De Minister voor Bestuurlijke Vernieuwing en Koninkrijksrelaties,
Handelende in overeenstemming met de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie;
Gelet op de artikelen 4, tweede en derde lid, 7, tweede lid, 9, vierde lid, 16, eerste lid, 20, derde lid, en 27, eerste en zevende lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid;
Besluit:
Artikel I
De Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid wordt als volgt gewijzigd:
A
Voor artikel 1 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 1. Begripsomschrijvingen en reikwijdte
B
In artikel 1 worden onder vervanging van de punt aan het slot van onderdeel r door een puntkomma de volgende onderdelen toegevoegd, luidende:
s. inburgeringsexamen: het inburgeringsexamen, bedoeld in hoofdstuk 4 van de Wet inburgering;
t. inburgeringscursus: een cursus welke een inburgeringsplichtige of inburgeraar in staat stelt mondelinge en schriftelijke vaardigheden in de Nederlandse taal en kennis van de Nederlandse samenleving te verwerven, teneinde het inburgeringsexamen te behalen;
u. eigen bijdrage: de bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet inburgering;
v. exameninstelling: de exameninstelling, bedoeld in artikel 1, onderdeel i, van de Wet inburgering;
w. IB-Groep: de Informatie Beheer Groep, genoemd in artikel 2 van de Wet verzelfstandiging Informatiseringsbank;
x. Informatiesysteem Inburgering: het Informatiesysteem Inburgering, bedoeld in artikel 47 van de Wet inburgering.
C
In artikel 1a wordt ‘2 tot en met 9’ vervangen door: 2 tot en met 9a, 14a tot en met 14c.
D
Voor artikel 2 worden twee opschriften ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 2. Verdeling van de middelen
Afdeling 1. Procentuele aandelen
E
Voor artikel 9a wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Afdeling 2. Aandeel in de middelen voor inburgering
F
Artikel 9a komt te luiden:
Artikel 9a
1. Het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt bepaald volgens de formule { ( [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ G × H ] + [ I × J ] + [ K × L ] + [ M × N ] + [ O × P ] ) × Q } + R + S.
In deze formule is
A: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;
B: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter A;
C: het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;
D: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de gecombineerde inburgeringsvoorziening, bedoeld in letter C;
E: het aantal inburgeringsplichtigen aan wie het college van burgemeester en wethouders een handhavingsbeschikking bekend heeft gemaakt, dan wel een kennisgeving heeft verstrekt;
F: de bijdragevergoeding ten aanzien van de bekendmaking van een handhavingsbeschikking en de verstrekking van een kennisgeving;
G: het aantal geestelijke bedienaren ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders voor de eerste keer een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld;
H: de bijdragevergoeding ten aanzien van de vaststelling van de inburgeringsvoorziening voor geestelijke bedienaren;
I: het aantal in de letter A bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;
J: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter I;
K: het aantal in de letter C bedoelde inburgeringsplichtigen en inburgeraars ten behoeve van wie het college van burgemeester en wethouders een gecombineerde inburgeringsvoorziening heeft vastgesteld en dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;
L: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter K;
M: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het inburgeringsexamen;
N: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het inburgeringsexamen, bedoeld in letter M;
O: het aantal geestelijke bedienaren dat heeft deelgenomen aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;
P: de bijdragevergoeding ten aanzien van de deelname aan het aanvullende praktijkdeel van het inburgeringsexamen, bedoeld in artikel 3.8 van het Besluit inburgering;
Q: de door de Minister vast te stellen correctiefactor;
R: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2° van het Besluit;
S: het bedrag, bedoeld in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 4°, van het Besluit.
2. Bij het vaststellen van het programmadeel als bedoeld in artikel 27, eerste lid, van het Besluit, word bij de berekening van het aandeel, bedoeld in het eerste lid van dit artikel uitgegaan van de door de gemeente gerealiseerde aantallen, bedoeld in de letters A, C, E, G, I, K, M en O van dat lid.
G
Na artikel 9a wordt een afdeling ingevoegd, luidende:
Afdeling 3
Uitkering voor Sittard-Geleen
Artikel 9b
De aan de gemeente Sittard-Geleen te verstrekken uitkering bedraagt:
a. € 8.614.766,– voor de periode van 1 januari 2006 tot en met 31 december 2009, ten behoeve van de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma, plus
b. € 870.420,– voor 2006, ten behoeve van de inburgering van nieuwkomers en oudkomers.
