Regeling overgangsbepalingen Reconstructiewet concentratiegebieden

Regeling van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit van 14 december 2006, nr. TRCJZ/2006/3824, houdende regels met betrekking tot overgangsbepalingen voor landinrichtingsprojecten naar de Reconstructiewet concentratiegebieden

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

Gelet op de artikelen 163, 195, eerste lid, en 210 van de Landinrichtingswet, 92, tweede lid, van de Reconstructiewet Midden-Delfland, 33, eerste lid, en 107, tweede lid, van de Herinrichtingswet Oost-Groningen en Gronings-Drentse Veenkoloniën en 97 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

Besluit:

Artikel 1

Bij landinrichtingsprojecten waartoe het besluit tot herverkaveling is genomen voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet concentratiegebieden en die worden voltooid volgens de bepalingen van deze wet, worden de navolgende procedure-onderdelen en procedure-momenten van de Landinrichtingswet gelijkgesteld aan de daarna genoemde procedure-onderdelen en procedure-momenten van de wet:

a. het landinrichtingsplan, bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, en het begrenzingenplan, bedoeld in artikel 131, van de Landinrichtingswet, worden gelijkgesteld aan de uitwerking van het reconstructieplan, bedoeld in artikel 18 van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

b. de terinzagelegging van het plan van tijdelijk gebruik, bedoeld in artikel 190, tweede lid, van de Landinrichtingswet, wordt gelijkgesteld aan de terinzagelegging van het besluit, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden;

c. het plan van tijdelijk gebruik, bedoeld in artikel 189, eerste lid, van de Landinrichtingswet, wordt gelijkgesteld aan het besluit, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Artikel 2

De blokken van de ruilverkaveling ‘Rijssen’ worden voltooid volgens de bepalingen van de Landinrichtingswet.

Artikel 3

De op het moment van de inwerkingtreding van hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet concentratiegebieden afgeronde procedure-onderdelen en procedure-momenten worden geacht te zijn afgerond volgens de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Artikel 4

1. Gedeputeerde staten nemen voor landinrichtingsprojecten, bedoeld in artikel 97, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden, de verplichtingen, bedoeld in de artikelen 31, tweede lid, van de Landinrichtingswet, en de kosten, bedoeld in artikel 222, eerste en tweede lid, van de Landinrichtingswet, over van de Staat.

2. Bevoegdheden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit die met de verplichtingen en kosten, bedoeld in het eerste lid, samenhangen worden aan gedeputeerde staten overgedragen.

3. Archiefbescheiden van de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit betreffende de verplichtingen en kosten, bedoeld in het eerste lid, worden overgedragen aan gedeputeerde staten van de provincie waaraan de verplichtingen worden overgedragen, voor zover zij niet overeenkomstig de Archiefwet 1995 zijn overgebracht naar een archiefbewaarplaats.

Artikel 5

Na artikel 27 van de Regeling herverkaveling1 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 27a

Deze regeling berust mede op artikel 97 van de Reconstructiewet concentratiegebieden.

Artikel 6

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 16 juni 2006.

Artikel 7

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling overgangsbepalingen Reconstructiewet concentratiegebieden.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

Den Haag, 14 december 2006.
De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit, C.P. Veerman.

Toelichting

Op grond van artikel 11 van de Reconstructiewet concentratiegebieden (hierna: Reconstructiewet) worden voor elk concentratiegebied – concentratiegebied Zuid of concentratiegebied Oost als bedoeld in bijlage I bij de Meststoffenwet – een of meer reconstructieplannen vastgesteld waarin maatregelen en voorzieningen zijn opgenomen die strekken tot bevordering van een goede ruimtelijke structuur van de concentratiegebieden. Eén van die maatregelen betreft herverkaveling en ziet op de ruil van gronden. In het reconstructieplan, bedoeld in artikel 18, van de Reconstructiewet, wordt een reconstructiegebied begrensd binnen een concentratiegebied waar de reconstructie daadwerkelijk plaatsvindt (artikel 1 Reconstructiewet).

