Wijziging Regeling functiefinanciering PGO-organisaties

Regeling van de Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 11 december 2006, nr. DWJZ-2725154, houdende wijziging van de Regeling functiefinanciering PGO-organisaties

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

Gelet op artikel 3 van de Kaderwet volksgezondheidssubsidies en artikel 10 van de Welzijnswet 1994;

Besluit:

Artikel I

De Regeling functiefinanciering PGO-organisaties wordt gewijzigd als volgt.

A

Artikel 4 wordt gewijzigd als volgt.

1. De laatste twee volzinnen van het achtste lid komen te luiden: Bij de beoordeling van de plannen is de doelmatigheid van de besteding van de middelen het uitgangspunt. Plannen moeten zich richten op de gehele groep van personen met eenzelfde ziekte of functiebeperking.

2. Het negende lid komt te luiden:

9. Indien er niet slechts één beste activiteitenplan is, maar meerdere activiteitenplannen kwalitatief de beste zijn en elkaar inhoudelijk niet overlappen, worden, in afwijking van het achtste lid, de betrokken organisaties samen voor de berekening van het voor hen tezamen beschikbare subsidiebedrag als één organisatie beschouwd. De Stichting bepaalt hoe dat bedrag wordt verdeeld, waarbij de doelmatige besteding van de middelen het uitgangspunt is.

B

Na artikel 10 wordt een artikel ingevoegd, luidende:

Artikel 10a

1. De artikelen 2 tot en met 9 zijn niet van toepassing op de voor de jaren 2006 en 2007 te verstrekken subsidies in de kosten van activiteiten op het in artikel 2, eerste lid, omschreven gebied aan organisaties waaraan ook in 2005 een instellingssubsidie in de kosten van zodanige activiteiten is verstrekt.

2. De Stichting kan aan een in het eerste lid bedoelde organisatie voor 2006 en voor 2007 een instellingssubsidie in de kosten, bedoeld in het eerste lid, verstrekken indien die organisatie ook in 2006, onderscheidenlijk 2007, voldoet aan de voorwaarden die in 2005 golden om voor subsidie in aanmerking te komen. De subsidie wordt in dat geval berekend op overeenkomstige wijze als de subsidie voor 2005 is berekend.

C

De artikelen 11 tot en met 17 komen te luiden als volgt:

Artikel 11

Aan een organisatie die in 2005, 2006 en 2007 een instellingssubsidie ontving als zijnde een organisatie van patiënten of gehandicapten en die op 1 januari 2008 niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 3 kan in 2008 en 2009 een afbouwsubsidie worden verstrekt die gelijk is aan maximaal respectievelijk 60% en 30% van het bedrag dat voor 2007 aan de betrokken organisatie als instellingssubsidie is verleend voor activiteiten op het gebied van lotgenotencontact, voorlichting en belangenbehartiging. Deze subsidies kunnen worden aangewend voor kosten die samenhangen met de afbouw.

Artikel 12

Indien als gevolg van de inwerkingtreding van deze regeling het overeenkomstig artikel 4, derde en vierde lid, berekende maximum voor een organisatie van patiënten of gehandicapten als bedoeld in artikel 3, tweede lid, in de jaren 2008 of 2009 lager is dan respectievelijk 60% of 30% van het bedrag van de voor het jaar 2007 aan die organisatie verleende instellingssubsidie, wordt dat maximum voor die jaren verhoogd tot respectievelijk 60% en 30% van het bedrag van de voor het jaar 2007 verleende instellingssubsidie. De eerste volzin is uitsluitend van toepassing indien de betrokken organisatie in de jaren 2005, 2006 en 2007 een instellingssubsidie ontving als zijnde een organisatie van patiënten of gehandicapten en de verlaging niet (mede) wordt veroorzaakt door de toepassing van artikel 4, zevende, achtste of negende lid.

Artikel 13

Artikel 4, zevende, achtste en negende lid, is voor de jaren 2006 en 2007 niet van toepassing.

