van het project deze medewerking verleent.

7. Indien de begunstigde niet voldoet aan een of meer van de vorige leden wordt de vast te stellen subsidie met 5% verlaagd.

Hoofdstuk 10

Subsidievaststelling

Artikel 10.1

Subsidievaststelling

1. De minister beslist binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van subsidie, bedoeld in artikel 9.3.

2. Indien bij de subsidievaststelling met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, blijkt dat de score op grond van bijlage 2 die feitelijk is gerealiseerd, lager is dan de score die op grond van die bijlage bij de subsidieverlening werd vastgesteld, wordt met inachtneming van bijlage 2 de vast te stellen subsidie gecorrigeerd.

Hoofdstuk 11

Terugvordering

Artikel 11.1

Terugvordering

1. De begunstigde is verplicht onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en teveel door hem ontvangen voorschotten onverwijld terug te betalen, tenzij de minister heeft aangegeven dat verrekening op andere wijze plaatsvindt.

2. Bij terugvordering van door de minister onverschuldigd betaalde subsidiebedragen of teveel door de begunstigde ontvangen voorschotten worden de met de terugvordering verband houdende kosten bij de begunstigde in rekening gebracht. Tevens wordt overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

Hoofdstuk 12

Slotbepalingen

Artikel 12.1

Intrekking regeling

De Tijdelijke regeling erkenning O&O-fonds als subsidieaanvrager ESF2–2007–2013 wordt ingetrokken.

Artikel 12.2

Inwerkingtreding

1. Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007 en vervalt met ingang van 1 januari 2014.

2. In afwijking van het eerste lid, blijft de regeling, zoals die luidt op 31 december 2013, van toepassing op de afwikkeling van de subsidie op grond van deze regeling.

Artikel 12.3

Citeertitel

Deze regeling wordt aangehaald als: Subsidieregeling ESF 2007–2013

Deze regeling zal met de toelichting en bijlage 2 in de Staatscourant worden geplaatst. De bijlagen 1, 3 en 4 worden met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling ter inzage gelegd in de bibliotheek van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid te Den Haag.

Den Haag, 13 december 2006.
De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, H.A.L. van Hoof.

Toelichting

Algemeen

Met deze regeling gaat er een nieuwe subsidieperiode (2007–2013) voor het Europees Sociaal Fonds (ESF) in Nederland van start. Het nieuwe programma kent gelijkenissen, maar ook verschillen met de vorige periode. De inrichting van het nieuwe programma, zoals verwoord in het Operationeel Programma, is sterk bepaald door twee zaken. Ten eerste zijn de ter beschikking gestelde ESF-middelen sterk gedaald. Ten tweede is er gestreefd naar een verbetering van de controle en het beheer van ESF-middelen. Dit betekent dat er focus is aangebracht en dat het aantal actoren binnen het programma beperkt is gehouden. Gegeven deze uitgangspunten, zijn de keuzes gemaakt voor de inhoud en inrichting van het programma 2007–2013. De strategie is neergelegd in het Operationeel Programma (OP), zijnde bijlage 1 bij deze regeling.

De regeling bevat een aantal nieuwe elementen om met name tegemoet te komen aan het verhogen van de kwaliteit van aanvragen. Naast uiteraard een goede verantwoording van de subsidie dient ook de kwaliteit en inhoud van projecten een rol te spelen. Tevens is administratieve lastenverlichting nagestreefd. Het betreft hier in beide gevallen ‘lessons learnt’ van de periode 2000–2006.

Om te komen tot heldere doelstellingen is gekozen voor een kwalitatieve toetsing van aanvragen op een aantal criteria bij Actie D en E. In samenhang met aanvraagtijdvakken zal dit voor sturing zorgen om te bevorderen dat projecten zich daadwerkelijk op een aantal doelstellingen gaan richten. Door het vergelijken van de aanvragen, kan gewaarborgd worden dat juist die projecten geselecteerd worden die de meeste toegevoegde waarde hebben. Het werken met aanvraagtijdvakken is ook van belang in verband met de spreiding van de totaal beschikbare middelen over de gehele 7-jarige programmaperiode. Overigens is de kwalitatieve toetsing feitelijk slechts van belang indien het totaal gevraagde subsidiebedrag het subsidieplafond overschrijdt. Tegen de achtergrond van het subsidieplafond wordt immers dan van belang welke plaats een ingediend project in de op te stellen volgorde krijgt.

Een andere manier om de kwaliteit van de aanvragen te verhogen bij Actie D is gelegen in het feit dat er een toets wordt gehanteerd. Indien een fonds toegelaten wil worden tot de kring van aanvragers van ESF zal het vooraf een aantal zaken dienen over te leggen, waaruit ondermeer het doel van het fonds blijkt. Ten tijde van de subsidieaanvraag kan dan bezien worden of de opleidingen ook daadwerkelijk aansluiten bij het doel van het fonds. Een ander over te leggen stuk is een recent door de Kamer van Koophandel afgegeven afschrift uit het Handelsregister. Ook kan het Agentschap SZW desgevraagd een opgave van het fonds verlangen waaruit blijkt wat het niveau van de aangeboden opleidingen is, en of deze opleiding door de branche wordt erkend en een civiel effect heeft. Dit vanuit het oogpunt dat gewenst is dat de met ESF-gesubsidieerde opleidingen ook bruikbaar zijn in andere sectoren.

Het werken met jaartranches verschaft helderheid over de beschikbare middelen per jaar. De subsidieplafonds zullen in principe elk jaar worden bijgesteld, om zo optimaal mogelijk om te gaan met de beschikbare middelen.

