Vaststelling Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport

Besluit houdende vaststelling van het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport, als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer

12 december 2006

Nr. HDJZ/S&W/2006-1814

Hoofddirectie Juridische Zaken

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

Gelet op de artikelen 2, eerste lid, en 8, eerste lid, van de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer;

Besluit:

Artikel 1

Als subsidieprogramma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer wordt vastgesteld het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport, dat is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

Artikel 2

Als aanvraagformulieren als bedoeld in artikel 8, eerste lid, van de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer worden vastgesteld:

a. het aanvraagformulier voor toepassingsprojecten, opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit,

b. het aanvraagformulier voor investeringsprojecten, opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit.

Artikel 3

Dit besluit treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin het wordt geplaatst.

Dit besluit zal met de toelichting in de Staatscourant worden geplaatst, met uitzondering van bijlage 2 en 3, die ter inzage worden gelegd bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat.

De Minister van Verkeer en Waterstaat, K.M.H. Peijs.

Bijlage 1 als bedoeld in artikel 1

Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport

§ 1) Inleiding

Het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport, hierna genoemd het programma, is een programma als bedoeld in artikel 2, eerste lid, van de Subsidieregeling CO2-reductie verkeer en vervoer (Stcrt. 2001, nr. 213), hierna genoemd de Subsidieregeling. Naast de voorwaarden en criteria zoals neergelegd in het programma zijn de voorwaarden en criteria zoals neergelegd in de Subsidieregeling onverkort van toepassing.

Het programma wil een CO2-reductie bewerkstelligen voor verkeer en vervoer. Doelstelling van het programma is het stimuleren van de overgang naar een duurzame energiehuishouding. Aan deze doelstelling wordt invulling gegeven door het ondersteunen van projecten die gericht zijn op vernieuwde werkwijzen en processen die het vervaardigen van innovatieve biobrandstoffen voor transport (CO2-reductieproject) tot doel hebben. Het programma heeft een pilot-karakter. Het programma heeft een looptijd van 2006 tot 2014. Na afloop wordt dit programma geëvalueerd.

Toelichting

Het karakter van dit programma is om middels het ondersteunen van projecten met een onrendabele top een impuls te geven aan initiatieven op het gebied van de ontwikkeling van productie van innovatieve biobrandstoffen. Met name omdat momenteel in Nederland nog geen substantiële activiteiten op dit gebied gaande zijn, zullen projecten een first of a kind karakter hebben.

Hierbij kan zowel het eindproduct (de brandstof) innovatieve kenmerken hebben als het productieproces, of een combinatie van beide. In beide gevallen spreken we over innovatieve biobrandstoffen. Het programma staat open voor investerings- en toepassingsprojecten.

§ 2) Definities

In dit programma wordt verstaan onder:

a. 1e Generatie biobrandstoffen

Onder een 1e generatie biobrandstof wordt verstaan een conventionele biobrandstof. Met conventioneel wordt bedoeld dat de biobrandstof op dit moment al met commerciële technologie geproduceerd wordt. Tevens zijn 1e generatie biobrandstoffen aan te duiden als huidige (2006) gangbare biobrandstoffen die met gangbare productieprocessen zijn geproduceerd.

Toelichting

Voorbeelden van 1e generatie biobrandstoffen zijn conventionele bioethanol uit suikerbieten of graan en geproduceerd door middel van hydrolyse en fermentatie, pure plantaardige olie (PPO) uit oliehoudende gewassen en geproduceerd door middel van koud persen/extractie, biodiesel uit oliehoudende gewassen en geproduceerd door middel van koud persen/extractie en veresteren, biogas uit (natte) biomassa en geproduceerd door middel van verestering en Bio-ETBE uit bioethanol, geproduceerd door middel van chemische synthese.

b. Gangbare productieprocessen

Gangbare productieprocessen zijn productieprocessen die reeds worden toegepast en onder de huidige (2006) stand der techniek worden gerekend.

Toelichting

Hieronder worden onder meer verstaan:

Bioethanol uit tarwe, via fermentatie en destillatie waarbij alleen het zetmeel gebruikt wordt als grondstof.