Artikel 14

1. Artikel 5 is voor de jaren 2006 tot en met 2009 niet van toepassing.

2. Aan een organisatie van ouderen die in 2005, 2006 en 2007 een instellingssubsidie ontving in de kosten van activiteiten op het gebied van lotgenotencontact, voorlichting en belangenbehartiging en die voldoet aan de in artikel 5, tweede lid, omschreven voorwaarden kan voor de jaren 2008 en 2009 voor zodanige activiteiten een instellingssubsidie worden verstrekt.

3. Bij toepassing van het tweede lid is de te verlenen instellingssubsidie voor de jaren 2008 en 2009 gelijk aan respectievelijk 60% en 30% van het bedrag dat voor 2007 als instellingssubsidie aan de betrokken organisatie is verleend voor activiteiten als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat als in het goedgekeurde activiteitenplan en de goedgekeurde begroting voor het desbetreffende jaar voor een lager bedrag activiteiten zijn opgenomen een dienovereenkomstig lager subsidiebedrag wordt verleend.

Artikel 15

1. Artikel 6 is voor de jaren 2006 tot en met 2008 niet van toepassing.

2. Aan een overkoepelende organisatie die in 2005, 2006 en 2007 een instellingssubsidie ontving in de kosten van activiteiten op het gebied van voorlichting en belangenbehartiging en die voldoet aan de in artikel 6, tweede lid, omschreven voorwaarden kan voor de jaren 2008 en 2009 voor zodanige activiteiten een instellingssubsidie worden verstrekt.

3. Bij toepassing van het tweede lid is de te verlenen instellingssubsidie voor de jaren 2008 en 2009 gelijk aan respectievelijk 60% en 30% van het bedrag dat voor 2007 als instellingssubsidie aan de betrokken organisatie is verleend voor activiteiten als bedoeld in het tweede lid, met dien verstande dat als in het goedgekeurde activiteitenplan en de goedgekeurde begroting voor het desbetreffende jaar voor een lager bedrag activiteiten zijn opgenomen een dienovereenkomstig lager subsidiebedrag wordt verleend.

Artikel 16

Aan een overkoepelende organisatie die in 2005, 2006 en 2007 als zodanig een instellingssubsidie ontving en die op 1 januari 2008 niet voldoet aan de voorwaarden van artikel 6 kan in de jaren 2008 en 2009 een afbouwsubsidie worden verstrekt die gelijk is aan maximaal respectievelijk 60% en 30% van het bedrag dat voor 2007 als instellingssubsidie aan de betrokken organisatie is verleend voor activiteiten op het gebied van voorlichting en belangenbehartiging. Deze subsidies kunnen worden aangewend voor kosten die samenhangen met de afbouw.

Artikel 17

De artikelen 8 en 9 zijn voor de jaren 2006 en 2007 niet van toepassing.

Artikel II

Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst en werkt terug tot en met 1 januari 2006.

Deze regeling zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, J.F. Hoogervorst.

Toelichting

Algemeen

De onderhavige regeling betreft een wijziging van de Regeling functiefinanciering PGO-organisaties (hierna ook: de Regeling functiefinanciering) op de volgende punten:

– de overgangsregeling voor patiënten- gehandicapten- en ouderenorganisaties alsmede voor de koepels van patiënten- en gehandicaptenorganisaties wordt aangepast (onderdelen B en C);

– in artikel 4 zijn enige correcties aangebracht (onderdeel A).

Voor de toelichting op onderdeel A wordt verwezen naar het artikelsgewijs deel van deze toelichting.

