Regeling solvabiliteitsmarge en technische voorzieningen verzekeraars

Regeling van de Nederlandsche Bank N.V. van 11 december 2006, nr. Juza/2006/02455/IH, houdende uitvoering van de artikelen 97, tweede lid, 98, derde lid, 121, tweede lid, en 124 van het Besluit prudentiële regels Wft (Regeling solvabiliteitsmarge en technische voorzieningen verzekeraars)

De Nederlandsche Bank N.V.,

Na raadpleging van de betrokken representatieve organisaties;

Gelet op de artikelen 97, tweede lid, 98, derde lid, 121, tweede lid, en 124 van het Besluit prudentiële regels Wft;

Besluit:

Hoofdstuk 1

Inleidende bepalingen

Artikel 1:1

In deze regeling wordt verstaan onder:

a. Besluit: Besluit prudentiële regels Wft;

b. DNB: de Nederlandsche Bank N.V.;

c. wet: Wet op het financieel toezicht.

Hoofdstuk 2

Suppletiebijdragen als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars

Artikel 2:1

1. Instemming door DNB als bedoeld in artikel 97, eerste lid, aanhef, van het Besluit, vindt plaats indien de verzekeraar, bedoeld in dat eerste lid, onderdeel b, aan de volgende voorwaarden voldoet:

a. de statuten van de verzekeraar bepalen dat het bestuur te allen tijde, zonder bijkomende voorwaarden, bevoegd is tot omslaan van een nadelig saldo over enig boekjaar over de leden van de verzekeraar en dat dit besluit onverwijld kan worden uitgevoerd;

b. een in de balans opgenomen vordering uit hoofde van de bovengenoemde omslag wordt in mindering gebracht op de suppletiebijdragen die in de aanwezige solvabiliteitsmarge zijn opgenomen;

c. de verzekeraar voert een consistent financieel beleid waaruit tenminste zichtbaar wordt hoe premieopbrengsten, beleggingsopbrengsten, kosten en, indien van toepassing, schaden worden toegerekend aan jaren en groepen van verzekeringsnemers.

2. Indien DNB twijfel heeft over de inbaarheid van een suppletiebijdrage die door een verzekeraar als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge wordt opgevoerd, kan zij van de verzekeraar verlangen dat hij aanvullende zekerheden van zijn leden bedingt en verkrijgt.

3. DNB kan een op grond van het eerste lid verleende instemming intrekken, indien de gegevens die zijn verstrekt ter verkrijging van de instemming onjuist of onvolledig blijken en kennis over de juiste en volledige gegevens tot een andere beslissing zou hebben geleid, dan wel indien zich omstandigheden voordoen of feiten bekend worden op grond waarvan, zo zij voor het tijdstip waarop de instemming werd verleend zich hadden voorgedaan of bekend waren geweest, de instemming zou zijn geweigerd.

Artikel 2:2

Natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 97, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, die met inachtneming van dat onderdeel b, op de datum van inwerking treden van deze regeling suppletiebijdragen meetellen als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge hebben daarvoor instemming tot de dag na dagtekening van de schriftelijke beslissing van DNB op het verzoek, bedoeld in artikel 97, eerste lid, aanhef, van het besluit.

Hoofdstuk 3

Toereikendheidstoets verzekeraars

§ 3.1

Toereikendheidstoets levensverzekeraars

Artikel 3:1

1. Een levensverzekeraar als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van het Besluit, legt de methode voor de uitvoering van de toets, bedoeld in artikel 121, eerste lid, van het Besluit, schriftelijk vast en past deze consistent toe.

2. Een levensverzekeraar hanteert bij de uitvoering van de toets, bedoeld in het eerste lid, prudente grondslagen en rekenprincipes.

3. Onverminderd het tweede lid, hanteert een levensverzekeraar bij de berekening van de toets de volgende grondslagen en rekenprincipes:

a. voor overeenkomsten met winstdeling wordt voor de uitvoering van de toets expliciet rekening gehouden met toekomstige winstdelingsverplichtingen;

b. in de toets wordt rekening gehouden met de toekomstige kosten voor bestaande verzekeringen;

c. de berekening van de toets geschiedt met inachtneming van adequate onzekerheidsmarges.

Artikel 3:2

1. Een levensverzekeraar voert de toets naar de toereikendheid van de balanswaarde van de voorziening voor levensverzekering, bedoeld in artikel 121, tweede lid, van het Besluit, uit op basis van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur.

2. In afwijking van het eerste lid is het een levensverzekeraar toegestaan om in plaats van de door DNB gepubliceerde rentetermijnstructuur een door de levensverzekeraar vastgestelde rentetermijnstructuur te hanteren. Daarbij geldt als voorwaarde dat DNB goedkeuring heeft verleend aan de te hanteren methode voor de vaststelling van en de te hanteren grondslagen voor de door de levensverzekeraar vast te stellen rentetermijnstructuur.

3. Het eerste lid is niet van toepassing indien en voor zover de voorziening, bedoeld in het eerste lid, rechtstreeks gekoppeld is aan een waarde, bedoeld in artikel 125, eerste of tweede lid, van het Besluit, en voldaan is aan de voorwaarden in deze leden met betrekking tot de dekking van deze voorziening.

4. In afwijking van het eerste lid, kan DNB op aanvraag van een levensverzekeraar toestaan dat deze de toets, bedoeld in het eerste lid, uitvoert op basis van één enkele, door DNB gepubliceerde disconteringsvoet, of een door de levensverzekeraar vastgestelde en door DNB goedgekeurde, disconteringsvoet die hoort bij de looptijdkarakteristieken van de verzekeringsverplichtingen, indien de levensverzekeraar aantoont:

a. dat redelijkerwijs niet kan worden voldaan aan het eerste lid; en

b. dat de voorziening ten minste gelijk is aan de voorziening op basis van de rentetermijnstructuur, bedoeld in het eerste lid.

Artikel 3:3

1. De disconteringsvoet, bedoeld in artikel 98, derde lid, van het Besluit, bedraagt maximaal 3 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten van levensverzekering die vanaf 1 augustus 1999 zijn gesloten en maximaal 4 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten van levensverzekering die vóór 1 augustus 1999 zijn gesloten.

2. In afwijking van het eerste lid bedraagt voor vanaf 1 augustus 1999 gesloten overeenkomsten van levensverzekering ter verzekering van door een werkgever aan zijn werknemers toegezegd pensioen of van aan een pensioenfonds in uitvoering gegeven toezeggingen omtrent pensioen, de in dat lid bedoelde disconteringsvoet maximaal 4 procent.

§ 3.2

Toereikendheidstoets schadeverzekeraars

Artikel 3:4

Artikel 3:1, eerste, tweede en derde lid, onderdelen b en c is van overeenkomstige toepassing op schadeverzekeraars als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van het Besluit.

Artikel 3:5

Artikel 3.2, eerste, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op schadeverzekeraars voor zover discontering is toegepast.

Artikel 3:6

De disconteringsvoet, bedoeld in artikel 98, derde lid, van het Besluit, bedraagt maximaal 3 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten inzake schadeverzekering die vanaf 1 maart 2000 zijn gesloten en maximaal 4 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten inzake schadeverzekering die vóór 1 maart 2000 zijn gesloten.

§ 3.3

Toereikendheidstoets natura-uitvaartverzekeraars

Artikel 3:7

1. Artikel 3:1 is van overeenkomstige toepassing voor natura-uitvaartverzekeraars als bedoeld in artikel 114, eerste lid, van het Besluit.