H
Voor artikel 10 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Afdeling 4. Indicatoren voor resultaten
I
Aan het slot van artikel 10 worden, onder vervanging van de punt door een puntkomma, vijf onderdelen toegevoegd, luidende:
v. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen;
w. het aantal vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen;
x. het aantal bekend te maken handhavingsbeschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;
y. het aantal vast te stellen inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van geestelijke bedienaren;
z. het door de gemeenteraad te bepalen aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars dat op 1 januari 2007 deelneemt aan opleidingen educatie, bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs, alsmede de door de gemeenteraad te bepalen omvang van het bedrag dat benodigd is om deze opleidingen educatie gedurende het jaar 2007 te bekostigen.
J
Voor artikel 12 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Afdeling 5. Overige extra middelen
K
Voor artikel 13 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 3. Indicatoren voor maatschappelijke effecten
L
Na artikel 13 wordt een hoofdstuk ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 4
Vrijwillige inburgering
Artikel 13a
Besteding van de middelen, bestemd voor de inburgering van inburgeraars, voldoet aan de eisen, gesteld in dit hoofdstuk.
Artikel 13b
1. Het college van burgemeester en wethouders kan aan een inburgeraar een inburgeringsvoorziening of een gecombineerde inburgeringsvoorziening aanbieden die op de persoonlijke situatie van de inburgeraar is afgestemd en die voorbereidt op en toeleidt naar het inburgeringsexamen en tevens het eenmaal kosteloos afleggen van het inburgeringsexamen omvat. Indien het aanbod wordt gedaan aan een geestelijke bedienaar, omvat het aanbod tevens de cursus, bedoeld in artikel 4.25 van de Regeling inburgering.
2. Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, bestaat in ieder geval uit een omschrijving van de rechten en verplichtingen van de inburgeraar ten aanzien van:
a. het doel van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;
b. de onderdelen van de inburgeringsvoorziening, dan wel gecombineerde inburgeringsvoorziening;
c. de termijn waarbinnen de inburgeraar moet hebben deelgenomen aan het inburgeringsexamen;
d. de verschuldigdheid van de eigen bijdrage en de mogelijkheid van betaling in termijnen;
e. de verlening van toestemming om de in de bijlage bij artikel 6.1, tweede lid, van het Besluit inburgering bedoelde (persoons)gegevens welke betrekking hebben op de inburgeraar, op te nemen in het Informatiesysteem Inburgering.
3. Het aanbod, bedoeld in het eerste lid, beschrijft tevens de gevolgen welke aan niet-nakoming van de te sluiten overeenkomst zijn verbonden.
4. Het college doet geen aanbod aan een inburgeraar met wie eerder een overeenkomst, bedoeld in artikel 13c, is gesloten.
Artikel 13c
1. Indien de inburgeraar het aanbod, bedoeld in artikel 13b, aanvaardt, sluit het college van burgemeester en wethouders een overeenkomst met de inburgeraar.
2. De overeenkomst bevat ten minste een omschrijving van:
a. de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening;
b. de rechten en verplichtingen van de inburgeraar, bedoeld in artikel 13b, tweede lid;
c. de gevolgen van niet-nakoming van de overeenkomst.
3. Indien een inburgeraar op last van het college van burgemeester en wethouders, dan wel een andere instantie, genoemd in artikel 21, tweede lid, van de Wet inburgering, een gecombineerde inburgeringsvoorziening dient te volgen, is de inburgeraar geen eigen bijdrage verschuldigd.
4. Het college van burgemeester of wethouders draagt er zorg voor dat de inburgeringsvoorziening, dan wel de gecombineerde inburgeringsvoorziening, binnen drie kalenderjaren na de vaststelling ervan wordt afgesloten door middel van deelname aan het inburgeringsexamen.
Artikel 13d
1. Indien de inburgeraar het inburgeringsexamen heeft behaald, ontvangt hij het inburgeringsdiploma.
2. Het inburgeringsdiploma wordt uitgereikt door de IB-Groep.
Artikel 13e
1. Het college van burgemeester en wethouders, de exameninstellingen, de IB-Groep en de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie verstrekken aan de beheerder van het Informatiesysteem Inburgering uit eigen beweging of op verzoek kosteloos alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
2. De IB-Groep verstrekt aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie, alsmede het college van burgemeester en wethouders, uit eigen beweging of op verzoek alle gegevens die noodzakelijk zijn voor de uitvoering van dit hoofdstuk.
3. In het Informatiesysteem Inburgering met betrekking tot inburgeraars opgenomen persoonsgegevens worden verwijderd:
a. na verloop van twintig jaren, of
b. indien de betrokken persoon is overleden.
4. De termijn, bedoeld in het derde lid, onderdeel a, vangt aan op de dag waarop de gegevens in het Informatiesysteem Inburgering zijn opgenomen.