Ten aanzien van de reden voor aanpassing van de overgangsregeling (onderdelen B en C) wordt het volgende opgemerkt. De Regeling functiefinanciering houdt een herziening van het subsidiebeleid terzake in. De regeling is bij brief van 23 december 2005 aan de Tweede Kamer gezonden om de Kamer in de gelegenheid te stellen op die regeling te reageren1 . Vervolgens is de Regeling functiefinanciering op 4 januari 2006 abusievelijk in de Staatscourant geplaatst2 en daardoor op 1 januari 2006 in werking getreden. In afwachting van de reactie van de Kamer is aan Fonds PGO verzocht de regeling nog niet toe te passen (en dus nog geen besluiten te verzenden m.b.t. individuele subsidieverleningen). Vervolgens heeft op 8 februari 2006 een Algemeen Overleg plaatsgevonden met de vaste commissie voor Volksgezondheid, Welzijn en Sport van de Tweede Kamer3 . Gezien de opmerkingen en vragen van de kamerleden is toegezegd dat aan de Kamer een brief met nadere informatie zou worden toegezonden. In verband hiermee is het Fonds PGO gevraagd de opschorting van de toepassing van de regeling vooralsnog te handhaven. De tijdens voornoemd Algemeen Overleg bedoelde brief is op 12 mei 2006 aan de Kamer gestuurd4 . In die brief heb ik onder meer aangegeven dat ik voornemens ben de overgangsregeling voor organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen alsmede voor de koepels in verband met de vertraging als volgt aan te passen: 2006: 100%, 2007: 90% (organisaties met subsidiegarantie: 100%), 2008: 60% en 2009: 30%.

Nu van het veld diverse signalen zijn ontvangen met het verzoek de regeling nog eens nader te bekijken en ik bereid ben deze verzoeken nog eens te bezien, heb ik besloten:

1. de artikelen 2 tot en met 9 van de regeling voor de reeds in 2005 gesubsidieerde organisaties voor de subsidiejaren 2006 én 2007 buiten toepassing te laten en

2. daarbij te bepalen dat aan organisaties die in 2005 een instellingssubsidie op het terrein van de regeling hebben ontvangen en die ook in 2006, onderscheidenlijk 2007, voldoen aan de voorwaarden die in 2005 golden om voor subsidie in aanmerking te komen, voor 2006, onderscheidenlijk 2007, een subsidie kan worden verstrekt die wordt berekend op overeenkomstige wijze als de subsidie voor 2005 is berekend (artikel 10a; onderdeel B).

Dit betekent dat aan de organisaties die niet voldoen aan de voorwaarden van de Regeling functiefinanciering, maar wel aan de voorwaarden die voor 2005 golden om voor subsidie in aanmerking te komen, in 2006 en in 2007 subsidie kan worden verstrekt, mits deze organisaties ook in 2005 een instellingssubsidie van het Fonds hebben ontvangen. Deze organisaties kunnen in aanmerking worden gebracht voor een subsidie die wordt berekend op overeenkomstige wijze als de subsidie voor het jaar 2005. Door de woorden ‘op overeenkomstige wijze’ wordt bewerkstelligd dat het systeem van de subsidieberekening voor 2005 van toepassing is, maar dat dit analoog zal worden toegepast op de subsidieverstrekking in 2006, onderscheidenlijk 2007. Zo zal bij de berekening van de instellingssubsidie voor patiëntenorganisaties bijvoorbeeld niet worden uitgegaan van het aantal leden/donateurs en het contributie/donatiebedrag per 1 oktober 2004 (zoals dit is geschied voor de subsidieberekening voor 2005), maar van het aantal leden/donateurs en het contributie/donatiebedrag per 1 oktober 2005, onderscheidenlijk 1 oktober 2006.

De hierboven omschreven aanpassing houdt feitelijk in dat de in de Regeling functiefinanciering opgenomen subsidievoorschriften en subsidiesystematiek ten aanzien van de organisaties die in 2005 reeds een instellingssubsidie ontvingen twee jaren later worden toegepast. Hierdoor bestaat de gelegenheid de regeling nog eens nader te bekijken, zonder dat dit leidt tot financiële consequenties voor gesubsidieerde organisaties. Voor zover deze reflectie niet leidt tot aanpassing van de regeling, worden de betrokken organisaties in de jaren 2008 en 2009 in aanmerking gebracht voor respectievelijk 60% en 30% van het subsidiebedrag dat voor 2007 aan hen is verleend. Op deze wijze wordt een overgangsregeling mogelijk van 100% (2006), 100% (2007), 60% (2008) en 30% (2009). Ik ben van oordeel dat met deze aangepaste overgangsregeling ruimschoots wordt voldaan aan de in artikel 4:51 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) vereiste redelijke termijn.