2. In aanvulling op het derde lid van artikel 3:1 hanteert een natura-uitvaartverzekeraar bij de berekening van de toets als rekenprincipe dat in de toets rekening wordt gehouden met de toekomstige ontwikkeling van de pakketwaarde van bestaande natura-uitvaartverzekeringen.

Artikel 3:8

Artikel 3:2, eerste, tweede en vierde lid, is van overeenkomstige toepassing op natura-uitvaartverzekeraars.

Artikel 3:9

De disconteringsvoet, bedoeld in artikel 98, derde lid, van het Besluit, bedraagt maximaal 3 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten inzake natura-uitvaartverzekering die vanaf 1 maart 2000 zijn gesloten en maximaal 4 procent voor zover de voorzieningen dienen ter dekking van verplichtingen uit hoofde van overeenkomsten inzake natura-uitvaartverzekering die vóór 1 maart 2000 zijn gesloten.

Hoofdstuk 4

Gebruik van deelnemingen in beleggingsinstellingen tot dekking van de technische voorzieningen van levensverzekeraars en schadeverzekeraars

Artikel 4:1

1. Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 122, eerste lid, van het Besluit, kan ten aanzien van deelnemingen in beleggingsinstellingen als bedoeld in artikel 124, onderdeel b, die hij aanhoudt als waarde ter dekking van de technische voorzieningen, rekening houden met de onderliggende activa in het bezit van de beleggingsinstelling:

a. onder de voorwaarde dat de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling op verzoek van de deelnemers ten laste van de activa direct of indirect worden of kunnen worden ingekocht of terugbetaald, en

b. ingeval de rechten van deelneming in de beleggingsinstelling niet worden verhandeld op een gereglementeerde markt, de verzekeraar een schriftelijke overeenkomst heeft gesloten met de beleggingsinstelling, houdende inkoop of terugbetaling op de rechten van deelneming op verzoek van de verzekeraar, tegen in de overeenkomst overeengekomen voorwaarden en binnen een overeengekomen termijn.

2. Indien de verzekeraar voor de toepassing van artikel 124, onderdeel b, van het Besluit geen rekening houdt met de onderliggende activa in het bezit van de beleggingsinstelling, bedoeld in het eerste lid, of als de beleggingsinstelling, waarin de verzekeraar rechten van deelneming houdt, niet voldoet aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, is het maximum, bedoeld in artikel 123, derde lid, van het Besluit van overeenkomstige toepassing op de verzekeraar gehouden deelneming in de beleggingsinstelling.

Hoofdstuk 5

Slotbepalingen

Artikel 5:1

Deze regeling treedt in werking op het tijdstip waarop het Besluit in werking treedt.

Artikel 5:2

Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling solvabiliteitsmarge en technische voorzieningen verzekeraars.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Nederlandsche Bank N.V
Directeur, A. Schilder.Directeur, D.E. Witteveen.

Toelichting

Algemeen

1. Inleiding

Deze regeling is ontleend aan diverse regelingen op basis van de Wet toezicht verzekeringsbedrijf 1993 en de Wet toezicht natura-uitvaartverzekeringsbedrijf. Te noemen zijn het Besluit technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1994 (Stb. 1994, nr. 448), het Besluit technische voorzieningen natura-uitvaartverzekeringsbedrijf (Stb.1995, nr. 556), de nadere regels suppletiebijdragen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge (Stcrt. 2005, nr. 34), de regeling gebruik van de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen ten aanzien van deelnemingen in beleggingsinstellingen (Stcrt. 2005, nr. 34), de circulaire actuariële principes van 18 augustus 1994 (nr. 1.332/94-871), de regeling maximumrentepercentages, voorzichtigheidsmarges en voorschriften technische voorzieningen verzekeringsbedrijf 1999 (Stcrt. 1999, nr. 134), de circulaire inzake rekenrente en actuariële principes van 12 juli 1999 (nr.1999/07; WTV 1999/12 en WTN 1999/04) en de richtlijn pakketwaardering natura-uitvaartverzekeringen (1.01/2001-9318). Voor een deel zijn de voornoemde regels opgenomen in het Besluit prudentiële regels Wft (hierna: Besluit) op grond van de Wet op het financieel toezicht (hierna: wet). De technische uitvoeringsregels zijn opgenomen in onderhavige regeling.

2. Administratieve lasten

De hoofdstukken 2 en 4 van deze regeling betreffen een beleidsarme omzetting van de nadere regels suppletiebijdragen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge (Stcrt. 2005, 34) en de Regeling gebruik van waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen ten aanzien van deelnemingen in beleggingsinstellingen (Stcrt. 2005, 34). Beide hoofdstukken hebben derhalve geen gevolgen voor de administratieve lasten. Hoofdstuk 3 is een nadere uitwerking van artikel 121 van het Besluit, waarin is voorgeschreven dat een verzekeraar jaarlijks een toets uitvoert naar de toereikendheid van de balanswaarde voor bepaalde voorzieningen. In voornoemd artikel 121 is de toereikendheidstoets voor levensverzekeraars aangepast en voor schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars geïntroduceerd, hetgeen gevolgen heeft voor de administratieve lasten. In de toelichting op het Besluit zijn deze lasten al in kaart gebracht en geraamd op een lastenverzwaring van € 320.000. Naar verwachting zullen ongeveer 70 verzekeraars of verzekeringsgroepen de aangepaste toereikendheidstoets moeten uitvoeren.

Het ontwerp van deze regeling is voorgelegd aan het Adviescollege toetsing administratieve lasten (Actal). Het College heeft besloten de regeling niet te selecteren voor een Actal toets.

3. De regeling op hoofdlijnen

3.1. Hoofdstuk 2. Suppletiebijdragen als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge schadeverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars

Hoofdstuk 2 geeft aan onder welke voorwaarden De Nederlandsche Bank N.V. (hierna: DNB) instemming verleent voor het meetellen van suppletiebijdragen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge van onderlinge waarborgmaatschappijen die het schadeverzekeringsbedrijf of het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefenen (hierna: verzekeraars). Deze instemming is vereist op grond van artikel 97, eerste lid, van het Besluit. In het tweede lid van dat artikel is bepaald dat DNB nadere regels stelt met betrekking tot de voorwaarden waaronder de suppletiebijdragen bij de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge van bedoelde verzekeraars kan worden betrokken.

In het eerste lid van meergenoemd artikel, aanhef en onderdeel b, is bepaald dat de verzekeraar bij de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge tevens de waarde betrekt van de suppletiebijdragen die een onderlinge waarborgmaatschappij die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar of schadeverzekeraar uitoefent, tijdens het boekjaar krachtens de statuten van haar leden kan eisen tot maximaal vijftig procent van het verschil tussen de maximum bijdragen en de werkelijk gevorderde bedragen.