Bioethanol uit suikerbieten via fermentatie en destillatie waarbij alleen suiker gebruikt wordt als grondstof.

Puur plantaardige olie (PPO) uit koolzaad via koud persen en filtratie.

Biodiesel uit koolzaad via veresteren en scheiden.

c. Innovatieve biobrandstoffen voor transport

Innovatieve biobrandstoffen voor transport met een significante verbetering van de milieuprestatie ten opzichte van de huidige biobrandstoffen voor transport, zoals die in Nederland op de markt beschikbaar zijn.

Toelichting

Hierbij zij bijvoorbeeld gedacht aan (i) bioethanol uit lignocellulose materialen en geproduceerd door middel van geavanceerde hydrolyse processen en fermentatie, (ii) synthetische biobrandstoffen zoals biogas (SNG = Synthetic Natural Gas), synthetische biodiesel, FT-diesel = synthetische diesel, biomethanol, (mengsels van) zwaardere alcoholen en biodimethylether (Bio-DME) uit lignocellulose materialen en geproduceerd door middel van vergassing en synthese, (iii) biodiesel uit plantaardige oliën en dierlijk vet en geproduceerd door middel van hydrogenisatie (refining), (iv) biowaterstof uit lignocellulose materiaal en geproduceerd door middel van vergassing en synthese of biologisch proces, en (v) gebruik maken van reststromen.

d. CO2-emissiereductie

Reductie van broeikasgasemissies uitgedrukt in CO2-equivalentenprestatie.

e. CO2-equivalentenprestatie

Milieulastberekening, waarbij bij het berekenen van de milieulasten de hele keten wordt meegenomen: het principe van Weat to Wheel (WTW) wordt toegepast.

Toelichting

Dit betekent dat niet alleen de milieulasten van de brandstof berekend worden, maar dat het hele proces van productie van de brandstof tot gebruik van de brandstof meegenomen wordt. Zodoende kan een correcte vergelijking tussen biobrandstoffen en fossiele brandstoffen en tussen de verschillende biobrandstoffen onderling gemaakt worden.

f. Investeringsproject

Een investeringsproject, inhoudende het aanschaffen of voortbrengen, installeren en in gebruik nemen van technische of andere voorzieningen, dat geheel of ten dele gericht is op de vermindering van de aan het verkeer en vervoer via water, weg of rails aan Nederland toe te rekenen uitstoot van CO2.

g. Toepassingsproject

Een toepassingsproject, inhoudende de exploitatie van technische of andere voorzieningen gedurende een periode van maximaal vijf jaar, dat geheel of ten dele gericht is op de vermindering van de aan het verkeer en vervoer via water, weg of rails aan Nederland toe te rekenen uitstoot van CO2.

§ 3) Subsidiabele activiteiten

a) Dit programma staat open voor investeringsprojecten en toepassingsprojecten als bedoeld in paragraaf 2 van dit programma.

b) Projecten die gericht zijn op het telen van de grondstoffen die noodzakelijk zijn om biobrandstoffen voor transport (energiedoeleinden) te kunnen produceren komen niet voor subsidie in aanmerking.

c) Projecten met betrekking tot activiteiten die gericht zijn op nieuwe distributie- of tankinfrastructuur komen niet voor subsidie in aanmerking.

Toelichting

Activiteiten gericht op het telen van traditionele of huidige gewassen komen niet voor subsidie in aanmerking omdat de Subsidieregeling waarop het programma is gebaseerd niet in het kader van de Landbouwsteunkader bij de Europese Commissie is aangemeld.

Activiteiten voor ondersteuning van nieuwe distributie- en tankinfrastructuur komen niet voor subsidie in aanmerking omdat hiervoor andere subsidieregelingen bestaan. De regelingen waar dit type projecten in principe wel voor subsidie in aanmerking kunnen komen, zijn o.a. de EOS demo regeling, de Unieke Kansen Regeling (UKR) en de VAMIL/MIA.