In voornoemde brief van 12 mei 2006 heb ik aan de Kamer meegedeeld voornemens te zijn de Regeling functiefinanciering nog op enige andere punten aan te passen. Deze wijzigingen zijn niet in de onderhavige regeling meegenomen. Reden hiervoor is dat ik, zoals ik ook heb aangegeven in mijn brief van 28 augustus 2006 aan de Tweede Kamer5 , in de afgelopen periode diverse signalen uit het veld heb ontvangen met het verzoek de Regeling functiefinanciering nog eens nader te bekijken. Ik heb de Tweede Kamer toegezegd – overigens zonder te veel verwachtingen te willen scheppen – deze verzoeken nader te bekijken. In dat kader zullen de verschillende mogelijkheden moeten worden bezien en keuzes moeten worden gemaakt. Daarbij zullen uiteraard ook de aanpassingen die in de brief van 12 mei 2006 zijn vermeld, in nadere overweging worden genomen, zodat een en ander in samenhang kan worden bezien. De beslissingen hieromtrent zullen zo spoedig mogelijk worden genomen. Het streven is dat er uiterlijk in de zomer van 2007 duidelijkheid is over de eventuele aanpassingen die plaats zullen vinden. Nu aan de betrokken organisaties voor de jaren 2006 en 2007 nog subsidie wordt verstrekt op overeenkomstige wijze als voor 2005, ga ik er van uit dat een en ander voor de betrokken organisaties geen problemen hoeft op te leveren. Daarbij wijs ik er op dat eventuele aanpassingen die naar aanleiding van verzoeken van het veld in de Regeling functiefinanciering zullen plaatsvinden, in beginsel in het voordeel van de organisaties zullen zijn. De organisaties zullen overigens vooralsnog uit moeten gaan van de onderhavige regeling en, ingeval zij op grond van de huidige bepalingen onder de afbouwregeling vallen hierop reeds zoveel mogelijk moeten anticiperen.

Voor de goede orde wordt opgemerkt dat de onderhavige regeling thans berust op zowel de Kaderwet volksgezondheidssubsidies (voor wat betreft de subsidies voor patiëntenorganisaties, de kwaliteitstoetsing en de ondersteuning medezeggenschap van patiëntenorganisaties) als op de Welzijnswet 1994 (voor wat betreft de subsidies voor gehandicaptenorganisaties en de ouderenorganisaties alsmede de ondersteuning medezeggenschap op die terreinen). De Welzijnswet 1994 komt per 1 januari 2007 te vervallen. Dit betekent echter niet dat de wettelijke basis voor de regeling met betrekking tot de subsidies op het terrein van de ouderenorganisaties en de gehandicaptenorganisaties met ingang van die datum vervalt, aangezien de terreinen ‘ouderen’ en ‘gehandicapten’ met ingang van 1 januari 2007 onder de Kaderwet volksgezondheidssubsidies worden gebracht (welke wet per die datum overigens een nieuwe citeertitel krijgt: de Kaderwet VWS-subsidies).

(Het vorenstaande geldt eveneens ten aanzien van de Regeling algemene subsidiebepalingen Stichting Fonds PGO en de Tijdelijke regeling delegatie subsidiebevoegdheid aan PGO en OGZ.)