3.2. Hoofdstuk 3 Toereikendheidstoets verzekeraars

3.2.1. Algemeen

Hoofdstuk 3 stelt regels met betrekking tot de toereikendheidstoets voor verzekeraars en de als gevolg daarvan noodzakelijke prudentiële filters bij de bepaling van de aanwezige en de vereiste solvabiliteitsmarge. De grondslag voor de regeling wordt geboden door artikel 121, tweede lid, van het Besluit. Daarin is verwoord dat DNB, onverminderd het bepaalde in de artikelen 114, 116, 117 en 119 van het Besluit en met inachtneming van de internationale jaarrekeningstandaarden, regels stelt met betrekking tot de bij de toereikendheidstoets te hanteren grondslagen en rekenprincipes voor de disconteringsvoet, sterfte en invaliditeit. Uitgangspunten bij deze regeling en de daaruit voortvloeiende rapportageverplichtingen zijn bevordering van een duidelijk beeld van het beheer en de financiële positie van de verzekeraar en toepassing van het systeem van éénsporige verslaggeving, gericht op administratieve lastenbeheersing. Daarbij dient de regeling, voor zover van toepassing, te voldoen aan de regels die op het door deze regeling bestreken terrein zijn neergelegd in de Europese richtlijnen voor verzekeraars.

In deze toelichting wordt tevens ingegaan op de toepassing van de prudentiële filters op grond van artikel 98 van het Besluit. Ten principale wordt opgemerkt dat een verzekeraar in de context van prudentiële filters rekening houdt met het effect van belastingen.

3.2.2. Onderscheiden voorzieningen schadeverzekeraars

Voor schadeverzekeraars worden in het Besluit onderscheiden de voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s, waaronder de catastrofevoorziening indien deze is getroffen (artikel 115, eerste lid), en de voorziening voor te betalen schaden of te betalen uitkeringen (artikel 117, eerste lid).

De voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s

De voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s omvat onder meer:

– een voorziening voor in het boekjaar ontvangen premies ter zake van risico’s die op het daarop volgende boekjaar of boekjaren betrekking hebben; deze voorziening omvat tevens de premies die in voorgaande boekjaren ontvangen zijn en op het volgende boekjaar of boekjaren betrekking hebben (zoals bij bepaalde meerjarige schadeverzekeringscontracten).

– een voorziening voor schaden en kosten uit lopende verzekeringen die na afloop van het boekjaar kunnen ontstaan en die niet gedekt kunnen worden door de voorziening die betrekking heeft op de niet-verdiende premies samen met de in het daarop volgende boekjaar of boekjaren nog te ontvangen premies; en

– een catastrofevoorziening.

De voorziening voor schaden en kosten uit lopende verzekeringen dient enerzijds ter dekking van financieringsystemen met gelijkblijvende premies voor in de tijd toenemende risico’s en kosten en anderzijds ter dekking van het verschil tussen de benodigde risicopremies en kostenopslagen en de in de overeengekomen premies vervatte beschikbare risicopremies en kostenopslagen.

Onder een catastrofevoorziening wordt verstaan een voorziening voor bepaalde gebeurtenissen die zich niet noodzakelijk elk jaar hoeven voor te doen. Deze voorziening wordt gevormd door toepassing van vooraf vastgestelde toevoeging- en onttrekkingregels.

Voorziening voor te betalen schaden of voor te betalen uitkeringen

De voorziening voor te betalen schaden of te betalen uitkeringen is de voorziening voor voorgevallen schaden, al dan niet aan de maatschappij gemeld. Deze voorziening bestaat uit:

– een voorziening voor de voor balansdatum ontstane schaden of verplichtingen tot uitkering die zijn gemeld en nog niet zijn afgewikkeld;

– een voorziening voor de voor balansdatum ontstane schaden of verplichtingen tot uitkering die niet voldoende zijn gemeld (Incurred But Not Enough Reserved, IBNER);

– een voorziening voor de voor balansdatum ontstane schaden of verplichtingen tot uitkering die nog niet zijn gemeld (Incurred but Not Reported, IBNR); en

– een voorziening voor de kosten die verband houden met de afwikkeling van schaden en uitkeringen.

Bij deze voorzieningen wordt op basis van artikel 117, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit, in aanmerking genomen de in verband met schaden of uitkeringen te verwachten baten uit subrogatie en de verkrijging van de eigendom van verzekerde zaken.

De IBNER voorziening is de voorziening ten behoeve van de ontwikkeling van gemelde schaden of verplichtingen tot uitkering waarvoor op schadeclaimniveau nog niet voorzien kan worden, maar waarvoor wel een verwachting op totaalniveau is. Hierbij is inbegrepen de voorziening voor te heropenen schaden. De IBNR voorziening is de voorziening ten behoeve van nog niet gemelde schaden of verplichtingen tot uitkering.

De voorziening voor de kosten die verband houden met de afwikkeling van schaden en uitkeringen (de toekomstige schadebehandelings- en uitkeringskosten) wordt separaat bepaald.

3.2.3. Methode, grondslagen, rekenprincipes, adequate onzekerheidsmarges en prudentiële filters

3.2.3.1. Methode

Verzekeraars zijn op grond van artikel 121 van het Besluit verplicht om een toereikendheidstoets van de balanswaarde van de technische voorzieningen uit te voeren. Voor schadeverzekeraars kan dit zowel een berekening als een kwalitatieve toets zijn, voor levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars uitsluitend een berekening. In artikel 121, tweede lid, van het Besluit is bepaald dat indien discontering wordt gebruikt DNB, met inachtneming van de internationale jaarrekeningstandaarden, regels stelt met betrekking tot de te hanteren grondslagen en rekenprincipes voor de disconteringsvoet, sterfte en invaliditeit. Hierdoor wordt voorkomen dat verzekeraars die deze jaarrekeningstandaarden toepassen worden geconfronteerd met dubbele verslaggevingregels. Zoals ook in de toelichting van het Besluit is aangegeven, zijn de rekenprincipes en de grondslagen van de toereikendheidstoets wel een nadere invulling van de mogelijkheden die IFRS 4 biedt als onderdeel van de internationale verslaggevingsstandaarden. Op basis van de (internationale) jaarrekeningstandaarden en de bepalingen in de wet en het Besluit, kiezen verzekeraars grondslagen en berekeningsmethoden ter bepaling van de balanswaarde van technische voorzieningen. Naast de nu gangbare grondslagen (zoals de maximale rekenrente van 3% en 4%), maakt IFRS 4 ook een discontering van kasstromen met een risicovrije rentetermijnstructuur mogelijk. Alle verzekeraars kunnen deze grondslag toepassen.

In het Besluit wordt voor zover discontering wordt gebruikt expliciet een relatie gelegd tussen de uitkomst van de toets en de balanswaarde van de technische voorziening. Artikel 121, vierde lid, van het Besluit bepaalt dat de balanswaarde van de technische voorziening ten minste gelijk is aan de waarde die volgt uit de toets, bedoeld in het tweede lid. Daarnaast bepaalt het derde lid van dat artikel dat indien de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen niet tegen actuele waarde zijn gewaardeerd, de verzekeraar het verschil tussen de actuele waarde en de balanswaarde van deze waarden betrekt bij de toereikendheidstoets. Dit laatste betekent dat als bedoelde waarden tegen een lagere waarde zijn gewaardeerd dan de actuele waarde, het verschil op de uitkomst van de toets in mindering wordt gebracht. Een en ander betekent ook dat de uitvoering van de toereikendheidstoets altijd vóór resultaatbepaling ligt.

De verzekeraar kan bij de bepaling van de aanwezige solvabiliteitsmarge geconfronteerd worden met de berekening van een prudentieel filter, in verband met de te hanteren maximale rekenrente. Hierbij worden berekeningen die al uitgevoerd zijn in het kader van de toereikendheidstoets nogmaals uitgevoerd met de maximale rekenrente van 3% of 4%.