Onderhavige regeling bevat overgangsbepalingen voor projecten die in uitvoering waren onder de Landinrichtingswet en thans in uitvoering zijn onder de Reconstructiewet. Daarmee wordt uitvoering gegeven aan artikel 97 van de Reconstructiewet. In het eerste lid van genoemd artikel is bepaald dat landinrichtingsprojecten die in een reconstructiegebied in voorbereiding of in uitvoering zijn, voor zover ten aanzien van deze projecten nog geen regels voor het plan van toedeling, bedoeld in artikel 195 van de Landinrichtingswet zijn vastgesteld, volgens de procedure van de Reconstructiewet worden uitgevoerd. In artikel 97, tweede lid, van de Reconstructiewet is bepaald dat de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (hierna: minister) het nodige regelt voor de uitvoering van het eerste lid van artikel 97 en naar gelang de voortgang van een landinrichtingsproject, bepalingen uit de Reconstructiewet buiten toepassing kan verklaren. Onderhavige regeling werkt terug tot en met 16 juni 2006, de datum waarop titel 6 van hoofdstuk 3 van de Reconstructiewet concentratiegebieden en het Besluit herverkaveling reconstructie concentratiegebieden in werking zijn getreden. In enkele reconstructieprojecten die na 16 juni 2006 op grond van artikel 97 van de Reconstructiewet worden uitgevoerd, dient gelijkschakeling van procedure-onderdelen en -momenten plaats te vinden, opdat deze procedurestappen een grondslag krachtens de Reconstructiewet hebben. Met onderhavige regeling worden bedoelde procedurestappen alsnog voorzien van een grondslag krachtens de Reconstructiewet. Daarmee hoeven deze procedurestappen niet opnieuw te worden doorlopen en wordt een soepele overgang van projecten van de Landinrichtingswet naar de Reconstructiewet (artikel 7 van de regeling) bewerkstelligd. Onderhavige overgang kan niet pas plaatsvinden bij inwerkingtreding van de uitvoeringsregeling die is voorzien op grond van artikel 95 van de Wet inrichting landelijk gebied (Kamerstukken II 2006/2006, 30509, nr. 2) en die per 1 januari 2007 in werking zal treden. Anders zou er sprake zijn van een vacuüm in de periode tussen 16 juni 2006 en 1 januari 2007.

Bij de overgang van landinrichtingsprojecten naar de procedure op grond van de Reconstructiewet kunnen naar gelang de voortgang drie categorieën projecten worden onderscheiden:

1. landinrichtingsprojecten in uitvoering in concentratiegebieden waarvoor reeds op grond van artikel 195 van de Landinrichtingswet regels voor het plan van toedeling zijn vastgesteld. Op grond van artikel 97, eerste lid, van de Reconstructiewet worden deze projecten uitgevoerd volgens de procedure van de Landinrichtingswet;

2. landinrichtingsprojecten in voorbereiding waarvoor op grond van artikel 80, eerste lid, van de Landinrichtingswet nog geen landinrichtingsplannen en geen regels op grond van artikel 195 van de Landinrichtingswet zijn vastgesteld. Deze projecten worden uitgevoerd volgens de procedure van de Reconstructiewet;

3. landinrichtingsprojecten in uitvoering waarvoor op grond van artikel 80, eerste lid, van de Landinrichtingswet een landinrichtingsplan is vastgesteld, maar waarvoor nog geen regels voor het plan van toedeling op grond van artikel 195 van de Landinrichtingswet zijn vastgesteld. Deze projecten worden uitgevoerd volgens de procedure van de Reconstructiewet en met het oog daarop bevat onderhavige regeling enkele voorzieningen.

Ten aanzien van landinrichtingsprojecten van de eerste en derde categorie bevat onderhavige regeling nadere regels.