§ 4) Criteria voor de subsidie

Investeringsprojecten en toepassingsprojecten voldoen naast de criteria van de Subsidieregeling in ieder geval aan de volgende criteria:

1. Het project betreft vernieuwde werkwijzen en processen om innovatieve biobrandstoffen te vervaardigen, de distributie of het gebruik van innovatieve biobrandstoffen.

2. Het project moet nieuw zijn voor Nederland.

3. Het project dient qua CO2-⁠emissiereductie ten opzichte van fossiele brandstoffen tenminste 10% – doch bij voorkeur een hoger percentage – beter te scoren dan 1e generatie biobrandstoffen. Het project dient qua CO2-emissiereductie over de gehele keten een substantiële verbetering van de werkwijze te realiseren, zodat er sprake is van een significante verbetering van de CO2-emissiereductie in vergelijk met een relevante 1e generatie biobrandstof(keten).

4. Het project moet volledig gerealiseerd zijn voor 1 juli 2013.

Indien niet wordt voldaan aan alle bovenstaande criteria zal de aanvraag worden afgewezen.

Toelichting

Voor het berekenen van de CO2⁠-emissiereductie ten opzichte van fossiele brandstoffen worden een aantal kentallen (paragraaf 10) gegeven die gebruikt dienen te worden. Daarnaast worden voor de belangrijkste biobrandstoffen standaardketens in de toelichting op de aanvraagformulieren gegeven. Deze standaardketens zijn opgebouwd uit stappen uit de keten, zodat de aanvrager eenvoudig aan kan geven waar in zijn project de verbeteringen gemaakt worden.

Zowel de standaardketens als de kentallen die nodig zijn voor de berekening zijn opgenomen in de toelichting bij de aanvraagformulieren en rekenvoorbeelden zijn aangegeven op de website.

§ 5) Verdeling van de gelden

De beschikbare gelden worden verdeeld naar rangschikking van de subsidieaanvragen. De investeringsprojecten en toepassingsprojecten worden gezamenlijk gerangschikt.

§ 6) Rangschikking van subsidieaanvragen

De rangschikking van investeringsprojecten en toepassingsprojecten wordt bepaald aan de hand van de volgende criteria:

1. Broeikasgasbalans:

De omvang van de CO2-emissiereductie van het project. Hierbij dient de verbetering van de innovatieve biobrandstof ten opzichte van de 1e generatie biobrandstof aangegeven te worden, waarbij de absolute CO2-emissiereductie aangegeven wordt ten opzichte van fossiele brandstoffen.

2. Landgebruik:

Met de realisatie van het project wordt aantoonbaar een vermindering van het landgebruik gerealiseerd (in liter/hectare). Hierbij dient de situatie aangegeven te worden ten opzichte van de huidige biobrandstoffen, oftewel de gangbare praktijk in Nederland.

3. Marktpotentieel en slaagkans:

Met marktpotentieel van het project wordt de hoeveelheid brandstof die het project oplevert bedoeld, de bijbehorende CO2-reductie en het aantal keer dat het herhaald kan worden, en hoe vaak het toegepast kan gaan worden. Hierbij dient zowel een middellange termijn (2010) – als een lange termijn potentieel (2020) aangegeven te worden door de aanvrager.

Met de slaagkans van het project wordt de haalbaarheid bedoeld gelet op de technische, organisatorische- en financiële slaagkans. Het betreft de mate waarin de risico’s worden ingeschat en de beoogde resultaten daadwerkelijk zullen worden bereikt.

4. Subsidie-effectiviteit, waarbij een project hoger wordt gewaardeerd naarmate de subsidie effectiever is.

5. Duurzaam: het project dient zo duurzaam mogelijk te zijn, dat wil zeggen op het gebied van concurrentie met de voedselvoorziening, biodiversiteit en milieu. Het project levert naast CO2-reductie ook een bijdrage aan overige milieueffecten.

Hieronder wordt verstaan:

– Luchtkwaliteit: het project realiseert een verminderde uitstoot van NOx en fijn stof, met andere woorden realiseert een aantoonbare vermindering van emissies van voertuigen rijdend op biobrandstoffen ten opzichte van de huidige biobrandstoffen (gangbaar in Nederland).