M
Voor artikel 14 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 5. Voorschotverlening
N
Artikel 14, eerste lid, wordt als volgt gewijzigd:
1. Aan het slot van de formule, na ‘+ N’ wordt ingevoegd: + Q.
2. Aan het slot wordt, onder vervanging van de punt door een puntkomma, een onderdeel toegevoegd, luidende:
Q: de op basis van de artikelen 14b en 14c vast te stellen voorschotten voor inburgering.
O
Na artikel 14 worden vier artikelen ingevoegd, luidende:
Artikel 14a
De Minister maakt uiterlijk 1 maart 2007 een indicatieve rijksbijdrage bekend met betrekking tot het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit voor de jaren 2007, 2008 en 2009.
Artikel 14b
1. Het bedrag dat aan voorschotten op het aandeel in de middelen voor inburgering, bedoeld in artikel 4, eerste lid, van het Besluit, voor de jaren 2007, 2008 en 2009 wordt verleend is de uitkomst van:
a. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen niet tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd;
b. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe toereikend zijn;
c. de formule [ A × B ] + [ C × D ] + [ E × F ] + [ H × I ] + G indien het meerjaren ontwikkelingsprogramma van een gemeente met betrekking tot de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen tot gevolg heeft dat de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage moet worden verhoogd en de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering daartoe niet toereikend zijn.
2. In de formules, genoemd in het eerste lid, is
A: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen inburgerings-voorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;
B: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in de letter A bedoelde inburgeringsvoorziening;
C: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders vast te stellen gecombineerde inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van inburgeringsplichtigen en inburgeraars;
D: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter C bedoelde gecombineerde inburgeringsvoorziening;
E: het in het meerjaren ontwikkelingsprogramma opgenomen aantal door het college van burgemeester en wethouders bekend te maken handhavings-beschikkingen en te verstrekken kennisgevingen;
F: de voorschotvergoeding ten aanzien van de in letter E bedoelde handhavingsbeschikking en kennisgeving;
G: het bedrag, bedoeld in artikel 9, vierde lid, onderdeel a, onder 2°, van het Besluit;
H: het na toepassing van de in het eerste lid, onderdelen a en b, weergegeven formules resterende deel van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting ten behoeve van de G30 te verstrekken middelen voor inburgering;
I: het relatieve aandeel in de overtekening van de jaarlijks vanuit hoofdstuk VI van de Rijksbegroting te verstrekken middelen voor inburgering van de gemeente die op de in artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit genoemde onderdelen een hoger meerjaren ontwikkelingsprogramma heeft ingediend dan de voor de gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage toelaat.
3. Indien het eerste lid, aanhef en onderdeel c, van toepassing is, is het voorschot voor een gemeente niet hoger dan het met het door die gemeente op de onderdelen van artikel 7, eerste lid, onderdeel o, onder 1° en 2°, van het Besluit ingediende meerjaren ontwikkelingsprogramma corresponderende indicatieve rijksbijdrage.
4. Onverminderd het eerste en derde lid kan de Minister het voorschot voor een gemeente verhogen dan wel verlagen indien de vaststelling van de prijs, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, daartoe aanleiding geeft.
Artikel 14c
1. De Minister stelt jaarlijks de voorschotvergoedingen, bedoeld in artikel 14b, respectievelijk de bijdragevergoedingen, bedoeld in artikel 9a, vast.
2. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt jaarlijks de landelijke gemiddelde prijs van een inburgeringscursus vast.
3. De Minister stelt de voorschotvergoedingen vast aan de hand van de prijs, bedoeld in het tweede lid, en de hoogte van de eigen bijdrage, bedoeld in artikel 23, tweede lid, van de Wet inburgering.
4. De Minister stelt ten behoeve van de vast te stellen hoogte van de bijdragevergoedingen de onderlinge verhouding vast tussen de onderdelen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, letters A, C en G enerzijds en de onderdelen, bedoeld in artikel 9a, eerste lid, letters I, K, M en O anderzijds.
5. De Minister stelt de bijdragevergoedingen vast aan de hand van de prijs, bedoeld in het tweede lid, de verhouding, bedoeld in het vierde lid, en een uitvalpercentage ter hoogte van 10%.
6. De Minister maakt de hoogte van de voorschotvergoedingen, alsmede de verhouding jaarlijks voor 15 september bekend.
Artikel 14d
1. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt de landelijke gemiddelde prijs, bedoeld in artikel 14c, tweede lid, vast aan de hand van de door gemeenten met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen.
2. Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie daarom verzoekt, verstrekt het college van burgemeester en wethouders voor 1 mei een opgave van:
a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden januari, februari en maart met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;
b. het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.
3. In afwijking van het tweede lid, verstrekt het college van burgemeester en wethouders de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie voor 1 juni 2007 een opgave van:
a. het gemiddelde van alle door de gemeente in de voorafgaande maanden februari, maart en april met aanbieders overeengekomen inkoopprijzen van inburgeringscursussen;
b. het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan wie de gemeente de in onderdeel a bedoelde inburgeringscursussen zal aanbieden.