Ten aanzien van landinrichtingsprojecten van de eerste categorie wordt de Regeling herverkaveling gewijzigd (artikel 5). In de Landinrichtingswet is bepaald dat met betrekking tot ieder blok (een geheel van in een herverkaveling begrepen onroerende zaken) een stelsel van classificatie van de gronden wordt vastgesteld. Ook bepaalt de Landinrichtingswet dat de landinrichtingscommissie met betrekking tot ieder blok een plan van toedeling ontwerpt. Eveneens worden op grond van de Landinrichtingswet regels gesteld voor de tweede schatting. De regels hiervoor zijn opgenomen in de Regeling herverkaveling. Vanuit een oogpunt van eenduidigheid is gekozen voor zoveel mogelijk uniforme regels per blok. Ten aanzien van het stelsel van classificatie en de tweede schatting worden daaraan per blok op verzoek van de landinrichtingscommissie nadere regels gesteld door de minister. Dit geschiedt overeenkomstig de bij de Regeling herverkaveling opgenomen modellen. Het besluit om af te wijken van de algemene regels inzake de toedeling zoals opgenomen in genoemde regeling wordt genomen, voordat op grond van artikel 198 van de Landinrichtingswet de zogeheten wenszitting plaatvindt waarbij de eigenaren en gebruikers hun wensen ten aanzien van het plan van toedeling kenbaar kunnen maken.

Met onderhavige wijziging krijgt de Regeling herverkaveling een andere grondslag, aangezien de grondslag op grond van de Landinrichtingswet komt te vervallen na intrekking van deze wet. Met inwerkingtreding van de Wet inrichting landelijk gebied (Kamerstukken II 2005–2006, 30 509, nr. 2) zal de Landinrichtingswet namelijk worden ingetrokken. Als gevolg van onderhavige wijziging blijft het mogelijk om voor landinrichtingsprojecten waarvoor reeds nadere regels voor het plan van toedeling, bedoeld in artikel 195 van de Landinrichtingswet, zijn vastgesteld, nadere regels vast te stellen voor de tweede schatting. Verzoeken hiertoe worden op grond van de Regeling herverkaveling aan de minister gericht, waarna deze op grond van artikel 25 van genoemde regeling nadere regels vast kan stellen voor een specifiek landinrichtingsproject. Ingevolge onderhavige wijzigingsregeling zal de Regeling herverkaveling mede op artikel 97 van de Reconstructiewet berusten.

Voor landinrichtingsprojecten van de derde categorie geldt dat de op het moment van de inwerkingtreding van hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet (betreffende herverkaveling) afgeronde procedure-onderdelen en procedure-momenten worden geacht te zijn afgerond volgens de Reconstructiewet (artikel 4 van de regeling). Voor bedoelde projecten worden voorts de volgende voorzieningen getroffen. Bij landinrichtingsprojecten waartoe het besluit tot herverkaveling is genomen voor de inwerkingtreding van hoofdstuk 3, titel 6, van de Reconstructiewet en die worden voltooid volgens de bepalingen van deze wet, worden het landinrichtingsplan, bedoeld in artikel 73 van de Landinrichtingswet, en het begrenzingenplan, bedoeld in artikel 131 van de Landinrichtingswet, gelijkgesteld aan de uitwerking van het reconstructieplan (artikel 1, onderdeel a, van de regeling). De gelijkschakeling heeft alleen betrekking op die onderdelen van bedoelde plannen die voor het vervolg van de herverkavelingsprocedure op grond van de Reconstructiewet relevant zijn. Dit betekent dat onderdelen van het landinrichtingsplan inzake procedure-onderdelen die de Reconstructiewet niet kent, niet worden gelijkgeschakeld aan de uitwerking van het reconstructieplan. Zo wordt het onderdeel van het landinrichtingsplan inzake voorfinanciering niet gelijkgeschakeld aan bedoelde uitwerking.

Voorts wordt de terinzagelegging van het plan van tijdelijk gebruik, bedoeld in artikel 190, tweede lid, van de Landinrichtingswet gelijkgesteld aan de terinzagelegging van het besluit om gronden in tijdelijk gebruik te geven, bedoeld in artikel 56, eerste lid, van de Reconstructiewet (artikel 1, onderdeel b, van de regeling). Hiermee wordt voorkomen dat opnieuw terinzagelegging plaats moet vinden van laatstgenoemd besluit, zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de mogelijkheden van belanghebbenden om bezwaar tegen het plan van tijdelijk gebruik in te stellen. Voorts wordt het plan van tijdelijk gebruik dat op grond van artikel 189 van de Landinrichtingswet wordt vastgesteld, gelijkgesteld aan het besluit om gronden in tijdelijk gebruik te geven op grond van artikel 56, eerste lid, van de Reconstructiewet concentratiegebieden (artikel 1, onderdeel c, van de regeling).