Artikelsgewijs

Artikel I

Onderdeel A

Het achtste en negende lid van artikel 4 van de Regeling functiefinanciering hebben, evenals het zevende lid, betrekking op de situatie waarin subsidie wordt aangevraagd door meerdere organisaties die personen met eenzelfde ziekte of functiebeperking vertegenwoordigen. Indien al die organisaties samen één gezamenlijk activiteitenplan hebben ingediend, is het zevende lid van toepassing. Indien niet álle organisaties een gezamenlijk activiteitenplan hebben ingediend, wordt ingevolge het achtste lid uitsluitend subsidie verstrekt voor het beste activiteitenplan (dat kan uiteraard ook een gezamenlijk activiteitenplan van meerdere organisaties zijn). In de tweede en derde volzin van het achtste lid was aangegeven dat de mate van doelbereik bij de beoordeling van de plannen een belangrijk criterium is en dat het activiteitenplan bij voorkeur op de hele doelgroep moet zijn gericht. Nu het, zoals blijkt uit artikel 3, tweede lid, onder d, moet gaan om organisaties die representatief zijn voor de hele doelgroep, is uit een oogpunt van duidelijkheid besloten de tweede zin zodanig aan te passen dat daarin wordt bepaald dat bij de beoordeling van de plannen de doelmatige besteding van de middelen het uitgangspunt is en zijn de woorden ‘bij voorkeur’ in de derde volzin geschrapt.

Indien er naar het oordeel van Fonds PGO meerdere gelijkwaardige, elkaar niet overlappende activiteitenplannen zijn, kan aan alle organisaties die naar het oordeel van Fonds PGO gelijkwaardige plannen hebben ingediend subsidie worden verstrekt. Dit is bepaald in het negende lid van artikel 4. In dat artikellid was overigens abusievelijk bepaald dat in zodanig geval het limietbedrag wordt verdeeld op een door Fonds PGO te bepalen wijze. Het is echter de bedoeling dat in het geval, bedoeld in het negende lid, voor de berekening van het beschikbare subsidiebedrag de betrokken organisaties samen als één organisatie worden beschouwd, welk bedrag vervolgens door Fonds PGO wordt verdeeld; door de wijziging van het negende lid is deze omissie hersteld.

Onderdeel B

Artikel 10a sluit voor de subsidiejaren 2006 en 2007 de toepassing uit van de artikelen 2 tot en met 9 van de Regeling functiefinanciering, doch uitsluitend voor die organisaties die in 2005 reeds een instellingssubsidie ontvingen in de kosten van activiteiten op het gebied van de functies lotgenotencontact, voorlichting, belangenbehartiging, ondersteuning medezeggenschap of kwaliteitstoetsing ten behoeve van patiënten, gehandicapten en ouderen. Dit betekent dat de Regeling functiefinanciering voor de subsidiejaren 2006 en 2007 wél van toepassing is ten aanzien van ‘nieuwe toetreders’ (zij het dat een groot aantal bepalingen in hoofdstuk 3 voor 2006 en 2007 geheel buiten toepassing is verklaard, dus ook voor de nieuwe toetreders). Reden om niet ook ten aanzien van de nieuwe toetreders te bepalen dat zij in 2006 en 2007 worden gesubsidieerd volgens de subsidiesystematiek van 2005, is dat voor een aanzienlijk deel van de nieuwe toetreders niet kan worden ‘teruggevallen’ op een oude subsidiesystematiek, aangezien de subsidiëring op bepaalde terreinen uitsluitend geschiedde op historische grondslag.

Verder wordt er op gewezen dat ten aanzien van de in 2005 reeds gesubsidieerde organisaties alleen de artikelen 2 tot en met 9 van de Regeling functiefinanciering PGO-organisaties buiten toepassing zijn verklaard en niet tevens de bepalingen van de Regeling algemene subsidiebepalingen Stichting Fonds PGO; deze laatste regeling is dus wel van toepassing op de subsidieverstrekkingen voor 2006 en 2007.