Voor de verzekeringsverplichtingen wordt per homogene risicogroep een prospectief bepaalde voorziening vastgesteld als som van de verwachtingswaarde van de uit deze verplichtingen voortvloeiende kasstromen en een adequate onzekerheidsmarge. Onder een homogene risicogroep wordt verstaan een groep verzekeringen met gelijksoortige risicokarakteristieken die in de regel separaat geadministreerd wordt. De verwachtingswaarde van de uit de verplichtingen voortvloeiende kasstromen moeten zijn gebaseerd op realistische geachte verzekeringstechnische grondslagen. De som van de verwachtingswaarde en de daarbij passende onzekerheidsmarge vormt dan de voorziening berekend op basis van prudente grondslagen. Toepassing van een passende onzekerheidsmarge houdt in dat dit niet leidt tot overprudente of te voorzichtige grondslagen.

De schadeverzekeraar neemt bij de toetsing in aanmerking de in verband met schaden of uitkeringen te verwachten baten uit subrogatie en de verkrijging van de eigendom van verzekerde zaken, volgens artikel 117, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit.

Wat betreft de grondslagen en rekenprincipes voor sterfte en invaliditeit gelden geen kwantitatieve voorschriften voor de te hanteren grondslagen. De verzekeraar is dus binnen de daarvoor door de wet gestelde grenzen vrij in zijn keuze met betrekking tot de te hanteren grondslagen voor sterfte en invaliditeit. Welke grondslagen de verzekeraar hanteert wordt toegelicht bij zijn rapportage inzake de uitgevoerde toereikendheidstoetsen. De grondslagen worden onderbouwd aan de hand van waarnemingen en ervaringscijfers van de verzekeraar zelf, eventueel aangevuld met geschikte gegevens van andere bronnen. Hierbij wordt rekening gehouden met de mate waarin de risicokarakteristieken van een homogene risicogroep (naar verwachting zullen) verschillen van de populatie die is gebruikt voor de waarnemingen en wordt er rekening gehouden met het al dan niet continueren van historische trends in de toekomst op basis van voldoende betrouwbaar bewijs.

Voor de toets op toereikendheid van de voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s bevat artikel 121, eerste lid, van het Besluit geen nadere regels. Indien bij de bepaling van de voorziening voor niet-verdiende premies en lopende risico’s gebruik is gemaakt van statistische of wiskundige methoden worden de methoden en de grondslagen toegelicht en beoordeeld op toereikendheid. Dit zal in de praktijk in het bijzonder het geval zijn voor de voorziening voor lopende risico’s. Voor de toets op toereikendheid van de voorzieningen voor te betalen schaden of te betalen niet-periodieke uitkeringen wordt de voorziening op balansdatum beoordeeld door de uitloop van de schaden en te betalen niet-periodieke uitkeringen te evalueren, rekening houdend met trends. Deze toets kan kwantitatief (bijvoorbeeld met het gebruik door schadeverzekeraars van schadeafwikkelingsdriehoeken) of kwalitatief uitgevoerd worden. De keuze tussen het kwalitatief dan wel kwantitatief toetsen is aan de verzekeraar zelf, met dien verstande dat deze haar keuze zal moeten motiveren.

Voor de toets op toereikendheid van de voorziening voor te betalen periodieke uitkeringen sluit de door de schadeverzekeraar toegepaste berekeningswijze aan op de door levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars toegepaste berekeningswijze. Bij het toetsen van bovengenoemde voorzieningen houdt de verzekeraar rekening met toekomstige kosten. Indien een verzekeraar een egalisatievoorziening (anders dan de verplichte egalisatievoorziening voor kredietverzekeringen) of catastrofevoorziening heeft getroffen op de balans, kan deze meegenomen worden in de beoordeling van de toereikendheid van de voorzieningen op de balans.

3.2.3.2. De disconteringsvoet

De belangrijkste verandering in onderhavige regeling is dat in de toereikendheidstoets de verzekeringsverplichtingen gedisconteerd worden tegen een nominale risicovrije rentetermijnstructuur. Het uitgangspunt dat hieraan ten grondslag ligt is dat DNB een beter beeld van de financiële situatie van de verzekeraar krijgt. Daarom zal in de toereikendheidstoets de contante waarde van verzekeringsverplichtingen worden bepaald door de daarmee samenhangende verwachte kasstromen te disconteren met een rentetermijnstructuur die gebaseerd is op de actuele waarde van kapitaalmarktinstrumenten die met zekerheid tot te ontvangen uitkeringen zullen leiden (de nominale risicovrije rentetermijnstructuur). De verwachtingswaarde wordt daarom niet beïnvloed door de karakteristieken van de beleggingen die tegenover de verplichtingen staan. De kredietwaardigheid van de onder toezicht staande instelling heeft bij de waardering van de verplichtingen ook geen invloed.

Voor schadeverzekeraars zijn deze regels van toepassing op verplichtingen waarvan de verwachte toekomstige kasstromen gedisconteerd worden in de balanswaardering. Artikel 60, eerste lid, onderdeel g, van richtlijn nr. 91/674/EEG (PbEG L 374), de richtlijn jaarrekening verzekeraars, geeft de voorwaarden waaronder tot discontering overgegaan kan worden. Deze voorwaarden zijn geïmplementeerd in artikel 117, derde lid, van het Besluit. Praktisch betekenen de voorwaarden dat alleen als er sprake is van een verplichting tot periodieke uitkeringen of schade-uitkeringen waarvan de afwikkeling nog minimaal vier jaar duurt of als het gaat om de branches Ongevallen en Ziekte dat dan discontering is toegestaan.

Voor het disconteren van in euro’s luidende verzekeringsverplichtingen publiceert DNB een nominale rentetermijnstructuur waarmee de contante waarde kan worden bepaald. Daarnaast kan een verzekeraar zelf, met goedvinden van DNB, een rentetermijnstructuur bepalen en hanteren voor toepassing in de toereikendheidstoets.

Verzekeraars die in redelijkheid niet kunnen voldoen aan het vereiste betreffende het bepalen van de contante waarde van de verzekeringsverplichtingen aan de hand van een rentetermijnstructuur, kunnen met goedkeuring van DNB een benaderingsmethode toepassen die uitgaat van het gebruik van een zo goed mogelijk passende uniforme rentevoet, afgestemd op de looptijdkarakteristieken van de verzekeringsportefeuille per de rapportagedatum.

Het niet disconteren van verwachte toekomstige kasstromen door schadeverzekeraars kan worden gezien als een impliciete methode om in voldoende onzekerheidsmarges voor bepaalde grondslagen van de verwachtingswaarde te voorzien. Indien in afwijking daarvan tot discontering wordt overgegaan, zullen de onderliggende grondslagen geëxpliciteerd moeten worden (zoals veronderstellingen ten aanzien van inflatie). In beide gevallen moet aannemelijk worden gemaakt dat de desbetreffende methode een adequate onzekerheidsmarge oplevert.

3.2.3.3. Adequate onzekerheidsmarges

Conform artikel 121, eerste lid, tweede volzin, van het Besluit, gaat de verzekeraar bij de uitvoering van de toets uit van verwachte toekomstige betalingsverplichtingen en adequate onzekerheidsmarges. Kwantitatieve voorschriften hiervoor ontbreken. Dit laat onverlet dat de toepassing van de grondslagen en rekenprincipes, bedoeld in artikel 3:1, derde lid, van deze regeling met zich brengt dat een expliciet onderscheid gemaakt wordt tussen de verwachtingswaarde op basis van realistische grondslagen aan de ene kant en de daarbij passende onzekerheidsmarges aan de andere kant. Om de redelijkheid van de gehanteerde onzekerheidsmarges te waarborgen, acht DNB het wenselijk dat de bedrijfstak en beroepsorganisaties zelf initiatieven nemen om referentiemateriaal te ontwikkelen. Hiermee kunnen (niet dwingend voorgeschreven) tabellenboeken met onzekerheidsmarges worden opgesteld om de toepassing voor bepaalde verzekeraars te vereenvoudigen en de administratieve lasten te beperken.