4. De Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie stelt een model vast voor de verstrekking van de opgave, bedoeld in het tweede en derde lid.
5. Indien de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie daarom verzoekt, is de opgave, bedoeld in het tweede en derde lid, voorzien van een verklaring omtrent de getrouwheid, afgegeven door een accountant als bedoeld in artikel 393, eerste lid, van Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek. Ten behoeve van de verklaring omtrent de getrouwheid stelt de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie een controleprotocol vast. Aan de Minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie wordt op diens verzoek inzicht gegeven in de gegevens die bij de controle op enigerlei wijze een rol spelen en in de controlerapporten van de accountant.
P
Voor artikel 17 wordt een opschrift ingevoegd, luidende:
Hoofdstuk 6. Slotbepalingen
Q
In het opschrift van bijlage A wordt ‘artikel 1, onderdelen d en e’ gewijzigd in: artikel 1, onderdelen e en f.
R
In het opschrift van bijlage B wordt ‘artikel 1, onderdeel F’ gewijzigd in: artikel 1, onderdeel g.
Artikel II
Deze regeling treedt in werking met ingang van 1 januari 2007.
Deze regeling zal met toelichting in de Staatscourant worden geplaatst.
De onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid houdt verband met de invoering van de Wet inburgering. De Wet inburgering introduceert een inburgeringsplicht voor bepaalde groepen vreemdelingen (zie hoofdstuk 2 van de Wet inburgering). Daaraan is voldaan als het inburgeringsexamen is behaald.
Artikel 52, tweede lid, van de Wet inburgering bepaalt dat het eerste lid van dat artikel – dat bepaalt dat aan de gemeenten jaarlijks een rijksbijdrage wordt verstrekt ten behoeve van de uitvoering van een reeks artikelen van de Wet inburgering – niet van toepassing is op gemeenten die op grond van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid (Besluit BDU-SIV) een brede doeluitkering in het kader van het Grotestedenbeleid ontvangen. Voor de duur van de convenantperiode krijgen deze gemeenten de voor de uitvoering van de Wet inburgering benodigde middelen via het Besluit BDU-SIV. Daartoe zijn diverse artikelen van het Besluit BDU-SIV gewijzigd (via artikel 8.2 van het Besluit inburgering); deze artikelen bieden vervolgens de grondslag voor de onderhavige wijziging van de Uitvoeringsregeling.
De wijziging van de Uitvoeringsregeling maakt het gemeenten daarnaast mogelijk om voor de duur van de convenantperiode (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen aan te bieden aan personen aan wie de Wet inburgering geen inburgeringsplicht oplegt maar van wie wel kan worden vastgesteld dat zij een inburgeringsachterstand hebben (de zogeheten vrijwillige inburgering). De vrijwillige inburgering vindt zijn basis derhalve niet in de Wet inburgering maar in de materiële bepalingen welke zijn neergelegd in hoofdstuk 4 van deze regeling.
Aldus wordt geregeld op welke wijze de G31 de voor de uitvoering van de Wet inburgering en de vrijwillige inburgering benodigde inburgeringsmiddelen verkrijgen. De artikelen geven regels voor de berekening van het aandeel van de gemeente in de middelen voor inburgering, alsmede voor de berekening van de te verlenen voorschotten. Tot slot wordt geregeld op welke wijze de voorschot- en bijdragevergoedingen worden vastgesteld.
Het nieuwe artikel 9a omschrijft de wijze waarop het aandeel in de middelen voor inburgering wordt berekend. Het aandeel wordt verstrekt ten behoeve van de gemeentelijke taken welke in de Wet inburgering zijn opgenomen en het aanbod van (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen ten behoeve van de vrijwillige inburgering.
De gemeentelijke taken in de Wet inburgering hebben betrekking op het nemen van besluiten inzake de ontheffing van de inburgeringsplicht op grond van psychische of lichamelijke belemmeringen dan wel verstandelijke handicap (artikel 6, eerste lid, Wet inburgering), het aanbieden van een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening aan bijzondere groepen inburgeringsplichtigen, het oproepen van de inburgeringsplichtige, het verlengen van de termijn waarbinnen het inburgeringsexamen moet zijn behaald, het ontheffen van de inburgeringsplicht op grond van artikel 31 van de wet, het opleggen van een bestuurlijke boete indien het inburgeringsexamen verwijtbaar niet binnen de daarvoor gestelde termijn is behaald (artikelen 19 tot en met 33 van de Wet inburgering), het verstrekken van informatie aan het Informatiesysteem inburgering (artikel 47 van de Wet inburgering) en het verstrekken van beleidsinformatie (artikel 51 van de Wet inburgering). Voorts wordt het aandeel verstrekt om de gemeenten in staat te stellen informatie omtrent het inburgeringsstelsel te verstrekken aan (potentiële) inburgeringsplichtigen.