– Bodem, water: het project heeft een verbeterde biologische afbreekbaarheid van de desbetreffende biobrandstof(fen). Ook hier gaat het om een aantoonbare verbetering ten opzichte van de huidige biobrandstoffen (gangbaar in Nederland).

– Transportbewegingen (niet-CO2deel): de mate waarin het project bijdraagt aan het verminderen van de belasting van de transportinfrastructuur.

Een project wordt hoger gewaardeerd naarmate het project meer positief bijdraagt aan bovenstaande criteria voor rangschikking. Hierbij geldt dat de criteria voor rangschikking in aflopende mate van belangrijkheid zijn opgesomd.

Toelichting

Projecten dienen zo duurzaam mogelijk te zijn. Met duurzaamheid wordt hier specifiek bedoeld dat projecten op de duurzaamheidscriteria, concurrentie met lokale voedselvoorziening, biodiversiteit en milieu, zo goed mogelijk dienen te scoren.

§ 7) Subsidieplafond

Het subsidieplafond bedraagt € 12.000.000,– voor investerings- en toepassingsprojecten samen.

§ 8) Verplichtingen subsidieontvanger

Bij de subsidieverlening wordt naast de verplichtingen uit de Subsidieregeling de volgende verplichting opgelegd:

De subsidieontvanger zal gedurende een periode van ten hoogste drie jaar, ingaand na de subsidievaststelling als bedoeld in artikel 18 van de Subsidieregeling informatie verstrekken met betrekking tot het resultaat van het project voor zover het de CO2-emissie betreft. Voor de wijze waarop dit zal gebeuren wordt door SenterNovem een format verstrekt.

§ 9) Uitgangspunten voor berekening

Bij de berekening van de CO2-e⁠missiereductie, de subsidie-effectiviteit en de subsidiabele projectkosten gelden de volgende uitgangspunten:

CO2-emissiereductie

– bij de berekening van de CO2-⁠emissiereductie geldt een referentiesituatie. De referentiesituatie is de situatie die ontstaat dan wel gecontinueerd wordt als het CO2-reductieproject geen doorgang vindt. Hierbij wordt uitgegaan van de actuele stand der techniek en wordt als uitgangspunt de energievoorziening genomen zoals die voor de komende vijf jaren is voorzien;

Subsidie-effectiviteit

– bij de berekening van de subsidie-effectiviteit wordt voor investeringsprojecten de annuïteitfactor gebaseerd op een disconto van 6% en is de technische levensduur van een voorziening ten hoogste 25 jaar;

– bij de berekening van de subsidie-effectiviteit wordt voor toepassingsprojecten de CO2-reductie berekend over een exploitatieperiode van 10 jaar, gerekend vanaf de start van het toepassingsproject;

Subsidiabele projectkosten

– het subsidiabele deel van de projectkosten kan maximaal bestaan uit de additionele kosten zoals genoemd in artikel 4 en 5 van de Subsidieregeling. De berekening van het subsidiabele deel van de projectkosten vindt plaats volgens de berekeningswijze die is opgenomen in de aanvraagformulieren behorend bij dit programma.

Toelichting

In de Subsidieregeling is aangegeven uit welke additionele kosten het subsidiabele deel van de projectkosten maximaal kan bestaan. De additionele kosten worden berekend door op de totale investeringskosten voor het project in mindering te brengen de voordelen van een eventuele capaciteitsverhoging, de kostenbesparingen gedurende de eerste vijf jaar van de gebruiksduur van de investering en de extra bijproducten gedurende diezelfde periode van vijf jaar. In gevolge artikel 4, eerste lid, onder c van de Subsidieregeling wordt aangegeven dat de duur van exploitatiesteun beperkt is tot vijf jaar. De intensiteit kan in het eerste jaar tot 100% van de additionele kosten bedragen, maar moet lineair afnemen tot een nulniveau aan het einde van het vijfde jaar.