3.2.3.4. Voorzieningen voor gegarandeerde uitkeringen en afkoopwaarde

In het Besluit is in artikel 116, eerste lid, onderdeel a, opgenomen dat de voorziening voor levensverzekering (evenals de voorziening voor natura-uitvaartverzekering) door de levensverzekeraar (en de natura-uitvaartverzekeraar) wordt berekend met inbegrip van alle gegarandeerde uitkeringen en gegarandeerde afkoopwaarden. In de toereikendheidstoets wordt overeenkomstig rekening gehouden met alle gegarandeerde uitkeringen en gegarandeerde afkoopwaarden. Wanneer de berekening van de voorziening voor levensverzekering leidt tot een negatieve uitkomst, wordt deze op nul gesteld, waarbij eventueel geactiveerde eerste kosten, met uitzondering van vorderingen op tussenpersonen in het kader van bij onnatuurlijk verval terug te boeken provisie, met de voorziening worden gesaldeerd. Deze nulstelling is niet onverkort van toepassing op natura-uitvaartverzekeraars. Indien een natura-uitvaartverzekeraar gebruik maakt van prudente afkoopfrequenties dan kan dit resulteren in een uitkomst waarbij een deel van de voorziening voor natura-uitvaartverzekering niet op nul is gesteld. De natura-uitvaartverzekeraar moet aannemelijk maken dat de afkoopgrondslagen een adequate marge opleveren.

3.2.3.5. Voorzieningen winstdelingen en keuzemogelijkheden

Het vereiste dat de uitvoering van de toereikendheidstoets door de levensverzekeraar en de natura-uitvaartverzekeraar geschiedt met inbegrip van de winstdelingen waarop de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkering, collectief dan wel individueel recht heeft, met inbegrip van alle keuzemogelijkheden waarover de verzekeringnemer, verzekerde of gerechtigde op uitkering, volgens de voorwaarden van de levensverzekering beschikt, betekent, de verslaggevingsstandaarden in aanmerking nemend, dat rente- en winstdelingsgaranties en andere embedded options volgens een expliciete methode gewaardeerd dienen te worden. Bij de expliciete methode wordt bij de vaststelling van de toekomstige baten en verplichtingen rekening gehouden met onzekere, voor winstdeling bestemde, inkomsten. Er wordt een schatting gemaakt van de uit te keren winstdeling. Dit bedrag wordt meegenomen in de vaststelling van de toekomstige lasten. De impliciete methode is niet langer toegestaan.

3.2.3.6. Voorzieningen voor kosten

De toereikendheidstoets wordt door de levensverzekeraar en de natura-uitvaartverzekeraar uitgevoerd met inbegrip van de kosten en provisies, hetgeen betekent dat de voorzieningen zijn vastgesteld met inbegrip van adequate voorzieningen voor toekomstige kosten van de bestaande verzekeringen. Uitgangspunt bij de vaststelling van de toekomstige kosten is het actuele kostenniveau bij de verzekeraar, waarbij rekening gehouden wordt met de te verwachten ontwikkelingen, bijvoorbeeld inflatie of voorzienbare extra kosten.

3.2.3.7. Pakketwaardering natura-uitvaartverzekeraars

Bij pakketverzekeringen bestaat de verplichting van de natura-uitvaartverzekeraar uit een met name in de polis genoemd pakket van diensten. Dit pakket kan door de natura-uitvaartverzekeraar zelf worden geleverd of bij derden worden ingekocht.

Bij de vaststelling van de technische voorzieningen uit hoofde van de verplichtingen die uit deze pakketverzekeringen voortvloeien, neemt de natura-uitvaartverzekeraar het volgende in acht:

– De natura-uitvaartverzekeraar maakt een adequate schatting van de actuele pakketwaarde op basis van de uitkeringen van de verzekeraar in het jaar direct voorafgaand aan de balansdatum, waarop één jaar trendschatting wordt toegepast. Er wordt daarbij uitgegaan van een gelijk gebleven verzekeringsportefeuille.

– Bij de schatting van de toekomstige ontwikkeling van de pakketwaarde houdt de natura-uitvaartverzekeraar rekening met trendwaarnemingen uit het verleden. Reeds bekende of redelijkerwijs te verwachten structurele ontwikkelingen worden daarin betrokken. Een voorbeeld hiervan uit het verleden zijn de verscherpte milieunormen bij crematies. Voor de toekomst is dat bijvoorbeeld een reeds aangekondigde verhoging van de grafrechten door gemeenten waar een plaatselijke natura-uitvaartverzekeraar werkzaam is.

– Natura-uitvaartverzekeraars die de uitvaart zelf verzorgen – of dit uitbesteden binnen de groep waarvan zij deel uitmaken – dragen zorg voor een adequate interne kostentoerekening. Dit geldt in het bijzonder indien en voor zover met het oog op de uitvaartverzorging activa worden aangehouden (zoals een crematorium of een aula) welke activa tevens dienen ter dekking van de technische voorzieningen. De beleggingsopbrengsten van deze activa zijn vaak geheel of gedeeltelijk afhankelijk van de interne kostentoerekening. De toegerekende interne kosten worden betrokken in de pakketwaardering.

– Natura-uitvaartverzekeraars die de uitvaart zelf verzorgen – of dit uitbesteden binnen de groep waarvan zij deel uitmaken – zijn alert op bezettingsverschillen als gevolg van fluctuaties in de jaaromzetten. In een topjaar lijkt het alsof de vaste kosten lager zijn omdat ze kunnen worden verdeeld over een groter aantal uitvaarten. Dit moet worden gecorrigeerd door het aantal uitgevoerde uitvaarten over meerdere jaren in ogenschouw te nemen.

– Indien een natura-uitvaartverzekering wordt aangeboden als een pakketverzekering bestaat de verplichting van de verzekeraar uit een met name in de polis genoemd pakket van diensten. Het kan daarbij voorkomen dat bij de uitvaartverzorging niet alle onderdelen van het verzekerde pakket worden afgenomen. Bij sommige verzekeraars vervalt de waarde van de niet afgenomen pakketonderdelen aan de verzekeraar. Bij andere verzekeraars geeft het niet afnemen van pakketonderdelen recht op alternatieve diensten van gelijke waarde. Indien de niet afgenomen pakketonderdelen aan de verzekeraar vervallen, mag bij de vaststelling van de technische voorzieningen worden uitgegaan van een adequaat vastgesteld niveau van afname. Bij de vaststelling van dit niveau wordt rekening worden gehouden met relevante toekomstige ontwikkelingen. Ingeval er aanspraak bestaat op alternatieve bestedingen, wordt uitgegaan van een afnameniveau van 100%.