De Actie C is zo veel mogelijk ingericht als de voormalige ESF-regeling van de Minister van Onderwijs, om een zo gemakkelijk mogelijke overgang voor de scholen na te streven. Bij deze actie is de naschoolse begeleiding een belangrijk onderdeel. Betrokken scholen voor voortgezet speciaal onderwijs en praktijkonderwijs zullen dan ook netwerken dienen aan te gaan, want er zijn veel instanties betrokken bij de arbeidsintegratie van de leerling. Daarom kunnen de kosten voor de opbouw en onderhoud van een netwerk, met als doel de plaatsing van de leerling op de arbeidsmarkt, binnen de overheadkosten meegenomen worden.

Binnen Actie D zal gender mainstreaming bevorderd worden. Er wordt naar gestreefd om te bevorderen dat vrouwen proportioneel deelnemen aan scholing binnen bedrijven. Met name bij de scholing van werkenden is in het programma 2000–2006 uit evaluatie gebleken dat de deelname van mannen aanzienlijk hoger was dan die van vrouwen. Dit werd wel verklaard doordat de meeste projecten plaatsvonden in van oudsher mannensectoren zoals elektrotechniek, industrie en ICT.

De Actie E sociale innovatie is een nieuw element. Zoals gesteld in het OP zijn scholing en sociale innovatie belangrijke factoren om de arbeidsproductiviteit op een hoger niveau te brengen. Qua vormgeving is gekozen voor een aparte Actie, om zo middelen te kunnen reserveren voor dit onderdeel. De nadruk ligt op het voortraject en begin van het implementatietraject. Belangrijk is dat de drempel voor (met name MKB-) bedrijven wordt geslecht, en dat bedrijven gefaciliteerd worden om een sociaal innovatieproces te starten. De daadwerkelijke tools en instrumenten zullen niet met ESF gefaciliteerd worden vanuit de gedachte dat dit vanzelf zal volgen als bedrijven inzien dat de onderneming er profijt van heeft.

Voor de reducering van administratieve lasten zal in deze periode meer dan voorheen de uitwisseling van gegevens via elektronische wijze plaatsvinden. Dit kan leiden tot aanzienlijke tijdsbesparing voor aanvragers/begunstigden. Tevens wordt het uitvragen van gegevens beperkt door gebruik te maken van het sofinummer danwel burgerservicenummer. Tenslotte worden de administratieve lasten beperkt doordat het Agentschap de accountantscontrole op zich zal nemen. Dit betekent dat projecten geen accountant meer in de arm hoeven te nemen. Wel zal de Handleiding Projectadministratie (bijlage 3 bij deze regeling) voorschriften bevatten om de projectadministratie zo goed mogelijk te doen aansluiten op deze accountantscontrole.

Met betrekking tot publiciteit zijn er een aantal vereisten voor het gebruik van het embleem en is er voor deze programmaperiode een leuze voor het Europees Sociaal Fonds geïntroduceerd. Dit vloeit direct voort uit bepalingen van de Europese Commissieverordening.

Artikelsgewijs

Hoofdstuk 1. Inleidende bepalingen

Artikel 1.1

Met betrekking tot de begripsbepalingen zij er op gewezen dat onder het begrip ‘gedetineerde’ mede wordt begrepen degene die ter beschikking is gesteld, zijnde de persoon ten aanzien van wie een bevel tot verpleging van overheidswege is gegeven als bedoeld in artikel 37b of 38 c van het Wetboek van Strafrecht.

Artikel 1.2

De regeling strekt ertoe subsidie te verlenen ten behoeve van de acties genoemd in het Operationeel Programma (OP). Tegen de achtergrond van de omstandigheid dat ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling de Europese Commissie waarschijnlijk nog niet heeft ingestemd met dat OP, is in het tweede lid van het onderhavige artikel het voorbehoud opgenomen dat indien die instemming bij inwerkingtreding van deze regeling nog ontbreekt de subsidie zal worden verleend onder de voorwaarde dat de Europese Commissie instemt met dat OP. Mocht die instemming op het ingediende OP niet verkregen worden, maar nadien op een nader aangepast OP wèl, dan kan de minister de subsidie aanpassen aan het gewijzigde OP, dat nadien de instemming van de Europese Commissie heeft verkregen.

Artikel 1.3

In het eerste lid van dit artikel is het subsidieplafond voor projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met e, voor de gehele subsidieperiode vastgelegd. Het tweede lid bevat de bevoegdheid om van dat subsidieplafond voor de gehele periode subsidieplafonds per kalenderjaar af te splitsen. Dit laatste is voor wat het kalenderjaar 2007 betreft al opgenomen in het derde lid. Mocht met betrekking tot een kalenderjaar geen subsidieplafond worden vastgesteld, dan volgt uit het eerste lid, juncto het tweede lid, dat voor dat kalenderjaar als subsidieplafond geldt het subsidieplafond bedoeld in het eerste lid, verminderd met de subsidieplafonds die ten aanzien van de desbetreffende projecten in vorige jaren op grond van het tweede en derde lid zijn gesteld.

Artikelen 1.4 en 1. 5

Artikel 1.4 heeft betrekking op de wijze waarop met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, het bereiken van het subsidieplafond wordt bepaald. Het betreft hier het systeem van ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d en e, wordt voor het bepalen van het bereiken van de terzake van toepassing zijnde subsidieplafonds een tendersysteem gehanteerd. Voor de projecten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b, behoeft met betrekking tot het bereiken van het subsidieplafond geen stelsel aangeduid te worden, aangezien bij deze projecten geen verdeling speelt. Voor deze projecten is er immers slechts één enkele subsidieaanvrager. Voor wat het bereiken van het subsidieplafond met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, betreft, bevat de onderhavige regeling nog geen bepaling, omdat ten tijde van de inwerkingtreding van deze regeling nog nadere oriëntatie met betrekking tot die projecten plaatsvindt. Zodra die oriëntatie is afgerond zal de regeling op dit onderdeel worden aangepast.