Op grond van artikel 2 van de regeling zal in alle blokken van de ruilverkaveling ‘Rijssen’ de Landinrichtingswet van toepassing zijn. Deze voorziening wordt getroffen, aangezien nog niet voor alle blokken in de ruilverkaveling ‘Rijssen’ regels voor het plan van toedeling zijn vastgesteld. In twee van de vier blokken is de uitvoering van de ruilverkaveling reeds in een vergevorderd stadium. Door toepassing van de Landinrichtingswet in alle blokken wordt de rechtsgelijkheid gewaarborgd tussen de bij de herverkavelingsprocedures betrokken grondeigenaren. Hiermee geldt tevens een uniforme procedure voor de financiering van de ruilverkaveling, de procedure op grond van hoofdstuk VIII van de Landinrichtingswet.

Daarnaast is een voorziening getroffen voor verplichtingen die bij de uitvoering van landinrichtingsprojecten voortvloeien uit rechtshandelingen verricht door de landinrichtingscommissie, bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Landinrichtingswet. Het Rijk staat garant voor de verplichtingen die de landinrichtingscommissie bij het verrichten van bedoelde rechtshandelingen aangaat (artikel 31, tweede lid, van de Landinrichtingswet). Voor landinrichtingsprojecten waarop de Reconstructiewet krachtens artikel 97 van de Reconstructiewet van toepassing is, gaat de garantstelling van de Staat over naar gedeputeerde staten (artikel 4 van de regeling). Gedeputeerde staten zullen na opheffing van de landinrichtingscommissie op grond van de Reconstructiewet garant staan voor verplichtingen die voorheen zijn aangegaan door de landinrichtingscommissie. De bevoegdheden die op grond van artikel 4, tweede lid, van de regeling zullen worden overgedragen omvatten zowel bestuursrechtelijke bevoegdheden als wel het recht om nakoming van verplichtingen te vorderen van partijen waarmee de landinrichtingscomissie verbintenissen is aangegaan. Met onderhavige overdracht wordt voortuitgelopen op de systematiek zoals voorzien in het voorstel voor de Wet inrichting landelijk gebied (Kamerstuk II 2005–2006, 30 509, nr. 2). In genoemd wetsvoorstel wordt eveneens voorzien in een overgang van verplichtingen voortvloeiend uit de Landinrichtingswet naar gedeputeerde staten. De overgang van de verplichtingen omvat mede de vacatiegelden die op grond van artikel 7 van het Besluit van 11 september 1985, houdende nadere regelen betreffende de wijze van benoeming, de zittingsduur, de schorsing en het ontslag van de leden van een landinrichtingscommissie alsmede de aan hen toe te kennen vergoedingen (Stb. 1985, 526) aan de leden van de landinrichtingscommissie voor hun werkzaamheden worden verstrekt. Bedoelde vergoedingen vallen thans onder de kosten die op grond van artikel 222, eerste lid, van de Landinrichtingswet ten laste van het Rijk komen. Voorts wordt voorzien in een overgang naar de betrokken provincies van de archiefbescheiden van de minister die bij de overgang van bedoelde verplichtingen zijn betrokken (artikel 4, derde lid). In de praktijk betekent dit overigens dat deze archiefbescheiden feitelijk bij de Dienst Landelijk Gebied van het Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit kunnen blijven berusten, afhankelijk van de daarover met gedeputeerde staten te maken afspraken. De Dienst Landelijk Gebied zal gedeputeerde staten bijstaan bij de op landinrichting betrekking hebbende taken. Over de uitvoering van deze taken zullen tussen de Dienst Landelijk Gebied en gedeputeerde staten nadere afspraken worden gemaakt.

Onderhavige regeling brengt geen administratieve lasten met zich.

De Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit,

C.P. Veerman

  • 1

    Stcrt. 2004, 118; laatstelijk gewijzigd bij ministeriële regeling van 13 november 2006 (Stcrt. 222).

Naar boven