Verder is het van belang dat veel natura-uitvaartverzekeraars de mogelijkheid kennen om de premies aan te passen of om het pakket te wijzigen. Bij het vaststellen van toekomstige baten en lasten maakt de natura-uitvaartverzekeraar dan een schatting van de mate waarin hij van deze mogelijkheid gebruik kan en zal maken. Hiertoe dient elke natura-uitvaartverzekeraar een streefaanpassing te definiëren voor de mate waarin van de mogelijkheid om premies of pakket aan te passen gebruik zal worden gemaakt. De natura-uitvaartverzekeraar kan daarbij zelf de hoogte van de streefaanpassing bepalen. Wel moet de streefaanpassing waarmee bij de vaststelling van de technische voorziening wordt gerekend in overeenstemming zijn met commerciële uitingen in onder andere brochures en met de contractuele aanspraken in de polisvoorwaarden. Ook moet de streefaanpassing passen in een bestendige gedragslijn, gelet op de mate waarin de natura-uitvaartverzekeraar in het verleden van deze mogelijkheid gebruik heeft gemaakt. De streefaanpassing dient van jaar tot jaar een stabiel verloop te hebben.

In overeenstemming met hetgeen hiervoor is vastgesteld ten aanzien van winstdelingen en keuzemogelijkheden geldt met inachtneming van de verslaggevingsstandaarden dat de mogelijkheid om premies aan te passen of het pakket te wijzigen, rekening houdend met de door de natura-uitvaartverzekeraar bepaalde streefaanpassingen, in beginsel op een expliciete wijze worden gewaardeerd. In uitzondering hierop is ook een impliciete waarderingsmethode toepasbaar. Daarbij stelt de natura-uitvaartverzekeraar de pakketwaarde voor de volledige toekomst vast op de schatting voor het jaar na balansdatum. Vervolgens past de natura-uitvaartverzekeraar een dusdanige correctie toe op de hiervoor bedoelde disconteringsvoet, dat de lasten die gepaard gaan met de geschatte pakketkostenontwikkeling kunnen worden gefinancierd uit het verschil tussen de disconteringsvoet op basis van de nominale rentetermijnstructuur en de gecorrigeerde disconteringsvoet.

3.2.3.8. Overige correcties

Het is niet altijd mogelijk een volledige aansluiting van de jaarrekeningregels en de regels voor prudentiële rapportages te bewerkstelligen. Europese richtlijnen voor prudentieel toezicht bevatten expliciet afwijkingen van de jaarrekeningregels. Een voorbeeld daarvan vormen de egalisatievoorzieningen voor verzekeraars. De internationale verslaggevingsstandaarden sluiten het aanhouden van een egalisatievoorziening uit. Daarom geeft artikel 114, tweede lid, van het Besluit, een bijzondere regeling voor verzekeraars die de internationale verslaggevingsstandaarden toepassen. In plaats van een egalisatievoorziening moeten deze verzekeraars een egalisatiereserve aanhouden. Een egalisatiereserve is in tegenstelling tot een egalisatievoorziening onderdeel van het eigen vermogen. Op deze egalisatiereserve is ook artikel 120 van het Besluit van toepassing. Er is tevens een prudentieel filter dat stelt dat de egalisatiereserve die de IAS/IFRS verzekeraar werkzaam in de branche Krediet verplicht aanhoudt op grond van artikel 95, eerste lid, onderdeel 1, van het Besluit, geen onderdeel vormt van de aanwezige solvabiliteitsmarge.

3.2.3.9. De prudentiële filters behorend bij de toereikendheidstoets voor levensverzekeraars en natura-uitvaartverzekeraars

Aangezien door de toepassing van een nominale risicovrije rentetermijnstructuur de waardering van de technische voorziening niet in alle gevallen in lijn is met de vereiste prudentie is het noodzakelijk om met het prudentieel filter, genoemd in artikel 98, derde lid, van het Besluit, het bestaande niveau van voorzichtigheid dat gerelateerd is aan de rentegrondslagen te handhaven. De hoogte van de uitkomst van het prudentieel filter is afhankelijk van de looptijdkarakteristieken van de obligaties en andere geld- en kapitaalmarktinstrumenten die staan tegenover de voorzieningen ten opzichte van de looptijdkarakteristieken van de verplichtingen.

Het is mogelijk genoemd prudentieel filter te berekenen met de volgende formule:

stcrt-2006-247-p40-SC78325-1.gif

Het staat de levensverzekeraar of de natura-uitvaartverzekeraar vrij om door middel van een geschikte benaderingsformule de uitkomst van het prudentieel filter te berekenen.

Indien een levensverzekeraar of de natura-uitvaartverzekeraar in de balanswaardering van de technische voorzieningen rekening houdt met de disconteringsvoet, genoemd in artikel 98, derde lid, van het Besluit, hoeft het prudentieel filter niet te worden berekend. Dit wordt dan wel in samenhang met eventuele toepassing van artikel 97, eerste lid, onderdeel a, van het Besluit, beoordeeld.

Over de uitkomst van het prudentieel filter moet tevens een vereiste solvabiliteitsmarge berekend worden. Dit filter is opgenomen in artikel 65, tweede lid, van het Besluit en luidt als volgt: ‘Voor de toepassing van dit artikel wordt het verschil, bedoeld in artikel 98, derde lid, aangemerkt als bruto technische voorzieningen’.

3.2.3.10. Prudentiële filters voor schadeverzekeraars

Op basis van artikel 98, vierde lid, van het Besluit, wordt voor de berekening van de aanwezige solvabiliteitsmarge van een schadeverzekeraar die de toereikendheidstoets uitvoert niet meegerekend het positieve verschil tussen de uitkomst van de toereikendheidstoets zonder discontering en de balanswaarde van de technische voorzieningen, bedoeld in artikel 121, vierde lid, van het Besluit, voor alle verplichtingen die geen verband houden met de branches Ongevallen en Ziekte en die niet resulteren in periodieke uitkeringen.

Bij het bepalen van de uitkomst van de toereikendheidstoets zonder discontering kan gebruik worden gemaakt van de impliciete methode voor die veronderstellingen die bij discontering geëxpliciteerd zijn.

Conform het gestelde in artikel 98, vierde lid, laatste zin, van het Besluit, is met betrekking tot de in de toereikendheidstoets betrokken verplichtingen die verband houden met de branches Ongevallen en Ziekte of die resulteren in periodieke uitkeringen, de bepaling in artikel 98, derde lid van overeenkomstige toepassing Voor de uitwerking van dit prudentiële filter wordt verwezen naar het gestelde in de toereikendheidstoets voor levensverzekeraars.

3.3. Hoofdstuk 4 Gebruik van deelnemingen in beleggingsinstellingen tot dekking van de technische voorzieningen van levensverzekeraars en schadeverzekeraars

3.3.1. Algemeen

Hoofdstuk 4 geeft nadere regels voor het gebruik van de waarden die dienen tot dekking van de technische verzekeringsbedrijf ten aanzien van deelnemingen in beleggingsinstellingen. Beleggingen die door verzekeraars worden aangehouden tegenover de technische voorzieningen zijn onderworpen aan specifieke regels betreffende aard en omvang van de gebruikte beleggingsinstrumenten. Deze regels zijn neergelegd in het Besluit. In artikel 123, derde lid, van het Besluit is onder andere bepaald dat de waarden tot dekking van de technische voorziening ten opzichte van het totaal van de technische voorzieningen voor maximaal vijf procent bestaan uit instrumenten uitgegeven door één bepaalde emittent (of leningen aan één kredietnemer). In artikel 124 van het Besluit is bepaald dat DNB nadere regels vaststelt over het gebruik van de waarden die dienen tot dekking van de technische voorzieningen en de daarbij in acht te nemen voorwaarden ten aanzien van de in dat artikel gespecificeerde categorieën van activa, daaronder deelnemingen in beleggingsinstellingen. Het onderhavige hoofdstuk van deze regeling geeft hieraan uitvoering.