Hoofdstuk 2. Subsidiabele projecten

Artikelen 2.1.1 t/m 2.5.2

In de onderhavige artikelen worden met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met e, telkens per project aangegeven wat het doel van het project is en de eisen waaraan dat project moet voldoen om voor subsidie in aanmerking te kunnen komen. Tot de in de regeling vervatte eisen behoort uiteraard de eis dat het project past binnen het terzake in de regeling verwoorde doel. Tevens geldt dat slechts subsidie wordt verleend indien het project niet mede wordt gefinancierd uit andere structuurfondsen of communautaire initiatieven en dat de projectresultaten om niet beschikbaar worden gesteld aan de minister, door hem aangewezen derden, of zoals in artikel 2.3.2 het geval is, in de regeling reeds nader aangeduide derden. Naast deze algemene eisen zijn specifieke eisen opgenomen.

Bij de projecten die erop gericht zijn de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt van laaggekwalificeerde werkenden te vergroten, is tegen de achtergrond van het in artikel 1.5. vervatte tendersysteem een ranking opgenomen, die nader is uitgewerkt in een in bijlage 2 opgenomen scoreverdeling. De ranking met betrekking tot de projecten, bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder e, zal zo blijkt uit artikel 1.5, eerste lid, plaatsvinden aan de hand van criteria die door de minister afzonderlijk in de Staatscourant gepubliceerd zullen worden.

Voor de goede orde zij er overigens op gewezen dat wanneer in deze regeling in een artikel het woord ‘of’ wordt gehanteerd daarmee ‘en/of’ wordt bedoeld.

Met betrekking tot artikel 2.2.1. zij er nog op gewezen dat bij projecten van actie B het gaat om gedetineerden (zowel jongeren als volwassenen op basis van het strafrecht, en jongeren op basis van een civielrechtelijk verblijf) die op een gegeven moment terugkeren in de maatschappij. Elke tbs-gestelde komt periodiek voor de rechter ter toetsing van de voortzetting van de tbs-maatregel. Justitie heeft derhalve alleen die tbs-ers in een project die op grond van de behandelverwachting door de rechter een vonnis tot beëindiging van de tbs-maatregel zullen krijgen. Het voorbereiden op een functie op de reguliere arbeidsmarkt kan overigens ook inhouden het starten van een opleiding. Projectresultaten zullen om niet beschikbaar worden gesteld, zij het dat uiteraard nooit resultaten op deelnemersniveau beschikbaar worden gesteld, omdat het hier gaat om (ex)gedetineerden. Vooor wat artikel 2.4.1. betreft zij er nog op gewezen dat het doel van deze actie is om de inzetbaarheid te vergroten van diverse groepen werkenden, te weten werkenden zonder startkwalificatie, en van laaggeschoolde werkenden tot en met niveau MBO-4. Dit is samengevat in de term ‘laaggekwalificeerde werkenden’. In artikel 2.4.3. is sprake van Erkenning Verworven Competenties (EVC). Hiermee wordt bedoeld dat gebruik wordt gemaakt van niet-formele of een informele leeromgeving: De erkenning, waardering en verdere ontwikkeling van wat een individu heeft geleerd in elke mogelijke leeromgeving: in formele omgevingen zoals op school, maar ook in niet-formele of informele omgevingen zoals de werkplaats of thuis.

Hoofdstuk 3. Subsidiabele kosten / Hoogte subsidie

Artikelen 3.1 t/m 3.5

In de onderhavige artikelen wordt met inachtneming van bijlage 3 bij deze regeling voor projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b tot en met d, aangegeven welke kosten voor subsidie in aanmerking komen. Voor een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a en e, zal door de minister separaat in de Staatscourant worden bekendgemaakt welke kosten dienaangaande voor subsidie in aanmerking komen Voor alle in de regeling geduide subsidiabele kosten geldt dat het dient te gaan om additionele, noodzakelijke, rechtstreeks aan de uitvoering en het beheer van het project toe te rekenen, na indiening van de subsidieaanvraag werkelijk gemaakte kosten die ten laste van de begunstigde zijn gebleven.

Voor wat artikel 3.2, eerste lid, onder a, betreft, zij nog opgemerkt dat het bij de subsidiabele kosten van individuele trajectbegeleiders ook kan gaan om onderdelen van trajectbegeleiding die door medewerkers van de inrichting worden uitgevoerd. Dit kan onder meer bestaan uit het geven van trainingsonderdelen zoals sociale vaardigheden, het begeleiden bij het zoeken naar een woning, of het begeleiden bij schuldhulpverlening. Voor wat artikel 3.3, eerste lid, onder b, betreft, zij nog opgemerkt dat hier met ‘specifiek’ een relatie wordt aangegeven tot de gewone lessen die de leerlingen op school volgen.

Artikel 3.6

Geen subsidie wordt verleend voor naar het oordeel van de minister onredelijk gemaakte kosten ter uitvoering van (een onderdeel van) het project, kosten gemaakt ter uitvoering van activiteiten, die naar het oordeel van de minister redelijkerwijs niet passen binnen de met het project beoogde doelstelling, kosten van inkomensvervangende betalingen of uitkeringen aan deelnemers, niet zijnde loonbetalingen, de loonkosten verbonden aan werkervaringsplaatsen en dienstbetrekkingen welke zijn aangegaan of bekostigd in het kader van de Wet werk en bijstand, de loonkosten van een persoon die in het kader van de Wet sociale werkvoorziening een dienstverband met de gemeente dan wel met een reguliere werkgever heeft en verletkosten van projectdeelnemers.