Voor de berekening van het aandeel in de middelen voor inburgering wordt een achttal factoren gehanteerd, benevens een door de minister te bepalen correctiefactor, een door de minister vast te stellen bedrag ten behoeve van de informatievoorziening en – optioneel – een door de gemeenteraad te bepalen bedrag, bestemd voor de afronding van lopende educatietrajecten.
Vier van de factoren zien op de start van de inburgering van inburgeringsplichtigen (de letters A, C, E en G), de andere vier zien op het sluitstuk van de inburgering, te weten de deelname aan het inburgeringsexamen, dan wel het aanvullend praktijkdeel van het inburgeringsexamen (de letters I, K, M en O). Dit betekent dat ten aanzien van de handhaving van de inburgeringsplicht de bekostiging niet mede plaats vindt aan de hand van deelname aan het inburgeringsexamen door de desbetreffende inburgeringsplichtigen.
De prestaties van de gemeenten met betrekking tot de start van de inburgering hebben betrekking op alle resterende jaren van de convenantsperiode. Dit betekent wel dat indien inburgeringsplichtigen en inburgeraars in bijvoorbeeld 2009 beginnen met hun inburgering, de deelname aan het inburgeringsexamen door de desbetreffende inburgeringsplichtigen en inburgeraars hoogstwaarschijnlijk niet meer wordt bekostigd via het huidige Besluit BDU-SIV, daar niet verwacht kan worden dat zij voor het einde van de convenantsperiode kunnen deelnemen aan het inburgeringsexamen.
Gegeven de gehanteerde maximumtermijn van drie jaar voor de bekostiging van het aanbieden van (gecombineerde) inburgeringsvoorzieningen betekent dit dat in elk geval de prestaties van het cohort dat in 2007 aanvangt met de inburgering in zijn geheel kan worden vastgesteld en verrekend met het verleende voorschot. De prestaties met betrekking tot de deelname aan het inburgeringsexamen van de cohorten 2008 en 2009 zullen deels na afloop van de convenantperiode worden vastgesteld en worden bekostigd via het Besluit inburgering dan wel een gewijzigd Besluit BDU-SIV, indien besloten wordt tot een nieuwe GSB-periode.
Voor de berekening van het aandeel in de middelen voor inburgering wordt voorts gebruik gemaakt van bijdragevergoedingen ten behoeve van de verschillende resultaten die behaald worden op de indicatoren. Deze bijdragevergoedingen wijken af van de voorschotvergoedingen doordat rekening wordt gehouden met de prijsontwikkeling van de door gemeenten ingekochte inburgeringscursussen en zijn tevens hoger dan de voorschotvergoedingen doordat rekening wordt gehouden met een bepaalde verhouding tussen het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars bij de start van de inburgering en bij de deelname aan het (aanvullend praktijkdeel van het) inburgeringsexamen.
Deze verhouding wordt vastgesteld door de minister en wordt zodanig gekozen dat de nadruk van de bekostiging komt te liggen op de deelname aan het (aanvullend praktijkdeel van het) inburgeringsexamen. Met andere woorden, gemeenten worden gestimuleerd om inburgeringsplichtigen en inburgeraars ook daadwerkelijk aan dat examen te laten deelnemen. Daarbij is ook een uitvalpercentage van belang: niet kan worden uitgesloten dat niet iedere inburgeringsplichtige en inburgeraar binnen drie jaren zal deelnemen aan het examen. De bijdragevergoedingen met betrekking tot de deelname aan het (aanvullend praktijkdeel van het) inburgeringsexamen worden dan ook op een dusdanige wijze vastgesteld dat gemeenten financieel niet worden benadeeld indien een bepaald percentage van de inburgeringsplichtigen en inburgeraars die beginnen met hun inburgering afvalt en niet deelneemt aan het (aanvullend praktijkdeel van het) inburgeringsexamen. Tegelijkertijd is er ook een stimulans voor gemeenten om te trachten alle gestarte inburgeringsplichtigen en inburgeraars te laten deelnemen aan het (aanvullend praktijkdeel van het) inburgeringsexamen.
Het staat gemeenten vrij om na verlening van het voorschot met financiële middelen te schuiven tussen de categorieën inburgeringsplichtigen en inburgeraars. Op deze manier kan een gemeente tegemoet komen aan zijn in de Wet inburgering opgenomen verplichting om inburgeringsplichtigen die geestelijke bedienaar dan wel houder zijn van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 of 33 van de Vreemdelingenwet 2000 in ieder geval een inburgeringsvoorziening aan te bieden.