3.3.2. Toepassing van het doorkijkprincipe

DNB is van oordeel dat het Besluit en de onderliggende Europese richtlijnen toestaan dat ten aanzien van deelnemingen in een beleggingsinstelling, die door de verzekeraar zijn aangemerkt als waarden ter dekking van de technische voorzieningen, voor de toepassing van de regels inzake diversificatie en spreiding als bedoeld in de artikelen 122, eerste lid en artikel 123 van het Besluit, rekening mag worden gehouden met de onderliggende activa van de beleggingsinstelling.

Toepassing van dit doorkijkprincipe betekent dus dat in dat geval de diversificatieregels, bedoeld in artikel 122, eerste lid en artikel 123 van het Besluit níet van toepassing zijn. Dat wil zeggen niet voor de deelnemingen in de beleggingsinstelling op zich, maar wel voor de onderliggende beleggingen (de activa) van de beleggingsinstelling, rekening houdend met de door de verzekeraar aangehouden overige beleggingen. Deze opvatting wordt gedeeld door het voormalige Insurance Committee (nu: European Insurance and Occupational Pensions Committee) dat in zijn interpretatie van de vroegere richtlijn levensverzekeraars – inmiddels vervangen door richtlijn nr. 2002/83/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 5 november 2002 betreffende levensverzekering (PbEG L 345) (richtlijn levensverzekeraars) – hierover concludeert: ‘it is not necessary at this point in time to adopt a binding rule as application of the “look through” principle already follows from a teleological interpretation of the matching principle. Furthermore, the principle of financial supervision in the existing Directives already allow supervisory authorities to examine the respect of the matching rules in relation to this type of investment’.

In het geval op de beleggingsinstelling richtlijn nr. 85/611/EEG van de Raad van de Europese gemeenschappen van 20 december 1985 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve beleggingen in effecten (icbe’s) (Pb EG L 375) (richtlijn beleggingsinstellingen) van toepassing is, biedt artikel 124 van het Besluit geen grond voor nadere regels door DNB. Ten aanzien van deelnemingen in een beleggingsinstelling als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, niet zijnde een icbe, is er wél grond voor nadere regels. Deze regels zijn gerelateerd aan het al dan niet toepassen van het doorkijkprincipe.

3.3.3. Toepasselijkheid van de wettelijke eisen betreffende het beleggingsbeleid

Toepassing het doorkijkprincipe zoals hierboven geformuleerd, betekent echter niet dat verzekeraars, nu zij zich onder voorwaarden niet langer gebonden weten door de wettelijke maxima bij het houden van deelnemingen in beleggingsinstellingen, geheel vrij zijn in de uitvoering van hun beleggingsbeleid. In artikel 122, eerste lid van het Besluit is immers ten principale het volgende bepaald: ‘Een levensverzekeraar of schadeverzekeraar als bedoeld in artikel 2:92, eerste lid, of artikel 2:93, eerste lid, van de wet (…) draagt er zorg voor dat de aard en de waardering van de activa die dienen tot dekking van de technische voorzieningen in overeenstemming zijn met de aard onderscheidenlijk de waardering van de aangegane verplichtingen. Deze waarden worden adequaat gediversifieerd en gespreid. Waarden met een hoog risico worden tot een voorzichtig niveau beperkt’.

De verzekeraar moet dus rekening houden met de aard van zijn beleggingstransacties ter waarborging van de veiligheid en het rendement van die beleggingen en van de liquiditeit in relatie tot de aangegane verplichtingen. Adequate diversificatie en spreiding is vereist teneinde een concentratie van risico’s te voorkomen. Een prudente toepassing van dit matchingprincipe met betrekking tot het houden van deelnemingen in beleggingsinstellingen betekent naar het oordeel van DNB dat zowel op het niveau van de deelnemingen aan dit principe wordt getoetst als op het niveau van de activa van de desbetreffende beleggingsinstellingen. Zo bezien kan een concentratie van waarden tot dekking van de technische voorzieningen in één of enkele beleggingsinstellingen strijd opleveren met voornoemde norm, maar tevens een portefeuille van waarden die, hoewel ruim gediversifieerd en gespreid over meerdere beleggingsinstellingen, ten aanzien van het totaal van de beleggingen van die beleggingsinstellingen een onaanvaardbare concentratie oplevert in een bepaalde categorie activa, een specifieke beleggingssector of in een specifieke belegging.

Artikelsgewijs

Artikel 2:1

Krachtens artikel 16, vierde lid, onderdeel b, van richtlijn nr. 73/239/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 24 juli 1973 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de toegang tot het directe verzekeringsbedrijf, met uitzondering van de levensverzekeringsbranche, en de uitoefening daarvan (PbEG L 228) (eerste richtlijn schadeverzekeraars) is deze regeling in de eerste plaats van toepassing op onderlinge waarborgmaatschappijen die het schadeverzekeringsbedrijf uitoefenen. In het Besluit zijn deze Europese voorschriften ook van toepassing verklaard op onderlinge waarborgmaatschappijen die het natura-uitvaartverzekeringsbedrijf uitoefenen. Daarbij wordt aangetekend dat regulering van en het toezicht op natura-uitvaartverzekeraars niet uit Europese regelgeving voortvloeit. Voor de inwerkingtreding van de wet en het Besluit golden voor natura-uitvaartverzekeraars geen nadere regels van DNB ten aanzien van de voorwaarden waaronder suppletiebijdragen in aanmerking kunnen worden genomen als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge.

In het eerste lid worden de nadere voorwaarden beschreven voor het meetellen van de suppletiebijdragen als bestanddeel van de aanwezige solvabiliteitsmarge. De bevoegdheid van het bestuur van de verzekeraar tot het omslaan van een nadelig saldo (onderdeel a), geldt zonder bijkomende voorwaarden. In het bijzonder dient zij onafhankelijk te zijn van de eventuele toereikendheid van de algemene reserve en de achtergestelde ledenrekening ter dekking van een tekort ten opzichte van de vereiste solvabiliteitsmarge. Deze bevoegdheid van het bestuur laat uiteraard onverlet dat besloten kan worden tot een alternatieve dekking, bijvoorbeeld als de algemene ledenvergadering een daartoe strekkend besluit neemt. Gelet op de voorwaarden onder a en b, kan in een dergelijk geval een naheffing alleen worden voorkomen als het eigen vermogen van de onderlinge en/of de ledenrekeningen door opvang van het tekort zodanige saldi te zien zullen geven, dat de aanwezige solvabiliteitsmarge niet onder het wettelijk vereiste niveau raakt.

De voorwaarde onder c laat onvoorziene omstandigheden onverlet. Zo kan het verloop van schaden uit afgesloten boekjaren van invloed zijn op de resultaten in latere jaren, hetgeen een juiste toerekening kan bemoeilijken.

De waarborgen, bedoeld in het eerste lid, zijn niet alleen van belang op het moment waarop instemming is verleend, maar ook daarná. In het derde lid is daarom bepaald dat DNB een verleende instemming kan intrekken indien instemming is verleend op basis van onjuiste of onvolledige gegevens, of indien sprake is van verzwegen omstandigheden of feiten, dan wel van de omstandigheid dat de bij het verzoek geboden waarborgen naar het oordeel van DNB niet langer voldoende zijn. In dergelijke situaties kan DNB besluiten haar instemming in te trekken. Het vorenstaande laat onverlet dat DNB voor de toepassing van deze nadere regels beschikt over de in de wet verankerde mogelijkheid tot interventie, in casu de figuur van de aanwijzing.