Artikelen 3.7 en 3.8

Evenals dat in het kader van de Subsidieregeling ESF-3 het geval was is in deze regeling opgenomen dat wanneer de subsidieaanvrager voor de financiering van het te subsidiëren project middelen van een derde inzet, dat plaatsvindt op basis van een schriftelijke overeenkomst met, dan wel een schriftelijke toezegging van die derde. In de schriftelijke overeenkomst, dan wel schriftelijke toezegging worden de bijdrage en de voorwaarden waaronder deze door de derde ter beschikking wordt gesteld, vastgelegd. In artikel 3.8, derde lid, is vervolgens neergelegd dat bij de subsidiehoogte met die middelen van een derde, indien die meer bedragen dan het gedeelte aan cofinanciering dat de subsidieaanvrager draagt, rekening wordt gehouden. Uit het eerste lid van dit artikel blijkt dat de subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdelen a tot en met d, 40% bedraagt van de voor subsidie in aanmerking te nemen kosten, en dat de subsidie ten behoeve van projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onderdeel e, 75% bedraagt van die kosten. Voor alle projecten geldt dat nooit meer subsidie wordt verstrekt dan het in de beschikking tot subsidieverlening vermelde maximumbedrag. Tegen de achtergrond van gendermainstreaming is met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, een bijzondere bepaling opgenomen, inhoudende dat wanneer zo’n project wordt uitgevoerd in een sector waarin tot 50% van de werknemers vrouw is, het percentage vrouwen dat het project volledig afrondt lager is dan het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen streefpercentage, het geheel van de voor subsidie in aanmerking komende kosten telkens met evenveel gehele procentpunten wordt verlaagd als het aantal procenten dat het realisatiepercentage gelegen is onder het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen streefpercentage. De verlaging kan echter nooit de 5-procentpunt overschrijden.

Hoofdstuk 4. Subsidieaanvrager

Artikelen 4.1 t/m 4.5

In artikel 4.1 is limitatief opgesomd wie subsidie kan aanvragen voor een project op een van de gebieden genoemd in artikel 1.2, onder b tot en met e. Met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a, wordt door de minister in de Staatscourant bekend gemaakt welke rechtspersoon/rechtspersonen hiervoor subsidie kunnen aanvragen. Uit het vierde lid van dit artikel blijkt dat subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, slechts kan worden aangevraagd door een O&O-fonds dat door de minister op grond van artikel 4.2 als subsidieaanvrager is erkend. De in dat artikel vervatte erkenningregeling is gelijkluidend aan die van de Tijdelijke regeling erkenning O&O-fonds als subsidieaanvrager ESF2–2007–2013. Op grond van die regeling bestond voorafgaande aan de inwerkingtreding van deze regeling voor O&O-fondsen reeds de mogelijkheid om erkenning te verwerven, zodat zij, indien zij van die mogelijkheid gebruik hebben gemaakt en de onderhavige erkenning hebben verkregen, direct na inwerkingtreding van deze regeling binnen het daartoe bestaande aanvraagtijdvak een aanvraag kunnen indienen. De hiervoor vermelde regeling, zo blijkt uit artikel 12.1, vervalt met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling. Een op grond van die regeling verleende erkenning wordt blijkens artikel 4.5 overigens aangemerkt als een erkenning op grond van artikel 4.2. Indien door een O&O-fonds niet langer wordt voldaan aan artikel 4.2, eerste lid, onder a tot en met f, wordt de beschikking tot erkenning door de minister ingetrokken. Een door de minister erkend O&O-fonds is verplicht aan de minister onverwijld mededeling te doen van omstandigheden die van invloed zouden kunnen zijn op de eerder verleende erkenning.

Hoofdstuk 5. Subsidieaanvraag

Artikel 5.1

Met betrekking tot de projecten bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder b en d, wordt in het kalenderjaar 2007 de subsidieaanvraag door de minister ontvangen in respectievelijk het aanvraagtijdvak van 1 mei tot en met 31 mei en 1 februari 2007 tot en met 28 februari 2007. Deze aanvragen komen ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2007. In kalenderjaar 2007 is het met betrekking tot deze projecten ook mogelijk om in het aanvraagtijdvak van 1 oktober 2007 tot en met 31 oktober 2007 een subsidieaanvraag door de minister te doen ontvangen; die aanvraag komt dan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het kalenderjaar 2008. In de periode na 1 januari 2008 en uiterlijk tot en met 31 december 2013 moeten de subsidieaanvragen door de minister worden ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 september tot en met 30 september van het desbetreffende kalenderjaar en komen dan ten laste van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het onmiddellijk daarop volgende kalenderjaar.

De subsidieaanvragen met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder c, worden in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 door de minister telkens ontvangen in het aanvraagtijdvak van 1 april tot en met 30 april van het desbetreffende kalenderjaar en komen ten laste van het maximaal beschikbare bedrag voor het lopende kalenderjaar.

Tot slot geldt met betrekking tot projecten als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a en e, dat in de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013 de subsidieaanvragen door de minister dienen te worden ontvangen gedurende een door de minister per kalenderjaar vastgesteld aanvraagtijdvak, dan wel gedurende door de minister per kalenderjaar vastgestelde aanvraagtijdvakken, die vooraf door de minister in de Staatscourant worden bekendgemaakt. Ten aanzien van deze subsidieaanvragen geldt dat de subsidieaanvragen die in een bepaald kalenderjaar zijn ingediend ten laste komen van het terzake van toepassing zijnde maximaal beschikbare bedrag voor het lopende kalenderjaar.