Onderdeel C

Door het grote aantal wijzigingen dat nodig was in verband met de aanpassing van de overgangsregeling (en de invoering van artikel 10a in dat kader), is besloten de artikelen 11 tot en met 17 opnieuw te formuleren. Hieronder wordt ingegaan op een aantal aspecten van de nieuw geformuleerde artikelen. Voorafgaand daaraan wordt opgemerkt dat, zoals ook reeds blijkt uit de toelichting op de artikelen 11 tot en met 15 van de Regeling functiefinanciering de onderhavige overgangsregeling uiteraard alleen bedoeld is voor de structurele subsidies voor de activiteiten in het kader van de betrokken functies en dat deze dus niet van toepassing is als uitsluitend een projectsubsidie is verstrekt. Om dit ook in de regeling duidelijker tot uitdrukking te brengen, is in de overgangsbepalingen uitdrukkelijk aangegeven dat sprake moet zijn geweest van een ‘instellingssubsidie’.

Voorts wordt er op gewezen dat, anders dan in de oorspronkelijke artikelen, de afbouwpercentages niet zijn gerelateerd aan het bedrag van de subsidieverlening voor 2005, maar aan de (structurele) subsidieverlening voor 2007. Daardoor kan worden uitgegaan van de meest actuele situatie zodat ook bijvoorbeeld de eventuele ova-bijtelling van 2006 en 2007 kan worden meegenomen.

Artikelen 11 en 16 (artikelen 11 en 15 oud)

De in de jaren 2008 en 2009 te ontvangen subsidies kunnen geheel worden aangewend voor de kosten die voortvloeien uit de afbouw. Het Fonds PGO kan de betrokken bedragen desgewenst – met toepassing van artikel 6, tweede lid, van de Regeling algemene subsidiebepalingen Stichting Fonds PGO – in de vorm van een lump sum aan de organisaties verstrekken, waarbij de organisaties geheel vrij zijn te beslissen voor welke kosten en in welke jaren zij de gelden gebruiken (de instellingssubsidie wordt in dat geval dus met ingang van 2008 beëindigd).

Artikel 12

Dit artikel heeft betrekking op patiënten- en gehandicaptenorganisaties die in 2005, 2006 en 2007 een instellingssubsidie hebben ontvangen en wél aan de voorwaarden van artikel 3, tweede lid, voldoen, maar door de inwerkingtreding van de regeling (en dus niet ten gevolge van bijvoorbeeld een verlaging van het aantal leden, een verlaging van de contributie of een wijziging van het activiteitenniveau) in de jaren 2008 en 2009 voor een lager maximumsubsidie in aanmerking komen. Toegevoegd is dat deze bepaling alleen van toepassing is als een en ander niet (mede) wordt veroorzaakt door de toepassing van artikel 4, zevende, achtste of negende lid. Reden hiervoor is dat het de bedoeling is dat Fonds PGO per geval beziet of voor een bepaalde organisatie die gedurende ten minste 3 jaar een instellingssubsidie als bedoeld in artikel 3 heeft ontvangen en waarvoor de subsidie (mede) ten gevolge van artikel 4, zevende, achtste of negende lid, in een daarop volgende periode wordt beëindigd of verminderd, gezien artikel 4:51 Awb een afbouw/overgangsregeling noodzakelijk is en zo ja, voor welk bedrag. Relevant daarbij is in ieder geval in hoeverre de verlaging/beëindiging wordt veroorzaakt door gewijzigde inzichten of veranderde omstandigheden.

Artikel 13 (nieuw)

Nu patiënten- en gehandicaptenorganisaties die in 2005 reeds subsidie ontvingen, op grond van artikel 10a in de jaren 2006 en 2007 op de oude voet worden doorgesubsidieerd, zal het in principe niet mogelijk zijn om in die jaren ten aanzien van een nieuwe toetreder op het terrein van een ziekte of functiebeperking waarop ook reeds een andere gesubsidieerde organisatie werkzaam is, toepassing te geven aan artikel 4, zevende, achtste en negende lid. Om die reden zijn deze artikelleden voor de jaren 2006 en 2007 ook voor nieuwe toetreders buiten toepassing verklaard. Overigens zal het uit een oogpunt van doelmatige besteding van overheidsgelden in principe niet aangewezen zijn om in de jaren 2006 en 2007 subsidie te verstrekken aan nieuwe toetreders op het terrein van een ziekte of functiebeperking als reeds aan één of meer andere organisaties op het terrein van die ziekte of functiebeperking subsidie wordt verstrekt. Dit zal immers snel leiden tot een overlap in activiteiten of het verstrekken van middelen voor vergelijkbare activiteiten. Voorts zou in dat geval veelal een relatief te groot deel van de beschikbare subsidiegelden worden besteed aan een bepaalde ziekte of doelgroep.