Artikel 2:2

Dit artikel voorziet in een overgangsregeling van het bepaalde in hoofdstuk 2 van deze regeling voor onderlinge waarborgmaatschappijen die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraars uitoefenen. De nadere regels suppletiebijdragen als bestanddeel van de solvabiliteitsmarge (Stcrt. 2005, 34) die is overgenomen in hoofdstuk 2 van onderhavige regeling, gold uitsluitend voor onderlinge waarborgmaatschappijen die het schadebedrijf uitoefenden. Aangezien de in dit hoofdstuk opgenomen regels op grond van artikel 97, eerste lid, onderdeel b, van het Besluit, ook betrekking heeft op onderlinge waarborgmaatschappijen die het bedrijf van natura-uitvaartverzekeraar uitoefenen, ligt het in de rede dat voor deze groep van verzekeraars wordt voorzien in een overgangsregeling.

In het geval dat DNB geen instemming verleent tot het meetellen van suppletiebijdragen in het geval van een verzekeraar die deze component op het moment van in werking treden van deze nadere regels meetelt, zal DNB een termijn vaststellen gedurende welke de verzekeraar maatregelen kan treffen om aan de wettelijke regels te voldoen.

Artikel 3:1

Bij de waardering van de verzekeringsverplichtingen is het belangrijk vast te stellen welke factoren invloed uitoefenen op de mogelijke kasstromen uit deze verplichtingen. Artikel 116, eerste lid, van het Besluit spreekt in dit verband over een berekening van de voorziening op basis van een voldoende voorzichtige prospectieve actuariële methode, rekening houdend met de in de toekomst te ontvangen premies en met alle toekomstige verplichtingen, waarbij een voorzichtige berekening betekent waardering op grond van de meest waarschijnlijke veronderstellingen met inachtneming van een redelijke marge voor ongunstige ontwikkelingen in de relevante variabelen. Op grond van artikel 121, tweede lid, van het Besluit, kan DNB regels stellen met betrekking tot de te hanteren grondslagen en rekenprincipes voor de disconteringsvoet, sterfte en invaliditeit.

De in dit artikel gespecificeerde grondslagen en rekenprincipes dienen tevens ter implementatie van de regels daaromtrent in de richtlijn levensverzekeraars, in casu artikel 20, inzake de vorming van technische voorzieningen.

Artikel 3:2

De contante waarde van een verwachte kasstroom is gelijk aan de actuele waarde van een belegging met een kasstroom die identiek is aan de verwachte kasstroom en die met zekerheid tot uitkering komt. De contante waarde kan daarom bepaald worden door de daarmee samenhangende verwachte kasstromen te disconteren met een rentetermijnstructuur die gebaseerd is op de actuele waarde van kapitaalmarktinstrumenten die met zekerheid tot te ontvangen uitkeringen zullen leiden. Op deze wijze kan de verwachtingswaarde worden geschat van de verzekeringsverplichtingen, als de actuele waarde ervan niet direct in de markt is waar te nemen. De verwachtingswaarde wordt dus niet beïnvloed door de karakteristieken van de beleggingen die tegenover de verplichtingen staan. Evenmin hebben de kredietwaardigheid van de onder toezicht staande instelling en de rendementen op onderliggende beleggingen invloed op de verwachtingswaarde.

Voor het disconteren van in euro’s luidende verzekeringsverplichtingen is DNB voornemens een nominale rentetermijnstructuur voor te schrijven, waarmee de actuele waarde van de verwachte kasstromen dient te worden bepaald. Het eerste lid voorziet er echter tevens in dat een levensverzekeraar, met goedvinden van DNB, een door deze levensverzekeraar zelf vastgestelde rentetermijnstructuur hanteert. Deze keuzevrijheid is van belang in het geval van verzekeringen die buiten het eurovalutagebied worden gesloten en waarvoor geen rentetermijnstructuur is voorgeschreven.

Indien het tweede lid van toepassing is hoeft er geen gebruik te worden gemaakt van de rentetermijnstructuur voor de in dat lid bedoelde verzekeringen. Dat laat overigens onverlet dat de toereikendheidstoets als zodanig moet worden uitgevoerd.

Artikel 3:3, tweede lid

Bij het advies, zoals verwoord in de circulaire van 12 juli 1999, inhoudende om voor reservering uit hoofde van zogeheten nieuwe productie bij overeenkomsten van levensverzekering, i.c. vanaf 1 augustus 1999, een maximale rekenrente van 3% in plaats van 4% hanteren, werd een uitzondering gemaakt voor overeenkomsten van levensverzekering in de sfeer van collectieve pensioenen. Voor de hier bedoelde overeenkomsten van levensverzekering ter verzekering van toezeggingen omtrent pensioen door een werkgever aan zijn werknemers (zogeheten rechtstreekse regelingen) dan wel verzekering van aan een pensioenfonds ter uitvoering gegevens toezeggingen omtrent pensioen, werd toegestaan om in afwijking van het hiervoor genoemde advies, voor de reservering van daaruit voortvloeiende verplichtingen een rekenrente van 4% toe te passen. Het onderhavige artikellid heeft tot doel om deze uitzondering te codificeren. Wat betreft de hiervoor genoemde rechtstreekse regelingen geldt de hiervoor bedoelde uitzondering ten aanzien van de vóór 1 augustus 1999 gesloten verzekeringen. Bij verlening van de desbetreffende verzekeringen nà 1 augustus 1999 dient voor de reservering van de na verlenging gerealiseerde (nieuwe) verplichtingen te worden uitgegaan van een maximale rekenrente van 3%.

Artikel 4:1

Voor het doel van deze regeling wordt onder een beleggingsinstelling begrepen een beleggingsinstelling als bedoeld in als bedoeld in artikel 1:1 van de wet, die beschikt over een vergunning als bedoeld in artikel 2:65 van de wet of waarop artikel 2:66 van de wet van toepassing is. In de praktijk blijkt dat deze definitie te beperkend zou kunnen zijn. Daarom wordt voor het doel van deze regeling als beleggingsinstelling tevens aangemerkt de beleggingsinstelling, die niet aan de hiervoor genoemde voorwaarden voldoet, maar waarvan de verzekeraar heeft vastgesteld dat zij voldoet aan de bij en krachtens de wet gestelde regels betreffende het beheer, de bewaring, financiële waarborgen en de bedrijfsvoering.

Het eerste lid stelt nadere regels aan toepassing van het doorkijkprincipe zoals onder § 3.3.2 reeds is beschreven. Als niet is voldaan aan de bij het eerste lid gestelde regels of als de verzekeraar het doorkijkprincipe niet toepast, dan is ten aanzien van deelneming in een beleggingsinstelling de maximering ex artikel 123, derde lid, van het Besluit van toepassing (vijf procent van het totaal van de technische voorzieningen). In het geval van niet op een gereglementeerde markt verhandelde deelnemingsrechten is dan tevens (voor het totaal van beleggingen) de maximering ex artikel 123, eerste lid, onderdeel c, van het Besluit, in casu tien procent van het totaal van de technische voorzieningen.

De Nederlandsche Bank N.V

Directeur,

A. Schilder

Directeur,

D.E. Witteveen

Naar boven