Artikelen 5.2 t/m 5.8

Een subsidieaanvraag dient betrekking te hebben op één project. Indien in het kader van deze regeling de subsidie wordt aangevraagd door een rechtspersoon wordt de subsidieaanvraag ingediend door het bestuur. In de praktijk zal dat doorgaans een persoon zijn die door het bestuur gemachtigd is om namens het bestuur de subsidieaanvraag in te dienen. De subsidieaanvraag wordt ingediend onder gebruikmaking van een daartoe door de minister elektronisch beschikbaar gesteld formulier en een door hem erkende elektronische handtekening. Die elektronische handtekening bestaat uit de door de minister verstrekte combinatie inlognaam-wachtwoord en kan via www.agentschapszw.nl worden aangevraagd. In het algemeen zal via de elektronische aanvraag alle informatie worden vergaard die de minister nodig heeft om tot een beslissing op de aanvraag te kunnen komen. Wanneer die informatie in een bepaald geval toch niet toereikend is (bijvoorbeeld omdat de elektronisch verstrekte gegevens niet helder maken wat het project zal inhouden) kan de minister op grond van de artikelen 5.6 en 5.7 nadere stukken vragen. Die stukken behoeven dus niet van meet af aan de minister te worden overgelegd, maar alleen wanneer daarom door de minister wordt verzocht.

Op een subsidieaanvraag die betrekking heeft op een project als bedoeld artikel 1.2, onder b, (enkelvoudige subsidieaanvrager) dan wel op subsidieaanvragen die worden behandeld in volgorde van tijdstip van binnenkomst, wordt door de minister uiterlijk 13 weken na ontvangst van de volledige aanvraag beslist. Op de aanvragen waarop een tendersysteem van toepassing is wordt door de minister beslist uiterlijk 13 weken na afloop van het terzake geldende aanvraagtijdvak.

Hoofdstuk 6. Afwijzen subsidieaanvraag

Artikel 6.1

Het onderhavige artikel bevat de gronden waarop een subsidieaanvraag in ieder geval afgewezen zal worden. Het betreft hier gebruikelijk gronden zoals het niet voldoen van de subsidieaanvraag aan de terzake in de regeling gestelde eisen, het overschrijden van het subsidieplafond, het oordeel van de minister dat de kosten van het project niet in een redelijke verhouding staan tot de daarvan te verwachten resultaten en het feit dat het project reeds uit andere hoofde wordt gefinancierd ten laste van Europese subsidieprogramma’s.

Hoofdstuk 7. Subsidieverlening

Artikel 7.1

In artikel 7.1 is imperatief bepaald dat de subsidie wordt verleend aan de subsidieaanvrager. In aanmerking nemende dat blijkens artikel 1.1. de begunstigde, de subsidieaanvrager is aan wie krachtens deze regeling subsidie is verleend, is de subsidieaanvrager wiens aanvraag is gehonoreerd in het kader van deze regeling te allen tijde, in en buiten rechte, de adressant van de minister. Dit houdt onder meer in dat de begunstigde ingeval de subsidiegelden niet correct worden besteed, zich niet kan disculperen door te stellen dat hij de gelden heeft doorgesluisd aan een derde die het project feitelijk uitvoert. De subsidieaanvrager/begunstigde is aansprakelijk jegens de minister en tegen deze achtergrond is het voor de subsidieaanvrager/begunstigde dan ook van belang om de privaatrechtelijke relatie die hij met een eventuele derde heeft, zodanig vorm te geven dat hij te allen tijde aan zijn verplichtingen op grond van deze regeling kan voldoen.

Artikel 7.2

Mede in het verlengde van de mededelingsplicht die is vervat in artikel 5.5 is in de onderhavige bepaling opgenomen dat in de situatie de subsidieaanvrager voor dezelfde subsidiabele kosten uit andere hoofde dan deze regeling van het rijk, een provincie of een gemeente tevens subsidie heeft aangevraagd of ontvangt, dan wel in verband daarmee van anderen inkomsten verwerft, bij de subsidieverlening met die andere subsidies of inkomsten rekening wordt gehouden. Voor de goede orde zij er in dit verband op gewezen dat op grond van deze regeling als subsidiabele kosten slechts worden aangemerkt de kosten die werkelijk zijn gemaakt en ten laste van de begunstigde zijn gebleven. In het licht hiervan wordt weliswaar over-bekostiging vermeden, maar dat vindt plaats bij de verantwoording. Op grond van artikel 7.2 kan bij de subsidieverlening reeds met andere subsidies of inkomsten rekening worden gehouden.

Artikelen 7.3. en 7.4

Indien de subsidieaanvraag wordt gehonoreerd vermeldt de beschikking tot subsidieverlening de projectactiviteiten die voor subsidie in aanmerking komen, de periode waarbinnen het project wordt uitgevoerd en het maximumbedrag dat aan subsidie kan worden verleend. Bij de bepaling van dat bedrag wordt uitgegaan van het totaal van de uitvoeringskosten en beheerskosten van het project, zoals door de subsidieaanvrager geraamd in zijn subsidieaanvraag. Het is echter mogelijk dat bepaalde, in de beschikking te vermelden, kostenposten buiten beschouwing worden gelaten, dan wel op een lager bedrag worden vastgesteld, voor zover de desbetreffende kostenposten redelijkerwijs niet noodzakelijk kunnen worden geacht voor de uitvoering van het project. Naast deze mogelijkheid bestaat de mogelijkheid dat aan de beschikking tot subsidieverlening nadere voorschriften worden verbonden, voor zover die voorschriften noodzakelijk zijn ter waarborging van een juiste uitvoering van het project, dan wel het behoud van een goed inzicht in de voortgang van het project. In artikel 7.4 zijn de gronden vervat op grond waarvan de minister de beschikking tot subsidieverlening geheel of gedeeltelijk kan intrekken. Een van die gronden is dat het project wordt uitgevoerd in afwijking van het projectplan, uiteraard voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd. Gehele of gedeeltelijke intrekking van de beschikking op deze grond kan echter achterwege blijven indien de afwijking van het bij de subsidieaanvraag gevoegde projectplan vooraf aan de minister is voorgelegd en de minister met die verandering schriftelijk heeft ingestemd