Artikel 14 (artikel 13 oud)

De in dit artikel opgenomen wijzigingen beogen ook voor de ouderenorganisaties de verruimde overgangsregeling (100%, 100%, 60% en 30%) te laten gelden. Door de aanpassing van de overgangsregeling kunnen voor de betrokken functies pas vanaf 2010 projectsubsidies worden verstrekt aan ouderenorganisaties (mits zij aan de in artikel 5, tweede lid, omschreven voorwaarden voldoen).

Artikel 15 (artikel 14 oud)

De overgangsregeling voor koepels die aan de voorwaarden van artikel 6 van de Regeling functiefinanciering week ten aanzien van de overgangspercentages af van de overgangsregeling voor organisaties van patiënten, gehandicapten en ouderen. Deze percentages zijn thans gelijkgetrokken. Op deze wijze wordt bewerkstelligd dat de structurele subsidies van de betrokken koepels op zorgvuldige wijze worden afgebouwd. Vanaf 2010 kunnen aan de koepels uitsluitend nog projectsubsidies worden verstrekt, waarbij overigens ook de aan de betrokken activiteiten toe te rekenen overheadkosten kunnen worden gesubsidieerd. Daarnaast wordt gestreefd naar een systeem van bottom-up financiering, maar door de nieuwe (ruime) overgangsregeling wordt gewaarborgd dat de bestaande structurele subsidies in ieder geval zorgvuldig kunnen worden afgebouwd.

Overigens is naar verwachting pas vanaf 2009 voor koepels enig budget voor projectsubsidies beschikbaar. Om die reden is artikel 15, eerste lid, zodanig geformuleerd dat de mogelijkheid om projectsubsidies te verstrekken ook voor 2008 niet van toepassing is.

Artikel 17 (artikelen 16 en 17 oud)

Door deze bepaling zijn de artikelen 8 en 9 voor de subsidiejaren 2006 en 2007 ook niet van toepassing voor 'nieuwe toetreders'. Ten gevolge van artikel 10a wordt het gehele subsidiebudget in die jaren aangewend voor de organisaties die reeds in 2005 werden gesubsidieerd, zodat er in 2006 en 2007 geen budgettaire ruimte is voor nieuwe toetreders op deze terreinen.

Vanaf 2008 zullen door Fonds PGO op grond van de artikelen 8 en 9 programma’s worden vastgesteld. Het Fonds PGO zal moeten voorzien in een eventueel op grond van artikel 4:51 Awb noodzakelijke afbouw van instellingssubsidies van organisaties die niet aan de eisen voldoen.

Artikel II

In verband met de inhoud van de wijzigingen wordt aan deze regeling terugwerkende kracht verleend tot en met 1 januari 2006. De wijzigingen hebben in principe geen nadelige gevolgen voor de betrokken organisaties, mede omdat aan de Regeling functiefinanciering tot nog toe geen toepassing is gegeven. De terugwerkende kracht van de wijzigingen heeft veelal zelfs positieve gevolgen voor de organisaties. Indien een individuele organisatie desalniettemin aantoonbaar wordt benadeeld door de terugwerkende kracht die thans aan de wijziging wordt gegeven, zal het Fonds PGO moeten beoordelen of er reden is om toepassing te geven aan artikel 10 van de Regeling functiefinanciering.

De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,

J.F. Hoogervorst

Naar boven