Toepassing van de in artikel 9a, eerste lid, weergegeven formule dient er echter wel toe te leiden dat de uiteindelijke bijdrage slechts dan hoger is dan het verleende voorschot indien de gemeente er in is geslaagd het gerealiseerde uitvalpercentage kleiner te laten zijn dan het in artikel 14c, vijfde lid, genoemde uitvalpercentage, dan wel indien de bijdragevergoedingen hoger zijn dan de corresponderende voorschotvergoedingen.
In alle andere gevallen kan de uiteindelijke bijdrage niet hoger zijn dan het verleende voorschot. Om dit te bereiken, bevat de formule een correctiefactor. De correctiefactor wordt per gemeente concreet ingevuld aan de hand van het verschil tussen de bijdrage die uit de formule volgt en de hoogte van het verleende voorschot. Indien na toepassing van de formule blijkt dat de bijdrage niet hoger uitvalt dan het verleende voorschot, dan is geen correctie nodig. De correctiefactor is dan 1. Indien na toepassing van de formule blijkt dat de bijdrage hoger uitvalt dan het verleende voorschot (bijvoorbeeld omdat de gemeente meer inburgeringsvoorzieningen heeft vastgesteld dan vooraf bij de indiening van het gewijzigde meerjaren ontwikkelingsprogramma is aangegeven) dan volgt een correctie. De correctiefactor is dan lager dan 1. De exacte hoogte van de correctiefactor is afhankelijk van de mate waarin een gemeente is afgeweken van de vooraf vastgestelde prestaties. Op deze manier wordt bewerkstelligd dat het voor inburgering beschikbare macrobudget niet in belangrijke mate wordt overschreden.
Het bedrag dat is bedoeld voor de informatievoorziening wordt vastgesteld met behulp van de verdeelsleutel welke wordt gebruikt in het bekostigingsstelsel op grond van de Wet inburgering (artikel 7.2 Besluit inburgering). De verdeelsleutel is gebaseerd op het relatieve aandeel van de gemeente in het totaal van de in de gemeenten woonachtige leden van etnische minderheidsgroepen uit de eerste generatie die behoren tot de groep niet-westerse allochtonen.
De inburgeringsplichtige en de inburgeraar die op 1 januari 2007 deelneemt aan een opleiding educatie als bedoeld in artikel 7.3.1, eerste lid, onderdeel d, van de Wet educatie en beroepsonderwijs (opleiding Nederlands als tweede taal, niveaus A1 en A2 van het Raamwerk NT2), blijft toegelaten tot deze opleiding. Indien gewenst, kan de gemeente deze opleidingen educatie gedurende 2007 eenmalig bekostigen uit het aandeel in de middelen voor inburgering. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van het Besluit BDU-SIV doet de gemeente dan met de wijziging van het meerjaren ontwikkelingsprogramma een opgave van het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars dat op 1 januari 2007 deelneemt aan een opleiding educatie en van het bedrag dat benodigd is om deze opleidingen gedurende het jaar 2007 te bekostigen. Verantwoording en vaststelling van dit bedrag geschiedt in 2010.
Hoofdstuk 4 bepaalt aan welke eisen de besteding van de middelen, bestemd voor vrijwillige inburgering, moet voldoen.
Artikel 13b benadrukt het belang van maatwerk bij de samenstelling van een (gecombineerde) inburgeringsvoorziening. De voorziening moet zodanig zijn samengesteld dat deze toeleidt naar een succesvolle deelname aan het inburgeringsexamen en, in voorkomend geval, het aanvullend praktijkdeel van het inburgeringsexamen. De voorziening omvat tevens het eenmaal kosteloos deelnemen aan het inburgeringsexamen. Artikel 13b maakt het mogelijk dat een inburgeringsvoorziening wordt gecombineerd met een aangeboden voorziening welke is gericht op arbeidsinschakeling, de zogeheten gecombineerde inburgeringsvoorziening. Door inburgering en reïntegratie in een voorziening te combineren kunnen immers voordelen worden behaald. Inburgering en reïntegratie kunnen elkaar versterken doordat de Nederlandse taal wordt geoefend op weg naar betaalde arbeid. Het geleerde kan op deze wijze ook direct in de praktijk worden gebracht. De uitkeringsgerechtigde inburgeraar vergroot hiermee niet alleen zijn kansen op werk, maar ook zijn participatie in de Nederlandse samenleving. Het tweede lid van artikel 13b somt de elementen op die het aanbod aan de inburgeraar in ieder geval dient te bevatten.