Hoofdstuk 8. Bevoorschotting

Artikel 8.1

In het kader van deze regeling vindt geen automatische bevoorschotting plaats, waarbij wordt voorbij gegaan aan de vraag of de begunstigde wel een voorschot nodig heeft. De bevoorschotting is in artikel 8.1 uitdrukkelijk gekoppeld aan de behoefte aan een voorschot en wordt slechts verleend op een daartoe strekkend verzoek van de begunstigde, waarin hij de behoefte aan het door hem gevraagde voorschot heeft gespecificeerd. Het voorschot bedraagt ten hoogste 50% van het in de beschikking tot subsidieverlening opgenomen maximum subsidiebedrag. Indien de begunstigde derhalve een voorschot van 20 % van dat bedrag vraagt, bedraagt het voorschot ook die 20%. Zou de begunstigde daarentegen een voorschot van bijvoorbeeld 80% vragen, dan wordt hem ten hoogste een voorschot van 50% verleend. Dat verlenen van het voorschot vindt overigens eerst plaats nadat de managementautoriteit de administratieve organisatie van de begunstigde en de door de begunstigde genomen maatregelen op het gebied van interne controle heeft goedgekeurd. Voor zover het verstrekken van een voorschot zou hebben geleid tot vermogensvorming dient de einddeclaratie, bedoeld in artikel 9.3, eerste lid, daarvan melding te maken, zodat daarmee bij de subsidievaststelling rekening kan worden gehouden.

Hoofdstuk 9. Verplichtingen begunstigde

Artikelen 9.1. t/m 9.4

In de onderhavige artikelen zijn respectievelijk de administratieve -, rapportage- en verantwoordingsverplichtingen van de begunstigde vervat, alsmede zijn verplichtingen op het gebied van publiciteit en evaluatie. Voor wat de administratieve verplichtingen van de begunstigde betreft is de kern uiteraard dat de begunstigde een inzichtelijke en controleerbare administratie met betrekking tot uitvoering van het project en de in verband daarmee gedane uitgaven en verworven inkomsten bijhoudt. Bij de vastlegging van de gegevens dienen in ieder geval de eisen in acht te worden genomen die in bijlage 3 bij deze regeling dienaangaande zijn gesteld. De begunstigde dient alle administratieve stukken die betrekking hebben op het gesubsidieerde project tot en met 31 december 2020 te bewaren. De administratie mag (deels) elektronisch worden bewaard, mits deze opnieuw leesbaar kunnen worden gemaakt. Van bewijsstukken moet evenwel het originele stuk, dan wel een voor authentiek gewaarmerkte versie van het originele stuk worden bewaard, dit is conform artikel 90 van Verordening 1083/2006. Dit kan via algemeen aanvaarde gegevensdragers zoals daar zijn:

• Een kopie van het originele bewijsstuk

• Een microfiche van het originele bewijsstuk

• Een electronische versie van het originele bewijsstuk

Electronische bewijsstukken

Met betrekking tot de deelnemers aan een project dient de begunstigde jaarlijks, uiterlijk 31 december van een kalenderjaar, het burgerservicenummer, dan wel bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer, van een deelnemer aan een project aan de managementautoriteit te verstekken. Die verstrekking vindt middels een door de minister beschikbaar gesteld formulier elektronisch plaats.

In verband met de subsidievaststelling moet de begunstigde met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder a tot en met e, binnen dertien weken na beëindiging van het project, onder gebruikmaking van een formulier dat door de minister elektronisch beschikbaar is gesteld, een verzoek tot vaststelling van subsidie bij de minister indienen.

Tot slot is van belang de in artikel 9.4. vervatte verplichtingen op het gebied van publiciteit en evaluatie. Het belang van deze verplichtingen wordt onderstreept door het zevende lid van dit artikel, waarin is bepaald dat het niet voldoen aan het eerste tot en met het zesde lid van dit artikel tot gevolg heeft dat de vast te stellen subsidie met 5% wordt verlaagd.

Hoofdstuk 10. Subsidievaststelling

Artikel 10.1

Binnen dertien weken na ontvangst van het verzoek tot vaststelling van subsidie, bedoeld in artikel 9.3, beslist de minister op dat verzoek. Voor wat de vaststelling van de subsidie met betrekking tot een project als bedoeld in artikel 1.2, eerste lid, onder d, is een bijzondere bepaling opgenomen in het tweede lid. Uit dit artikelonderdeel blijkt dat wanneer bij de subsidievaststelling wordt geconstateerd dat de feitelijk gerealiseerde score op grond van bijlage 2 lager is dan de score die op grond van diezelfde bijlage ten tijde van de subsidieverlening met betrekking tot dat project werd vastgesteld, de vast te stellen subsidie, wanneer daartoe op grond van de in bijlage 2 vervatte resultaatcorrectie aanleiding bestaat, wordt verlaagd. Met deze correctie wordt beoogd te voorkomen dat subsidieaanvragers een irreëel beeld van het project schetsen, louter en alleen om een hogere score en daarmee een hogere plaats in de ranking te verkrijgen.

Hoofdstuk 11. Terugvordering

Artikel 11.1

In dit artikel is imperatief bepaald dat de begunstigde verplicht is uit eigener beweging onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en teveel door hem ontvangen voorschotten onverwijld terug te betalen, tenzij de minister heeft aangegeven dat verrekening op andere wijze zal plaatsvinden. Verzuimt de begunstigde de onverschuldigd betaalde subsidiebedragen en de teveel door hem ontvangen voorschotten direct terug te betalen en moet de minister tot terugvordering overgaan, dan worden de met die terugvordering verband houdende kosten bij de begunstigde in rekening gebracht. Tevens wordt overgegaan tot het in rekening brengen van de wettelijke rente.