§ 10) Forfaitaire kentallen

Bij berekeningen voor diverse energiebronnen gelden forfaitaire waarden voor energie-inhoud en CO2-emissiefactoren. De relevante gegevens met betrekking tot energiedichtheid zijn de volgende:

Brandstof

Energie-inhoud in MJ/kg

Dichtheid in kg/l

Biodiesel

37,3

0,9

Bio-olie PPO

37

0,915

Bio-ethanol

26,4

0,791

Benzine

43,4

0,745

Diesel

42,5

0,835

Methanol

19,8

0,791

Toelichting

Ten aanzien van de verschillende energiebalansen en CO2-emissiefactoren van verschillende biobrandstofketens worden hierover een groot aantal waarden gegeven in de toelichting bij de aanvraagformulieren (investerings- en toepassingsproject). Deze waarden en factoren zullen tevens op de website van Senter Novem aangegeven worden (www.senternovem.nl/Biobrandstoffen).

§ 11) Indiening en beoordeling van een subsidieaanvraag

Aanvragen kunnen worden ingediend met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin dit besluit wordt geplaatst en dienen uiterlijk op 2 april 2007 voor 17.00 uur ’s middags en in drievoud te zijn ontvangen. Na afloop van de periode van indiening brengt een Adviescommissie, als bedoeld in artikel 6 van de Subsidieregeling, advies uit over de beoordeling en de rangschikking van de aanvragen.

Een subsidieaanvraag wordt ingediend bij SenterNovem door middel van een daar te verkrijgen aanvraagformulier.

Het postadres is: SenterNovem Zwolle/CO2-reductie verkeer en vervoer, Postbus 10073, 8000 GB Zwolle

Het bezoekadres is: SenterNovem Zwolle/CO2-reductie verkeer en vervoer

Dokter van Deenweg 108, Zwolle

Telefoon: (038) 4553422

Fax: (038) 4540225

E-mail: CO2@senternovem.nl

Internet: www.senternovem.nl/Biobrandstoffen

Toelichting

Dit besluit strekt tot vaststelling van het Subsidieprogramma CO2-reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport, hierna te noemen IBB-programma.

In de Beleidsbrief biobrandstoffen (Kamerstukken II 2005/2006, 25 946, nr. 13) van 15 maart 2006 van de Staatssecretaris van VROM is dit subsidieprogramma aangekondigd.

Het IBB-programma wil een CO2-reductie bewerkstelligen voor verkeer en vervoer. Het richt zich op het stimuleren van het innovatieve spoor, op weg naar 2e generatie biobrandstoffen. CO2-reductie projecten als investeringsprojecten en toepassingsprojecten die geheel of ten dele gericht zijn op de vermindering van de aan het verkeer en het vervoer via water, weg of rails aan Nederland toe te rekenen uitstoot van CO2 komen voor subsidie in aanmerking. Innovatieve biobrandstoffen moeten zo duurzaam mogelijk zijn. Innovatieve biobrandstoffen hebben een significant betere CO2-equivalenten prestatie dan de eerste generatie. De verbetering van de CO2-reductie door innovatieve biobrandstoffen moet ten opzichte van fossiele brandstoffen ten minste 10% beter scoren dan eerste generatie biobrandstoffen, wil een biobrandstof ‘innovatief’ genoemd worden. Zoals aangegeven in de beleidsbrief is een totaal budget van 60 miljoen euro beschikbaar. Voor dit programma is 12 miljoen euro beschikbaar. Dit programma wordt geëvalueerd en er wordt bekeken of een nieuw programma kan worden vastgesteld om de nog gereserveerde gelden te verdelen.

Voorts strekt dit besluit tot vaststelling van aanvraagformulieren waarvan bij indiening van een subsidieaanvraag gebruik moet worden gemaakt. Vanwege de omvang is ervoor gekozen om deze aanvraagformulieren ter inzage te leggen bij het Ministerie van Verkeer en Waterstaat, per adres Hoofddirectie Juridische Zaken, Koningskade 4 te Den Haag.

De aanvraagformulieren voor het Subsidieprogramma CO2-reductie reductie Innovatieve Biobrandstoffen voor transport zijn tevens te verkrijgen bij SenterNovem Zwolle/CO2-reductie verkeer en vervoer, Postbus 10073, 8000 GB Zwolle.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,

K.M.H. Peijs

Naar boven