De individuele afspraken tussen het college van burgemeester en wethouders en de inburgeraar met betrekking tot de (gecombineerde) inburgeringsvoorziening dienen in een overeenkomst te worden neergelegd, opdat de wederzijdse rechten en verplichtingen eenduidig worden vastgelegd. In het tweede lid van artikel 13c komt tot uitdrukking dat de essentialia van het aanbod ook onderdeel dienen uit te maken van de overeenkomst, hetgeen onder meer betekent dat de inburgeraar de eigen bijdrage verschuldigd is en toestemming heeft gegeven dat op hem betrekking hebbende (persoons)gegevens worden opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering. Toestemming is, gelet op de Wet bescherming persoonsgegevens, noodzakelijk.
Het diploma wordt uitgereikt door de IB-Groep. Dat de IB-Groep als enige verantwoordelijk is voor de uitreiking van het diploma staat er niet aan in de weg dat het diploma in voorkomende gevallen ook bijvoorbeeld tijdens een door de gemeente georganiseerde ceremoniële plechtigheid kan worden uitgereikt. De IB-Groep blijft echter verantwoordelijk.
Artikel 13e regelt dat de (persoons)gegevens van inburgeraars die onder de werking van deze regeling worden gebracht worden opgenomen in het Informatiesysteem Inburgering. Het Informatiesysteem Inburgering is ontwikkeld om een effectieve en efficiënte uitvoering van de Wet inburgering mogelijk te maken door het uitwisselen van informatie tussen de beheerder (de IB-Groep) en de gemeenten, exameninstellingen en andere organisaties die bij de uitvoering van de Wet inburgering zijn betrokken. Het Informatiestysteem Inburgering zal daarnaast ook worden gebruikt voor de uitvoering van de vrijwillige inburgering als bedoeld in hoofdstuk 4 van deze regeling.
De gemeente, de exameninstellingen, de IB-Groep en de minister dienen alle voor de uitvoering van de vrijwillige inburgering noodzakelijke gegevens te verstrekken aan de beheerder van het Informatiesysteem Inburgering, de IB-Groep. De gegevens zijn nodig om de inburgeraar te kunnen identificeren en te kunnen benaderen, om te kunnen beoordelen of de inburgeraar onder de doelgroep van de vrijwillige inburgering valt en om de gemeenten adequaat te kunnen bekostigen.
Aan het eind van de GSB III-periode wordt bezien of de door de gemeenten met betrekking tot inburgering geformuleerde doelstellingen zijn gerealiseerd. Vooraf maakt de minister per gemeente een indicatieve rijksbijdrage bekend met betrekking tot het aandeel in de middelen voor inburgering. Daartoe strekt artikel 14a. Vervolgens is de gemeente op grond van artikel 5, vierde lid, van het Besluit brede doeluitkering sociaal, integratie en veiligheid tot en met 15 april 2007 in de gelegenheid om een aanvraag in te dienen tot verlening van het aandeel in de middelen voor inburgering, onder gelijktijdige indiening van een gewijzigd meerjaren ontwikkelingsprogramma met betrekking tot de te bereiken resultaten op het gebied van inburgering gedurende de convenantperiode.
Na bekendmaking van de indicatieve rijksbijdrage formuleren de gemeenten de door hen op gebied van inburgering te behalen resultaten. Op het moment dat alle voorstellen met betrekking tot de in de meerjaren ontwikkelingprogramma’s op te nemen resultaten binnen zijn, kan het beschikbare macrobudget worden verdeeld over de gemeenten en kan het aandeel in de middelen voor inburgering worden verleend. Vervolgens kunnen de voorschotten worden bepaald, overeenkomstig het bepaalde in artikel 14b.
In het eerste lid van artikel 14b zijn de formules weergegeven waarmee het voorschot voor een gemeente wordt berekend. Drie factoren zijn hier primair van belang: de indicatieve rijksbijdrage, de door de gemeente te formuleren resultaten in reactie op de indicatieve rijksbijdrage en de hoogte van het voor inburgering beschikbare macrobudget. Indien alle door de gemeenten geformuleerde resultaten passen binnen de gegeven indicatieve rijksbijdragen, dan hoeven de indicatieve rijksbijdragen niet te worden aangepast en komt de indicatieve rijksbijdrage overeen met het definitieve voorschot.
Indien een gemeente een lager resultaat voorstaat dan de minister heeft voorgesteld, ontvangt die gemeente een met dat lagere resultaat corresponderend voorschot. Indien een gemeente een hoger resultaat wenst, ontvangt die gemeente een met dat hogere resultaat corresponderend voorschot, mits het beschikbare macrobudget toereikend is. Dit betekent dat een dergelijk hoger resultaat alleen dan kan worden gehonoreerd indien één of meer andere gemeenten een lager resultaat hebben geformuleerd. Immers, alleen dan is er voldoende budget beschikbaar om middelen te herverdelen.