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid,

H.A.L. van Hoof

Bijlage 1

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Bijlage 2 als bedoeld in artikel 2.4.3 lid 1 en 9 van Subsidieregeling ESF2 2007–2013

Correctiesysteem bij wegingsfactoren en scoreberekening van de ranking

Actie D, scholing van werkenden

Wegingsfactoren en Scoreberekening

Criteria

Maximaal aantal te verdienen punten

Zonder startkwalificatie gaat voor op met startkwalificatie

2

Gebruik instrument EVC

1

T/m 23 jaar voorrang (< 24 jr)

1

Vanaf 45 jaar voorrang (> 44)

1

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

1

Projecten opgezet voor gehele sector of branche gaan voor op projecten voor een of meer bedrijven

0,5 1

Sector- danwel brancheoverstijgende projecten, georganiseerd door twee of meer O&O fondsen hebben voorrang.

0,51

1 De criteria ‘Projecten opgezet voor gehele sector gaan voor op projecten voor enkele bedrijven’ en ‘Sector/brancheoverstijgende projecten, georganiseerd door twee of meer O&O fondsen hebben voorrang’ hebben een lager maximum aantal punten dan de rest. Toch tellen deze criteria in de uitwerking even zwaar, aangezien deze criteria een ja/nee bepaling zijn, waardoor het voldoen aan een criterium meteen het maximum (0,5) oplevert. Bij de andere criteria (behalve startkwalificaties) wordt in de praktijk waarschijnlijk een gemiddelde score van 0,5 per criterium gehaald.

Per criterium wordt een scoreverdeling gehanteerd. Indien twee of meer projecten op een gelijke score uitkomen, bepaalt het indieningstijdstip (volledige aanvraag) de rangorde van prioriteit.

Scoreverdeling per criterium

Zonder startkwalificatie gaat voor op met startkwalificatie

Naarmate het aantal deelnemers dat in een project aangemerkt kan worden als deelnemer zonder startkwalificatie groter wordt, wordt aan de aanvraag een hogere waardering toegekend.

Zonder startkwalificatie

Score

5–25%

0,5

26–50%

1

51–75%

1,5

76–100%

2

Voorbeeld

60% van de deelnemers heeft geen startkwalificatie. Hieruit volgt score 1,5

Toepassen instrument EVC

Naarmate het aandeel van de populatie waarop de EVC methode wordt toegepast groter is zal een hogere score worden toegekend.

Toepassen van het instrument EVC

Score

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

Voor 30 van de 100 deelnemers wordt het instrument EVC gehanteerd. Hieruit volgt een percentage van 30% zodat de score 0,5 bedraagt.

< 24 jaar

Naarmate het aandeel van de populatie tot en met 23 jaar groter is zal een hogere score worden toegekend.

< 24 jaar

Score

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

37% van de deelnemers is 23 jaar of jonger. Hieruit volgt score 0,5

> 44 jaar

Naarmate het aandeel van de populatie 45 jaar en ouder, groter is zal een hogere score worden toegekend.

> 44 jaar

Score

5–25% van de deelnemers

0,25

26–50% van de deelnemers

0,50

51–75% van de deelnemers

0,75

76–100% van de deelnemers

1

Voorbeeld

63% van de deelnemers is 45 jaar of ouder. Hieruit volgt score 0,75

Gedeeltelijk arbeidsgeschikten

Naarmate het aantal deelnemers dat in een project aangemerkt kan worden als gedeeltelijk arbeidsgeschikt groter wordt, wordt aan de aanvraag een hogere waardering toegekend.

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

Score

5–10%

0,25

11–15%

0,5

16–20%

0,75

> 21%

1

Voorbeeld

Van de 100 deelnemers in het project zijn 12 deelnemers gedeeltelijk arbeidsgeschikt. 12/100= 12%. Hieruit volgt score 0,5.

Projecten die zijn opgezet voor de gehele sector/branche gaan voor op projecten opgezet voor een of meer bedrijven

Uitwerking: Projecten waarbij het volledige scholingsaanbod in principe openstaat voor iedere werknemer (tot het maximale kwalificatieniveau) in de gehele sector, hebben voorrang op projecten die op werknemers van (clusters van) individuele bedrijven gericht zijn.

Aannemelijkheid: Uit de projectaanvraag moet duidelijk blijken dat deelnemers over de gehele sector worden geworven. Voorts moet uit de projectdoelstelling(beschrijving) blijken dat het inderdaad gaat om een project zoals hierboven beschreven.

Indien voldaan wordt aan de voorwaarde kan de aanvrager een 0,5 punt krijgen, indien niet 0

Voorbeeld

Een O&O fonds dient een aanvraag in voor scholing die openstaat voor iedereen in de sector. Hieruit volgt een score van 0,5.

Projecten waarbij een O&O-fonds sectoroverstijgend samenwerkt met een een of meer andere O&O-fondsen hebben voorrang op projecten waarbij die samenwerking ontbreekt

Uitwerking: Projecten waarbij twee of meer O&O fondsen samenwerken met het doel de mobiliteit tussen de sectoren te vergroten hebben voorrang. Hiermee wordt bedoeld dat opleidingen die betrekking hebben op een bepaalde sector door medewerkers van een andere sector gevolgd worden.

Een voorbeeld hiervan is een project voor een sector waar de werkgelegenheid daalt, afgestemd wordt op een sector waar de een tekort aan personeel is.

Aannemelijkheid: Hiervoor kan gebruik worden gemaakt van een verklaring getekend door de betrokken besturen van de O&O fondsen. Voorts moet uit de projectdoelstelling(beschrijving) blijken dat het inderdaad gaat om een project zoals hierboven beschreven.

Indien voldaan wordt aan de voorwaarde kan de aanvrager een 0,5 punt krijgen, indien niet 0.