Indien het budget niet toereikend is, kan slechts een beperkte hoeveelheid middelen worden herverdeeld. De gemeente krijgt in ieder geval de middelen welke corresponderen met de voor die gemeente gegeven indicatieve rijksbijdrage. Het bedrag dat daar bovenop wordt verstrekt is het relatieve aandeel van de gemeente in de middelen welke resteren van de gemeenten die een lager resultaat hebben geformuleerd.
Het derde lid van artikel 14b bepaalt dat het voorschot voor een gemeente niet hoger is dan het met de door die gemeente ingediende meerjaren ontwikkelingsprogramma corresponderende indicatieve rijksbijdrage. Aldus wordt de regel dat de herverdeling van middelen geschiedt overeenkomstig het relatieve aandeel van de gemeenten die hebben overtekend, gecorrigeerd.
Artikel 14d legt vast op welke wijze de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie de landelijke gemiddelde prijs van inburgeringscursus bepaalt. De daartoe geselecteerde gemeente geeft de gerealiseerde gemiddelde prijs van de door die gemeente ingekochte inburgeringscursussen op. De niet-G31 doen dit op basis van het Besluit inburgering en de Regeling inburgering. De gemeente bepaalt zelf de gemiddelde prijs van de in de maanden januari, februari en maart contractueel vastgelegde inkoopprijzen van inburgeringscursussen. Voorts doet de gemeente opgave van het aantal inburgeringsplichtigen en inburgeraars aan wie de gemeente die inburgeringscursussen wil gaan aanbieden. Aan de hand van deze gegevens kan vervolgens een gewogen gemiddelde prijs per inburgeringscursus worden vastgesteld. Het aantal ingekochte inburgeringscurussen per gemeente fungeert als wegingsfactor.
In 2007 dienen alle gemeenten prijsgegevens te verstrekken. Aan de hand van de opgedane ervaringen zal de minister voor Vreemdelingenzaken en Integratie bezien of in de daarop volgende jaren alle gemeenten prijsgegevens moeten blijven verstrekken of dat kan worden volstaan met een steekproef onder een nader te bepalen aantal, representatieve, gemeenten. Omdat gemeenten in 2007, het eerste jaar van het nieuwe inburgeringsstelsel, meer tijd nodig zullen hebben om de inkoop van inburgeringscursussen aan te besteden en contractueel vast te leggen, voorziet het derde lid er in dat de periode waarover de prijsgegevens worden verstrekt enigszins wordt opgeschoven.
Ter wille van de leesbaarheid is de Uitvoeringsregeling ingedeeld in hoofdstukken.
Aan artikel 1 worden begripsomschrijvingen toegevoegd welke worden gebruikt voor de beschrijving van het aandeel in de middelen voor inburgering. De begripsomschrijvingen stemmen in belangrijke mate overeen met de ten behoeve van de bekostiging van de niet-G31 gemeenten in de Wet inburgering, het Besluit inburgering en de Regeling vrijwillige inburgering niet-G31 2007 gebruikte begrippen.
De uitkering voor de uitvoering van het ontwikkelingsprogramma door de gemeente Sittard-Geleen is als gevolg van de toevoeging van de middelen voor inburgering verhoogd met € 2.534.584,-.
Dit onderdeel bevat de indicatoren welke ten behoeve van de formulering van de resultaten in het meerjaren ontwikkelingsprogramma met betrekking tot inburgering worden gehanteerd. Op de onderdelen v, w en x worden daadwerkelijk resultaten met het Rijk overeengekomen voor de periode 2007 tot en met 2009. Op onderdeel y worden geen resultaatafspraken gemaakt, maar geschiedt de bekostiging van de inburgering van deze doelgroep achteraf via vaststelling van de uitkering in 2010, op basis van de opgave van de gerealiseerde resultaten bij de verantwoording en op basis van de vastgestelde normvergoedingen. Onderdeel z dient in het meerjaren ontwikkelingsprogramma te worden opgenomen indien de gemeente gebruik maakt van de mogelijkheid deze opleidingen educatie gedurende 2007 eenmalig te bekostigen uit het aandeel in de middelen voor inburgering; bij de vaststelling is inzicht in deze bekostiging eveneens van belang.
Met ingang van 1 januari 2007 zal de bijdrage voor inburgering deel uitmaken van het programmadeel van de brede doeluitkering, als gevolg van de inwerkingtreding van de Wet inburgering en het Besluit inburgering. De formule op grond waarvan de voorschotten worden berekend voor het programmadeel is daarom aangevuld met een daarop betrekking hebbend onderdeel Q. In artikel 14b is geregeld op welke manier dat onderdeel van de voorschotten wordt berekend.