Voorbeeld:

Uit de gezamenlijke verklaring van O&O-fonds A en O&O-fonds B blijkt dat sprake is van sectoroverstijgende samenwerking en scholing van medewerkers uit branche A met opleidingen uit branche B of vice versa. Dit project krijgt 0,5 punt.

Uitkomst rekenvoorbeeld

Criteria

Aanvraag

Score

Maximale score

Zonder startkwalificatie

60%

1,5

2

Gebruik instrument EVC

30%

0,5

1

T/M 23 jaar (< 24 )

37%

0,5

1

Vanaf 45 jaar (> 44 )

63%

0,75

1

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

12%

0,5

1

Projecten is gericht op hele sector(en)

Ja

0,5

0,5

Sector/branche overstijgende samenwerking

Ja

0,5

0,5

    

Totaal

 

4,75

6,25 1

1 De maximale score is 6,25, aangezien het onmogelijk is om op beide leeftijdscriteria (<24 en >45) de maximale score te halen.

Resultaatcorrectie

Indien een aanvraag op basis van de bovenstaande systematiek is gehonoreerd en uit de einddeclaratie blijkt dat een aanvraag een (aanzienlijk) lagere score op de bovengenoemde criteria1

De correctie op de vast te stellen subsidie is als volgt samengesteld:

– Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op het criterium zonder startkwalificatie 25 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is vermeld, volgt een verlaging van 4 procent op de vast te stellen subsidie.

– Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op de criteria gebruik instrument EVC, jonger dan 24 jaar en ouder dan 44 jaar 25 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is vermeld, volgt per criterium een verlaging van 2 procent op de vast te stellen subsidie.

– Indien het aantal deelnemers in de einddeclaratie op het criterium ‘gedeeltelijk arbeidsgeschikt’ 20 procentpunten lager is dan in de subsidieaanvraag is gemeld, volgt een verlaging van 2 procent op de vast te stellen subsidie.

Indien een projectaanvrager bij vaststelling van de subsidie in totaal 25% meer deelnemers heeft geschoold dan in de aanvraag is voorzien, wordt er geen resultaatcorrectie toegepast.

Rekenvoorbeeld

Het eerder genoemde project had bij de aanvraag gemeld dat 60% van de 100 deelnemers geen startkwalificatie heeft, 63% 45 jaar of ouder is en 12% gedeeltelijk arbeidsgeschikt is. Door het hoge opgegeven aantal deelnemers zonder startkwalificaties, ouderen, etc. krijgt het project voorrang bij de toekenning.

Uit de einddeclaratie blijkt dat uiteindelijk 84 deelnemers een opleiding hebben gevolgd. Van deze 84 hadden 42 (50%) geen startkwalificatie. Voorts waren 28 (33%) ouder dan 44 jaar en 9 (10,7%) waren arbeidsgehandicapt. De resultaatcorrectie is dan als volgt opgebouwd:

Aantal deelnemers en correctie
 

Aanvraag

Eindde-

claratie

Verschil

%-punt

correctie

Zonder startkwalificatie

60 (60%)

42 (50%)

– 10

0

> 44 jaar

63 (63%)

28 (33,3%)

– 29,7

2%

Gedeeltelijk arbeidsgeschikt

10 (10%)

9 (10,7%)

+ 0,7

0

Totaal

100 (100%)

84 (100%)

 

2%

De correctie komt als volgt tot stand:

Bij de toegekende aanvraag bedroegen de totale projectkosten 1 miljoen euro, waarvan de ESF bijdrage 40% (400.000 euro) is. Uiteindelijk wordt 840.000 aan projectkosten gedeclareerd. Na controle op de einddeclaratie door het Agentschap gaat hiervan 40.000 euro af, aangezien er 40.000 aan projectkosten niet subsidiabel blijken te zijn. Dan blijft er een bedrag van 800.000 euro voor de eindbeschikking over. Hiervan wordt een resultaatcorrectie van 2 procent (16.000 euro) afgetrokken. Dit betekent dat in de eindbeschikking het totale projectbedrag op 784.000 euro uitkomt, waarvan 40% (313.600 euro) ESF-subsidie is. Zonder resultaatcorrectie zou de ESF-subsidie 320.000 euro zijn. De aanvrager ontvangt dus 6.400 euro minder subsidie als gevolg van de resultaatcorrectie.

 

Alle projectkosten

Aandeel ESF (40%)

Aanvraag

1.000.000

400.000

Lagere realisatie (16 deelnemers minder)

– 200.000

– 64.000

Einddeclaratie

840.000

336.000

Correctie subsidiabele kosten (na controle AG)

– 40.000

– 16.000

Concept eindbeschikking exc. resultaatcorrectie

800.000

320.000

Resultaatcorrectie

– 16.000

– 6.400

Eindbeschikking

784.000

313.600

1

Op de criteria ‘Project is gericht op hele sector’ & ‘Sector/branche overstijgende samenwerking’ is de resultaatcorrectie niet van toepassing. Het gaat hier immers om de algehele projectdoelstelling.Ingevolge artikel 5.6. van de regeling kan een beschrijving van de aard en de omvang van de voorgenomen activiteiten, alsmede een beschrijving van de doelstelling, resultaten en producten die de subsidieaanvrager met de activiteiten nastreeft, opgevraagd worden. Vooraf kan dus al via het projectplan getoetst kan worden of het project zich richt op deze criteria. Daarbij kan in gevolge Artikel 7.4. de beschikking tot subsidieverlening ingetrokken worden, indien:

a.het project wordt uitgevoerd in afwijking van het projectplan, voor zover de subsidieverlening daarop was gebaseerd;

heeft gerealiseerd dan in de aanvraag gemeld was, volgt een procentuele verlaging van de vast te stellen subsidie, teneinde het ten onrechte genoten voordeel weg te nemen.

Bijlage 3

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Bijlage 4

Wordt in de bibliotheek van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ter inzage gelegd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze regeling.

Naar boven